Zinneproeven
Ze rook schilderijen. Nee, het was meer iets tussen ruiken en proeven in zoals je bij een cake eigenlijk al de geur kan proeven zonder hem echt op te eten. In een museum of huiskamer zwom de verfgeur zo naar haar toe en vertelde wat de beelden lieten liggen. Ze snoof de berusting van het papier op, de verflijnen die op de ruimte tussen eb en vloed van het schildersdenken waren getrokken. Hoe het aroma van versgeopende verfpotten de schilder in een soort trance kon brengen, tot hij met haast dronken hoogmoed het maagdelijk wit ontheiligde. Geuren vertaalden zich in aanrakingen. Ze voelde hoe het penseel zijn zwanendans opvoerde, met korte pirouettes en krachtige pointes waarna het met soepele, korte streken het podium verliet. De omhelzing tussen verf en papier, zo zacht en teder dat zelfs de gedachten van de kunstenaar zwegen.
Op 23 augustus blies de wind ruisende rimpels op het water van de Oude Leiearm in Machelen aan de Leie. Ze zat op een houten blok in het Raveelmuseum en wreef verstrooid over de zachte stof die om het blok gespannen was. Haar vingers gleden naar de rand en kwamen abrupt tot stilstand op de hoek. Alles bestond hier uit hoeken. De hoeken van het blok en de ramen waren maar een terloopse aanvulling op de vele hoeken die hier op doek moesten staan. Ze had aan de ingang een met rook doorspekte mannenstem horen spreken over de vele vierkanten en rechthoeken die Raveel geschilderd had. Ze probeerde de hoeken te ruiken, maar ze lieten zich niet vangen en buitelden telkens uit de lucht die zij opsnoof.
Dan moest ze de hoeken maar met haar handen pakken. Ze stond op, trok zichzelf aan het lijntje van geur op, richting schilderij en raakte heel even het doek aan. 'Acryl', dacht ze, 'en hoeken'. Ze vroeg zich af of verf zich gemakkelijk in hoeken liet duwen. Of had het penseel van varkensharen want daarmee was er zeker geschilderd het tegenstribbelende goedje in de hoek moeten zetten? Ze zocht haar blok terug, liet zich op de zachte stof zakken.
De mensen zuchten veel, dacht ze, alsof ze maar één keer kunnen ademen. Alsof hun leven één lange ademtocht is van inademing tot zucht. Ze zocht een ritme in het schuifelen van geschoeide voeten op het geboende parket. Maar voeten zijn eigenzinnig. Het ritme strandde voor het ooit bestaan had. Nu was het zoeken enkel luisteren geworden. Luisteren naar vermoeide schoenen, diepe zuchten en een babymuis die over het parket krabbelde. Een muis op het parket? Een muis in een museum? Nee, nee, het waren natuurlijk schoenen, piepschoenen, waarvan het lijdende leer zijn eigen ongeluk beklaagt. Maar waren het wel schoenen? Schoenen piepten met een doffe regelmaat. Dit was één langgerekte pieptoon van crescendo naar decrescendo en terug. Het schelle mysterie kwam dichterbij. Ze werd bang. Net toen ze wilde weglopen, stopte het geluid vlak naast haar. Ze hoorde ademen. Vol, diep en lichtjes gejaagd. Mannenadem. Geaspireerd met een Colgatearoma.
Het ademhalen werd kalmer en bijna synchroon haar hartslag ook. Hoewel hij daar was ze zeker van het gepiep met zich meevoerde, voelde ze een vreemd gevoel van sympathie, een saamhorigheid, alsof ze door eenzelfde ster hierheen geleid waren. Ze wachtte tot hij iets zou zeggen, tot ze de stem achter de Colgategeur kon horen. Houd je van zijn stijl? vroeg hij. Zijn stem was minder laag dan ze gedacht had. Ze had iets geruststellends en vaderlijks over zich. Volwassen ook, maar toch nog met wat flarden hoogtewisseling alsof hij van de baard in zijn een keel een stukje vergeten afscheren was.
Redelijk, zei ze zuinig.
Hoe bestudeer jij schilderijen, als ik vragen mag?, vroeg de stem opnieuw.
Ik ruik ze.
Ze had verwacht een onverstaanbaar tussenwerpsel van verbazing of op zn minst een stilte te horen. In plaats daarvan kwam er alleen: Dus je kunt mij zeggen wat voor soort verf Raveel hier gebruikt?
Acryl, antwoordde ze zonder enige aarzeling.
Inderdaad.
Nu was er wel even stilte.
Mag ik vragen hoe je heet? zei hij.
Céline, Céline Le Grand.
Heb je ooit kleuren kunnen zien?
Haar zucht voegde zich bij de vele zuchten die in het museum rondhingen. Nee, zei ze triest, ik ben zonder kleuren geboren en ik zal waarschijnlijk zo eindigen ook.
De woorden die hij toen zei, deden er een eeuwigheid over hun betekenis in haar hoofd te planten, maar haar trommelvlies was sneller en dirigeerde het bloed dat begon te bonken in haar oren. Mag ik ze je leren? Van de orkaan die nu in haar hoofd woedde, kwam er slechts één briesje naar buiten: Ja, heel graag
Tim, vulde de stem verder aan, Tim De Greve. Ze proefde die naam. Hij smaakte zacht maar resoluut, als een olijf waarvan je eerst de schil moet doorbijten voor de smaak zich in je mond ontvouwt.
Zullen we beginnen? vroeg hij voorzichtig.
Enkel als je me vertelt wat dat gepiep is dat je bij je draagt.
Je bedoelt mijn rolstoel?
Zit je in een rolstoel? Céline klonk verbaasd.
Normaal gezien niet, gewoonlijk loop ik op mijn handen.
Ze probeerde dit te vatten, maar het idee alleen al veroorzaakte kortsluiting in haar hoofd. Ze kon zich niet voorstellen dat het gewicht in haar voeten licht zou worden en haar handen in schoenen moesten leven.
Ze was er nog steeds niet uit, toen er een vraag op haar lippen sloop en haast ongemerkt naar buiten glipte: Snuit je dan je neus met je voeten?
Nee nee. Zijn stem was gehuld in een klein lachje. Nee, ik heb geen voeten. Mijn beide benen zijn al van kort na mijn geboorte geamputeerd. Sindsdien loop ik op mijn handen, hoewel ik soms gebruik maak van een rolstoel. Meestal kom ik te hand naar het Raveelmuseum; ik woon in de Kloosterstraat, nauwelijks vijftig meter hiervandaan, maar ik heb een ontsteking aan mijn pols. Dus ik moest de rolstoel nemen.
Ik begrijp het, zei Céline, Wil je mij nu de kleuren leren?
Oké, we gaan als volgt te werk. Ik zal proberen kleuren om te zetten naar ervaringen uit jouw wereld. We beginnen met groen. Groen is de kleur en geur van de natuur. Probeer het je auditief voor te stellen. Het zijn bladeren die zich wakker ritselen na de nacht. Fris als de lente, als een huis na de lenteschoonmaak. Groen ademt de poriën van een grasveld. Ruik je het?
Ja, zei Céline ademloos terwijl groen tot in de toppen van haar vingers en de puntjes van haar haar leek te stromen.
Dat is de basis van groen. Nu, kleuren hebben ook nuances, onderlinge verschillen.
Zoals citroengroen, zei Céline. Dat woord was haar hoofd eens binnengewaaid en was er sindsdien blijven plakken. Hoewel ze de betekenis nooit begrepen had, koesterde ze de klank. Nu begon er echter iets te borrelen in haar hoofd. Bubbelende belletjes. Zuur.
Niets zeggen, zei ze abrupt, het is de zure citroensmaak met de frisheid van groen.
Ik zou het zelf niet beter kunnen zeggen, merkte Tim op, ken je nog andere namen van kleuren?
Blauw. En blauw klinkt
koud, ja dat is het, koud. Als het water van een beekje in de Ardennen.
Niet alleen water in een beekje. Ook het grotere water. Het grootste water dat je op de wereld zal vinden.
De zee? Haar stem was nauwelijks meer dan een gefluister.
Ja, zei hij zacht, de zee. De zee met haar vlijtige vingers die je meetrekken en terugduwen. Dat gevoel is blauw. Maar enkel het gevoel, want het geruis van de zee is grijsblauw. Dat hoor je al aan de naam. Geruis. Ruisen. Op het blauw is een streepje grijs geborduurd. Op zich is grijs een vrij monotone en saaie kleur, maar in combinatie met blauw geeft het wel een mooi effect.
In de verte kraaide de torenhaan vijf keer. En Tim vertelde en vertelde. En Céline
Céline genoot zoals ze in haar hele blinde bestaan nog nooit genoten had. Ze wervelde door kleuren heen, proefde, rook, leefde. Ze voelde roze in bepoederde babybilletjes, verzuchtte paars in de lavendelvelden van de Provence. Onbeschreven papier en doek vertolkten zich in wit. Ze hoorde het knarsen in de zuiverste sneeuw en mekkeren in pas gesponnen wol. Ze mengde slagroom met verf en noemde het beige. Frêle herfstbladeren, die slechts met een laatste restje wilskracht aan elkaar hingen, dansten hun danse macabere met de wind. Ze stierven bruin en versnipperd onder haar voetstappen.
En dan nu, kondigde Tim aan op de toon van iemand die op het punt staat je zijn grootste geheim te vertellen, het trio voor gevorderden: rood, oranje en geel. Ze horen samen omdat ze allemaal warmte uitstralen. Toch zijn er essentiële verschillen.
Opnieuw verkende Céline een wereld waarvan ze het bestaan nauwelijks had kunnen bevroeden. Als een herboren Icarus vloog ze tot hoog boven de felgele zon. Met vleugels van verlangen sloot ze de vuurbol op in haar hart. Hete, gele spelden doorprikten haar huid. Ze dook door het oranje heen en rustte in de fluwelen armen van het rood. Warm. Wollig. Weldadig.
Het werd stil. Uitzonderlijk stil, zelfs in haar oren. De schilderijen, het blok en de voetstappen leken allemaal ingespannen te wachten op een vervolg. Het flikflakte in de lucht, galmde, pingpongde tussen hun zwijgen van bijna iets zeggen.
Weet je, fluisterde hij nu bijna alsof hij bang was dat de luisterende muren zouden verstaan wat hij zei, hoe ivoor aanvoelt? Uitgesproken kostbaar. Weerbarstig glad. Eigenlijk zoals de ogen van een vrouw die de wereld niet bekeek maar beleefde zoals slechts weinigen dat kunnen. Iemand die eerst kleuren wilde zien en dan sterven.
Céline voelde dat ze een kleur kreeg. Ze dacht dat het rood was.
© Anke Senden
|