Ik ben William
Ik ben een man en woon in Gent (België) en mijn beroep is Magazijnier.
Ik ben geboren op 26/12/1969 en ben nu dus 55 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Egyptologie, geschiedenis, cultuur, architectuur, muziek, lezen, citytrips, .....
Als Ranoferhotep,It-Neter van Ra, dienaar van de Oude Egyptische Goden.
Klik hier onder op een categorie om alle artikels van die categorie te lezen!
Van de vele monumenten
die Egypte rijk is vormt de obelisk, naast de piramiden en de sfinx een van de
meest herkenbare objecten. Dit heeft mede te maken met het feit dat men overal
ter wereld obelisken tegenkomt en zij in diverse wereldsteden een belangrijk
monument zijn. De bouw, het transport en de oprichting van een obelisk roepen
ook nu nog veel vragen op. Met de weinige, primitieve middelen die de oude
Egyptenaren tot hun beschikking hadden, hebben zij in ieder geval in bouwkundig
en technologisch opzicht een grote prestatie geleverd.
Een obelisk is een
rechtopstaand, naaldvormig monument op een vierkant voetstuk dat uit één blok
steen (monoliet), meestal graniet, is gemaakt. Dit graniet was afkomstig uit
diverse steengroeven in de omgeving van Assoean. Naar de punt toe loopt de
obelisk geleidelijk spits toe. De punt vertoont gelijkenis met een piramidion,
de top van een piramide, en werd vaak verguld om zo de zonnestralen te
weerspiegelen. De vier gepolijste zijden zijn meestal voorzien van
hiërogliefen. Doorgaans vermeldt de inscriptie degene die opdracht had gegeven
voor de vervaardiging van de obelisk, namelijk de farao. Daarnaast maken de
teksten duidelijk hoe nauw het koningschap verbonden was met de cultus voor de
zonnegod Ra. De obelisken werden ook gebruikt om de verheerlijking van de farao
zelf en zijn overwinningen te beschrijven. De meeste obelisken van Ramses II
zijn voorzien van teksten die dit tot uitdrukking brengen.
Waar de naam obelisk
precies vandaan komt, is niet met zekerheid te zeggen. Het verhaal gaat dat de
Grieken, toen zij voor het eerst een obelisk zagen, het vergeleken met een
(braad)spit en het verkleinden tot (braad)spitje wat 'obeliskos' betekende. Ook
de Arabische naam 'masalla' dat 'grote naald' betekent, karakteriseert de vorm
van de obelisk.
Waarschijnlijk gaat de
oorsprong van de obelisk terug tot voor de 1ste dynastie. Toen al vereerde men
stenen die qua vorm op een piramide en de punt van een obelisk leken.
Waarschijnlijk betreffen het ijzermeteorieten, waarvan er één benben werd
genoemd. De benben was volgens de overlevering sinds mensenheugenis aanwezig in
de heilige stad Heliopolis. Deze stad was het voornaamste cultuscentrum van de
zonnegod Ra en nauw verbonden met de scheppingsmythe. De benben-steen speelde
een belangrijke rol in de zonnereligie en was als fetisj gerangschikt onder
Atoem (ondergaande zon) en Ra-Harachti (opkomende zon). De obelisken werden, in
navolging van de benben-steen, als voorwerp van verering voor de zonnegod Ra
opgericht. Men vermoedt dat bij de tempel van Ra de eerste obelisk stond. Op
deze plaats staat nog altijd een obelisk uit de tijd van Senwosret I uit de
12de dynastie. Bij onderzoekingen in de omgeving van deze obelisk trof men een
deel van een andere obelisk aan waarop de naam van farao Teti uit de 6de
dynastie stond vermeld. Voorlopig wordt nu aangenomen dat dit de oudste, echte
obelisk is. In het Oude Rijk werden obelisken vaak geassocieerd met graftomben.
In de 5de dynastie werden er voorlopers van de latere granieten obelisken
aangetroffen bij de ingang van sommige graven. De kleine obelisken waren
paarsgewijs opgesteld en vervaardigd uit zandsteen. In het Nieuwe Rijk werden
de obelisken voor tempelpylonen geplaatst, zoals de obelisken van Hatsjepsoet
in de tempel van Karnak.
Vele Egyptische obelisken
zijn vanaf de Romeinse Tijd naar het buitenland getransporteerd. Ze zijn nu te
bewonderen in Londen, Parijs, New York, Istanboel en Rome.
Het materiaal waaruit obelisken
werden gemaakt, in het bijzonder de grotere exemplaren, was graniet. Sommige
werden ook uit kwartsiet of basalt vervaardigd. Deze steensoorten werden
voornamelijk gedolven in de omgeving van Assoean. Door de onvoltooide obelisk
die daar is aangetroffen, zijn we veel te weten gekomen over de verschillende
stadia van de bouw. Deze reusachtige obelisk doet ons nog steeds versteld
staan. Met een lengte van 42 meter en een breedte van 4 meter zou het de
grootste, uit een stuk gemaakte obelisk aller tijden geworden zijn. De
werkzaamheden werden echter uiteindelijk gestaakt doordat er scheuren
ontstonden. Een poging om van dit exemplaar alsnog een kleinere obelisk te
maken, mislukte.
De eerste stap in het
bouwproces van een obelisk was het zoeken naar een geschikt, massief deel in de
steengroeve. Gelet op het gereedschap dat de Egyptenaren tot hun beschikking
hadden, was dit een hele klus. Men maakte proefschachten om de rots op
geschiktheid te testen en om vast te stellen of er ter plekke geen scheuren ontstonden.
Wanneer een gedeelte van de rots goed bevonden was, groef men het oppervlak af
en verwijderde zorgvuldig alle oneffenheden. De grote, uitstekende delen werden
met stenen bedekt, verhit en vervolgens met water afgekoeld. Hierdoor barstte
het gesteente en kon men de uitsteeksels makkelijk verwijderen.
Het vrijmaken van beide
zijkanten behoorde tot de moeilijkste werkzaamheden. Men gebruikte hiervoor
kogels vervaardigd uit doleriet, een zeer harde steensoort. De kogels hadden
een doorsnede van 15 tot 30 centimeter en wogen zo'n 5,5 kilogram. Men liet de
kogels met krachtige en doelgerichte slagen loodrecht neerkomen. Dit liet een
karakteristiek golfpatroon achter, dat men nog steeds kan zien bij de
onvoltooide obelisk in Assoean. Hoe men de obelisk van de onderkant heeft
uitgehakt en losgemaakt, is niet helemaal duidelijk. Men denkt dat in de
faraonische tijd gebruik werd gemaakt van hamerstenen uit doleriet. Destijds
beschikte men nog niet over ijzeren gereedschap. In de Ptolemaeën Tijd heeft
men aan de onderkant, langs de breukvlakken, vele openingen gemaakt waarin
waarschijnlijk beitels gedreven werden tot de monoliet van de onderkant
losliet.
Wanneer de obelisk
uiteindelijk was losgemaakt van de onderkant, werd hij door vele arbeiders uit
de steengroeve getakeld. Dit gebeurde door middel van een hefboom, bestaande
uit meer dan dertig boomstammen waaraan touwen werden bevestigd. Aan
weerskanten stonden de arbeiders, die afwisselend aan beide kanten, via een soort
schommelbewegingen, de hefboom stapsgewijs in werking stelden. Bij iedere ruk
aan de hefboom moest men de ondersteuning van de obelisk aanpassen aan de
ontstane hoogte, tot men op de juiste hoogte kwam. Was de obelisk hoog genoeg
en waren alle overige obstakels uit de weg geruimd, dan kon men het gevaarte
over de rand tillen. Van daaruit werd de obelisk naar beneden op de hellingbaan
naar de Nijl getrokken en vervolgens verder getransporteerd.
Hoeveel tijd men nodig
had voor het uithakken en oprichten van een obelisk is nog onduidelijk. Een
opschrift op de sokkel van een obelisk van farao Hatsjepsoet maakt melding van
een periode van zeven maanden, gerekend vanaf het moment dat de obelisk uit de
rots van de steengroeve werd gehaald. Er wordt verondersteld dat dit een
redelijke weergave is van de werkelijkheid, maar zekerheid hierover ontbreekt.
Uithakken van een obelisk.
Nadat een obelisk uit de
steengroeve was gehaald, wachtten andere zware taken: het transport en de
oprichting op de plek van bestemming. Over de manier waarop dit gebeurde, zijn
tot op de dag van vandaag nog vele vragen onbeantwoord. Slechts enkele
wandschilderingen en reliëfs verwijzen naar het transport of de oprichting.
Toch moeten dit enorme klussen zijn geweest, waarbij duizenden arbeiders
betrokken waren. Duidelijk is wel dat wanneer een obelisk eenmaal uit de
steengroeve was getakeld, deze via hellingbanen naar de Nijl werd getrokken.
Sporen van dergelijke hellingbanen zijn teruggevonden in bijvoorbeeld de
steengroeven te Assoean.
De obelisk werd vervoerd
via een of meerdere vaartuigen. Op een reliëf in de dodentempel van Hatsjepsoet
in Karnak wordt het transport, dat waarschijnlijk onder grote belangstelling
van de Egyptenaren voorbij trok, uitgebeeld. Volgens dit tafereel zou de
obelisk in een boot liggen, getrokken door vele andere boten. Op de boot is ook
nog eens behoorlijk wat vracht te zien. Tegenwoordig wordt verondersteld dat
dit waarschijnlijk een iconografische weergave van de werkelijkheid is. Zeker
is dat de Egyptenaren met de materialen die zij tot hun beschikking hadden,
nooit een obelisk over boordzijde op het schip getakeld kunnen hebben, zoals de
reliëfs doen vermoeden. Sommige wetenschappers gaan er vanuit dat, gezien het
gewicht van enkele tonnen, het haast onmogelijk is zo'n gevaarte met een enkele
boot te vervoeren. Men denkt dat het transport waarschijnlijk met twee lichte
boten heeft plaatsgevonden, waartussen zich draagbalken bevonden.
Met de boot werd de obelisk
naar de plaats van bestemming vervoerd. Om het gevaarte weer aan wal te krijgen
moest men de oever op gelijke hoogte brengen met de obelisk. Zo kon hij weer op
de kant worden getrokken en voorzichtig verder worden versleept. De arbeiders
moesten voorkomen dat er scheuren ontstonden. Daarom was ook de oprichting een
ingewikkelde aangelegenheid. Over de manier waarop dit gebeurde, verschillen de
archeologen, ingenieurs en architecten van mening. Iedereen heeft zo zijn eigen
theorie. Een van die theorieën is dat de weg naar de plek waar de obelisk
uiteindelijk kwam te staan, met aarde of zand op hoogte werd gebracht.
Vervolgens werd de obelisk naar het hoogste punt getrokken, tot boven de
sokkel. Er werden vele touwen aan de obelisk bevestigd en men trok de obelisk
over de schuin aflopende kant voorzichtig naar beneden waardoor hij in een
bepaalde hoek kwam te staan. Dit was een kritiek moment omdat de kans op
beschadiging op dit punt het grootst was. Voor het laatste stuk trokken vele
arbeiders de obelisk overeind aan de daarvoor bestemde touwen. Om te voorkomen
dat de obelisk weg zou glijden, maakten de Egyptenaren een groef in de sokkel,
aan de zijde die als eerste de grond raakte.
Een andere theorie gaat
uit van een soort trechtervormige schacht gevuld met zand, waarin men de
obelisk liet zakken. Via de voet werd het zand afgevoerd en zo zakte de obelisk
langzaam op zijn plek. Bij deze theorie zou een langer deel van de obelisk in
de lucht zweven met een groter risico op breuken.
Oprichten van een obelisk.
Dat de aankomst ter plekke
een bijzondere aangelegenheid was, laat het reliëf in de dodentempel van
Hatsjepsoet zien. Er vonden grote feesten en vele religieuze ceremoniën plaats.
Soldaten liepen bij wijze van begroeting met takken rond en een grote menigte
was op de been. Door middel van talrijke offers werden de goden bedankt voor
het eindresultaat.
Voordat men met het
aanbrengen van hiërogliefen kon beginnen moesten de nog onbewerkte zijden van
de obelisk afgevlakt worden. Door het oppervlak af te slijpen met fijngestampte
kwarts en handzame, gladde polijststenen ontstonden mooie, gladde zijden.
Daarna kon de obelisk voorzien worden van hiërogliefen. Met de hand werden
eerst de contouren van de hiërogliefen aangebracht waarna ze later met een
houten klophamer en een bronzen beitel verder uitgewerkt werden. In de
onderkant van een obelisk werden vaak de twee koningscartouches van de
regerende vorst gegraveerd. Men neemt aan dat het onderste deel van de zijden
van de obelisk pas na de oprichting van tekst werd voorzien.
De opgebrachte
hiërogliefen vermeldden de naam van de opdrachtgever van de bouw, de farao. Ook
de verheerlijking van deze heerser door de diverse lokale goden werd
opgetekend, waarbij de band tussen hem en de goden sterk werd benadrukt. Vooral
op de meeste obelisken van Ramses II wordt melding gemaakt van overwinningen
waarbij de farao werd geprezen en geroemd om zijn dapperheid. Jubileumfeesten,
zoals bijvoorbeeld het Sed-feest, vormden soms ook aanleiding tot het oprichten
van obelisken, zoals blijkt uit de hiërogliefen op de obelisk van Hatsjepsoet
in de tempel van Karnak. Maar uiteindelijk bleef de obelisk voor de oude
Egyptenaren het met de benben-steen verbonden symbool van de zonnegod.
Door de strenge
inachtneming van de bestaande voorschriften voor het aanbrengen van de
hiërogliefen kunnen we nu herleiden waar de obelisken destijds gestaan hebben.
De voor- en achterkant van een obelisk kunnen we herkennen door naar het
opschrift van de hiërogliefen te kijken. De kijkrichting van de figuren geeft
aan waar de tekst begint. Deze beide zijden zijn georiënteerd op de weg die
naar de ingang van de tempel voert.
De teksten op de beide
andere zijden zijn op de tempel zelf gericht. Er is dus maar een mogelijkheid
waarop de obelisken aan weerszijden opgesteld konden staan bij de tempelingang.
Bij grafobelisken, die
aanmerkelijk kleiner waren, werd meestal alleen de voorkant voorzien van
hiërogliefen, die de naam en titel van de grafeigenaar noemden.
Door de hiërogliefen op
de obelisken van Thoetmoses III en Ramses II is het enigszins duidelijk
geworden hoe belangrijk het was dat obelisken paarsgewijs opgesteld werden en
welke regels hieraan ten grondslag lagen. De obelisk die nog steeds oostelijk
opgesteld staat bij de tempel van Luksor maakt melding van de god van de
opgaande zon (Ra-Harachti). De ooit westelijk opgestelde obelisk, die zich nu
in Parijs bevindt, maakt melding van de god van de ondergaande zon (Atoem). Op
beide obelisken van Thoetmoses III, die nu in New York en Londen staan, wordt
op soortgelijke wijze melding gemaakt van beide goden. Hierdoor denkt men nu te
weten op welke plek de obelisken voor de zonnetempel in Heliopolis hebben
gestaan. Het is aannemelijk dat er, mede gelet op de dubbele opstelling, een
verband bestaat met de opkomende en de ondergaande zon, het oosten en het
westen. Andere theorieën refereren weer aan Opper- en Neder-Egypte, het noorden
en het zuiden. Ook wordt verwezen naar dualiteit, een fundamenteel begrip in
het Egyptische denken. Hierbij gaat men uit van het idee dat harmonie werd
bereikt door tegengestelden die in evenwicht waren.
Midden op het
Sint-Pietersplein staat een Egyptische obelisk van onbekende oorsprong die 40
meter hoog is en 340 ton weegt. De obelisk is in 37 n. Chr. uit Egypte naar
Rome gebracht door keizer Caligula. De obelisk stond oorspronkelijk in het
circus van Nero, waar de oude Sint-Pieterskerk in de 4e eeuw gedeeltelijk
overheen werd gebouwd. In 1586 is hij in opdracht van paus Sixtus V verplaatst
naar het Sint-Pietersplein dat er toen nog anders uitzag. Negenhonderd werklieden
hebben toen, met hulp van vijfenzeventig of honderdvijftig paarden en vele
katrollen en koorden, de obelisk midden op het plein gezet. Denk daarbij aan
het verhaal over een Genuaanse zeeman die riep: "Aqua alle fulli"
(water op de touwen), toen de touwen dreigde te breken en de obelisk kon
vallen. In de Middeleeuwen dacht men dat er in de top van de obelisk een urn
zat met de as van Julius Caesar. Tegenwoordig staat er een kruis op de top van
de obelisk, zodat die nu 41 meter hoog is.
Het piramide complex van Djoser wordt nog altijd aanzien als het
eerste in natuursteen gebouwde monument uit het Oude Egypte. En we kunnen niet
anders dan ons verbazen over de omvang en de nauwkeurigheid waarmee dit gebouwd
werd, alsmede de hoge kwaliteit van het beeldhouwwerk dat men destijds
afleverde. Onwillekeurig stelt zich dan ook de vraag, kan dit werkelijk het
eerste natuurstenen monument van Egypte zijn? Het is nu bijna zo goed als
zeker, dat de Oude Egyptenaren voordat zij aan het complex van Djoser begonnen,
reeds ervaring aan het opdoen waren in het bouwen met natuursteen.
Ten zuidwesten van de trappenpiramide van koning Djoser ligt een
grote omwalling, bekend als de Gisr el-Mudir of omwalling van de baas. De rechthoekige omwalling (ca. 350 x 650 m.) is bijna het
dubbele van de grootte van het complex van koning Djoser en bijna vier keer de
grootte van dat van Sekhemkhet. Het schijnbaar ontbreken van een centrale
structuur binnen de behuizing en de mogelijke bouw in leemtichels van een
platform in het zuidelijke deel, lijken te wijzen op een ceremoniële structuur.
Deze
structuur en sporen van andere structuren als deze werden voor het eerst opgemerkt in
de jaren 1920 met de opkomst van luchtfotografie, maar ze waren te moeilijk om
op te graven. Pas midden van de jaren 1990 met het gebruik van nieuwe technologieën,
zijn Egyptologen in staat geweest om goed te onderzoek van deze omwalling te
doen.
De
muren van Gisr el Mudir bestaan uit een metselwerk in lagen van ruw gehouwen kalksteen
blokken en blijken voltooid te zijn geweest. De basis bestaat uit twee
buitenmuren op ca. 15 meter afstand van elkaar met een innerlijke vulling van
puin, potscherven, stenen en zand. Het
aardewerk dat teruggevonden werd in de vulling van de muren dateert uit het
einde van de tweede dynastie en het begin van de derde dynastie, dit is een
indicatie dat dit bouwwerk dus het piramidecomplex van Djoser voorafgaat. Ander
indirect bewijs doet wetenschappers geloven dat koning Khasekhemwy de oprichter
zou zijn.
Deze
en andere behuizingen in het gebied vertonen immers een opmerkelijke gelijkenis met de
leembouw grafstructuren gevonden in de woestijn bij Abydos, vooral de
grootste, Shunet el-Zebib, die is geïdentificeerd als behorend tot koning
Khasekhemwy van de 3de dynastie. Kalksteen was meer voorradig voor
bouwdoeleinden in Sakkarah dan in Abydos, en het is gewoon mogelijk dat de monumenten
in Abydos een weerspiegeling zijn van de experimenten begonnen in Sakkara
tijdens deze periode.
Verschillende
graven uit de eerste en tweede dynastie waar gebruik gemaakt werd van kalksteen
voor de voering, dakbedekking en valdeuren zijn gevonden in Sakkarah, wat
suggereert dat de winning en het gebruik van natuursteen ontwikkeld werd in dit
gebied. Recente vondsten nabij Khasekhemwys tombe te Abydos versterken het
geloof dat de koning een directe voorganger van Djoser was -. een zegel indruk
op de deuropening van het graf suggereert dat Djoser, Khasekhemwy begraven heeft.
Het is daarom niet onredelijk te veronderstellen dat Khasekhemwy de bouwer was van
Gisr el-Mudir, wat Djoser vervolgens gekopieerd heeft en verder ontwikkelde in zijn trappenpiramide
complex.
Als dit het geval is, dan moet Khasekhemwy en niet Djoser worden
aangekondigd als de bouwer van de eerste stenen monumenten van Egypte.