Wat ik met 'lot' bedoel? In ieder geval de kans op een tragedie. De determinante buitenwereld, de stigmatisering, die ons leven absurd maakt en het op gewelddadige wijze in een door totalitarisme beheerste situatie brengt, doet die kans teniet. Als we alleen de werkelijkheid van de ons opgelegde determinanten beleven, en niet de verplichtingen die uit onze eigen - betrekkelijke - vrijheid voortvloeien, ontstaat de toestand waarin men niet door het lot wordt bepaald, de toestand van lotloosheid. Imre Kértesz
Ik wou wel eens weten, wat erger is: honderd maal door negerpiraten te worden verkracht, een bil afgesneden te worden, stokslagen te ontvangen van de Bulgaren, in een auto-da-fé gegeseld en opgehangen te worden, op de snijtafel te belanden, op de galeien te roeien, kortom, alle ellende die wij allen beleefd hebben te doorstaan of wel hier de hele dag te blijven nietsdoen.
Uit Candide of het optimisme (1759) van Voltaire
Een autodafe (uit het Portugees: auto da fe, 'daad van geloof' daad van vertrouwen) . is een ritueel van penitentie van de door de inquisitie veroordeelde ketters en afvalligen (andersdenkenden). Het autodafe bestond uit een katholieke mis, een gebed, de openbare processie van diegenen die schuldig waren bevonden en het voorlezen van hun straf. Het ritueel vond altijd plaats in het openbaar, en duurde enkele uren. Kunstwerken over de autodafe wekken vaak de suggestie dat er marteling en verbranding aan te pas kwamen, maar in werkelijkheid gebeurde dit niet tijdens een autodafe. Het autodafe was namelijk een religieus ritueel. Marteling vond niet meer plaats na de rechtszaak, en executies stonden altijd los van het autodafe.
Ga niet naar anderen als dàt leed u slaat dat de mens kromt, of als een wig hem splijt; ga niet naar anderen: raak uw kracht niet kwijt, die harde kern waarmee ge het bestaat, En houdt uw huis in stand, gelijk altijd.
Ga niet naar anderen: hun blik verraadt weigering te beseffen wat er is. Straks woelt hùn onrust om in uw gemis. Mijd hun bedisselen, hun ergernis dat ge u blijkbaar nièt gezeggen laat.
Zoek het bij een goed vriend, u toegewijd, een die u niets verwijt niets vraagt niets raadt maar u verdraagt met uw beschreid gelaat. Die, zèlf zwijgzaam, u kent voor wie gij zijt, en merkt dat het, nog bevend, berg-op gaat.
T.S. ELIOT, De Four Quartets, vertaald door Herman Servotte 1
Hier is een oord van onbehagen Tijd voor en tijd na In een vaal licht : noch daglicht Dat vorm bekleedt met heldere roerloosheid Schaduw verandert in voorbijgaande schoonheid Trage wenteling die doet geloven aan bestendigheid Noch duisternis die de ziel zuivert Het zinnelijke ontledigt door ontbering En het hart reinigt van het tijdelijke Volheid noch leegte. Enkel een flikkering Over de gespannen door de tijd bezeten gezichten In verstrooidheid verstrooid door verstrooidheid Gevuld met waan en leeg aan betekenis Opgezwollen lusteloosheid zonder concentratie Mensen en snippers van papier, wervelend in de koude wind Die blaast voor en na de tijd Wind in en uit ongezonde longen Tijd voor en tijd na Oprisping van ongezonde zielen In de vergane lucht, de slome Gedreven door de wind die vaagt over de sombere heuvels Londen, Hampstead en Clerkenwell, Campden en Putney Highate, Pimrose en Ludgate. Niet hier Niet hier de duisternis, in deze tjirpende wereld. Daal dieper af, daal enkel af In de wereld van voortdurende eenzaamheid Wereld niet wereld, maar dat wat niet wereld is Innerlijke duisternis, ontbering En vervreemding van alle bezit Ontluistering van de wereld van de zinnen Ontlediging van de wereld van de verbeelding Onvermogen van de wereld van de geest Dit is de ene weg, en de andere Is dezelfde, niet in beweging maar in onthouding van beweging ; terwijl de wereld beweegt In begeerlijkheid ; op zijn metalen wegen Van verleden en toekomst
T.S. ELIOT, De Four Quartets, vertaald door Herman Servotte, Antwerpen-Amsterdam, 1974, p. 56-58 (Burnt Norton, III)
Monastieke spiritualiteit - deel 2 - de geloften en het gebed
Monastieke spiritualiteit
Deze namiddag wil ik met jullie stilstaan rond twee pijlers van monastieke spiritualiteit: de geloften en het gebed.
De drie monastieke geloften
Misschien eerst iets over de drie monastieke geloften: de stabilitas, de conversio morum en de obedientia. Stabilitas is de gelofte van stabiliteit. De tweede gelofte, de conversio morum, betekent: ommekeer van leven. De derde, de obedientia, is de gelofte van gehoorzaamheid. Deze drie geloften vormen geen eindpunt in de opleiding tot monnik. Ze verwoorden een levensprogramma. Benedictus gaat er immers van uit dat we als mens nooit af zijn. Volgens hem moeten we ons hele leven dagelijks aan onszelf blijven werken. Voor hem is liefde zeker een werkwoord! Kunnen die geloften ook ons, leken, inspireren om dagelijks aan onszelf te werken? Dat wil ik met jullie van dichterbij bekijken.
Maar eerst wil ik er jullie op wijzen hoe Benedictus zich ook hier een meester toont in het stellen van paradoxen. Het kwam deze morgen al aan bod, bij de inleiding op de Regel: Benedictus weet schijnbare tegenstellingen soepel te combineren. Dit blijkt ook bij de geloften. Om als mens te groeien, zegt hij, moet je bereid zijn tot stabiliteit én tot verandering. Een schitterende paradox! Benedictijns leven is stilstaan én bewegen. De eerste gelofte, de stabilitas, verwijst naar stabiliteit, en stabiliteit betekent: stilstaan, niet proberen te ontsnappen aan de realiteit van het heden, niet vluchten voor jezelf, niet weglopen. Maar dit betekent niet dat je een zoutzuil moet worden, zoals de vrouw van Lot. Integendeel. De tweede gelofte, de conversio morum, verwijst naar ommekeer van leven. En ommekeer, zegt Esther de Waal, betekent: je hele leven blijven veranderen, openstaan voor nieuwe zaken, risicos durven nemen, loslaten.
stabilitas
Eerst iets over de eerste gelofte, die van de stabilitas. Stabiliteit betekent voor de monnik: bij je gemeenschap blijven en niet weglopen van de monastieke context waarvoor je gekozen hebt. Benedictus begreep heel goed dat dit een essentiële voorwaarde is voor een leefbaar gemeenschapsleven. Samenleven lukt niet als mensen zich een beetje verbinden, maar de optie open willen houden weg te kunnen als het blijkt tegen te vallen.
Benedictijnse spiritualiteit gaat er dus van uit dat je ergens geplant moet zijn om te kunnen groeien, en dat het er om gaat te groeien waar je geplant bent, in deze situatie, in dit gezin, op dat werk, en niet ergens anders! Niet weglopen is haar motto. Ook niet bij pijn en teleurstellingen die in elke vorm van samenleven en samenwerken onvermijdelijk zijn. Ook niet als die ander of anderen minder mooi, saaier dan eerst, moeilijker dan gedacht, enz. blijken te zijn. De gelofte van stabiliteit verwijst naar een levenshouding van: niet proberen te ontsnappen aan de realiteit van het heden, niet vluchten voor jezelf in fantasieën en illusies, niet weglopen van datgene waartoe je je geëngageerd hebt.
Zien we vandaag niet de negatieve gevolgen van dit weg willen kunnen als het tegenvalt? En we moeten dat natuurlijk nuanceren. Soms is weggaan noodzakelijk, is er geen andere mogelijkheid. Maar we moeten, denk ik, onze huidige cultuur ook eens in zijn geheel durven bekijken. En dan kunnen we niet anders dan zeggen dat er enorm veel verloop is, op alle mogelijke vlakken. Mensen zijn onrustig, en denken steeds te moeten veranderen. Net of mensen het gevoel hebben dat ze het geluk niet in het heden kunnen vinden, in het hier en nu. Het geluk wenkt precies altijd elders: in een nieuwe auto, ander werk, een nieuwe opleiding, nieuwe ervaringen, een propvolle agenda, enz. Zit die onrust niet ook een stuk in ons? Hebben wij als cultuur niet iets te leren van Benedictus? Durven wij geloven dat niet proberen te ontsnappen aan de realiteit van het heden echt en diep gelukkig kan maken?
Stabilitas betekent misschien ook: niet weglopen van je dromen, je idealen, ook al krijgen ze ferme deuken, hoorde ik een leek die met deze abdij verbonden is zeggen.
Het is trouwens heel goed mogelijk je uiterlijk aan de stabilitas te houden, maar innerlijk weg te lopen. In het geval van een monnik is dat door er feitelijk niet meer bij te zijn, hoewel hij temidden van zijn medemonniken staat. Voor ons is innerlijk weglopen misschien: tafel en bed met iemand delen, maar innerlijk grote afstand genomen hebben. Of: je werk doen zoals het moet, maar je hart ligt er niet meer in. Of: wegvluchten in onrealistische dagdromerij: was het maar vast volgende week, werkte ik maar ergens anders, was ik maar niet ziek, waren de kinderen maar vast de deur uit, kon ik maar opnieuw beginnen, enz.
Hoe dan ook, ik vind deze eeuwenlang beoefende stabilitas een enorme bevraging van ons hedendaagse leefgevoel, waarbij alles voortdurend moet veranderen, omdat het niet saai mag zijn.
conversio morum
De tweede gelofte, de conversio morum of ommekeer van leven, heeft te maken met een bereidheid om te veranderen, en je hele leven te blijven groeien. Esther de Waal wees er al op: Wil je als mens groeien, dan moet je bereid zijn om het leven te leven, en dat houdt in: blijven veranderen, openstaan voor nieuwe zaken, risicos durven nemen, loslaten. Degenen onder ons die kinderen hebben, zullen dit zeker kunnen beamen. Esther de Waal is trouwens zelf moeder van vier kinderen. Maar het is voor ons allemaal herkenbaar, denk ik: de maatschappij verandert, het leven neemt onverwachte wendingen, enz. en dat vraagt om een houding van voortdurend evolueren, openstaan, loslaten, risicos nemen
Deze gelofte van de conversio of ommekeer van leven heeft echter niet alleen betrekking op de grote dingen van het leven. Ommekeer verwijst ook naar de kleine dingen. Ommekeer is ook: dagelijks een klein beetje veranderen. Het is dus ook een proces dat je dagelijks opnieuw moet oppakken in kleine dingen. Het is dagelijks proberen om je levensstijl een beetje te verbeteren. In plaats van een onhaalbaar alles moet helemaal anders, spoort Benedictus aan om het met kleine, haalbare dingen te proberen, en om van deze kleine verbeteringen een gewoonte te maken. Hier zie je opnieuw hoe benedictijnse spiritualiteit spiritualiteit van beneden is, down to earth. We kunnen allemaal in ons leven wel een paar zaken vinden waar dagelijks aan een beetje bekering kan worden gedaan. In plaats van het laatste kwartier voor je naar bed gaat nog langs 30 TV-zenders te zappen, kun je dat kwartier ook gebruiken om naar mooie muziek te luisteren. Je legt daarna een iets ander hoofd op het kussen. In het begin zul je je ertoe moeten forceren, maar na een tijdje gaat het vanzelf. Als je vaststelt dat je dag zo versnipperd is dat je niet meer aan lezen toekomt, kan je je aanwennen een half uur eerder op te staan en die tijd te besteden aan lezen. Dat pakt niemand je tijdens de rest van de dag meer af.
obedientia
De derde gelofte, de obedientia Gehoorzaamheid dat klinkt oubollig. Het roept associaties op met slaafsheid. Dergelijke gehoorzaamheid is zelden een zegen, en zeker niet benedictijns! Wat gehoorzaamheid in benedictijnse zin dan wel betekent, hoorde ik nooit zo mooi verwoorden als bij de benedictinessen van Egmond. Ik vond gehoorzaamheid één van de moeilijkste dingen aan een klooster, en vroeg aan Z. Karin Lelyveld, de priorin van het klooster, wat zij daaronder verstond. Ze zei: Gehoorzaamheid is: luisteren naar je eigen hart, luisteren naar de mensen om je heen, luisteren naar het Woord van God, en dan zo goed mogelijk antwoord proberen te geven op wat een situatie van je vraagt. En dat geldt ook voor mij, voegde ze eraan toe. Hieruit blijkt hoe geloftes voor monniken en monialen een levensprogramma zijn.
Ongehoorzaam zijn is in deze optiek niet simpelweg: regels overtreden. Het is: onoplettend zijn, signalen missen, kansen laten schieten, geen respons geven Je kunt het opnieuw gemakkelijk vertalen naar situaties buiten het klooster. Wanneer ik s avonds mijn dag nog eens overloop, hoef ik maar te kijken of ik openstond voor het appel dat een situatie of een persoon op mij deed, en ik weet hoe gehoorzaam ik mijn dag heb doorgebracht. Ben ik wel aandachtig genoeg ingegaan op de signalen die mijn partner of collega mij gaf toen hij liet merken dat hij ergens mee zat, of stapte ik snel over naar een minder gevaarlijk onderwerp? Kon ik mij in de conflictsituatie op mijn werk iets laten gezeggen, of hield ik koppig vast aan mijn eigen gelijk? Het zijn allemaal kansen tot gehoorzaamheid.
(afronden door de drie geloften nog eens kort te benoemen)
Gebedspraktijken van de monnik
In een tweede deel ook iets over gebedspraktijken van monniken. Ik had er eigenlijk mee moeten beginnen, want het gebed is voor monniken het belangrijkste. Benedictus beoogt allereerst een levenswijze waarin er ruimte is voor gebed. Het gaat om Iemand! Zonder deze persoonlijke, doorleefde relatie met de Onnoembare kun je niet van benedictijnse spiritualiteit spreken! De benedictijnse traditie reikt krachtige sporen aan om de weg met God te bewandelen, ook als die weg niet in het klooster ligt. Op drie van die krachtige sporen zou ik wat dieper willen ingaan: 1. de lectio divina of de geestelijke lezing, 2. het psalmgebed dat voornamelijk in de kerk gebeurt en 3. de beoefening van uiterlijke en innerlijke stilte, gedurende de gehele dag maar vooral vanaf de completen s avonds tot aan de lauden s morgens.
Deze drie sporen kunnen ons inspireren om ook in ons eigen leven ruimte te scheppen voor de Onnoembare. Voor ik die sporen echter alledrie overloop, wil ik vanuit mijn eigen ervaring iets kwijt. Ik kan het niet genoeg benadrukken, - daarvoor ben ik zelf te dikwijls met mijn kop tegen de muur gelopen, en ik hoor het ook van anderen: het belang van de haalbaarheid. Niet teveel willen. Want teveel willen frustreert. De lat te hoog leggen loopt er alleen maar op uit dat we er de brui aan geven, en niets meer doen. Wij leven niet in een abdij. Wij kunnen geen zeven gebedsmomenten in onze dag inlassen, geen 150 psalmen in onze week. En dat is ook niet nodig. De kracht ligt volgens mij in een bescheiden poging, en dat vol te houden. Elke dag een half uur bvb., en als dat niet kan: tien minuten. En ook niet alles tegelijk, denk ik. Ik kies voor één ding: of lectio, of psalmgebed, of stilte.
De Russische filmregisseur Tarkovski heeft mij dat met zijn laatste film het offer doen inzien. Die film begint met een ontroerend fragment: het verhaal speelt zich af in Zweden, je ziet de kale, ongerepte natuur, en dan een vader die met zn zoontje een boom plant. En die vader vertelt tegen zijn zoontje over een oude monnik die op een berg een dode boom plantte. En hoe die monnik zijn leerling daarna opdracht gaf om die dode boom elke dag water te geven, tot er leven in zou komen. Elke dag ging de leerling met een emmer op pad, drie jaar lang. En op een morgen zag hij de boom vol bloesem En die vader zegt tegen het kind:Als je iedere dag, op precies dezelfde tijd, hetzelfde zou doen, als ritueel, onverstoorbaar, dan zou de wereld veranderen. Dat is bidden, denk ik: elke dag die ene, kleine, bescheiden handeling stellen; elke dag met een emmer zeulen en de dode stam begieten, meer niet. En weten: iets verandert dan onherroepelijk.
lectio divina
In een eerste punt wil ik iets zeggen over de lectio divina of de geestelijke lezing. Elke morgen houden monniken een uur geestelijke lezing. Bij lectio divina wordt een tekst heel langzaam gelezen, tot iets je raakt. Dan stop je. Je bekijkt het nog eens opnieuw: je overweegt hoe het kwam dat je geraakt werd, wat het in jouw leven zou kunnen betekenen, en wat daarop je antwoord zou kunnen zijn. Het is een soort proevend herkauwen van een tekstfragment, totdat je denkt dat je er de voedende sappen zon beetje uit hebt gehaald. de oude monniken noemden dit ruminatio, het latijnse woord voor wat koeien met gras doen. Dan lees je langzaam verder tot je opnieuw door iets geraakt wordt.
Lectio divina beoogt dus een veranderingsproces. Dikwijls is dat maar een klein beetje, bvb. een bepaalde situatie anders onder ogen zien. En een enkele keer kan een tekst onverwacht opengaan. Dan kun je alleen maar dankbaar in de diepte of in de verte kijken.
Meestal echter is de lectio een taaie opgave, in woestijnachtig gebied, waar niet zo veel te zien en te beleven valt, tenzij je eigen onrust en verstrooide gedachten. Die tekst zegt me niks, is dan vaak onze reactie, en we haken af. Bidden met bijbelteksten is niet gemakkelijk. Ook monniken ervaren de lectio als een opgave. Monniken definiëren gebed niet voor niets als: zitten wachten. En ook Simone Weil benadrukt het met klem: Het belangrijkste kan niet gezocht worden, het moet worden afgewacht. Een onverwacht vergezicht kun je niet organiseren. Het wordt geschonken. Een tekst kan bovendien heel wat distels bevatten. Hij kan lelijk op slot zitten, en wijzelf trouwens ook. Lectio vraagt een houding van geduld, wachten, vertrouwen. Dode bomen kunnen bloeien, maar alleen als je het niet opgeeft elke dag een beetje water te geven.
psalmgebed
Ten tweede iets over de psalmen Het gebed in de kerk bestaat voor het grootste deel uit het zingen van psalmen. Vijf à zeven keer per dag komen monniken samen om psalmen te zingen. Wellicht vinden jullie sommige van die psalmen mooi, en denk je bij andere: Hoe kunnen ze dat zingen? Begrijpelijk. De psalmen zijn geen gemakkelijk genre!
Maar toen ik hier voor het eerst kwam, heeft juist dat mij heel diep geraakt. Ik zat toen behoorlijk aan de grond, omdat de dokters mij gezegd hadden dat ik er heel slecht aan toe was. Voor mij was het een opluchting om al die moeilijke en tegenstrijdige gevoelens in een gebedsdienst openlijk verwoord te horen. Ik herkende me in die oeroude teksten. Dit komt, denk ik, omdat ze alle diepmenselijke gevoelens aan het woord laten van dankbaarheid en ontroering tot ontgoocheling, afgunst, haat, angst, verdriet, en zelfs ongeloof Die oude teksten verwoorden een manier van geloven en van bidden die mij aanspreekt: nuchter, eerlijk, met beide voeten op de grond. Het leven is niet altijd om te lachen. De psalmisten hebben daar weet van, en durven ongegeneerd lucht geven aan hun gemoed. De dichters van de psalmen schrikken er niet voor terug om in de pijn van negatieve gevoelens te gaan staan. Er wordt in de psalmen nogal gevloekt, en juist dit vloeken en schreeuwen heb ik als zo bevrijdend ervaren.
De psalmen schuwen de werkelijkheid niet. Ze gaan de vele tegenstellingen van het leven niet uit de weg, maar gaan juist in het spanningsveld van al die tegenstellingen op weg, met vallen en opstaan, al loven en al vloeken. De verrukkingen van het leven worden er uitvoerig in bezongen, zonder dat de last verzwegen wordt. In één adem wordt er bijvoorbeeld gezegd: Gij zijt goden, zonen van de Allerhoogste gij allen, en : Toch de dood van elk mens zult gij sterven. Zo ken ik ook geen hartstochtelijker schreeuw om rechtvaardigheid dan die in de psalmen, en tegelijk wemelen ze van lelijke gedachten en onrechtvaardigheden.
Ik heb het altijd als een diepe wijsheid ervaren dat monniken er consequent aan houden om het hele boek te zingen, ook de stukken die niet door de beugel kunnen. Hoe kun je bijvoorbeeld bidden: Geprezen die uw kinderen grijpt en tegen de rots verplettert? Dat is toch niet christelijk, zegt ons spontane gevoel. Maar Benoît Standaert zei me ooit: Leer uw mond te zeggen wat er huist in uw hart. Welnu, de psalmen leren dat. Ze stemmen tot nederigheid. Al wat er in ons hart huist, staat er open en bloot te lezen. Als je die teksten reciteert, komt je eigen donkerte aan de oppervlakte, en dat is bevrijdend.
Monniken zingen die psalmen alle 150, verspreid over twee weken. Het is de kracht van de benedictijnse traditie. Door die teksten zo vaak te zingen, zit je er tussendoor mee in je hoofd, zoals wij met een liedje van op de radio in ons hoofd kunnen zitten. Ze borrelen te pas en te onpas op, en bewegen zo het hart van degene die ermee in zn hoofd zit tot gebed. Zoals een monnik het me ons onlangs zei: Wij herhalen die teksten tot ze in ons weergalmen.
Voor ons is dit niet weggelegd. Maar er zijn misschien manieren om een beetje in de rijkdom van het mondgebed te delen. Regelmatig iets uit het hoofd leren bvb. Een gedicht, een psalm, een bijbelfragment Dan heb je het overal bij je, en kun je die tekst op elk moment bidden, borrelt hij misschien onverwacht op, terwijl je in de auto zit of in de winkel aan de kassa staat aan te schuiven. Wie het probeert, zal verrast zijn over de rijkdom ervan. Je kunt natuurlijk altijd ook één of andere psalmverdeling volgen. Als je de psalmen dan luidop bidt en het lang genoeg volhoudt, ken je op den duur ook één en ander uit het hoofd.
stilte
Tot slot iets over de stilte Als je spiritualiteit vanuit de architectuur van een abdij beschouwt, begint die rondom een stilte, een leegte, zegt Benoit Standaert. Het centrum van een abdij is immers niet de kerk, zoals wij zouden verwachten, maar een stille binnentuin. De pandgangen van een abdij (waarrond alle gebouwen liggen) zijn altijd gecentreerd rond een leeg vierkant. Het centrum van een abdij is stilte, leegte. Stilte heeft dan ook een centrale plaats in het leven van de monnik. Hun hele leven leggen monniken zich toe op de beoefening van stilte. Gedurende de dag streven ze er naar om alles zoveel mogelijk te doen in een klimaat van stilte. s Avonds na de completen gaan ze de grote stilte in. Dan praten ze echt met niemand meer tot s morgens na de lauden.
Wil Derkse wijst erop dat eerste ervaringen van gasten met de monastieke stilte nogal eens gemengd zijn. Stilte wordt niet alleen als positief ervaren. De oppervlakkige kalmte die de kloostersfeer oproept, kan aanvankelijk weldadig werken. Maar als de stilte wat langer duurt, krijgen onze demonen vrij spel. Het uiterlijk lawaai wordt vervangen door innerlijke onrust, en dat kan behoorlijk beangstigend zijn. De kunst is dan om op je cel te blijven, zoals het devies van de woestijnvaders luidt. Die innerlijke onrust kan immers alleen worden uitgehouden totdat ze soms verdwijnt. De benedictines Johanna Domek schrijft in dit verband:
Innerlijk lawaai kan behoorlijk uitputten. Waarschijnlijk vluchten veel mensen daarom in de afleiding van uiterlijke achtergrondgeluiden. Ze laten zich liever daardoor overspoelen. Maar wanneer je geestelijk wil groeien, moet je in de kamer van je geestelijk geraas blijven en volhouden. Je moet stil en eerlijk in Gods aanwezigheid blijven zitten, tot het geraas verstomt en je hart geleidelijk wordt gereinigd en gestild.
Wat dat gereinigd hart inhoudt, wordt prachtig verwoord door de benedictines Zoë Cranssen:
Je kijkt anders naar de dingen. De dingen worden veel dieper, ernstiger. Door de stilte ga je meer verantwoordelijkheid voelen voor de manier waarop je in het leven staat. Je wordt behoedzamer in de manier waarop je met dingen omgaat. In en door de stilte ontdek je dat je met alles en iedereen verbonden bent. Maar je beseft ook dat alles ten diepste van God is. Je gaat je mensen en dingen steeds minder toeëigenen. Je kunt mensen en dingen laten zijn zoals ze zijn, zonder oordeel. Dit is eenvoudig leven, en het geheim van geluk: geen bezit, geen oordeel een manier van maagdelijk in het leven staan.
Misschien is het voor jullie, pastores die veel met de lijdende mens in aanraking komen, interessant om te onthouden wat Thomas Merton over de stilte zegt: Er is meer troost in het hart van de stilte dan in een antwoord op een vraag.
In ieder geval: stilte beoefenen is uiterst moeilijk maar ongeveer het zinvolste dat we kunnen doen. Al was het maar elke dag een half uur of tien minuten. De innerlijke onrust uithouden. Geduldig wachten tot het innerlijk geraas verstomt en verwonderd ontdekken dat we in en door de stilte nieuwe ogen krijgen, een nieuw hart.
4. besluit
Tot besluit: wat je ook probeert of kiest een bijbeltekst, enkele psalmen of puur stil gebed -, het is volgens mij belangrijk en benedictijns om je gebed niet van je stemming te laten afhangen. Het is altijd goed een schema, een kader te volgen. Het heeft iets objectiefs. Dat is één kant van de medaille: het belang van een kader, een gebedstraditie... Maar ook die medaille heeft een keerzijde, denk ik: de moed om ook te durven vertrouwen op je eigen hart en te zingen zoals je gebekt bent. Iedereen moet ook een beetje zijn eigen manier van bidden vinden.
Een chassidisch verhaal heeft mij dat doen beseffen. Het gaat als volgt: er was eens een herder die elke dag, tussen zijn schapen, op een fluitje van niks een deuntje speelde voor God. Een rabbi hoorde het, en was gechoqueerd. Hij vond het ongepast, en achtte het zijn plicht om zich de moeite getroosten aan die herder het Achttiengebed te leren. Het Achttiengebed is het belangrijkste gebed voor Joden. Ze reciteren het om de Allerhoogste te loven. Hoe de rabbi zich echter ook uitsloofde, de eenvoudige man kreeg het maar niet onder de knie. En ondertussen, zo vertelt het verhaal, vroeg God zich in de hemel verwonderd af waarom hij toch nooit meer dat prachtige fluitje hoorde
Ziezo. Ik heb geprobeerd om in een notendop de rijkdom te laten oplichten van de benedictijnse traditie. Ik zou er nog veel meer over kunnen zeggen. Aan elk van de aangesneden themas zou ik een hele dag kunnen wijden, en monniken wijden er zelfs een heel leven aan.
Monastieke spiritualiteit - deel 1- de regel van Benedictus
Een levensregel voor beginners
Vandaag wil ik het met jullie hebben over monastieke spiritualiteit. Ik wil met jullie op zoek gaan hoe wij elementen uit die spiritualiteit kunnen integreren in ons eigen leven. Ik doe dit in twee delen. Deze namiddag zal ik dieper ingaan op de drie monastieke geloften en enkele gebedspraktijken van monniken. Maar eerst deze voormiddag - wil ik stilstaan bij een document dat aan de bron ligt van monastieke spiritualiteit in het Westen: de Regel van Benedictus.
Benedictus schreef zijn Regel voor monniken in de eerste helft van de 6de eeuw. De benedictijnse spiritualiteit is dus één van de oudste. En toch blijkt dit boekwerkje geschikt te zijn om ook nu nog , in de 21ste eeuw, duizenden monniken en monialen een oriëntatie in hun leven te bieden. Het is opmerkelijk dat een boek dat bijna 1500 jaar geleden geschreven is, zo vitaal is gebleven. Volgens Wil Derkse schuilt het geheim van deze vitaliteit in het soepel combineren van schijnbare tegenstellingen. Zo is er in de Regel een wonderlijk samengaan van orde met flexibiliteit, van eenheid met verscheidenheid. Er wordt volop rekening gehouden met de verschillen tussen mensen. Maar het belangrijkste dat aan blijft trekken, is dat monastiek leven goede dagen beoogt, een gaandeweg zich verruimend hart, een gezegend leven. In de Proloog van zijn Regel parafraseert Benedictus psalm 34: Is hier iemand die het leven verlangt en gelukkige dagen wil genieten?
Wij allemaal hier, denk ik. Vandaag wil ik met jullie aftasten hoe Benedictus ook ons, leken die buiten abdijmuren leven, kan inspireren om gelukkige dagen te genieten... Ik doe dit met schroom. Je doet die Regel immers geen recht door hem uit zijn context te trekken. Het is een regel voor monniken, en wij leven niet als monniken. We moeten ons daarvan bewust blijven, denk ik. Ons leven wordt niet gestructureerd door een monastiek kader, onze dagen niet geritmeerd door gebed. Wij laten ons niet dag na dag uitschuren door de prachtige, maar taaie stroom van de psalmen, zoals Benedictus het voorschrijft. Het is dan ook mijn mening dat wij als buitenstaanders eigenlijk niet veel meer kunnen dan hier en daar een graantje meepikken. Graantjes weliswaar die niettemin heel voedend kunnen zijn!
1.gevoel voor het gewone, voor het alledaagse
Een eerste graantje dat ik eruit oppik is het gevoel voor het gewone, voor het alledaagse dat uit de Regel spreekt. Binnen de christelijke spiritualiteiten is de benedictijnse ongetwijfeld de minst spectaculaire. Benedictijnse spiritualiteit isniet gericht op interessante ervaringen of vurige bekeringsmomenten. Ze is om het met de ons allemaal wellicht bekende titel van Anselm Grün te zeggen: spiritualiteit van beneden. Ze is heel down to earth. De enige verlichtingservaring die bij haar past, wordt mooi uitgedrukt in een zenspreuk: Voor de verlichting: hout hakken en water putten; na de verlichting: hout hakken en water putten. Het gaat er m.a.w. om hetzelfde anders te doen.
Hoe dan? Wat bedoelt Benedictus met hetzelfde anders doen? Het antwoord is merkwaardig genoeg te vinden in één van de meest wereldse hoofdstukken van de Regel: hoofdstuk 57, dat over de ambachtslieden van het klooster. Producten van monniken moeten iets lager geprijsd zijn dan in de wereld. Waarom? Opdat God in alles worde verheerlijkt, schrijft Benedictus. Benedictus gaat er dus van uit dat alles een kans biedt Gods lof te bezingen, ook de context van kopen en verkopen. In zijn ogen kan elke activiteit geheiligd worden, zelfs banale, dagelijkse handelingen zoals kopen en verkopen, aardappelen schillen en het verkeer trotseren. Een originele visie, vind ik.
Benedictijnse spiritualiteit is dus niet gericht op verre en hoge idealen, alleen te bereiken door spirituele krachtpatsers. Ze is integendeel uit op de groei van doodgewone mensen, levend en ingebed in een gemeenschap, met heel alledaagse en vaak heel wereldse bezigheden. Hier worden, denk ik, raakvlakken zichtbaar met ons leven: Willen ook wij niet als mens groeien? Is ook ons leven niet ingebed in een gemeenschap met alledaagse en wereldse bezigheden (een gezin, familie, vriendenkring, dorp of stad, werkmilieu, )? En zou ons samenleven er niet anders uitzien als wij ook maar een kleine poging ondernamen om de dingen die wij dagelijks doen, kopen en verkopen, aardappelen schillen, het verkeer trotseren , te doen tot meerdere eer en glorie van God?
2.een houding van zorg en aandacht, wat je ook doet
Een tweede graantje heeft te maken met de geest van zorg en aandacht die van abdijen uitstraalt. Ik weet niet of jullie het interview van Lucette Verboven met de Anglicaanse historica Esther de Waal gezien hebben. Het werd onlangs uitgezonden op braambos, in de reeks Wereldbeelden. Daarin vertelt Ester de Waal hoe ze ertoe kwam zich in de Regel van Benedictus te verdiepen. Ze woont met haar man in een huis dat dateert uit de periode dat Canterbury nog één van de grootste benedictijner abdijen was. Op een gegeven moment waren er herstellingen nodig. En ze botsten op een wonderbaarlijk netwerk van onderaardse gangen, in de 12de eeuw gebouwd om water aan te voeren. Ze zegt daarover:
Ik ontdekte ondergrondse stenen bogen die zorgvuldig waren uitgekapt en stond in bewondering voor de zorg die de monniken hadden besteed aan het vormgeven van iets wat toch verborgen zou blijven. Ik dacht: die mensen getroosten zich evenveel moeite voor het bouwen van ondergrondse tunnels als voor het bouwen van een kathedraal. Ik wil weten wie ze waren en vanuit welke inspiratie ze werkten.
Er valt inderdaad iets op als je als bezoeker in een abdij komt.Abdijen ademen een geest van zorg en cultuur uit, tot in de kleinste dingen: een paar goed geschikte bloemen, een verzorgde tuin, een lekkere maaltijd, Alles wordt gedaan in een geest van aandacht. Je ziet en voelt trouwens duidelijk dat de ene activiteit niet meer zorg en aandacht krijgt dan de andere. Je hoorde het van Esther de Waal: monniken besteedden evenveel zorg aan het uitkappen van ondergrondse tunnels als aan het bouwen van een kathedraal. Benedictus inspireert deze houding van zorg en aandacht, wat je ook doet. In hoofdstuk 31 van de Regel schrijft hij dat je de zaken in de keuken, de tuin en de voorraadkast met evenveel respect en ontzag moet behandelen als de gewijde schalen van het altaar.
Het cultiveren van een houding van aandacht is altijd een zegen, ook buiten abdijen: het kalmeren van een kind dat gevallen is, een gesprek met een patiënt, een babbel met een oude buurvrouw, enz. Maar evengoed: een verzorgde viering op zondag, een verzorgde maaltijd, een zorgvuldig voorbereide vergadering, enz.
Alles met evenveel zorg en aandacht doen, is echter niet gemakkelijk. Ik weet niet of jullie het al geprobeerd hebben, maar het is zo verleidelijk om de ene activiteit belangrijker te vinden dan de andere. Voor ons zijn taken niet gelijkwaardig. We delen ze in: in belangrijke en onbelangrijke zaken, in dingen die we graag en niet graag doen. Vervolgens besteden we vooral tijd en zorg aan de dingen die we belangrijk vinden of graag doen. De dingen die we onbelangrijk vinden en niet graag doen, doen we zo vlug mogelijk, of we stellen ze zo lang mogelijk uit. Elk van ons kan het voor zichzelf wel invullen, denk ik. Het zit zo diep in ons. Geen benedictijnse manier van doen dus. Begrijpen wij de waarde en de diepte van woorden als: Als ik eet, eet ik. Als ik werk, werk ik. Als ik kook, kook ik. Als ik slaap, slaap ik ?
3.een regel voor beginners
Een derde graantje: Benedictus schrijft op het einde van zijn Regel heel geruststellend: Dit is een regel voor beginners. Daarmee bedoelt hij niet dat je na het lezen van die Regel en na voldoende oefening kunt opklimmen naar een volgend niveau. Nee, er is alleen deze regel voor beginners. Op onze pelgrimsweg om God in alles te verheerlijken, raken we m.a.w. niet verder dan de fase van beginnelingen. De monnikenliteratuur is doordrongen van deze beginnersmentaliteit. Denk maar aan de vaderspreuken: Aan een monnik werd eens gevraagd: Wat doe je hier in het klooster? Hij antwoordde: Wij vallen en staan op, vallen en staan op, vallen en staan weer op." En: Abt Mozes vroeg aan abt Silvanus: Kan iemand elke dag opnieuw beginnen? De grijsaard sprak: Als hij een werker is, kan hij zelfs ieder uur opnieuw beginnen."
Sommigen vinden dit misschien teleurstellend, maar ik vind het een hoopvolle en geruststellende gedachte! Het is juist deze beginnersmentaliteit die me telkens weer treft bij monniken en monialen. Zij zijn de eersten om te beamen dat hun leven een weg is van vallen en opstaan. Zij beseffen maar al te goed hoe groot de afstand kan zijn tussen het ideaal dat Benedictus voorhoudt en wat daar in het leven van alledag van terechtkomt. En ze maken het soms met veel humor duidelijk. Ik denk bvb. aan de humoristische opmerking van Willem Van Saint-Thiery in zijn Gulden brief. Deze brief is gericht aan kandidaten voor de strengste contemplatieve roeping, - de crème van de crème als het ware, die van karthuizer. Hij zegt aan die kandidaten: Houd uzelf maar voor wilde dieren die men opsluit omdat ze niet op gewoon menselijke wijze getemd kunnen worden.
De kracht van deze beginnersmentaliteit is onvoorstelbaar. Ze verbindt. Het heeft geen zin om te denken in termen van meer en minder, van gevorderden en beginnelingen, laat staan om te gaan meten hoe ver je zelf al gevorderd bent. Zijn we niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden? Blijven we niet allemaal een vreemde mengeling van goed en kwaad? Hebben we het niet allemaal nodig om opnieuw te mogen beginnen.
4.wonen met jezelf
Deze beginnersmentaliteit is ongetwijfeld de vrucht van de zelfkennis die monniken betrachten, en dat brengt mij bij een vierde punt: het belang van zelfkennis, echtheid, eerlijkheid. Monniken noemen het: wonen met jezelf. Van Benedictus wordt gezegd dat hij woonde met zichzelf.De weg van Benedictus leert, in het spoor van de woestijnvaders, een spiritualiteit van onder uit: Wil je God leren kennen, leer dan eerst jezelf kennen! Want, zoals br. Manu Vanhecke, de abt van deze abdij zegt: Rond God kunnen we ons van alles wijs maken. Rond onszelf, als we eerlijk zijn, na een tijdje niet meer. En juist het groeien in inzicht in wie we zelf zijn, opent ons voor het andere dan onszelf.
Benedictus heeft deze spiritualiteit van onder uit beschreven in zijn hoofdstuk over de deemoed, de nederigheid, de humilitas (hoofdstuk 7). Nederigheid roept bij ons iets negatiefs op. Het doet denken aan jezelf en/of anderen klein houden en kleineren. Maar nederigheid, deemoed is eigenlijk iets heel anders. Terecht verbindt Wil Derkse in zijn commentaar op de Regel deemoed met dienend in het leven staan. Me dunkt echter dat monniken nederigheid op een nog dieper niveau verstaan. Nederigheid, in monastieke zin, heeft allereerst betrekking op de relatie met jezelf, op zelfkennis. Dienend in het leven staan is de horizontale dimensie van nederigheid, de sociale kant ervan, namelijk onze relatie met anderen. Dit dienen moet echter hand in hand gaan met een verticale beweging: de moed namelijk om in jezelf, in je eigen hart af te dalen. Wie nederig is, zal dienstbaar in het leven staan. Maar niet iedereen die dienstbaar is, is nederig! Deemoed op zn best, zo stelt de dominicaan Timothy Radcliffe, is het langzamerhand doorgedrongen besef dat je niet alleen niet het centrum van de wereld bent, maar dat je zelfs niet eens het centrum van jezelf bent. Maar om tot dat besef te komen, moet je jezelf eerst leren kennen.
Nederigheid, in benedictijnse zin, heeft dus allereerst te maken met de relatie met jezelf, met een streven naar eerlijkheid, echtheid, zelfkennis. Benedictus pleit voor een weg naar God via de ontmoeting met jezelf, via een afdalen in je eigen werkelijkheid. Want, zegt hij, alleen die weg leidt naar de ware God. Hij gebruikt de Jakobsladder als beeld voor onze weg naar God. De paradox van onze spirituele weg is dat we opklimmen naar God door af te dalen in onze eigen werkelijkheid. Dat is zijn interpretatie van Jezus woorden: Wie zich vernedert, zal verheven worden. Door af te dalen naar de aarde waar we deel van uitmaken (humilitas komt van humus, aarde), komen we in aanraking met de hemel. De hemelbestormer daarentegen, de mens met hoge idealen en er is op zich natuurlijk niets verkeerd aan idealen -, komt alleen zijn eigen voorstellingen van God, zijn eigen projecties tegen.
Het vergt moed om met jezelf te wonen. Als je met jezelf woont, leer je jezelf immers steeds dieper kennen. Je ziet je sterke kanten, maar ook je schaduwzijde. Je ontdekt je onvermogen, je onwil, je onmacht. Het is niet gemakkelijk om met jezelf geconfronteerd te worden, maar het is wel goed. Dorotheus van Gaza zegt: Je afvalligheid zal je opvoeder zijn. Als we vallen, leren we een les die onze deugden ons niet kunnen leren. Want als we te pletter lopen tegen onze onmacht, als we beseffen dat we het zelf niet kunnen, worden we ontvankelijk voor God.Un coeur blessé est un coeur ouvert, zegt Benoit Standaert. Het besef van onze schaduwzijde maakt ons open. Juist onze zwakheid opent ons voor God, omdat het ons onze handen doet uitstrekken. Dan pas kan God ons hart raken, en van ons een herboren mens maken, een nieuwe schepping. Alleen dan kunnen we de ware God ervaren als de God die ons optilt uit de diepte, die ons uit het moeras trekt en met ons door water en vuur gaat.
Thomas Merton spreekt van een punt van niets-zijn in de diepste kern van ons wezen, een punt van volstrekte armoede. En hij zegt: Dit punt van volstrekte armoede is de zuivere glorie van God in ons. Anselm Grün spreekt in dezelfde zin.Wat God met ons van plan is, ontdekken we niet in de hoge idealen die wij vooropstellen, maar juist in onze armoede. Onze idealen zijn immers vaak uitingen van onze eerzucht. We jagen hoge idealen na om indruk te maken op anderen en op God. Maar in onze zwakheid en onze onmacht wordt duidelijk wat God met ons voor heeft, wat Hij van ons kan maken als Hij ons helemaal vult met zijn genade. De diepste zin van religie ligt precies daarin dat ze ons op het punt brengt waar we ontdekken dat we onszelf niet kunnen redden, hoe groot onze inspanning ook is. Verlossing, in religieuze zin, is juist gelegen in deze ontdekking, en in de daaruit voortvloeiende totale en onvoorwaardelijke overgave.
Misschien zijn er onder jullie wel die dit al ervaren hebben: dat er echte vrede komt waar je met heel je wezen beseft dat je het zelf niet kunt. We kunnen onszelf niet uit het moeras trekken. En hoe je dat dan allemaal noemt: overgave, vertrouwen, geloof, een sprong, genade, dat doet er niet toe. Dat zijn betrekkelijke woorden. Uiteindelijk komt er punt waarop je ontdekt dat ik, wat dat ik ook is, doorbroken moet worden. Er moet iets gaan stromen. Of liever: Iemand (met een hoofdletter) moet levend worden in ons. Maar dat kost eerst een hele weg naar beneden. Je moet altijd eerst vallen om op te kunnen staan. Je moet eerst je onmacht, je onkunde, je niet-willen, je eigen ik ontdekken. Wie staat ons in de weg? Niemand staat ons in de weg. Alleen ons eigen ik, ons ego staat in de weg. Ik ben zelf degene die me in de weg staat. Als we dat op een dag inzien, en als we ons ego los kunnen laten, krijgt de Ander een kans, en krijgt alles een diepere glans.
Als ik zo uitgebreid stilsta bij dit vierde punt het belang van zelfkennis, wonen met jezelf, afdalen in het eigen hart, een spiritualiteit van onder uit -, is dat omdat het mijns inziens een kernpunt is van monastieke spiritualiteit. Als je deze paradox dat juist onze volstrekte armoede de heerlijkheid van God in ons openbaart - weglaat, doe je de Regel onrecht. Dan vervlak je die Regel tot een methode om je goed in je vel te voelen. Dan herleidt je hem tot enkele tips om het functioneren onder mensen te optimaliseren. Terwijl hij in werkelijkheid een weg aanreikt om de levende God als het centrum van je leven te ontdekken!
Armoede, gebrokenheid, onmacht, onvermogen, als kans, als kairos om de ware God op het spoor te komen. Niet onze voorstellingen van God, niet de God van de filosofen, maar de levende God van Abraham, Mozes, Job, Jezus De God die van ons een herboren mens maakt, een nieuwe schepping Het lijkt mij een belangrijk inzicht voor jullie, pastores, die op vele manieren met de gekwetste mens te maken krijgen. Mensen kunnen met zoveel schaduw, onmacht en onvermogen geconfronteerd worden dat Godsbeelden hoe waar en goed bedoeld ook het niet meer doen. Benedictus reikt een weg aan als Godsbeelden in duigen vallen: durf met mensen af te dalen in hun gebrokenheid. Het is mijn overtuiging dat een hulpverlener dit alleen kan in de mate dat hij zijn eigen onmacht en schaduw onder ogen leert zien.
Ik wil over dit wonen met jezelf nog één ding kwijt. Zelfkennis is de weg naar mildheid, begrip, mededogen t.o.v. de mensen met wie we samenleven en werken. Wie zichzelf kent, veroordeelt niemand, zeggen de vaders.
5.leven in gemeenschap
Benedictijns leven is niet alleen met jezelf wonen, het is ook en evenzeer leven in gemeenschap. Als we ons door Benedictus willen laten inspireren, moet ik zeker ook daar iets over zeggen. Benedictus koppelt het zoeken naar God aan leven in gemeenschap. Dat was in zijn tijd nieuw. Hoofdstuk 72 is een meesterstuk over de broederliefde. Monniken moeten zich toeleggen op de goede ijver die naar God voert door lief te hebben, d.w.z.: zij moeten wedijveren in respect voor elkaar.
Wat dit respect voor elkaar inhoudt, hoorde ik onlangs van een jonge benedictines die het op een eigentijdse manier verwoordt: Respect hebben voor de ander is beseffen dat niets absoluut is, ook niet het geloof in de zin dat er maar één manier, één weg bestaat om tot de diepste werkelijkheid door te dringen. Het is niet onze taak om elkaar te bekeren. Het is onze taak om elkaar te achten, en elkaar te vinden in het meest wezenlijke van het geloof: de mystiek en de spiritualiteit. In ruime zin proberen wij dat door de ontmoeting aan te gaan met andere geloofstradities en hier in onze gemeenschap door open te staan voor elkaar. Ook hier heeft iedereen zijn eigen godsbeelden en geloofsideeën, en dat is niet gemakkelijk. Maar het is iets moois, dat je kunt samenleven én tegelijk heel verschillend zijn. Verscheidenheid is groeikracht, vitaliteit. Het is de schoonheid van God. Verscheidenheid als de schoonheid van God Als we onze multiculturele samenleving en onze verschillen zo zouden kunnen bekijken en beleven
6.gastvrijheid: iedere gast kan de Heer zijn
Er valt zeker ook een graantje mee te pikken van de benedictijnse gastvrijheid! De Regel stelt in het begin van hoofdstuk 53 over het ontvangen van gasten: Alle gasten die aankomen, moeten ontvangen worden als Christus zelf, want eens zal Hij zeggen Ik kwam als gast en gij hebt Mij ontvangen. Wil Derkse, gehuwd en als oblaat verbonden aan een benedictijnerabdij, verwijst naar twee onverwachte oefenplaatsen voor gastvrijheid: telefoongesprekken en recepties.
Onze spontane reactie als de telefoon gaat is om het te ervaren als een storing, als een interruptie van ons werk of iets anders waar we mee bezig zijn. We voelen ons geïrriteerd, en aan de andere kant wordt daar niet zelden op geanticipeerd: Stoor ik? Bel ik ongelegen? Dit kan ook anders. Een telefoongesprek is een kans om een gast te ontvangen. Als de telefoon gaat, kun je bvb. even wachten met opnemen om je innerlijke houding te veranderen, van irritatie in de richting van gastvrijheid. Je verandering van houding, hoe bescheiden die ook gelukt is, zal gevoeld worden. Het gesprek zal er een iets andere toon en inhoud door krijgen.
En dan recepties Wie kent niet het fenomeen van de receptieblik? Je bent in gesprek met iemand tijdens een receptie op een feest, maar het valt je op dat diens blik enkele graden naast je kijkt, in de richting van iemand anders met wie hij ook wil praten. Wanneer dat nieuwe gesprek dan wordt aangeknoopt, gebeurt waarschijnlijk hetzelfde. Wie het verschijnsel niet herkent, staat op recepties wellicht zelf in de richting van andere mogelijke gesprekspartners te kijken. Gastvrijheid is hier: de blik enkele graden terugzwenken en je concentreren op de persoon met wie je spreekt. Het gesprek zal aan kwaliteit winnen. Als je iemand echt aankijkt, ga je als vanzelf echte vragen stellen, echt luisteren, respons geven. Je gespreksgenoot zal je interesse opmerken, en wie weet, zich misschien zelf ook meer concentreren op de persoon met wie hij praat.
7.het stilzwijgen
En dan, iets over stilzwijgen In hoofdstuk 6 van de Regel, over de zwijgzaamheid, wijst Benedictus op het grote belang van stilzwijgen. Er mag maar zelden verlof gegeven worden voor een gesprek, zegt hij, zelfs als het goede, heilige en vruchtbare gesprekken betreft. Want er staat geschreven: Bij veel spreken kan men de zonde niet vermijden.
De eerste keer dat ik dit las, vond ik het krankzinnig. Ik kon het me niet voorstellen: een leven met een minimum aan gesprekken. Het is een kort hoofdstukje, maar ik ga het steeds meer naar waarde schatten. Het is zo waar dat men bij veel spreken de zonde niet kan vermijden. Je moet maar eens nagaan hoe vlug en hoe gemakkelijk wij in gesprekken aan het roddelen slaan, soms zonder dat we daar erg in hebben. Het gesprek bolt gewoon die kant uit, en wij bollen mee. Het is nog zo onzinnig niet om bij je mond een wacht te stellen.
Benedictus citeert in dit hoofdstukje ook uit het boek Spreuken: De tong kan leven en dood brengen. Wellicht kende hij de ervaring dat je op je woorden moet passen, en dat je, wanneer je dat niet doet, heel wat schade kunt aanrichten. Ik denk dat wij dit allemaal herkennen. Woorden kunnen kwetsen en zegenen. Een uitnodiging om behoedzaam te zijn in ons spreken.
8. mopperen
Tot slot: iets over mopperen Benedictus beschouwt mopperen als een ernstige zonde. Maar liefst twaalf maal wordt in de Regel de murmuratio genoemd als een ernstige bedreiging van de gemeenschap. Mopperen werkt inderdaad als een onderhuids gif. Het vertroebelt de visie, het tapt energie af en tast het hart aan. Dit geldt zowel voor het inwendig als het uitwendig mopperen. Wie inwendig moppert, kan niet meer helder zien en luisteren, want er is al een andere stem aan het woord. Het uitwendige mopperen is nog schadelijker, want het verspreidt zich razendsnel. Mopperaars zoeken elkaar op, versterken elkaar, en besmetten anderen.
Benedictus wijst op een tegengif: de blijmoedigheid. Van Dale geeft voor blijmoedigheid onder meer als betekenissen: opgeruimd van geest, opgewekt, leed en tegenspoed aanvaardend. Deze laatste betekenis toont dat blijmoedigheid met moed te maken heeft, de moed namelijk om ook in moeilijke situaties een aanstekelijk en positief elan te tonen. Evelyn Underhill verbindt blijmoedigheid met kalmte, vriendelijkheid en kracht, wat de uiterlijke omstandigheden ook zijn. Ze schrijft:
Als we criteria zoeken om ons geestelijk leven op zijn kwaliteit te beoordelen, dan zijn dat eerder de kalmte, de vriendelijkheid en de kracht van ons dagelijks leven, dan verheven religieuze inzichten of vurige religieuze emoties. Je kunt die criteria overal en altijd toepassen. Het gaat om de kalmte, de vriendelijkheid en de kracht waarmee we op weg zijn, in de wisselende weersomstandigheden van het leven, bij het klimmen en dalen, op alle soorten wegplaveisel; in wisselende familieomstandigheden, bij teleurstellingen die ons overkomen in ons persoonlijk leven en in ons beroepsleven, bij onverwachte tegenslag of ziekte. Kalmte, vriendelijkheid en kracht zijn de drie stempels die de Geest drukt op degenen die zich in zijn werkingskracht laten meevoeren.
Blijmoedigheid is niet gemakkelijk. Het komt niet vanzelf. Je moet eraan werken. Je moet als het ware ruimte scheppen zodat de Geest zijn werk kan doen. Hoe? Door af en toe iets moois of inspirerends te lezen een gedicht, een goede roman, een mysticus , door tijd te maken voor een wandeling, een goede viering, door te luisteren naar klassieke muziek, door af en toe naar hier te komen bvb. Voor anderen is dat misschien: in de tuin werken, schilderen, beeldhouwen, enz. M.a.w. het heeft te maken met: aan je eigen horizonverruiming werken, met situaties zoeken waarin stilte en bezinning kunnen gedijen, - en dat niet incidenteel, maar regelmatig.
Ik zou eigenlijk ook nog iets moeten zeggen over de kunst van het beginnen en van het ophouden, maar ik zal me beperken tot het toepassen van deze kunst. Het is tijd om op te houden! Auteur onbekend
Uit Kees Waaijman âHet leed doorleven. Meditaties bij zes Klaagzangenâ
Klaagzang 2
Ach hoe sloeg mijn Heer de Sion
in het duister van zijn toorn, uit de hoogte heeft Hij neergehaald de pracht van Israël. Hij dacht niet aan zijn voetbank, toen Hij in zijn toorn ontbrandde.
Niet te geloven zo vrijmoedig als de Klaagzangen hun verdriet eruit gooien. Iedere keer weer als ik ze lees, ben ik verbaasd. Ze lijken zich nergens aan te storen. Zonder enige schaamte wordt de Heer van hemel en aarde ter verantwoording geroepen.
Meedogenloos verslond mijn Heer
het land van Jakob,
in zijn woede sloeg hij neer
de vestingen van Juda,
roemloos ging tegen de grond
het koninkrijk met al zijn vorsten.
Ziedend van woede brak Hij
alle levenskracht van Israël.
En nog erger: De Heer van hemel en aarde wordt zelfs bij de vijand ingedeeld. Hij wordt beschuldigd van landverraad.
Hij trok zijn hand terug,
juist toen de vijand kwam,
verteerde Jakob als een vuur
dat laaiend om zich heen greep.
Onze vijand was Hij:
met gespannen boog en met
gebalde vuisten: een benauwer
die verdelgt alwat ons lief is.
Geen schaamte, geen terughoudendheid. De oorzaak van de ondergang van Jeruzalem wordt gedeponeerd bij de Schepper van hemel en aard, bij de Heer van Israël.
Hij haalde als een muur omlaag zijn huis,
geen plaats meer voor de feesten.
Van Sion liet Hij
feest en sabbat wijken.
Ziedend van woede verwierp Hij
koning en priester.
Dit is bidden vanuit het leven. Dit is zonder terughoudendheid spreken tegenover God. Dit is God serieus nemen en jezelf. Ziedend van woede verwierp Hij de Sion. Hij haalde als een muur omlaag zijn huis, geen plaats meer om met Hem te feesten.
Het is een constant ervaringsgegeven bij leed en crisis, bij scheuren en breuken dat in eerste instantie de oorzaak buiten onszelf wordt gezocht: God heeft het gedaan! Hij in zijn almacht had toch tussenbeide kunnen komen! De omstanders hebben het gedaan! Zij met hun eeuwige spot!
Het is vanzelfsprekend dat dit gebeurt. Het mag. De klaagliederen blokkeren deze beweging niet, maar lijken deze beweging juist te voeden. Zelfs als er een verwijtende ondertoon in zit naar God toe het mag. Ze worden niet gehinderd door een priesterlijke dogmatiek die hen leert netjes te zijn tegenover God, hun fatsoen te bewaren.
Bij het bidden van deze Klaagzang moet ik steeds denken aan dat lied van Elie Wiesel. Elie Wiesel is een jood die als door een wonder ontkwam aan de concentratiekampen van de nazis. In zijn Cantate Ani maamin Ik geloof in de komst van de Messias spreekt hij zeer vrijmoedig tot God. Hij legt Abraham, Isaak en Jakob woorden in de mond, waardoor God wordt uitgedaagd. Abraham zegt:
De Tora verbiedt het dier en zijn jongen op dezelfde dag te slachten. Maar zie: vaders en zonen worden nu geslacht, de een in tegenwoordigheid van de ander en dat iedere dag! Zijn de joden dan minderwaardig aan de dieren? Of heb Jij de Tora geschonden? Maar kan de Rechter onder de rechters onrechtvaardig zijn? Ik vraag je niet mij al je bedoelingen te onthullen. Ik vraag je ook niet al je geheimen prijs te geven. Maar verklaar mij er één, slechts één: waarom bleven er énkelen in leven? Die overlevenden leven nu gebukt en schuldig verder door jouw schuld! En waarom, Heer, moeten zij zich schuldig voelen: te lijden en te leven? Schepper van de wereld en de mensheid, God, wiens rechtvaardigheid mededogen is, erken de waarheid van mijn woorden: ik had het recht voor Sodom te pleiten en niet voor een miljoen kinderen, onschuldige kinderen?
Dit is oerjoods bidden. Dit spreken is diep geworteld in de traditie van de Klaagliederen en van Job. Dit is God en jezelf serieus nemen in het leed. Dit is vechten met God. Hem tegemoet treden in de geest van de Klaagliederen.
Uit Kees Waaijman Het leed doorleven. Meditaties bij zes Klaagzangen 1989 Gooi en Sticht BV, Hilversum blz. 20-30
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle mijn Du coors die doot du liets mi tleven Dat was gheselscap goet ende fijn Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Nu bestu in den troon verheven Claerre dan der zonnen scijn Alle vruecht es di ghegheven
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle mijn Du coors die doot du liets mi tleven
Nu bidt vor mi ic moet noch sneven Ende in de weerelt liden pijn Verware mijn stede di beneven Ic moet noch zinghen een liedekijn Nochtan moet emmer ghestorven sijn
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle mijn Du coors die doot du liets mi tleven Dat was gheselscap goet ende fijn Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Egidius, waar ben je gebleven? Ik mis je zo, mijn kameraad. Jij koos de dood, liet mij het leven. Je vriendschap was er vroeg en laat, maar 't moest zo zijn, een van ons gaat.
Nu ben je in 't hemelrijk verheven, helderder dan de zonneschijn, alle vreugd is jou gegeven.
Egidius, waar ben je gebleven? Ik mis je zo, mijn kameraad. Jij koos de dood, liet mij het leven.
Bid nu voor mij, ik ben verweven met deze wereld en zijn kwaad. Bewaar mijn plaats naast jou nog even, ik moet nog zingen, in de maat, tot de dood, die elk te wachten staat.
Egidius, waar ben je gebleven? Ik mis je zo, mijn kameraad. Jij koos de dood, liet mij het leven. Je vriendschap was er vroeg en laat, maar 't moest zo zijn, een van ons gaat.
Pablo Neruda - Y ahora, nada màs - En nu, even niets ...
Y ahora, nada más Quiero estar solo Con el mar principal Quiero no hablar por una larga vez Silencio, quiero aprender aún Quiero saber si existo.
(Pablo Neruda)
En nu, even niets Ik wil alleen zijn met de oneindige zee Ik wil voor een lange periode niet spreken Stilte wil ik kennen Ik wil weten of ik besta.......
Percy Byssche Shelley - The flower that smiles today
The Flower That Smiles Today"
by Percy Bysshe Shelley
The flower that smiles today Tomorrow dies; All that we wish to stay Tempts and then flies; What is this world's delight? Lightning, that mocks the night, Brief even as bright.--
Virtue, how frail it is!-- Friendship, how rare!-- Love, how it sells poor bliss For proud despair! But these though they soon fall, Survive their joy, and all Which ours we call.--
Whilst skies are blue and bright, Whilst flowers are gay, Whilst eyes that change ere night Make glad the day;
Whilst yet the calm hours creep, Dream thou - and from thy sleep Then wake to weep.
Een van de meest ontzagwekkende godheden van het hedendaagse pantheon is zonder twijfel de godin Imago.Op de Olympus van onze cultuur troont zij hoog boven de goden van geld, liefde en oorlog. Zij benadert in macht zelfs de gevreesde antieke schikgodinnen, Clotho, Lachesis en Atropos, vermits zij zowat overal de scepter zwaait. Vanop de catwalks bepaalt zij het lot van onze simpelste kledij, maar evengoed heerst zijdoor toedoen van haar aartsengelen, de media, over BVs, en, erger, over gouverneurs- en presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten, en dus ook over het lot van de wereldbevolking. Op de realisatie van het Rijk Gods is het nog steeds wachten. Dat van de godin Imago is echter in volle bloei. Dat ondervinden zelfs Kim Clijsters en Justine Hénin, die volgens diezelfde media niet voldoende imago bezitten om wereldwijd als echte stars erkend te kunnen worden. Want om een tenisstar te zijn is perfect kunnen tennissen, laat ons dat toegeven,toch eerder bijzaak. Image or no image, thats the question, zeker niet to be or not to be. Hoe kon Hamlet zich zo deerlijk vergissen!
Ik heb me al vaak afgevraagd of een bepaalde postmoderne filosofische ontkenning van elke zelfstandige ontologische wezenheid in de mens tot de negatie van het ik - niet symptomatisch is voor een wereld waarin een mens enkel nog lijkt te bestaan via zijn imago, meer nog, àls imago. En met deze bedenking verlaat ik mijn korte schets van onze westerse cultuur om,in volle ernst nu,het onderwerp van deze lezing te betreden. Beeldvorming mag ik verwijzen naar de term image-building? lijkt allesoverheersend. We kunnen er in onze onmacht mee spotten, we kunnen erover klagen, maar daarmee hebben we niet gezegd hoe het komt dat zon dominantie mogelijk is. Ik nodig dan U uit om onder mijn hele verhaal van deze namiddag deze vraag mee te dragen: was het ooit anders? Valt de dominantie van het image vandaag niet vooral zo sterk op omdat het belang ervan nu ook uitgesproken en schaamteloos geëtaleerd wordt? Maar als ik de vraag zou stellen: wat kennen wij van Julius Caesar, van Alexander de Grote, van Franciskus van Assisi? Henzelf? Wat zij in hun al dan niet illusoire ontologische zelfstandigheid waren? Of het beeld dat ons door anderen is doorgegeven? Wat kennen we van David en Salomo tenzij wat anderen over hen schreven? Heel scherp gesteld: Is Adolf Hitler helemaal en restloos het algemeen gedeelde en voorgehouden monsterbeeld dat onze cultuur van hem heeft, is de mens Adolf Hitler enkel deze afschrikwekkende icoon? Ik dacht eraan bij de recente dood van Leni Riefenstahl, en ook bij het gepubliceerde interview met de nu 87-jarige telefonist die bij hem in de laatste bunker gediend had, en getuige was van zijn zelfmoord. Zouden we hetzelfde beeld van Hitler leren indien hij de oorlog gewonnen had? Wat zal van Hitler in de komende eeuwen doorgegeven worden? Wat zullen de mensen van de 24e eeuw van hem kennen? Hij staat nog zo dicht bij ons, op amper zestig jaren afstand. Hoe verder een historische figuur van ons af gaat staan, des te meer lijkt alles wat we ervan weten te verschrompelen tot enkele beelden waarvan wij beslissen dat zij het belangrijkste aspect van die persoon uitmaken. Cheops is de Grote Piramide, Cortes is de verovering van Mexico, Luther de reformatie en Darwin de evolutieleer. Maar wie waren zij eigenlijk? En vonden zij dat zelf het belangrijkste? De vraag graaft heel diep. Ben ik mezelf? Ben ik het beeld dat anderen van me hebben? Want hoe ken ik mezelf, tenzij via de reflectie van de anderen? Op de duur vervaagt de grens tussen wat een persoon of evenement geweest is en wat men er over verteld heeft de legende totaal. Men kan zelfs niet goed meer uitmaken of het onderscheid er wel toe doet! Fictieve of semi-fictieve figuren als Hamlet en Robin Hood of fictieve histories zoals de moord van Salieri op Mozart gaan een belangrijkere rol spelen dan de historische werkelijkheid, omdat zij een beeld van de wereld vormen. Als ik het boek goed begrepen heb, dan was dat een van de kernproblemen van De Naam van de Roos. De roos is weg; hoe we haar noemen blijft. De godin Imago claimt terecht haar troon op de Olympus. Is er wel een zelf dat geen beeld is? Moeten we toegeven, om Kant te parafraseren: der Mensch an sich ist ein unbekannter?
Deze dag is gewijdaan iemand die, althans historisch gezien, vrij ver van ons afstaat. Jezus van Nazaret. Hijzelf heeft geen enkel document nagelaten. Alles wat we over hem weten werd ons door anderen verteld. Geen van de vier evangelisten was zelf rechtstreeks ooggetuige van de feiten. Tot voor kort was het probleem met hem niet dat zijn beeld alsmaar verschrompelde en vervaagde, maar eerder omgekeerd: het is voortdurend aangedikt. Als Christus heeft Jezus dimensies aangenomen die door niemand in de hele wereldgeschiedenis ooit geëvenaard werden. Als Christus groeide Jezus al heel snel tot kosmische en goddelijke proporties. Is Hij dat? Was hij dat?Zijn het slechts beelden? Maar als we de problematiek gaan beseffen is het woord slechts hier misschien niet eens op zijn plaats. Wat is de relatie tussen Jezus en zijn vele beelden? Het zou naïef, zeer naïef zijn te denken dat de vraag naar deze relatie geen invloed zou hebben voor een spiritualiteit van de navolging van Christus. In de navolging is beeldvorming altijd dominant aanwezig geweest, maar doorgaans impliciet, tot aan de Verlichting althans meestal onbewust. Men heeft Jezus nagevolgd door bijvoorbeeld te kiezen voor een leven van extreme armoede. Maar uit de bronnen over Jezus blijkt nergens dat hij ooit extreem arm geweest is. Volgens het Matteüsevangelie bezat hij een huis in Kafarnaüm. Volgens Lucas werden hij en zijn gezellen op zijn tochten onderhouden door vermogende vrouwen. Zijn armoede was wellicht die van de meeste kleine boeren en ambachtslui uit die tijd, van de bevolkingslaag waaruit hij kwam. Een indrukwekkend aantal mensen heeft Jezus gevolgd door een leven te kiezen waarin elke dag vele uren expliciet aan het gebed gewijd worden, ja waarin de hele dagindeling door gebedsuren geritmeerd wordt. Het lijdt geen twijfel dat Jezus bad, maar ook dat hij niét op deze contemplatieve manier leefde. Men heeft Jezus nagevolgd in verregaande ascese en zware boetedoening. Uit de evangeliën kan men enkel afleiden dat Jezus niet als een asceet leefde, veel minder bijvoorbeeld dan Johannes de Doper. Wie of wat is men dan gevolgd? Welk imago Christi inspireerde deze levenskeuzes? Het is alsof men telkens één klein aspect van Jezus leven eruit pikt, en het als symbool gaat uitvergroten. Het is ermee als met het grote epos van Exodus, met de tienplagen van Egypte en de doortocht van drie miljoen mensen door de Rode Zee. Legende, sage, symbolische beeldvorming rond een erg bescheiden en quasi onvindbare historische werkelijkheid. Is de Exodus van geloof en liturgie niet een schitterend voorbeeld van beeldvorming en haar dominantie? Maar die beelden, zijn zij door de historische werkelijkheid gegenereerd, of door onze verlangens? Wat is de relatie tussen de zonet aangehaalde religieuze levenskeuzes en de echte Jezus Christus? Ieder die Jezus wil navolgen heeft namelijk de bekommernis de echte Jezus na te volgen.Maar eenmaal men zich bewust wordt van de onlosmakelijke band tussen de mens en zijn beeld, zal men ook beseffen dat de vraag zelfnaar de echte Jezus heel anders wordt. John Meier heeft gelijk: wie iets meer van de historische Jezus heeft blootgelegd, weet daarom nog niet noodzakelijk veel meer af van de echte Jezus. Is de echte niet diegene die in de mensencultuur verder leeft? En dus in het beeld dat gemeenschappen en kerken zich van Hem vormen?
Men zou kunnen stellen dat de reconstructie van een historisch Jezusbeeld nuttig en nodig is om een objectief tegengewicht en dikwijls een noodzakelijk correctief te bieden op wildgroei en misbruik van Jezus voor allerlei subjectieve, structurele en politieke doeleinden. Als ik dit zeg, dan voeg ik er onmiddellijk aan toe dat ikzelf het onderzoek naar de historische Jezus niet alleen fascinerend, maar ook erg belangrijk vind, en dat ik ook zelf overtuigd ben of althans hoop dat een objectiever beeld van Jezus van Nazaret hulp kan bieden bij het zoeken naar antwoorden op de vraag wat nu eigenlijk voor een Kerk vandaag trouw betekent aan het evangelie. Dat is op vele plaatsen ook al aan het gebeuren, zij het gepaard met zware spanningen en kortsluitingen, ik denk voornamelijk te wijten aan het feit dat christenen wereldwijd wel op hetzelfde moment leven, maar toch geen tijdgenoten van elkaar zijn. Wie de historische kritiek i.v.m. het evangelie respecteert kan niet meer op dezelfde wijze als twee generaties geleden redeneren m.b.t. bijvoorbeeld vragen naar de oorsprong en betekenis van sacramenten, naar celibaat, ambten, mannen en vrouwen in de Kerk, of ook in verband met schriftargumentatie in ethische kwesties. Het is namelijk mijn overtuiging dat men de echtheid van Jezus Christus niet zonder meer en restloos kan laten samenvallen met de reductie die mijn eigen tijdsgebonden idealen mij opleggen. Ik denk dat dit én onjuist én onrechtvaardig kan zijn. Jezus zonder meer laten samenvallen met wat culturen en kerken van hem maken lijkt ook mij op lange termijn uitkomstloos. Niettemin is de scheiding nooit zuiver te maken, en daarmee moeten we leven. Het is een illusie te menen dat wij dit zouden kunnen, en juist die onmogelijkheid moet ons de vraag doen stellen naar de wenselijkheid of de noodzaak ervan. De reden van de onmogelijkheid tot zuivere scheiding ligt hierin, dat de beeldvorming, het proces van Imago Christi, reeds in de eerste en praktisch enige bronnen over hem, de evangelies, volop aan de gang is. Op Jezus krijg je hoe dan ook niet de blik van een nuchtere verslaggeving, maar die van beeldvorming, vanuit een enthousiast en wervend geloof. Laat me een voorbeeld geven uit honderd: wanneer men aan christenen zou vragen wat de oorzaak geweest is van Jezus verwerping en dood, dan is het bijna zeker dat zijn voortdurende conflicten met de Farizeeën en schriftgeleerden over de Wet in belangrijke mate ter sprake zouden komen. Jezus relativering van de Wet ten overstaan van Gods liefde voor kleinen, wettelozen en zondaars, zou hem in zwaar conflict gebracht hebben met het botte wettisme en formalisme van zijn omgeving, en uiteindelijk het leven gekost hebben. Zo stellen de evangeliën het, in navolging van Marcus, inderdaad voor. Maar historisch onderzoek van 50 jaar dwingt ons praktisch om te aanvaarden dat deze motieven, namelijk de wrijvingen en botsingen met Farizeeën en schriftgeleerden, historisch waarschijnlijk weinig of niet meegespeeld hebben bij de eliminatie van Jezus. Veel waarschijnlijker is de aanleiding van zijn dood te zoeken in een snelle uitschakeling, door een gecombineerde actie van de hoge tempelclerus en de goeverneur, om zeer opportunistische politiek-religieuze redenen. Men zou nu zeggen: veel contingenter dan gedacht. Het evangeliebeeld van de passie is overigens ook niet een getrouw verslag, maar een symbolische lezing op grond van het Paasgeloof, een lezing die gestalte kreeg met behulp van tekstenvan profeten en Psalmen uit het Oude Testament, Oud Testament waarin de geschiedenis zelf reeds helemaal symbooltaal van Gods heil geworden is. Zoeken naar Christus zal altijd moeten verlopen in de fusie van gebeuren en interpretatie, van mens en beeld. Uit het beeld dat zich van Jezus als Messias ontwikkelde werden ook de kindsheidsverhalen geboren. Achter die verhalen nog veel historische gegevens zoeken is stilaan goedbedoeld tijdverlies geworden. De ster van Betlehem, de drie wijzen uit het Oosten, de stamboom van Jezus, de kindermoord en de vlucht naar Egypte, ja zelfs de volkstelling en de verplichte inschrijving in Betlehem hebben zich intussen in hun werkelijke gedaante laten ontsluieren: als geboortelegenden, als christelijke haggadaverhalen, heel licht qua historische feitelijkheid en uiterst zwaar qua christologische symboliek. In elk geval als producten van vroegchristelijke beeldvorming rond de Messias. Ik zou de voorbeelden naar believen kunnen vermenigvuldigen. In het Johannesevangelie durven exegeten niet één woord van Jezus nog met voldoende overtuiging het label historisch of ipsissima verba eigenste woorden opkleven. We hebben er te maken, zoals de Amerikaanse exegete Sandra Schneiders het vijfentwintig jaar geleden zo mooi uitdrukte, met een diepzinnige literaire icoon een beeld van Christus. Wat is dan navolging van Christus op basis van het Johannesevangelie? Ik kan de voorbeelden naar believen vermenigvuldigen, maar dat is noch nodig noch nuttig. De gegeven voorbeelden tonen voldoende aan hoezeer beeldvorming reeds in de evangeliën het vehikel is van de Christustraditie.
Hem, de evang
Ik gebruikte in deze lezing reeds enkele malen de uitdrukking imago Christi. Ik wil dit tot slot nog even toelichten. De organisatoren van deze dag hebben me namelijk gevraagd hier vandaag het woord te voeren omdat ik tussen 1998 en 2000 een boek gemaakt heb over de beeldvorming rond Christus in de voorbije twintig eeuwen van de westerse cultuur. Misschien is het interessant als ik U vertel dat het boek in aanzet een bestelling was van de Belgische bisschoppenconferentie voor het jaar 2000, en dat de werktitel verwees naar een vroeger boek van Frits Van Der Meer: Imago Christi. Met Imago bedoelden de opdrachtgevers eigenlijk de vele vormen van plastische weergave van Jezus Christus: beelden, schilderijen, mozaïeken etc... Het moest een soort becommentarieerde verzameling bieden van de mooiste kunstwerken, ee, soort imaginair museum ter verheerlijking van de grote kunst- en cultuurmonumenten die het christelijk geloof heeft voortgebracht. Dat laatste is natuurlijk waar, maar mijn aandacht bleef haken in de weerhaak van het woord imago. Heel snel rijpte het plan om juist dat aspect uit te diepen: de christelijke cultuur leeft van haar imago Christi, en de beelden en schilderijen zijn geen afbeeldingen van Jezus, maar van het beeld dat de cultuur zich van hem vormde. Beeld dat nooit heeft stilgestaan, dat altijd geëvolueerd is. Een onbeweeglijk zo is het altijd geweest en het is nooit veranderd heeft nooit bestaan. Daarom ook gaf ik aan het boek uiteindelijk de titel: In de handen van mensen. Het is een citaat uit het evangelie, verwijzend naar de passie: de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van mensen. De bedoeling van de titel is echter aan te tonen dat dit niet enkel geldt voor toen. Op elk ogenblik van de cultuur is Jezus overgeleverd in de handen van mensen. Elke spiritualiteit draagt dit aspect in zich, ook een spiritualiteit van de XXI eeuw zal dit onvermijdelijk doen. Het streven van de XIXe- eeuwse Leben Jesu-Forschung, namelijk de echte Jezus te reconstrueren door hem onder de beelden vandaan te redden, is een chimaera gebleken. Zeker, we weten vandaag oneindig veel meer over de wereld van Jezus dan zelfs veertig jaar geleden. Maar we weten ook juist daardoor dat het met Jezus van Nazaret en zijn beeld is zoals met Laleh en Ladan Bijam, de siamese tweeling die op tragische wijze in juli jongstleden het wereldnieuws haalde. Het is onmogelijk ze van elkaar te scheiden. De echte Jezus komt tot ons als beeld dat de cultuur ons van hem geeft. Het was zo in de Middeleeuwen, in de Renaissance, in de Verlichting, het is ook zo vandaag. Het westen kende gedurende een twaalftal eeuwen een proces van groeiende assimilatie van de cultuur met Christus, maar in die totaalassimilatie slopen een heel aantal aspecten die we vandaag echt niet meer als evangelisch of zelfs christelijk zouden willen duiden. Vanaf ergens rond 1500 zette zich bij ons een proces van dissimilatie in, misschien gedeeltelijk door de Middeleeuwse totaalassimilatie zelf veroorzaakt. De cultuur emancipeerde zich grondig ten overstaan van de christelijke verstaanshorizon van de wereld. Maar ook de moderniteit bracht haar zware ambiguïteiten mee, al was het maar in wetenschap, techniek, politiek en economie, die accenten in het verschuivende Christusbeeld mee bepaalden. De Christus die we zoeken na te volgen is dus ook onvermijdelijk beladen met de fundamentele ambiguïteit van onze culturen. Wat ik hier zeg raakt overigens ook een fundamenteel aspect van antropologie. Cultuur is medebepalend voor wie we echt zijn denken we maar aan de illusie dat een gecloonde mens in 2030 exact dezelfde mens zou zijn als zijn genetische voorganger uit 1990. Het geloof in Jezus Christus ontsnapt niet aan die wetmatigheid. Openbaring is immers niet een valies informatie, ooit door God op de wereld gedropt en intact en onveranderlijk meegezeuld door alle generaties. Als openbaring is, is zij geschiedenis. Ik meen dat ik tot slot dan ook dit mag zeggen: waar de openbaring de Godsontsluiting - van Jezus Christus bron en leidraad van spiritualiteit wil worden, zal zij dit ook nooit kunnen zijn in het doorgeven van onveranderlijkheden. Ook navolging kan, zo zie ik het althans, nooit authentiek zijn en nooit de echte Jezus Christus doorgeven, tenzij als altijd evoluerende, levendegeschiedenis van mensen. Bij de uitgave van het boek van Jef van Gerwen over navolging van Christus in de XXIe eeuw dacht ik dat ik dit zeggen moest. Draagt het als titel niet: Mensen onderweg?
Ik dank U. Peter Schmidt
Ik vermoed een lezing naar aanleiding van het verschijnen van het boek van Jef van Gerwen 'Mensen Onderweg' november 2003.
Kritische pedagogiek en de 'Pedagogie van de onderdrukten'
Kritische pedagogiek
De kritische pedagogiek is een onderwijsmethode die poogt leerlingen te helpen bij het betwisten en actief bestrijden van elke vorm van maatschappelijke overmacht en de daarbij horende gebruiken en overtuigingen. Het is een vorm van theorie en praktijk die ertoe dient leerlingen tot kritisch bewustzijn te laten komen. De kritische pedagogiek is een soort van opvoedkunde waarbij kritiek op de gevestigde orde en maatschappijkritiek van wezenlijk belang zijn. Kritische pedagogiek wil de maatschappij in het geding brengen in haar begrip van opvoeding. In deze zienswijze is maatschappijkritiek noodzakelijk wanneer men niet wil dat opvoeding en onderwijs aan de reproductie van onrechtvaardige maatschappelijke verhoudingen meewerken
Een belangrijk kernbegrip in deze is emancipatie. Het is emancipatie, bevrijding uit onderdrukkende maatschappelijke verhouding, waarvoor de kritische pedagogiek zich inzet. Maatschappijkritiek leidt tot maatschappijverandering. Met deze vorm van kritiek wil men leerlingen duidelijk maken dat fenomenen als ongelijkheid niet noodzakelijk zijn, maar in een bepaalde geschiedenis tot stand zijn gekomen en producten zijn van door de mens geschapen maatschappelijk processen. Bij het bewust worden van deze realiteit hoeft een persoon zich niet langer als een willoos manipuleerbaar object te voelen.
Volgens de kritische pedagogiek is het onderwijs inherent politiek en moet elke vorm van pedagogie van dit feit bewust zijn. Een sociale en opvoedkundige zienswijze van rechtvaardigheid en gelijkheid moet de basis zijn voor elke vorm van onderwijs. De bevrijding van onderdrukking en menselijk leed moet een belangrijke dimensie zijn in het onderwijs. Het onderwijs moet zowel emancipatoire verandering als cultivatie van het intellect bevorderen. In gedachte moet worden gehouden dat het huidige onderwijs een reflectie is van de belangen van het bestaande systeem van uitbuiting. Deze dynamiek moet bij de kritische pedagogiek blootgelegd worden, begrepen worden, waarna er actie tegen moet worden ondernomen als deel van een maatschappij veranderende praxis; een cyclus van theorie, praktijk, evaluatie en reflectie.
Paulo Freire's 'Pedagogie van de onderdrukten'
Paulo Freire is een van de belangrijkste bijdragers aan de kritische pedagogiek. Freire was hoogleraar in de geschiedenis en filosofie van de pedagogiek aan de Universiteit van Recife in Brazilië. Freire zou armoede en honger leren kennen gedurende de Grote Depressie van 1929. Deze ervaring zou zijn bekommernis voor de armen geschapen hebben, waardoor mede zijn visie op het onderwijs beïnvloed werd. Hij is vooral bekend geworden door zijn boek 'Pedagogiek van de onderdrukten' waarin hij beschreef hoe mensen afgeleerd hebben en soms nooit geleerd hebben kritisch over hun situatie na te denken. Ze accepteren hun situatie als onontkoombaar en als horend bij het leven zelf. Pas wanneer zij zich bewust worden van hun situatie en daar een betekenis aan toekennen (tezamen ook wel consciëntisatie genoemd) kan de stap naar verandering worden gezet.
Vier bewustzijnsniveaus
Freire spreekt in dit verband respectievelijk van vier bewustzijnsniveaus:
1) Het mythische bewustzijn; op dit bewustzijnsniveau ervaren mensen zich als totaal onmachtig om iets aan hun persoonlijke en sociaal-economische positie te doen. Ze worden als het ware beheerst door machten van buitenaf, zoals goden in de mythologie konden ingrijpen in het leven van de mens zonder dat deze in staat was zich te verweren.
2) Het naïeve bewustzijn; op dit niveau is men in staat een onderscheid te maken tussen zichzelf en de buitenwereld. Het leven wordt niet ervaren als iets wat je overkomt, maar het krijgt contouren in die zin dat er dingen zijn die binnen je bereik liggen en dingen waar je anderen voor nodig denkt te hebben. Men weet wel dat men iets kan, maar is er daarnaast van overtuigd een heleboel niet te kunnen. Het verschil tussen het eerste en het tweede bewustzijnsniveau is dat het mythische bewustzijnsniveau overstegen wordt door commentaar te geven op de bestaande situatie.
3) Het kritische bewustzijn; op dit niveau ontdekt men niet alleen het onderscheid tussen zichzelf en anderen, maar is men ook in staat vanuit dit onderscheid situaties te veranderen. Er is een groeiend inzicht in de eigen mogelijkheden en van daaruit een relativering van de macht van anderen. Men gaat onderkennen hoe onderdrukking ontstaat, welke plaats men daar zelf in heeft en hoe men door menselijk ingrijpen menselijke onderdrukking kan bestrijden.
4) Het politieke bewustzijn; op dit laatste niveau gaan mensen vanuit hun waarneming van de werkelijkheid ontdekken dat anderen hun waarneming van die werkelijkheid delen en op grond daarvan ook bepaalde problemen delen. Dit leidt ertoe dat men de krachten bundelt en op die manier invloed uitoefenen op de politiek en de situatie van onderdrukking te niet proberen te doen. Volgens Freire "bevrijd niemand iemand anders noch bevrijd iemand zichzelf, maar enkel bevrijden mensen zich in verband met elkaar samen".
Men maakt een eigen bewustzijn van strijd door de werkelijkheid te veranderen en zichzelf te bevrijden van de onderdrukking die is ingebed door de traditionele pedagogie. Op dezelfde wijze, wanneer men een nieuwe wijze van denken aanleert, heeft het begrijpen van de eigen sociale status een transformerende werking. Freire's methode heeft dusdanig twee opeenvolgende momenten: de eerste heeft betrekking op het bewust worden van de realiteit dat men onderdrukt wordt en onderworpen is aan de beslissingen opgelegd door de onderdrukker; de tweede refereert naar het initiatief van de onderdrukten om te vechten en zichzelf te emanciperen van de onderdrukkers.
Kritiek op het depositair onderwijs
'bank-concept van de opvoeding' kan noemen; zij versterkt slechts de gevestigde orde. In plaats van het communiceren met de leerlingen geeft de leraar deposito's die de leerlingen geduldig in ontvangst moeten nemen. Ze worden niet in staat geacht meer te doen dan die te ordenen en op te stapelen. Dit 'bank-concept' is de weerspiegeling van de dichotomische onderdrukkende samenleving: de leraar weet alles en de leerlingen weten niets; de leraar denkt, en over de leerlingen wordt gedacht; de leraar spreekt en de leerlingen luisteren braaf. Het succes van deze methode is afhankelijk van de bereidwilligheid om te slikken. Wie zich niet bereidwillig laat volstoppen zal dus zogenaamd 'onontwikkeld' blijven. Freire gaat op zoek naar een methode die bewustmakend is en komt aldus tot het grondprincipe van zijn pedagogische theorie: "Opvoeding kan nimmer neutraal zijn. Of ze is een instrument tot bevrijding van de mens, of ze is een instrument tot zijn knechting, zijn africhting voor de onderdrukking". Hij voegt eraan toe dat zulks niet afhangt van de inhoud van het verstrekte onderwijs, noch van de goede wil van de opvoeder; beslissend hierin is de pedagogische werkwijze.
Wanneer het individu niet vecht voor zijn belangen en voor culturele en sociale emancipatie, lijkt het erop dat hij zijn liefde voor het leven kwijt is. Zo is de necrofilie van de situatie die vandaag de dag prevaleert, gereproduceerd door het type onderwijs dat wordt gegeven op school. De pedagogie die Freire voorstelt is het tegenovergestelde van hetgeen hierboven beschreven. Het suggereert dat het individu een liefde voor het leven aanleert door een cultivatie van het zijn - door te zijn met de wereld, niet van de wereld - een toestand die door bevrijding bewerkstelligd word. Daarvoor is een soort onderwijs nodig die niet vervreemdend en mechanistisch is.
Onderwijs die het individu bevrijdt moet een bewuste handeling zijn waarin de inhoud begrepen en geanalyseerd wordt, waarbij de reeds beschreven dichotomie die er bestaat tussen leraar en leerling overstelpt wordt; het moet de unidirectionele (vanuit één kant komend) relatie te niet doen en bidirectionaliteit (van beide kanten komend) laten bijdragen aan het onderwijs van beide partijen, want beide hebben de elementen om elkaar tot inzichten te brengen. De leraar wordt hierbij op zijn beurt de leerling van zijn leerlingen. "Niemand onderwijst iemand anders noch onderwijst iemand zichzelf, maar enkel onderwijzen mensen elkaar door hun interactie met de wereld". De rol van de leraar is het problematiseren van de wereld en daarbij het creëren van de juiste voorwaarden zodat het leerproces de 'doxa' (onbetwijfelde vanzelfsprekendheden) overstijgt om op het niveau te komen van 'logos' (daadwerkelijk begrip). Dit type leren helpt mensen om nieuwe vewachtingen te scheppen en een echt reflectieve toestand te bereiken waarin zij hun eigen werkelijkheid ontdekken. Het wekt nieuwe uitdagingen op die leerlingen tot een zelfconstructie van de wereld aanzet, waarin zij werkelijke en directe participatie hebben in de activiteiten waarbij zij betrokken zijn. Dit alles eist dat we het individu an sich problematiseren, zonder het leerproces te bemiddelen door kunstmatige ervaringen.
Dialogiciteit en het bewustmakingsproces
De mens wordt niet toegestaan om de werkelijkheid te begrijpen en te veranderen, wanneer het onderwijs gewoon een methode is om de mens aan te laten passen aan de werkelijkheid. Om het bewustmakingsproces op gang te brengen moet er dialoog zijn, want de mens maakt zichzelf niet in stilte, maar door woorden, handelingen en reflectie. Het gebruik van de dialoog is dusdanig het hoofdelement in het leerproces. Om de redenering van Freire te begrijpen, dient men uit te gaan van het mensbeeld dat hij voorhoudt. Door zijn acties werkt de mens in op de wereld, verandert hij de wereld. Door zijn vermogen tot reflectie neemt hij afstand van zichzelf, van zijn daden, van de wereld; de reflectie leidt opnieuw tot actie. Deze eerder genoemde cyclus vormt de praxis, dat wil zeggen de wijze waarop de mens zich in de wereld manifesteert. 'Mens worden' gebeurt in praxis. Er kan dus geen scheiding gemaakt worden tussen de actie en de reflectie. De dialoog kan slechts gebeuren door het spreken van het 'eigen woord' waarmee het individu zijn werkelijkheid tot uiting brengt; het is de enige mogelijkheid om vat te krijgen op deze werkelijkheid en ze te veranderen. Tegenover de depositaire opvoeding die systeembevestigend is, stelt Freire de problematiserende opvoeding met de consciëntisering (het bewustmakingproces) als doel. Leren is niet het 'vreten' van onechte woorden, is niet programmeren; leren is problematiseren door het opwerpen van vragen. De leerstof is de levenssituatie van de leerling.
Dialogiciteit en antidialogiciteit
Freire herkent dat de praktijk van bewustwording die hij aanbeveelt tegen 'limiterende situaties' kan oplopen, en dat deze situaties een product zijn van het verzet door de onderdrukkende klassen tegen elke verandering van de huidige status die voor hen zo belangrijk is, wat al gauw tot een apathie leidt bij de onderdrukte klasse. Volgens Freire is "het niet de apathie van de massa die tot de macht van de elite voert, maar het is de macht van de elite, die de massa apathisch maakt".
Freire werkt hierbij de tegengestelde raamwerken voor culturele actie uit; de antidialogische en de dialogische, waarbij de eerste de onderdukking dient, door onderwerping, verdeeldheid, manipulatie en culturele invasie en de tweede de bevrijding, door samenwerking, vereniging, organisatie en culturele synthese.
De onderdrukker gebruikt antidialogiciteit op verschillende manieren om de status quo te behouden. Hij onderwerpt de onderdrukten met een steevaste unilaterale dialoog, waarbij het communicatieproces omgevormd wordt tot een necrofiele handeling. Het ideologische instrument wordt hierbij dikwijls gebruikt voor een complete onderwerping. De onderdrukker probeert tevens mensen ervan te weerhouden om zich te verenigen door dialoog. Een van hun hoofdactiviteiten is om de onderdrukten te verzwakken door vervreemding, met het idee dat dit zal zorgen voor interne verdeeldheid, en dat op deze wijze de dingen stabiel zullen blijven. In hun impliciete discours waarschuwen ze dat het gevaarlijk voor de 'sociale vrede' kan zijn om tegen de onderdrukten te spreken over concepten als vereniging en organisatie. Vergeleken met zij die hen tegengaan, 'lijken' de onderdukkers de enige die de benodigde harmonie in het leven kunnen behouden. Maar dit is enkel een poging tot het zorgen voor verdeeldheid. Als er een individu beslist om te vechten voor bevrijding, wordt diegene gestigmatiseerd, allemaal in een poging tot het vermijden van de historisch onvermijdelijke realisatie van de vrijheid. De onderdrukker gebruikt daarnaast antidialogiciteit door het misbruiken van ideologie om mensen te manipuleren en ze te laten toestemmen met de doelen die voorgesteld worden door de onderdrukker, maar die geheel ten nadele zijn van de onderdrukten. Het door Freire als laatst besproken kenmerk van antidialogiciteit is een culturele invasie, waarbij de onderdrukten het object zijn. Enkel objecten, terwijl de onderdrukkers de actoren en auteuren zijn van het proces. Dit is een subliminale tactiek dat gebruikt wordt om te overheersen en leidt tot een inauthenticiteit van individuen. Hoe groter het niveau van nabootsing door de onderdrukten, hoe groter de kalmte voor de onderdrukkers. Wat er gebeurt met de massa's is een verlies van waarden, een transformatie in hun manier van spreken en het onbarmhartige steunen van de onderdrukker.
In contrast met al datgene dat hierboven is uiteengezet, is bij dialogiciteit samenwerking een vorm van gemeenschapsemancipatie. Dit proces gebeurt niet door de aanwezigheid van een of andere profetische leider, maar door het verbond dat ontstaat wanneer er tussen de leider en de massa communicatie en interactie plaatsvindt om het wederzijdse doel te bereiken om zich te bevrijden en de wereld te ontdekken, in plaats van er aan aan te passen. Dit gebeurt wanneer er een wederzijds vertrouwen aan elkaar wordt aangeboden, zodat een revolutionaire praxis bereikt kan worden, waarbij nederigheid en constante dialoog door alle participanten nodig is. Als aanvulling aan de samenwerking, is vereniging nodig bij de gezamenlijke inzet richting bevrijding. Dit impliceert een vorm van culturele actie dat aanleert toe te treden tot een revolutionair motief zonder te vervallen tot een ideologische hyperbool. In plaats daarvan, moet het einddoel beschreven worden als iets wat het werkelijk is, namelijk een menselijke handeling, niet een of andere overdreven gebeurtenis. Dialogische actie benodigt tevens organisatie als het de ideologische dwang van bovenaf wilt vermijden. Organisatie is een noodzaklijk element van revolutionaire strijd; het impliceert coherentie tussen actie en praktijk, onbevreesdheid, radicalisatie zonder sectarisme en de moed om lief te hebben. Al deze aspecten zouden aanwezig moeten zijn zonder naïviteit. Natuurlijk moet er als er revolutionaire actie plaats wilt vinden discipline, orde, nauwkeurige doelstellingen, duidelijke taken die vervuld moeten worden en verantwoordingsplicht aanwezig zijn, maar we hebben het hier vooral over de ontwaking die nodig is van de onderdrukking die men tegenkomt. Het laatste kenmerk van dialogische actie is de culturele synthese die poogt de tegenstrijdigheid geschapen door de onderdrukker te overwinnen. Het addresseert de kracht van iemands eigen cultuur als een creatieve handeling en wreekt de onderdrukten door een andere perceptie te geven op de wereld dan die is opgedrongen zonder bevraging of toetsing.
De rol van revolutie
Revolutie is voor Paulo Freire het wegnemen in de maatschappij van de structuren en mechanismen die de verschillende vormen van onderdrukking veroorzaken. Het gaat om politieke en economische machten die de onderdrukking van de meerderheid voor gevolg hebben. De consciëntisering krijgt hier een primordiale rol toebedeeld. De onderdrukten moeten niet alleen bewust gemaakt worden van hun eigen waarde, ze moeten tevens bevrijd worden van hun mensbeeld, dat ze ontlenen aan de onderdrukkers, met wie zij een ambivalente verhouding hebben. Voor Freire behoort de dialoog tot de essentie van het mens-zijn: mensen leven niet 'alleen', ze zijn 'met elkaar' in de wereld. In die zin verminkt de onderdrukker zijn eigen mens-zijn, want hij is niet 'met de anderen'. Revolutie impliceert dus, naast de emancipatie en erkenning van de menselijke waardigheid der onderdrukten, tezelfdertijd de humanisering van de onderdrukkers.
Over utopie
Freire wil dat het individu zichzelf vormt in plaats van dat het (van bovenaf) gevormd word. Met dit doel in het oog, stelt hij dat onderwerpen moeten onderwezen die uit de dagelijkse ervaring van het individu komen en dat we de huidige valkuilen van het onderwijs om te neigen naar kunstmatige onderdrukkende ervaringen vermijden.
Slechts de dialoog, die vraagt om kritisch denken, kan ook kritisch denken voortbrengen leert ons Paulo Freire. Hij stelt voor om het eigen leven te problematiseren om te kunnen realiseren dat men zowel een andere status zonder onderdrukking nodig heeft als dat men die ook werkelijk kan bereiken. Utopisch denken, dit alles? Misschien. Maar de utopie fungeert wel als de terugwijkende horizon waarheen de tocht nooit eindigt en de inspanning van de reis maakt de kans op een humane samenleving waarin vrede heerst wel degelijk groter.
voor het betreffende werk door Paulo Freire in het Engels zie:
Ik ben er meer en meer van overtuigd dat ware revolutionairen de revolutie moeten beschouwen, vanwege zijn creatieve en bevrijdende natuur, als een handeling van liefde. Voor mij is de revolutie, wat niet mogelijk is zonder een theorie van revolutie (en daarmede de wetenschap), niet onverzoenlijk met liefde. Integendeel: de revolutie wordt gemaakt door mensen om hun humanisering te bewerkstelligen. Wat is, waarachtig, een dieper motief die individuen ertoe beweegt om revolutionairen te worden, dan de dehumanisering van de mens?
De vertekening opgelegd aan het woord "liefde" door de kapitalistische wereld kan het niet tegenhouden dat de revolutie essentieel liefhebbend van aard is, noch kan het de revolutionairen tegenhouden om hun liefde voor het leven te bevestigen.
Guevara (toegevend aan het 'risico om belachelijk te lijken') was niet bang om het te bevestigen: "Laat me het volgende zeggen, met het risico om belachelijk te lijken, dat de echte revoutionair wordt gedreven door grote gevoelens van liefde. Men kan zich onmogelijk een echte revolutionair inbeelden zonder deze eigenschap."
Paulo Freire in Pedagogie van de onderdrukten hfst 3
door Doris, Lea, Peter, Claire, Tatjana, Carla van de Werkgroep Samenleven Runkst.
Wie is Paolo Freire?
Paolo Freire is de grondlegger van de kritische pedagogie. Hij werd geboren in 1921 in Recife, Noord-Oost Brazilië. Het gezin behoorde tot de middenklasse maar werd door de economische crisis van 1929 met armoede en honger geconfronteerd.
Op zijn elfde neemt hij zichzelf voor om zijn leven te wijden aan de strijd tegen honger en uitbuiting.
Hij wordt advocaat van de onderdrukten. Omdat hij steeds solidariseert met de bezitlozen wordt hij op de vingers getikt en geeft zijn baan op.
Paolo Freire wordt benoemd tot hoogleraar geschiedenis en filosofie van de pedagogie aan de universiteit. Als leraar ontkomt hij niet aan de maatschappelijke tegenstellingen van het postkoloniale Brazilië.
1946-1954:P. Freire is hoofd van het departement opvoeding en cultuur en beheerder van de sociale dienst. Pernambuco. Hier wordt hij geraakt door de problemen van de arme bevolking en ontdekt hij de cultuur van het zwijgen. De bewoners van de sloppenwijken blijken totaal niet tot ontwikkeling in staat. Het westers schoolmodel faalt. Er is geremdheid tot leren bij de bevolking en een echte wil tot emancipatie ontbreekt. Hier legt Freire de klemtoon van zijn leermethode op emancipatie en empowerment door de bevrijding van de mens uit zijn positie van onderdrukking centraal te stellen.
1964:Hij wordt coördinator van het nationaal alfabetiseringsprogramma in Brazilië.
1964:Er is een militaire coup in Brazilië en Freire belandt voor korte tijd in de gevangenis. Na zijn vrijlating wordt hij het land uitgezet. Hij wijkt uit naar Chili waar hij onder de regering van president Allende zijn alfabetiseringspedagogie verder kan uitoefenen. Het regime van president Allende wordt door de militairen ten val gebracht op 11 september 1973. Freire komt naar Europa waar hij deel uitmaakt van het departement onderwijs van De Wereldraad Der Kerken.
1979:Freire keert terug naar Sao Paolo, Brazilië . De grote kloof tussen arm en rijk bestaat nog steeds.
1980:Paolo Freire ontvangt de Internationale Koning Boudewijnprijs voor ontwikkelingswerk voor zijn inzet en levenswerk.
1989:De Arbeiderspartij komt in Brazilië aan de macht en Freire wordt benoemd tot Staatssecretaris van Onderwijs.
2000:P. Freire overlijdt op 80-jarige leeftijd. Zijn pedagogie der onderdrukten, zijn levensfilosofie leeft verder.
De kijk van Freire op de wereld
Als ontwikkelingswerker in de meest onderontwikkelde gebieden van Brazilië kreeg Freire met grote vormen van onrecht, armoede en onderdrukking te maken. Dit bepaalde zijn wereld en mensbeeld.
Volgens Freire is onderontwikkeling en sociale wanverhouding geen historisch gegeven maar een menselijke constructie, een systeem dat door mensen is veroorzaakt en door mensen in stand gehouden.
De onderdrukten stellen hun ervaring van de wereld en het leven af op het opgedrongen beeld dat de onderdrukker hen biedt. Zij worden ondergedompeld in een dehumaniserende werkelijkheid. Armoede bepaalt de onderdrukten hun identiteit en wordt bestendigd door de onderdrukkers. Mensen worden dom gehouden binnen een systeem met als enige reden de exploitatie van hun arbeid en denken. Armen zien geen verschil tussen zichzelf en een dier, onderworpen aan de autoriteit van de onderdrukker. Zij worden gereduceerd tot objecten en leven ernaar. Zij leven voor de onderdrukker en de onderdrukker leeft in hen als een ideaalbeeld, het hoogst bereikbare in de samenleving. Zij zijn tegelijkertijd zichzelf en de onderdrukker wiens bewustzijn ze zich eigen hebben gemaakt. Hierdoor ontstaat de cultuur van het zwijgen, de angst voor vrijheid en bevrijding waardoor solidariteit en zelfbewustzijn onmogelijk worden.
Dit is de innerlijke gespletenheid van de onderdrukten. Het conflict is gelegen in de keuze om zichzelf te zijn en de onderdrukker te bannen, of gespleten en vervreemd te zijn van de eigen levenssituatie.
Een kritische pedagogie
Om inzicht te krijgen in de denkwijze van Freire is het nodig om begrippen als kritische bewustwording (conscientizaçao) en dialoog te verduidelijken. Volgens Freire kun je mensen niet bewustmaken, maar worden mensen kritisch bewust door de ontmoeting met anderen en de wereld.
Freire heeft veel kritiek op het depositair leren. Freire heeft het hier over een vorm van onderwijs die werkt als een bankdeposito. Volgens Freire mag kennis niet worden ingepompt of gedeponeerd als een bankwissel.
Kennisverwerving moet worden opgebouwd en telkens weer openstaan voor de dynamiek van verandering. Kennis herkauw je niet, integendeel, leren is een productieve en creatieve daad, waarbij de leerling een actief en participerend individu is met eigen kennis, vaardigheden, ervaring, bagage.
Onderwijs dat ex cathedra gegeven wordt, bestendigt het systeem zonder het kritisch denken te stimuleren. De sleutelrol voor de pedagogie ligt in het stimuleren, opwekken en provoceren van nieuwsgierigheid, het uitdagen om samen naar oplossingen te zoeken. Deze pedagogie is niet neutraal maar de begeleider wordt strijdmakker mede-zoeker. De dialoog die leerlingen en co-onderzoekers samen aangaan vormt het fundament om aan verandering te werken. Het dialogisch leren staat binnen Freires denken centraal. Dialoog is de ontmoeting tussen mensen, door tussenkomst van de wereld, om juist die wereld te benoemen en te veranderen.
De bewustzijnsniveaus
Bewustwording is het proces dat mensen doorlopen om tot bevrijding en emancipatie te komen.
Dit gaat gepaard met een verschuiving van bewustzijnsniveau.
Freire onderscheidt 4 soorten van bewustzijn:
ÖHet magisch bewustzijn
Je ondergaat feiten en gebeurtenissen die rondom je heen plaats vinden maar je bent niet in staat om ze met elkaar in verband te brengen en jezelf er tegenover te positioneren. Je onderwerpt je aan feiten en mythen zonder ze kritisch te benaderen.Zo worden feiten en mythen uitvergroot. De Kerk ,De Staat, De Bazen, De Multinationals, De media, Hollywood, Idool, De Rijken.
ÖHet naïef bewustzijn
Je ontkent de feiten en gebeurtenissen niet, maar je gedraagt je of ze niet bestaan.
t is zo en het zal altijd zo zijn, honger is van alle tijden zij zijn groot en ik ben klein, je accepteert fatalistisch. Er is geen geloof in eigen mogelijkheden en verandering.
ÖHet kritisch bewustzijn
Je wilt de feiten situeren, analyseren, begrijpen, ze interpreteren in hun oorzakelijke en situationele context. Je gedrag en denken is afhankelijk van dit begrijpen en interpreteren en niet van een macht buiten jezelf. Je hebt een mening als individu en uit die ook.
ÖHet politiek bewustzijn
Je staat handelend in de wereld, je onderneemt stappen om de situatie te veranderen.
De verschillende fases binnen het ervaringsgericht leerproces
Om met een groep vanuit een ervaringsgericht leerproces aan bewustwording te werken doorlopen we verschillende fases:
ÖHet thematisch onderzoek
Bij het begin van het proces tasten we de themas af die bij de groepsleden van belang zijn.
Deze vitale themas hebben verband met de directe leefsituatie van de deelnemers. Dit doen we vanuit een totale benadering waarbij persoonlijke themas niet mogen ontbreken, maar ook de sociale, politieke en economische themas aan bod komen.
ÖDe themakeuze
De themas die voor de groep belangrijk zijn, worden geselecteerd en uitgewerkt. De mate waarin de grenssituaties het scherpst aan bod komen, bepaalt de werkbaarheidsdatum. Dit is een belangrijk criterium omdat ook maatschappelijke tegenstellingen aan bod komen waardoor we de werkelijkheid kritisch kunnen bekijken.
ÖHet problematiseren
Via visualisering (voorwerpen, fotos, maquettes, liedjes) worden beelden opgeroepen die verband houden met een bepaalde leefsituatie. Dit is de codering die het centrale leermiddel is binnen de problematiseringsfase. Decodering is het kritische vragen stellen rond deze situatie.
Deze vragen worden door de hele groep gesteld en onderzocht. Zo wordt leren een democratisch gebeuren en leert men in wederzijdse dialogische relatie.
Mensen dansen voortdurend op de koord tussen de gebondenheid aan hun grenzen en hun vrijheid.
Grenzen houden iedereen maatschappelijk bij elkaar maar worden vooral beheerst door de machthebbers die er baat bij hebben dat deze niet worden overschreden om hun macht te behouden.
Bij het onderzoeken van grenssituaties tasten mensen de belemmeringen af die hun afremmen in hun persoonlijke ontwikkeling (vb: ik weet heel veel van computers maar vind er geen werk in omdat ik geen diploma heb). Het gemeenschappelijk onderzoeken van grenssituaties vormt de basis om samen oplossingzoekend (en niet probleemoplossend) op weg te gaan naar verandering.
ÖDe actie
Kritische reflectie over de eigen leefsituatie en omgeving wordt pas zinvol en volledig als ze omgezet wordt in actie. Actie is een veelomvattend begrip, het is handelend in de wereld staan en kan ontzettend veel vormen aannemen (dialoog aangaan met beleid, een tentoonstelling organiseren een theaterstuk maken, betogen, een brief schrijven).
Zonder actie verzandt de problematisering in oeverloos gepalaber. Na de actie is weer reflectie nodig om te kijken ofwat we ondernomen hebben ook resultaat heeft en zo gaat de spiraal van actie en reflectie maar door en is nooit af.
In de praktijk is het belangrijk dat de actie een actie van de groep is en geen project van een voorhoede of de begeleiding. De begeleiding is de facilitator in het bewustwordingsproces van de groep waarvan hij deel uitmaakt.
Belangrijk!
·een bewustwordingsproces heeft geen begin- en eindpunt, het herhaalt en vernieuwt zich voortdurend in een spiraal van vorming en actie.
·je kan op elk moment teruggrijpen naar elke fase.
·je kan overal beginnen.
·wat over fase 1 tot 4 gezegd wordt gebeurt vaak tegelijk.
Voorwaarden
Een goede dialoog heeft slechts bestaansrecht als hij gebaseerd is op volgende principes: liefde, deemoed en geloof.
Liefde ontstaat door het uit de weg ruimen van obstakels die een vrije maatschappij belemmeren. Voor de liefde kiezen is dus kiezen voor de wereld, het leven en de mensen. Wanneer ik het leven niet liefheb en hieruit voortvloeiend de mensen, dan kan ik niet dialogeren.
Dialogeren vraagt deemoed, nederigheid en relativeringsvermogen. Je kan niet dialogeren als je bang bent om kritisch benaderd te worden, als je bang bent voor verandering, als je het allemaal zo goed weet. Zelfgenoegzaamheid is onverenigbaar met dialoog.
Dialogeren vereist geloof in mensen, nog voor je samen op weg gaat. Freire beseft dat mensen macht hebben om te creëren en te veranderen maar dat deze macht ook gecorrumpeerd kan worden. Dan is het de taak van de kritische mens om tegen deze onderdrukking in te gaan.
Bij het begin van het leerproces zoeken we samen naar het ontmoetingspunt. Het ontmoetingspunt is de grondgedachte waaruit groepen werken. Het punt waar alleen mensen samen zijn die samen proberen meer te leren dan ze al weten.
Voor elke vorm van samenwerking is het van wezenlijk belang dat er een onderlinge basis van vertrouwen is, met name het vertrouwen dat je geaccepteerd wordt zoals je echt bent. Dit vertrouwen groeit en komt tot stand door een positieve levenshouding, het creëren van een veilige werkplek voor de groepsleden.
De rol van de begeleider
De begeleider maakt het ervaringsgericht leerproces toegankelijk, hij is facilitator.
Hij is niet neutraal, maar lid van de groep. Hij staat tussen de groepsleden is co-(onder)zoeker en strijdmakker. Het is goed om met twee begeleiders te zijn om elkaar aan te vullen.
De begeleider ziet en luistert terecht vanuit zijn eigen referentiekader als mens en begeleider maar zijn visie mag niet leiden tot inperking van de groep.
Hij collectiveert de ervaringen om samen met de groep structurele verbanden bloot te leggen.
God droomt ons. Als hij straks wakker wordt zijn wij voorgoed verdwenen. Moet Hij gewekt, of mag Hij nog wat slapen? Daar weet geen priester antwoord op.
God verscheen onder de mensen. Het was daar warm. Ze hielpen hem uit zijn jas, stelden hem voor aan priesters en krankzinnigen, vroegen hem wat hij drinken wilde, schonken hem argwaan in, en rode jaloezie.
Er zwierven hongerige honden rond en boosaardigheid lag in schalen op alle tafels.
Iedereen miste iets en wilde weten wat God daar wel van dacht. God zweeg en bleef niet lang. Hij vertrok en vergat zijn jas, vloog rillend naar de hemel,
en de mensen vielen op hun knieën, staken hun armen omhoog en weenden: Uw jas! Uw eeuwige jas!
Geestelijke Oefeningen van St-Ignatius â 23 Grondbeginsel en grondslag
"De mens is geschapen om God onze Heer te loven, eerbied te bewijzen en te dienen, en daardoor het heil van zijn ziel te bewerken.Het overige op het aanschijn van de aarde is geschapen voor de mens,om hem het doel te helpen nastreven waarvoor hij geschapen is.Hieruit volgt dat de mens er gebruikvan moet maken voorzover het hem naar het doel helpt, en zich ervan moet ontdoen voorzover het hemdaarbij hindert.
Daarvoor is het nodig ons voor al het geschapene onverschillig te maken, in alwat aan de vrijheid van onze vrije wil toegestaan en niet verboden is.Zozeer dat wij van onze kant gezondheid niet méér willen dan ziekte, rijkdom niet méér dan armoede, eer niet méér dan oneer, een lang leven niet méér dan een kort, en zo in al het overige, en alleen verlangen en kiezen wat ons meer brengt naar het doel waarvoorwij geschapen zijn."