De Zware Lezer
Inhoud blog
  • De boeddha van de buitenwijk (van Hanif Kureishi)
  • De man met de messen (van Heinrich Böll)
  • Blind geschopt (van James Kelman)
  • De knoppen breken (van Kenzaburo Oë)
  • De bezoeker (van György Konràd)
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Besprekingen van mijn favoriete boeken
    Ik wil de boeken voorstellen die ik grààg gelezen heb. Misschien zijn er daarbuiten nog hartstochtelijke lezers die soms eens iets willen horen van een zielsgenoot over diens ervaringen in het onuitputtelijke rijk van het geschreven woord. Volg me op Twitter om op de hoogte te zijn van mijn jongste besprekingen: volg "muilpeerd"
    10-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De apostelen van Jako (van Carlos Callaert)

    Een onbekende Vlaamse schrijver. Dit is een zeldzaam boekje (179 blz.), je zult lang moeten zoeken om het te vinden. Voor zover bekend heeft de auteur slechts twee boeken geschreven waarvan dit het eerste is. Ik kreeg deze boekentip via een oude vriend.

    Op de achterflap zien we drie foto's van de auteur, in voor- en beide zijaanzichten, als een crimineel. Over de inhoud meldt de flap:

    Een zwart broederschap, onder leiding van de opperdemon Jako, heeft overal ter wereld haar leden. Op korte of lange termijn moeten gewelddadige moorden en martelingen worden gepleegd, of worden psycho-morele slopingen aangevangen. Het schrijnend langzaam kraken van het meisje Claire is één van die opdrachten.
    In een razende taalroes van tegen elkaar steigerende en elkaar omhelzende fantasmen van perversiteit, gruwel, onnoemelijke tederheid, erotiek, liefde én grijnzende humor, opereert het universele Kwaad, dan weer incognito, dan weer symbolisch, dan weer via het half menselijk, haast mythologisch schepsel Ruffie. Door het hele boek walmt onophoudelijk een reeuwse smook en wapperen de zwarte vlaggen van de dood in een turbulentie die alle morele onderscheidingen door elkaar schudt.

    Dit is een boek dat in de eerste plaats met ‘taal' bezig is en het is allemaal sterk zintuiglijk. Elke bladzijde getuigt van en schreeuwt de taalobsessie van de auteur uit, en barst van de adjectieven. Geen enkel grassprietje kan gewoon grassprietje zijn. Het boek heeft nipt mijn 50 blz.-regel doorstaan, want net op die bladzijde begon ik het een beetje interessant te vinden.

    De eerste mooie zinnen vind ik op blz. 14:

    Ik zie de dingen niet meer zoals vroeger. Er is zoiets als een contactstorend fluïdum. Ik zie ze niet meer als een kind. Ik wou zo graag nog opgaan in wat me omringt. Het gaat niet meer. Wat is er dan veranderd? Wat heeft me veranderd? Ik ben zo vaak angstig. Dat is onmannelijk. Ik had zo graag diepe poriën gehad als een echte man. Is dat niet belachelijk? Ja? Ik vond het ook. Hij vond het niet. Hij had werkelijk graag een ruwe huid gehad en vond dat helemaal niet bespottelijk.'

    Als een kleine zonnegodin ligt Claire met trage kreeftbewegingen in de couveuse te scharrelen, bekeken door haar moeder en ver uit het blikveld van haar verwekker die, trotser op haar dan op Patricia, de lome tintel van de alcohol in zijn buik voelt dalen en nog steeds geloooft dat sterke drank, die hij nochtans niet gedronken heeft, het zaad in zijn ballen lui en vadsig maakt, dat zijn borrelend sperma onder de invloed van de drank, die hij in zo luttele hoeveelheidd heeft geslurpt, bekoeld en ingetoomd ligt te bezinken, droesemig opwolkend bij elke trage beweging van zijn onderlijf, maar te zwaar om op te bronnen en te spuiten.

    De hoer, ze heeft onophoudelijk haar tenen gekromd van grenzeloze verveling, ziet Odolf zich naast haar te rusten leggen. Regelmatig gaan zijn adem en zijn buik, zijn spotvogel heeft troosteloos de nek gebogen in een lakenrimpel.

    In weinig boeken vond ik zo veel neologismen. Het is allemaal zo veel, zo overdadig, op de duur zou je aan het begin van een zin al kunnen zeggen: en zo verder en nog zo van alles.

    Neologismen zoals spiraalgezwind wil ik je echter niet onthouden. Het zijn neologismen die wel een duidelijk beeld oproepen van wat de schrijver bedoelt en ik vind ze ook creatief. Hier volgen enkele voorbeelden:

    ‘Hun onooglijke oorschelpen rukrimpelen naar alle kanten om het kleinste geluid op te vangen en te vluchten bij onraad.’

    ‘Ze willen ons doorpeilen.’

    ‘Hij laat zijn lippen trillend bengelen, laat zijn lamme knieën knikken en zijn rollend oogwit blekkert als een vlinder, angstig wijkend in een danse macabre, amper langs het zwiepende net van de verzamelaar, als hij in het bureau van de chef staat.’

    ‘Moeder,vrouw en schierdochter voert hij in wiegende cadans de straten door, even buiten de stad, niet ver van de stedelijke gevangenis, tussen openbloeiende kerselaren en wirwarrige sierheesters, over het grijze, scherpe grind voert hij zijn schierdochter naar het tabernakel zonder witivoren deur of goudingelegde of met drijfwerk versierde, maar doodnormale, niet eens eiken dubbeldeur.’

    ‘Wanneer ze hem langs achter bekijkt, vindt ze dat hij wel een zekere nobiliteit uitstraalt, bijna het type van de grand seigneur die ze zo vaak in het atelier getoefeld heeft terwijl de matrone zijn brieventas uit de dubbelwandige kleerkast griste en plunderde; maar deze man biedt een zielig voor- en zijaanzicht met zijn zeehondenprofiel en zijn groene, geprononceerde ogen die zo uit hun kassen konden rollen.’

    ‘Met zachte mompelmaning lokt ze hem naar haar ledikant, waaruit het zwarte insekt verdwenen is.’

    ‘Heel, heel langzaam komt ze los van het plein en stijgt op, de elf worden onrustig en bekijken mekaar verwonderd, hoe hoger de spreeuwenschijf stijgt, des te duidelijker verschijnen op de kin en wangen van de elf rode puntjes die steeds dikker worden, tot druppels zwellen die lijmerig beneden zakken en in lange bloederige draden aan hun wangen zwieren, de grond raken, de elf heffen het hoofd en vlugger daalt het bloed uit hun aangezicht, langer en dikker vloeiend worden de bloedbaarden, die nu al langs hun kleren afdruipen en plasjes vormen rond hun schoeisels, de vogelschijf wordt alsmaar kleiner, een stip nog, de elf kijken niet meer omhoog maar staren zwijgend naar de man in de verte die stil verdwijnt achter een straathoek.’


    ‘In de verste verste die de wegman, de zoekman op de terugtoch met zijn prominente, zeegroene kikkerogen kan ontwaren, rijden nevels heen en weer, waait het demonengeleidend mistspinsel dichter en nader naar zijn mond, waarvan de lippen bijna kussend rond een gedoofde sigaret zijn gestulpt, en niets vermoedend legt de zoekman Odolf de terugweg af, geen dreiging van de mist bevroedend, met argeloze rug en schouders, op de demonensprong onvoorbereid, de overrompeling niet vrezend want er geen weet van hebbend, geen weet van het magisch spinsel op drift, met alleen een kennis van alle zakelijke en onzakelijke dingen, behalve van het Kwaad, dat incognito opereert, als sluipende sluikmoordenaars tussen de nevels, gecondenseerd in witwollige en zwaargeladen en-beladen banken , waaruit plots een morgenman, een schijnbare gezel, opdoemt, die zeldzaam lief met zachte aandrang Odolf in zijn eigen hemelsblauwe wagentje duwt, en zelf de weg naar de geeuwende stad te voet vervolgt.’

    Oef! Als je deze zin hebt kunnen waarderen, dan is dit boekje echt iets voor jou; zo niet, vergeet het dan maar. De schrijver zelf lijkt ook de overrompeling niet te bevroeden die dergelijk taalgebruik op de lezer kan uitoefenen. Met argeloze rug en schouders ontstroomt de taal hem en giet hij die over ons heen, niet wetend dat we niet allemaal kunnen zwemmen in dit taalbad.

    Eigenlijk is dit boek geen aanrader, maar eerder een aanrander en mocht je toch ooit dit boekje in handen krijgen, dan behoor je tot het selecte kransje van mensen die het hebben doorstaan.

     

    10-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oblomov (van Ivan Gontsjarov)

    Velen hebben van dit boek iets gehoord in de aard van dat het een lofzang is op de luiheid.
    Dat kan echter niet gezegd worden van zijn lezers. Chapeau voor alle mensen die het geduld en het doorzettingsvermogen hebben opgebracht om het boek (meer dan 500 blz.) te doorworstelen.

    Ivan Gontsjarov was een Russisch schrijver mét humor, een niet altijd even alledaagse combinatie.

    De korte inhoud luidt als volgt:


    Oblomov - verschenen in 1859 en het meesterwerk van Ivan Gontsjarov (1812-1891) - is een roman die alles mist waar zoveel andere boeken het van moeten hebben. Geen historische gebeurtenissen, veldslagen, (zelf)moorden, avonturen of filosofische en religieuze verhandelingen, maar de kleine, alledaagse belevenissen van de goedige, maar gemakzuchtige, inerte Ilja Oblomov en zijn slonzige knecht Zachar. Zelfs Oblomovs liefde voor de betoverende Olga kan hem niet uit zijn dommel wekken en hem aanzetten tot de grootse daden die zij van hem verwacht. Grootse daden zijn niet weggelegd voor iemand die niet in staat is zelfstandig zijn kousen aan te trekken. Oblomov gaat ten onder, niet groots en meeslepend, maar liggend op zijn sofa, in kamerjas, kibbelend met Zachar en loerend naar de blote armen en de stevige boezem van zijn hospita.

    Eerst wil ik even de puntjes op de i zettten (en tegelijk bewijzen dat ik het boek wel terdege compleet heb gelezen, zonder nalating van één zin. Op de flap van het boek staat namelijk dat de held bijna twééhonderd bladzijden lang zijn bed niet uitkomt. Wel, ik heb het geteld, en dat gebeurt wél eerder, met name op blz. 45:


    Zwaar leunend op zijn knecht, als iemand die dodelijk vermoeid is, kwam Oblomov met tegenzin overeind, zette met tegenzin enkele stappen, plofte neer in de grote fauteuil en bleef verder onbeweeglijk zitten.

    Goed, erg actief klinkt dit niet, maar dat hij uit bed is gekomen, is hierbij onomstotelijk bewezen.

    Wat maakt nu de charme uit van een boek als Oblomov? Hoe komt het dat deze romantitel een begrip is geworden, zoals dat ook met Kafka gebeurde. oblomoviaans: zoals Oblomov ... de opperste luiheid bedoeldend. Dat de held van dit verhaal inderdaad heel lui is zal omstandig en exhaustief bewezen worden bij lezing, maar wat maakt hem sympathiek voor ons, als lezer? Is het de - al dan niet stiekeme - herkenning van onszelf in de eindeloze uitstelpartijen (ik zal het morgen wel doen; ik wil het nu wel doen maar dit en dat en zus en zo zijn daarvoor eerst nodig en dat is nog niet in orde … )? Ik vermoed dat hier een deel van de verklaring moet gezocht worden.
    Is het omdat wij in een maatschappij leven waarin alles juist jachtig en druk-druk moet zijn om geslaagd te lijken? Is de populariteit van het oblomovisme een vorm van stil protest tegen de stress en het multitasken van vandaag?

    Er is natuurlijk ook de schrijfstijl. Je leest dit boek graag om het plezier van het lezen zelf, niet omdat men te weten wil komen wat er met dit of dat en deze of gene zal gaan gebeuren, want er gaat namelijk juist niéts gebeuren; de weg zelf, het lezen, is doel en plezier op zich.

    Waarom ik het boek gelezen heb? Wel, dit boek kreeg ik cadeau van een lieve vriend, en een gegeven boek kijkt men niet in de kaft, en dus kauw ik beleefd en dankbaar elke bladzijde door. Dat het een zogenaamde 'klassieker' was, was wel een vorm van motivatie voor mij. Als het boek tegenvalt kan ik nog altijd zeggen dat ik toch weer een zogenaamde 'klassieker' aan mijn collectie van gelezen boeken kan toevoegen. Echter, de klassieker is niet het enige belangrijke boek, daar ben ik zeker van. Ik las ooit boeken van obscure schrijvers die me dieper raakten en ontroerden, enthousiasmeerden en prikkelden dan vele zogenaamde 'klassiekers'. Het is misschien zoiets als een deftig kostuum: het staat altijd netjes om er een te hebben en te dragen maar het getuigt niet altijd van veel originaliteit of creativiteit.

    Maar nu terug naar Oblomov. Dit zijn de eerste zinnen:

    In zijn woning in de Gorochovajastraat, in een van die grote huizen waarin genoeg mensen wonen om een hele provinciestad te bevolken, lag 's morgens Ilja Iljitsj Oblomov in bed.
    Hij was een man van ongeveer twee-, drieëndertig jaar oud, van gemiddeld postuur, met een prettig uiterlijk en donkergrijze ogen, wiens gelaatstrekken echter elk vastomlijnd idee, elk spoortje van concentratie misten. Gedachten vlogen als vrije vogels over zijn gezicht, fladderden door zijn ogen, streken neer op zijn halfgeopende lippen, verscholen zich in de rimpels van zijn voorhoofd en verdwenen vervolgens uit het zicht, waarna zijn hele gezicht zich koesterde in het gelijkmatige licht van de zorgeloosheid.

    Wie gecharmeerd is van deze schitterende openingszinnen zal niet teleurgesteld worden. Ik voel een sfeer van lieflijkheid, van onschuld, van het ontbreken van kwade intenties, van naïviteit. De onschuld en het goedige karakter van Oblomov vormen voor mij zijn charme.

    Hoe goed paste Oblomovs huiskleding bij de rustige trekken van zijn gelaat en bij zijn verwekelijkte lichaam! Hij droeg altijd een kamerjas van Perzische stof, een echte oosterse kamerjas, zonder een zweem van Europa, zonder kwastjes, fluweel of taille, maar buitengewoon ruim, zodat zelfs Oblomov er wel tweemaal in kon.

    De relatie tussen Oblomov en zijn geniepige huisknecht Zachar is vaak hilarisch. Maar ze toont ook duidelijk aan hoe het feodale systeem de mensen vanaf hun geboorte voorbestemde tot een bepaalde kaste waar niet uit te ontsnappen valt.

    ‘En wat vindt u?' vroeg Aleksejev na een kort stilzwijgen, 'verhuizen of hier blijven?'
    ‘Ik vind niets,' zei Oblomov, 'mij ontbreekt zelfs de lust om erover na te denken. Zachar moet er maar wat op verzinnen.'
    'Er zijn mensen die dol zijn op verhuizen,' zei Aleksejev, 'die vinden niets leuker dan van woning veranderen ...'
    'Die moeten vooral doen wat ze niet laten kunnen. Maar ik moet er niet aan denken! Maar dat is nog niet alles!' begon Oblomov. 'Want moet u eens kijken wat de dorpsoudste mij schrijft. Ik zal u zo de brief laten zien ... waar is die nou, waar, Zachar, Zachar!'
    'O gij, heerseres van de hemelen!' kreunde Zachar terwijl hij van de kachel sprong, 'wanneer zal God mij tot zich nemen?'
    Hij kwam de kamer binnen en keek zijn heer broeierig aan.'Heb je nou eindelijk die brief gevonden!'
    'Waar moet ik die vandaan toveren? Hoe kan ik weten wat voor brief u nodig heeft? Ik kan geeneens lezen.’

    Oblomov wordt verliefd op Olga. Op dat moment lijkt er een kentering te komen in het boek. De grote inertie wordt doorbroken en Oblomov doet zijn best om zich als een behoorlijke minnaar te gedragen. Aanvankelijk is hij erg gelukkig met haar.

    'Zij houdt van mij, zij koestert gevoelens voor mij. Is dat mogelijk? Zij droomt van mij; voor mij heeft ze zo hartstochtelijk gezongen, door de muziek is onze wederzijdse sympathie ontwaakt.'
    Hij voelde zich trots, het leven lachte hem toe en beloofde toverachtige verten, kleuren en zonnestralen die lang hadden ontbroken. Hij zag zich al met haar in het buitenland, aan de Zwitserse meren, in Italië, hij wandelde tussen de ruïnes van Rome, maakte een gondelvaart, ging vervolgens op in de menigte in Parijs, Londen en daarna ... daarna in zijn eigen aardse paradijs, in Oblomovka.

    Twee zaken zijn in dit boek heel belangrijk: het ontluikende liefdesleven met Olga, en de nostalgische heimwee naar Oblomovka, het landgoed waar Oblomov zijn kindertijd heeft doorgebracht en dat wordt voorgesteld als het verloren paradijs.
    Dit zijn Oblomovs twee wensen: met Olga kunnen trouwen, en daarna samen op het landgoed Oblomovka wonen en er het leven leiden dat hij er als kind is ontgroeid.

    De relatie met Olga verloopt echter niet naar wens en de lezer ziet deze kans op een huwelijk verschrompelen in de volgende zinnen:

    Zijn gezicht was een en al besluiteloosheid, zijn blik dwaalde moedeloos rond. Binnen in hem heerste een lichte koorts. Hij was Olga al bijna vergeten; hij zag nu Sonjetsjka en haar man voor zich, de gasten; hij hoorde hun geroddel en gelach.
    Olga zweeg in plaats van haar gewone vindingrijkheid te tonen, keek koeltjes naar hem en zei nog koeler haar 'ik weet het niet'. En hij nam niet de moeite of was niet in staat door te dringen tot de diepere betekenis van dat 'ik weet het niet'.
    Ook hij zweeg: zonder hulp van buitenaf kon er geen gedachte of plan in zijn brein rijpen en als een rijpe appel van de boom vallen: die moest geplukt worden.
    Olga bleef hem enige minuten aankijken, toen deed ze haar mantille om, pakte haar hoofddoekje van een tak, deed dat ongehaast om en pakte haar parasol.
    'Waar ga je heen? Zo vroeg!' vroeg hij opeens, weer tot zichzelf gekomen.
    ‘Nee, het is al laat. Je hebt gelijk,' zei ze treurig, 'we zijn te ver gegaan, er is een oplossing: we moeten zo snel mogelijk uit elkaar gaan en de sporen van het verleden uitwissen. Vaarwel!' voegde ze er koel, verdrietig aan toe en wilde met gebogen hoofd het paadje aflopen.

    Wat ik persoonlijk het mooiste hoofdstuk vind, is dat over zijn kindertijd op het landgoed Oblomovka, het verloren paradijs.
    Ik zou eindeloos uit dit hoofdstuk kunnen citeren, dus ik zal me enige matiging trachten op te leggen:

    Dan gingen ze naar vader en dan thee drinken.
    Aan de theetafel trof Oblomov een stokoude, tachtigjarige tante die bij hen in huis woonde en die onophoudelijk zat te mopperen om haar meid die, met van ouderdom trillend hoofd, achter haar stoel stond om haar te bedienen. Daar trof hij ook drie oude vrijsters, verre verwanten van zijn vader, alsmede de lichtelijk geschifte zwager van zijn moeder en voorts Tsjekmenev, eigenaar van zeven lijfeigenen, die bij hen logeerde, en nog enkele oude mannen en vrouwen.
    Deze hele hofhouding der Oblomovs stortte zich op Ilja en bedolf hem onder liefkozingen en loftuitingen; hij kwam handen te kort om de sporen van alle ongevraagde zoenen van zijn gezicht te vegen. Dan werd hij volgestopt met broodjes, beschuitjes en room. Dan kreeg hij nog een knuffel van moeder en mocht hij gaan spelen in de tuin, op het erf, de wei, waarbij ze de kindermeid op het hart drukte het kind geen ogenblik uit het oog te verliezen (...)

    Men gooide kadavers in het ravijn; men geloofde stellig dat er in het ravijn rovers zaten en wolven en allerlei andere wezens die noch in deze contreien, noch ergens anders ter wereld voorkwamen (...)

    Met blijde verwondering, alsof hij alles voor het eerst zag, bekeek hij het ouderlijk huis met zijn scheefgezakte poort, zijn in het midden ingezakte en met groen mos begroeide houten dak, het wankele bordes, de talrijke aan-en opbouwen en de verwaarloosde tuin.
    Zijn grootste wens is de galerij op te rennen die het hele huis omgeeft en vandaar naar het beekje te kijken; maar de galerij is te gammel, staat op instorten, alleen de bedienden mogen er komen, de heren niet.

    Geen kleinigheid, geen detail ontgaat de nieuwsgierige aandacht van het kind; onuitwisbaar wordt het tafereel v an het huiselijk leven in zijn ziel gegrift; zijn ontvankelijke geest zuigt de levende voorbeelden op en schetst zich onbewust een beeld van het eigen leven aan de hand van het leven waarin het opgroeit.


    Door zijn laksheid echter wordt Oblomov bedrogen door zijn eigen lijfeigenen en boeren. Hij wordt steeds armer en hoewel hij hier wel een vermoeden van heeft, toch brengt hij de moeite niet op om orde op zaken te stellen. Dat levert tenenkrullende momenten op waarin ik als lezer maar niet kon begrijpen hoe iemand zichzelf onder zijn eigen neus zwaar laat oplichten zonder daar actie tegen te ondernemen. Onze held is niet dapper, het is het extreme laissez faire:

    Hij ontving, zonder enige vorm van list of bedrog, van zijn landgoed genoeg inkomsten om elke dag met zijn gezin en diverse gasten overmatig te kunnen dineren en te souperen hij dankte God daarvoor en beschouwde het als een zonde om te trachten meer te verdienen. Als de rentmeester hem tweeduizend bracht en het derde duizend in eigen zak stak, zich met tranen in de ogen beroepend op hagel, droogte en misoogst, dan sloeg de oude Oblomov een kruis (...)

    Sinds de dood van de ouden waren de zaken op het landgoed er (...) aanzienlijk slechter op geworden. Het was zonneklaar dat Ilja er persoonlijk heen moest om ter plaatse na te gaan waarom de inkomsten steeds geringer werden. Hij was dit allang van plan, maar stelde het steeds maar uit, niet in de laatste plaats omdat een reis voor hem een bijna ongekende en onbekende heldendaad was.

    Op een bepaald ogenblik lijkt er enig besef van de eigen impasse te gloren:


    Zijn gebrek aan ontwikkeling, de stilstand in de groei van zijn zedelijke krachten, zijn traagheid die hem overal hinderde, dat alles stemde hem treurig en deed hem pijn; jaloezie knaagde aan hem, dat anderen zo'n vol en rijk leven leidden, maar dat er bij hem als het ware een zware steen was gegooid op het smalle, miezerige pad van zijn leven.

    In zijn schuchtere ziel ontstond het kwellende inzicht dat vele kanten van zijn karakter nog in het geheel niet ontwaakt waren, andere slechts even aangeraakt en geen enkele volledig ontwikkeld.

    Als deze bespreking en de citaten u aanspreken zult u genieten van dit boek! Neem er de tijd voor en geniet - misschien best in kleine porties - van elke bladzijde.

     

    10-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moby Dick (van Herman Melville)

    De reden waarom ik dit boek (638 blz.!) voorstel is dat iemand die mij dierbaar is nieuwsgierig was naar dit boek. Daar ik het al eens gelezen had was het voor mij niet zo'n grote moeite om het boek nog eens op te diepen. Ik heb het dan opnieuw gelezen en geef hier de voor mij voornaamste aspecten ervan weer:

    De mythische strijd van kapitein Ahab met de witte walvis die hem ooit zijn been heeft afgebeten, wordt verteld door de enige overlevende, die ons in de beroemde openingszin opdraagt hem Ismaël te noemen. Een meeslepende geromantiseerde encyclopedie van de zee, de walvisvaart, de potvis, de mens en de wraak.

    In het voorwoord komen we te weten:


    Groot is Moby Dick niet alleen in omvang (het telt 135 hoofdstukken plus een proloog en een epiloog, zo'n 600 blz), het is een boek dat zich in alle opzichten met hartstocht op het grote stort. (...) is het verhaal van twee helden. De matroos Ismaël, de dolende, die inzicht verwacht door met de stroom der dingen mee te gaan, en Achab, de kapitein van de Pequod, die zich voor het verlies van zijn been wil wreken op Moby Dick, de witte potvis. (...) Ismaël voert zijn queeste uit om de verrukkingen en verschrikkingen van het onverschillige universum te ondergaan. Achabs missie is daaraan tegengesteld; hij is erop uit te bewijzen dat een individu met verbeten wilskracht en bruut geweld de mensen en de natuur aan zich kan onderwerpen. Achab zal aan waanzin en wraakzucht ten onder gaan, Ismaël wordt met de ondergang van de Pequod herboren; getekend en gelouterd, maar met de lege handen van de enige getuige.

    Moby Dick is een roman bevolkt met even levensechte als mythische helden, geschreven in een encyclopedische rijkdom aan stemmen en taalregisters en in een structuur die even vrij en ongebreideld als organisch aandoet.

    Na het voorwoord volgt een etymologische bladzijde, gevolgd door pagina's lange citaten, ooit ergens ontdekt, waarin sprake is van een walvis.

    En dan begint het boek zelf. Hier volgen de eerste zinnen:


    Noem me Ismaël. Enige jaren geleden - het doet er niet toe hoe lang precies- toen ik weinig of geen geld op zak had en aan wal niets bepaalds dat mij bezighield, vond ik dat ik maar eens wat moest gaan varen en het waterige deel van de wereld opzoeken. Dat is een van mijn manieren om de gemelijkheid te verdrijven, en de bloedsomloop te reguleren. Wanneer ik merk dat ik stuurse trekken om mijn mond krijg; wanneer er een klamme, druilerige novemberstemming in mijn ziel heerst; wanneer ik merk dat ik onwillekeurig blijf staan voor doodkistenwinkels, en de achterhoede vorm van iedere begrafenisstoet die ik tegenkom; en vooral wanneer mijn mindere ik zozeer de bovenhand over me gaat krijgen, dat er een sterk zedelijk beginsel voor nodig is om me ervan te weerhouden doodbedaard de straat op te lopen, en een voor een de mensen hun hoed van het hoofd te slaan - dan acht ik het hoog tijd om zo gauw ik kan naar zee te gaan.

    Als je bij deze eerste regels niet gefascineerd en bewonderend toekijkt, dan weet ik het ook niet meer, maar ik vind het een prachtig begin van een boek. In enkele regels zit je als lezer in het hoofd van het personage, weet je alles over zijn precaire situatie, zowel financieel als moreel.

    Ismaël ging van plattelandsschoolmeester over naar matroos:

     

    En in het begin is zoiets tamelijk onplezierig. Het raakt je eergevoel.(...) Ten slotte, ik kies altijd zee als matroos, om de gezonde lichaamsbeweging en de zuivere lucht op het voordek. (...) En ongetwijfeld vormde mijn vertrek ter walvisvaart een onderdeel van het grote programma der Voorzienigheid dat lang geleden reeds was opgesteld.(...) De voornaamste van deze beweegredenen was het overweldigende beeld van de walvis zelf. Zo'n ontzaglijk en geheimzinnig monster wekte al mijn nieuwsgierigheid. En dan de woeste en verre zeeën waarin hij zijn reuzenlijf als een eiland rondwentelde; de onbestemde, onbekende gevaren van de walvis; dit alles, en de al daarmee gepaard gaande wonderen van een duizend Patagonische geluiden en vergezichten, werkten eraan mee dat ik naar mijn verlangen ging overhellen.

    Het is een heel humoristisch boek, het is een boek waarbij je gewoon in bulderlachen kunt uitbarsten - let dus even op als je het op de trein wil lezen. Beschrijvingen zijn overdadig, visueel en grotesk.


    Voor Ismaël kan inschepen beleeft hij een benarde nacht in een herberg waar hij het bed moet delen met de zonderlinge harpoenier Queequeg:

    Maar wat was dat daar op de kist? Ik nam het op en hield het dicht bij het licht, en betastte het, rook eraan, en probeerde op alle mogelijke manieren tot een bevredigende slotsom erover te komen. Ik kan het met niets anders vergelijken dan een grote deurmat, aan de randen versierd met rinkelende nestels zoiets als de geverfde stekelvarkenpennen om een indiaanse mocassin.
    Er zat een gat of split in het midden van die mat zoals je dat ook ziet in Zuid-Amerikaanse poncho's. Maar het kon toch niet mogelijk zijn dat een nuchtere harpoenier ooit een deurmat zou aantrekken, en zo uitgedost door de straten van een christelijke stad zou stappen? Ik trok het aan om eens te kijken, en het drukte op me als een harnas, zo ruig en dik was het, en een beetje vochtig vond ik, alsof die geheimzinnige harpoenier het op een regenachtige dag had aangehad. Ik liep ermee naar een stukje spiegelglas aan de muur en ik had nog nooit zoiets lelijks in mijn leven gezien. Ik rukte het met zo'n haast van me af dat ik mijn nek verrekte.
    (...)

    Eindelijk zakte ik in een lichte dommel weg, en stond juist op het punt in zee te gaan op weg naar dromenland, toen ik het geluid van zware voetstappen op de gang hoorde, en een lichtschijnsel in de kamer zag vallen van onder de deur. De Heer behoede me, dacht ik, dat moet de harpoenier zijn, de duivelse koppenventer.
    (...)
    Goeie hemel! Afgrijselijk! Zo'n gezicht! Het had een donkere, purperachtig gele kleur, hier en daar beklad met zwartachtig uitziende vierkanten. Ja, 't was precies zoals ik dacht, het was een verschrikkelijke bedgenoot; hij is aan het vechten geweest, is vreselijk verwond, en daar is hij nu, net van de dokter. Maar op dat moment draaide hij zijn gezicht toevallig zo naar het licht, dat ik duidelijk zag dat het helemaal geen hechtpleisters konden zijn, die zwarte plekken op zijn gezicht. Het waren vlekken van een of andere aard.

    (...)
    Maar ja, wat te denken van zijn griezelige huidskleur, dat deel ervan, bedoel ik, dat tussen en om, en geheel apart zat van de getatoeëerde vierkanten. (...) Er zat geen haar op zijn hoofd - tenminste niets noemenswaard - niets dan een klein scalpeerlokje op zijn voorhoofd in elkaar gedraaid. Zijn kale, purperachtige hoofd zag er precies uit als een beschimmelde doodskop. Als die zonderling niet tussen mij en de deur had gestaan, dan zou ik me eruit gewerkt hebben, schielijker dan ik ooit een maaltijd naar binnen heb gewerkt. (...) Intussen ging hij verder met zich uit te kleden en ontblootte ten slotte zijn borst en armen. Zowaar ik leef, deze anders bedekte delen van hem waren geschakeerd met dezelfde vierkanten als zijn gezicht ; zijn rug ook, overal dezelfde donkere vierkanten; hij leek wel in een dertigjarige oorlog geweest te zijn en er ternauwernood aan ontsnapt met een hemd van hechtpleisters. Erger nog, zelfs zijn benen waren gebrandmerkt, alsof er een troep donkergroene kikkers bezig was langs de stammen van jonge palmbomen omhoog te springen. Het was nu volkomen duidelijk dat hij een of andere afschuwelijke wilde moest zijn, in de Zuidzee bij een walvisvaarder aangemonsterd, en zo in dit christelijke land beland.

    De volgende ochtend is de angst geweken en is er een vriendschappelijke verstandhouding ontstaan tussen de twee mannen:

     

    Intussen lag ik hem rustig aan te kijken, zonder nu nog echte angst te koesteren, en eropuit dit zo zeldzame schepsel scherp waar te nemen. (...) een man als Queequeg zie je ook niet elke dag, en hij en zijn gedragingen waren zeer de moeite van een ongewone beschouwing waard.

    Als deze omschrijving u te exhaustief en omstandig is, dan is dit geen boek voor u. Als u echter smult van deze zalige grappige zinnen, de crescendogewijs opgebouwde humor, die mengeling van zelfspot en argeloosheid, dan is dit boek een verrukkelijke delicatesse met lange houdbaarheid.

    De wraakzucht van kapiteit Achab stuwt hem tot ongebreidelde doorzettingskracht in zijn zoektocht naar Moby Dick. Wie is deze eenbenige held?

    Zo te zien was er geen spoor van gewone lichamelijke ziekte aan hem, noch van het herstel van zoiets. Hij zag eruit als een man die van de brandstapel losgesneden was, toen het vuur al lekkend al zijn leden had aangetast zonder ze te verteren, of ook maar een greintje afbreuk te doen aan hun gedrongen, bejaaarde stoerheid. Zijn hele hoge, brede gedaante scheen gebouwd te zijn uit massief brons, en gemaakt in een onwrikbare gietvorm, zoals Cellini's gegoten Perseus. Van tussen zijn grijze haar en recht omlaag doorgaand aan één kant van zijn bruinverschroeide gezicht en hals, tot het in zijn kleren verdween, zag je een dunne striem als van een rotting lopen, lijkwit doorzichtig. Het leek op een loodrechte kerf die soms gesneden wordt in de rechte, hoge stam van een boom, wanneer de hoogste bliksemschicht er flitsend langsschiet,en zonder ook maar een enkele twijg te krenken, er de schors van boven tot onder af stroopt en rijt, alvorens in de grond weg te slaan, en de boom daardoor nog steeds fris in leven, maar gebrandmerkt achterlaat. Of hij met die striem geboren was, dan wel of het een litteken was van een of andere afschuwelijke wond, kon niemand met zekerheid zeggen. (...)

    De hele grimmige verschijning van Achab, en het lijkwitte brandmerk dat over hem heen liep, hadden zo'n sterke uitwerking op me, dat ik de eerste ogenblikken nauwelijks merkte dat geen gering deel van deze overbluffende grimmigheid te danken was aan het barbaarse witte been waarop hij gedeeltelijk stond.

    Ismaëls loyaliteit aan de kapitein groeit en hij wordt zijn bondgenoot:

    Maar ik zie Achab, mijn kapitein, nog voor me in al zijn grimmigheid en ruigheid; en (...) mag ik niet verhelen, dat ik alleen maar te doen heb met een arme oude walvisjager als hij; en daarom zijn alle uiterlijke vorstelijke sier- en praalkleden mij ontzegd. O Achab! Wat groots in u zal zijn, dat moet en zal desnoods van de hemelen geplukt worden, en opgedoken uit de zeeën, en geschetst in de onstoffelijke lucht!

    Zelf heb ik ontzettend genoten van de superbe humor maar het boek is veel meer dan humoristisch. Als je een tijdlang uitgelachen bent ontdek je gaandeweg dat dit boek tegelijk een ongelooflijk biologisch-wetenschappelijk onderbouwde studie van de walvis is.
    Ik stond verschillende malen paf van de gedegen kennis die de auteur tentoonspreidt in zijn exhaustieve (ik gebruik dit woord al twee keer maar vind het hier helemaal op zijn plaats) beschrijving en bewonderende analyse van de walvis.

    Weet dus, dat ik, elke discussie vermijdend, het goede ouderwetse standpunt inneem dat een walvis een vis is, en dat ik een beroep doe op de heilige Jona om me hierin te steunen. Als dit grondbeginsel dus is uitgemaakt, is het volgende punt, in welk inwendig opzicht de walvis verschilt van andere vissen. (...) in't kort zijn het deze: longen en warm bloed, terwijl alle andere vissen longloos zijn en koudbloedig. Ten andere: hoe zullen we de walvis omschrijven, naar zijn in't oog springende uiterlijke kenmerken, om hem zodoende een onmiskenbaar stempel op te drukken voor alle latere tijden?
    Om kort te gaan, een walvis dan is een spuitende vis met een horizontale staart. Daar hebt u hem. Hoe beknopt ook, die definitie is het resultaat van uitgebreide overdenkingen.

    Verderop wordt het helemáál wetenschappelijk:


    Het feit dat de bezoeken van de potvis aan bepaalde wateren op geregelde tijden plaatsvinden is inderdaad zo zeker, dat vele jagers geloven dat, als hij over de hele wereld nauwkeurig gadegeslagen zou kunnen worden en bestudeerd, als de logboeken over één reis van de hele walvisvloot zorgvuldig vergeleken zouden worden, dat dan de trek van de potvis onveranderlijk in overeenstemming zou blijken te zijn met die van de haringscholen of de zwaluwvluchten. Op deze aanwijzing zijn er pogingen gedaan om uitvoerige kaarten samen te stellen van de potvistrek.*

    * Nadat het bovenstaande was neergeschreven, is die bewering mooi bevestigd door een officieel rondschrijven, uitgegeven door luitenant Maury van de National Observatory te Washington, op 16 april 1851. Uit dat rondschrijven blijkt dat precies zo'n kaart zijn voltooiing nadert, en stukken ervan zijn opgenomen in het rondschrijven. [Enzovoort en zo verder ]

    En dit is slechts het begin van de kennismaking met de walvis. U zult vast ontzettend veel bijleren als u dit boek leest, tenminste wanneer u niet bezig bent met van de bank te rollen van het lachen. Geniet overdadig van dit meesterwerk, dit naslagwerk, deze encyclopedie, van deze scherpe observaties van het leven op zee, van elke functie van elk bemanningslid, van de invloed van de elementen op de walvisvangst, van zo veel … En o ja, verslik u niet!

     

    10-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het vreugdevur der ijdelheden (van Tom Wolfe)

    Om te beginnen: ik heb dit boek héél graag gelezen. Ik las wel eens dat Tom Wolfe geen echt groot schrijver zou zijn, en als voorbeeld van iemand die dat dan wél zou zijn werd John Irving genoemd. Nu vind ook ik John Irving een heel goed schrijver. En misschien zal ik ook eens een boek van hem bespreken. Toch stoort me het meten en wegen van dingen die niet meetbaar zijn.

    Door een folder met boekentips kwam ik bij de naam Tom Wolfe. In de folder stond zijn boek Ik ben Charlotte Simmons als aanrader.
    Dat las ik dan, en omdat ik het een goed boek vond, zocht ik naar ander werk van deze schrijver. Ten slotte heb ik mijn keuze gemaakt en besloten zijn boek Het vreugdevuur der ijdelheden voor te stellen.

    Tom Wolfe heeft een typische eigen stijl. Wat spontaan bij me opkomt; hij schrijft met een vaart, soms lezen mijn ogen al woorden die pas later in de zin volgen, alsof mijn ogen struikelen over mijn leestempo.
    Al telt het boek 555 blz., in een paar dagen had ik het uit; zo geboeid was ik om verder te lezen. Ik liet mijn afwas staan, sprak een afspraakje in een café af … en dan maar smoesjes verzinnen want geen kat gelooft dat je niet kunt komen opdagen omdat je in de ban bent van een boek. En dat dan allemaal over een schrijver die zogenaamd geen echte grote literator is. De kritiek deed me een beetje denken aan de kritiek die ook op Truman Capote wordt gegeven.

    Op de achterflap lezen we:

    Wanneer Sherman McCoy, een jonge investeringsbankier met een veertienkamerappartement, betrokken raakt bij een bizar ongeluk in de Bronx, storten justitie, politici, pers, politie, kerkelijke instanties (...) zich likkebaardend op hem. We volgen McCoys teloorgang door de ogen van zijn vrouw en die van zijn vriendin, door de ogen van de jonge openbare aanklager (...), en door die van de drankzuchtige Engelse journalist die zijn carrière in Amerika hoopt te redden.

    Wolfe spreekt echt de taal van de sociale achtergrond van zijn personage, en dat vaak op een grappige, gevatte manier. Stijltyperingen: spreektaal, straattaal, het verweven van verschillende sociale klassen en het inlevingsvermogen in die zo verschillende leefwerelden.
    Vanaf de eerste bladzijde had ik er plezier in:
    Het is een geluid dat van zo diep komt, vanonder zoveel lagen vet vandaan dat hij precies weet hoe ze eruit moet zien. Tweehonderd pond, als't niet meer is! Gebouwd als een olietank!

    Tom Wolfe besteedt veel aandacht aan het uiterlijk en de lichaamsbouw van zijn personages, in het bijzonder of en in welke mate een man gespierd is. Hij maakt ook veel gebruik van onomatopeeën:

    Als je Sherman McCoy zo zag, voorover gebukt in zijn geruite overhemd, kaki broek en leren bootschoenen, zou je nooit vermoeden hoe indrukwekkend hij er gewoonlijk uitzag. Nog jong...achtendertig jaar...lang...bijna 1.85...krachtig postuur...krachtig op het heerszuchtige af...net zo heerszuchtig als zijn vader, de Leeuw van Dunning Sponget...een mooie kop met rossig haar...lange neus...een prominente kind...Hij was trots op zijn kind. De McCoy-kin; de Leeuw had er ook zo een.

    Haar flanellen overhemd hing zo ruim over haar heupen dat ze wel een meter breed leek.(...) Pas negenentwintig, en ze zag er nu al net zo uit als haar moeder! Ze was er een herhaling van! Ze
    was gewoon haar moeder.

    Degene die voorop liep had een zilverachtig basketballjack aan met CELTICS op de borst.(...) krachtig postuur...zijn jack stond open...een wit t-shirt...enorme gespierde borstkas...een vierkant gezicht...brede kaken...een brede mond. (...) De ander was lang maar mager, met een lange nek, een smal gezicht...een fijn gezicht...ogen wijd open...verschrikt...Hij zag er doodsbang uit...Hij had een grote wijde trui aan…

    Toen ze het gebouw naderden kon hij dung dung dung dung dung dung horen.

    De magere stond daar nog net zo...Het achtereind zwiepte naar rechts...Tok!...De magere jongen stond er niet meer...

    De twee hulpofficieren van justitie (...) lagen languit achterover in hun draaistoelen. (...) Andriutti en Caughey zaten allebei op dezelfde manier met hun benen over elkaar. De linkerenkel rustte op de rechterknie, alsof ze zulke dekhengsten waren dat ze hun benen, al hadden ze het gewild, niet verder over elkaar hadden kunnen slaan. Dit was de geijkte zithouding op Moordzaken, de meest mannelijke van de zes afdelingen van het parket van de officier van justitie.
    Ze hadden allebei hun colberts uit en met een volmaakte krijg-de-klere achteloosheid aan de kapstok hangen. Het boord van hun overhemd stond open en de strik van hun stropdassen was een paar centimeter of zo naar beneden getrokken. Andriutti zat met zijn rechterhand over de achterkant van zijn linkerarm te wrijven alsof hij jeuk had. In feite zat hij zijn triceps te bevoelen en te bewonderen, die hij minstens drie keer per week oppompte door hele series oefeningen met halters te doen op de New York Athletic Club. (...) Hij hoefde zich geen zorgen te maken dat zijn triceps en zijn deltoïden en zijn latissimi zouden verslappen. Andriutti vond het heerlijk om met zijn ene hand achter zijn rug langs zijn andere machtige arm vast te pakken zodat de breedste spieren op zijn borst, de latissimi dorsi, zo opzwollen dat zijn overhemd zowat scheurde en zijn pectoralen zich verhardden tot twee bergen van louter spieren. Kramer en Andriutti waren van de nieuwe generatie die de termen
    triceps, deltoïden, latissimi dorsi en pectoralis major beter kende dan de namen van de voornaamste planeten. Andriutti wreef wel honderdtwintig keer per dag over zijn triceps, gemiddeld genomen.

    Kovitsky zat met grote ogen te kijken,verbijsterd door dit optreden. 'Hé, rechter! Moet u horen. Twee weken geleden zei ze ‘twee tot zes, ja?' Toen Albert Krnkka 'twee tot zes' zei, hief hij beide handen in de lucht en stak van iedere hand twee vingers omhoog als een v voor victorie (...)'Twee tot zes' - blam, blam, blam - 'Begrijpt u wel!'

    Het boek heeft een razend tempo waarin ik werd meegezogen, alsof ik ook alsmaar sneller wilde lezen.

    Shaflett vond de naam '
    Potige Sam' eindeloos vermakelijk - hah hah hah hah hah hah hah hah - en de twee mannen barstten uit in een opgewonden gierend gelach. Sherman bestempelde hen ook als homoseksuelen. Potige Sam wist niet wie Shaflett was, en Shaflett wist niet wie Potie Sam was. De clou van het hele verhaal scheen te zijn dat de enigen in het eersteklasgedeelte van het lijnvliegtuig die niet wisten wie die twee beroemdheden waren...Shaflett en Assinore zelf waren. Hah hah hah hah hah hah hah hah - hi hi hi hi hi hi hi - en - aha- er schoot Sherman een conversatieparel over Potige Sam Assinore te binnen.

    Martin draaide zich om en zei tegen Goldberg :'Jezus Christus, ze hebben een inval gedaan bij die soos op 167th Street. D'r staan twaalf van die uitgefreakte klotecaramba's in de rij te wachten om te worden ingeboekt!'
    'Prachtig,' zei Goldberg.
    'Luister,' zei Killian, 'je moét 'm naar binnen zien te krijgen. Ga met Crowther praten als 't moet, maar zorg dat-ie naar binnen kan.'
    Martin wrong zich de meute uit en was in minder dan geen tijd terug. 'Geen kans,' zei hij, en schudde verontschuldigend zijn hoofd. 'Hij zegt dat we dit helemaal volgens 't boekje doen. Hij moet op z'n beurt wachten.'
    'Dit deugt van geen kant,' zei Killian. Martin haalde zijn wenkbrauwen op. (Ik weet 't, ik weet 't, maar wat kan ik eraan doen?)
    'Sherman! Wat dacht je van een verklaring!' 'Sherman! Hé, kuttekop!'
    '
    Oké!' Dat was Killian die schreeuwde. 'Jullie willen 'n verklaring? De heer McCoy legt geen verklaring af. Ik ben z'n advocaat, en ik zal een verklaring afleggen.’
    Nog meer geduw en gedrang. De microfoons en camera's richtten zich allemaal op Killian.

    Het is een boek dat ook en misschien voornamelijk door de jeugd kan gelezen worden. Ik kan me best voorstellen het een veertienjarige in de trein te zien zitten lezen.

    Minpuntje tot nog toe vind ik de manier waarop Wolfe zijn boeken beëindigt. Heel het boek lang zit ik op hete kolen, ben ik supernieuwsgierig naar wat komen zal en alles lijkt naar een soort climax toe te werken. Maar die komt er niet, of ik moet hem gemist hebben … misschien toen ik even met mijn ogen knipperde.

    Wat me opviel in dit boek was het nogal uitgesproken karakter van de personages. Soms deed het me aan een stripverhaal denken waarin de goeden wit dragen en de slechten zwart. Dat is een stijlvorm die Wolfe ook in zijn andere boeken gebruikt. De personages zijn innerlijk niet zeer complex. Wat mij overigens niet stoorde; wie diepgravende karakterstudies wil lezen vindt die ruimschoots in andere boeken.

     

    07-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De menselijke smet (van Philip Roth)

    Philip Roth … Huh, over wίé heb je het? zullen sommigen zich afvragen.Geen gemakkelijke schrijver, zullen anderen niet geheel onterecht opmerken. Zelf ben ik deze schrijver gaan lezen op aanraden van een andere leeslustige. Andermans advies volgen is niet altijd heilzaam maar in dit geval ben ik blij het opgevolgd te hebben.

    De achterflap zegt: ‘De menselijke smet' is een trilogie [lijkt op trilorgie!] over het Amerikaanse leven na WOII, waarvan de tragiek zowel door het lot van de natie als door de 'menselijke smet' wordt bepaald.

    Dit prachtige boek (415 blz.) is evenwel ook op zichzelf bijzonder goed leesbaar.

    Het boek begint direct, vanaf de eerste zin zit je in het verhaal. Ik heb het soms moeilijk met boeken die meer dan vijftig bladzijden nodig hebben om een aanvang te nemen. Van deze trage starters zijn er dus veel die ik heb laten liggen - wie weet wat heb ik door dat ongeduld allemaal gemist … Maar ik vind dat lezen iets aangenaams, verrijkends en boeiends moet zijn. Vandaar dat ik mijn geduld doorgaans tot ongeveer een maximum van vijftig bladzijden op de proef wil stellen.

    Al vanaf de eerste bladzijde leren we de belangrijkste personages en gebeurtenissen kennen:

    In de zomer van 1998 vertrouwde mijn buurman Coleman Silk - die, voordat hij twee jaar tevoren met emeritaat was gegaan meer dan twintig jaar klassieke talen gedoceerd had aan het nabije Athena College en daar bovendien zestien jaar decaan was geweest - me toe dat hij, een man van eenenzeventig, een verhouding had met een vierendertigjarige schoonmaakster die op de universiteit werkte. Tweemaal in de week maakte ze ook het postkantoor van het plaatsje schoon. (...) Coleman had de vrouw voor het eerst gezien terwijl ze de vloer van het postkantoor dweilde toen hij een keer laat op de dag, een paar minuten voor sluitingstijd, zijn post kwam halen - een magere, lange, hoekige vrouw met grijzend blond haar dat strak naar achteren was getrokken in een paardenstaart, en met de ascetische, gebeeldhouwde gelaatstrekken die meestal geassocieerd worden met de godvruchtige, hardwerkende huisvrouwen die het barre begin van New England doorstonden. (...) Ze heette Faunia Farley en alle ellende die ze te verduren had was weggestopt achter een van die strakke, benen gezichten die niets verbergen en een immense eenzaamheid uitstralen.

    De ik-persoon die dit vertelt heet Nathan Zuckerman en is een soort alter ego van Philip Roth, die je in veel van zijn andere boeken ook tegenkomt. Daarna veranderen de verhaalperspectieven en hoor je ook de stemmen van de anderen en van de alziende verteller:

    Van achteren zag deze eenenzeventigjarige man er niet ouder uit dan veertig - slank, fit en veertig. Coleman was hooguit één drieënzeventig lang, hij was niet erg gespierd en toch was hij heel sterk en was er nog veel zichtbaar van de souplesse van de middelbare-schoolatleet, de snelheid, de drang tot actie die wij vroeger ‘pep’ noemden.


    Soms belde Coleman me zaterdags op, om te vragen of ik zin had na het eten van mijn kant van de berg naar hem toe te komen om naar muziek te luisteren of voor een cent per punt een beetje te gin-rummyen, of een paar uur bij hem in zijn woonkamer cognac te drinken, om hem de avond die voor hem altijd de ergste van de week was, door te helpen komen. In de zomer van 1998 woonde hij daar al bijna twee jaar alleen - alleen in dat grote, oude, withouten huis waar hij met Iris, zijn vrouw, vier kinderen had grootgebracht - vanaf het moment dat Iris plotseling aan een beroerte was gestorven terwijl hij in een gevecht met de universiteit was verwikkeld over een aanklacht wegens rassendiscriminatie, die door twee van zijn studenten tegen hem was ingebracht.

    Toen Coleman werd aangenomen maakte er maar een handjevol joden deel uit van de wetenschappelijke staf van Athena, en misschien was hij wel een van de eerste joden in heel Amerika die aan een faculteit Klassieke Talen les mochten geven.

    Het is duidelijk dat Philip Roth erg met zijn joods-zijn bezig is. Wie meerdere boeken van hem leest zal dit gauw opmerken. Soms wordt het wat te veel van het goede, heel de joodse kwestie bedoel ik, maar in dit boek heeft het me niet gestoord. Ik vond het integendeel een zeer mooi boek dat ik met veel belangstelling heb gelezen.

    Het conflict op de universiteit lijkt een banale oorzaak te hebben, maar als je op de hoogte bent van de gevoeligheden van de rassenkwestie en de etnische minderheden - waarvan Coleman zelf ook deel uitmaakt - kun je je beter inleven in de impact die deze schijnbaar triviale twist uitlokte.

    Een aantal malen had Coleman aan het begin van het college de namen opgelezen om te weten te komen wie iedereen was. Omdat er twee namen waren waarop in de vijfde week van het semester nog steeds geen reactie kwam, begon Coleman zijn college de zesde week met de vraag:'Kent iemand deze mensen? Bestaan ze echt of zijn het spookstudenten?

    Deze uitspraak veroorzaakt zodanige deining in de wandelgangen, onder de studenten en onder de decanen dat Coleman ten slotte, moe getergd, stopt met lesgeven.

    De grootste kwaliteit van dit boek is volgens mij de wijze waarop Roth de innerlijke strijd en tormentatie van zijn personage weergeeft.
    Het verhaal zelf, het verloop van de feiten, is van een andere orde dan de weergave van het innerlijke lijden en de innerlijke strijd van Coleman. Het is een zwaarmoedig boek en ik werd regelmatig diep geraakt door zijn capaciteit om het menselijke worstelen met zijn innerlijk leven te verwoorden, uit te spuwen zelfs.

    Wat zedelijk lijden met iemand kan doen die toch niet de indruk maakt een zwak of slap mens te zijn, heeft iets fascinerends. Het is nog verraderlijker dan wat lichamelijk ziek zijn kan aanrichten, omdat er geen morfine-infuus of ruggenprik of radicale operatie bestaat om het te verlichten. Als het je eenmaal in zijn greep heeeft, is het alsof je eraan dood zult moeten om ervan verlost te zijn. Het heeft een uniek, rauw realisme. Vermoord. Voor Coleman was dat de enige verklaring waarom een energieke vrouw van vierenzestig zomaar ineens dood kon zijn.


    Iris en Coleman hadden hadden vier kinderen grootgebracht, twee zoons die nu in de veertig waren, allebei hoogleraar exacte wetenschappen, allebei getrouwd en vader, wonend aan de Westkust, en de tweeling, Lisa en Mark, ongetrouwd, achter in de dertig, beide wonend in New York. Op één na probeerden alle kinderen Silk hun vader drie à vier keer per jaar in de Berkshires op te zoeken en belden ze hem elke maand op. De uitzondering was Mark, die zijn leven lang al niet met Coleman kon opschieten en bij tijden helemaal niets van zich liet horen. (...) Coleman belde Lisa omdat hij besefte dat hij haar zeker een maand, misschien wel twee maanden, niet had gesproken. Misschien gaf hij alleen maar toe aan een vluchtig gevoel van eenzaamheid dat verdwenen zou zijn zodra Faunia er was, maar welk motief hij ook had, voor zijn telefoontje kan hij geen flauw idee hebben gehad wat hem te wachten stond. Ongetwijfeld was nog meer tegenstand het laatste wat hij wilde, vooral niet van dat kind van wier stem alleen al - zacht, melodieus, nog altijd meisjesachtig ondanks twaalf moeilijke jaren als onderwijzeres in de Lower East Side - hij er altijd van op aan kon dan die hem zou troosten, hem zou kalmeren, en soms nog meer: hem weer helemaal opnieuw verliefd op deze dochter zou maken.

    Marks persoonlijkheid was waarschijnlijk de moeilijkste die Coleman ooit had moeten trachten, niet te begrijpen - want de grieven waren maar al te begrijpelijk - maar te doorgronden. Het gejank en het gepruil begonnen al voor hij oud genoeg was voor de kleuterschool, het protest tegen zijn familieleden en hun opvattingen begon kort erop, en ondanks alles verzoeningspogingen verhardde het in de loop der jaren tot zijn merg. (...) Op zijn zestiende werd hij orthodox joods, terwijl de anderen, een voorbeeld nemend aan hun antiklerikale, atheïstische ouders, in weinig meer dan naam jood waren; op zijn twintigste maakte hij zijn vader razend door met nog maar een jaar voor de boeg zijn studies op Brandeis te staken en nu, bijna veertig, nadat hij een tiental verschillende baantjes had aangenomen en weer opgegeven omdat hij zichzelf er te goed voor vond, hij had ontdekt dat hij een episch dichter was.

    Hij [Coleman] dacht terug aan dat afschuwelijke uur thuis, na de begrafenis van Iris, dacht eraan terug en voelde zich opnieuw gekrenkt door de beschuldigingen die Mark tegen zijn vader had geuit voordat de oudere jongens ingrepen en hem hardhandig naar zijn oude kamer brachten. (...) Mark begon hen uit te schelden toen ze nog maar een paar minuten terug waren van de begraafplaats. 'De universiteit heeft het niet gedaan. De zwarten hebben het niet gedaan. Je vijanden hebben het niet gedaan. JIJ hebt het gedaan. Jij hebt moeder doodgemaakt. Zoals je alles doodmaakt. Omdat jij je gelijk moet halen! Omdat jij geen excuses wil maken, omdat jij altijd voor honderd procent gelijk hebt, is moeder nu dood. En het had zo makkelijk opgelost kunnen worden - in vierentwintig uur opgelost als jij één in keer in je leven had kunnen zeggen dat iets je speet. "Het spijt me dat ik 'spooks' heb gezegd. "Dat was het enige wat je hoefde te doen, grote man, gewoon naar die studenten toe gaan en zeggen dat het je speet, dan was moeder nu niet dood!

    De vriend Zuckerman observeert zijn buurman en door zijn ogen zien we een zwaar gekwetste man:

    Daar was ik meestal getuige van als ik Coleman op zaterdagavond gezelschap kwam houden: een vernederende schande die nog steeds vrat aan iemand die nog geheel vitaal was.


    De relatie met Faunia lijkt Colemans enige troost te zijn in zijn vereenzaamde leven. Maar ook deze verhouding is tumultueus, vaak expliciet seksueel gericht en met een ambiguïteit tussen fascinatie en misprijzen:

    Heb ik je trouwens al verteld dat Faunia niet kan lezen? Daar kwam ik achter toen we op een avond in Vermont gingen eten. Ze kon de kaart niet lezen. Gooide hem opzij.(...) Haar leesvermogen schijnt tegelijk met de kinderjaren waarin ze het leerde verdwenen te zijn. Ik heb haar gevraagd hoe dat kon, maar ze lachte alleen maar. 'Simpel,' zegt ze. Die brave wereldverbeteraars op Athena proberen haar over te halen een alfabetiseringscursus te volgen, maar Faunia wil er niets van weten. ‘En JIJ laat het ook uit je hoofd om het me te leren. (...) ‘Jij kan het niet aan om iemand te naaien die niet kan lezen’, zei ze. ‘Je gaat me dumpen omdat ik geen eerzaam, echt lezend mens ben. Je gaat zeggen:'Leer lezen of ga weg.' 'Nee,' zei ik, 'ik ga je des te harder neuken omdat je niet kunt lezen.’


    Seksualiteit is een belangrijke factor in veel van Roths romans. Vaak gaat het om een explosie van primitieve, emotionele krachten waarover hij de duidelijke beschrijvingen niet uit de weg gaat. Tederheid en de zachtheid van de liefdesdaad lijken vanuit een onhandigheid, verlegenheid niet veel aandacht te krijgen.

    ‘Dans voor me.' Ze [Coleman en Faunia] zijn zowat een halfjaar bij elkaar, dus zegt hij op een avond: 'Vooruit, dans eens voor me.' (...) En met haar spontane lach zegt ze:'Waarom niet? In die dingen ben ik makkelijk.' En ze begint te bewegen terwijl ze haar huid gladstrijkt als een gekreukelde jurk, ervoor zorgt dat alles zit waar het hoort, strak, benig, of rond zoals het uitkomt, een vleug van haarzelf, die suggestieve plantaardige lucht die vertrouwd van haar vingers komt terwijl ze ermee van haar hals over haar warme oren en vandaar langzaam over haar wangen naar haar lippen toe strijkt, en met haar haar, met haar grijzende, blonde haar dat vochtig en verward is van de inspanning, speelt ze als zeewier, speelt dat het zeewier is, dat het altijd zeewier is geweest, een enorme, druipende bos zeewier . (...) Zonder verzet ligt hij, languit, dwars over de golfjes van de lakens, een kronkelige werveling van kussens samengepropt om zijn hoofd te ondersteunen, zodat zijn hoofd op dezelfde hoogte ligt als het breedst van haar heupen,als haar buik en hij ziet haar, ieder onderdeeltje, hij ziet haar en zijweet dat hij haar ziet. Het contact is er? Ze weet dat hij wil dat ze iets opeist. Hij wil dat ik hier sta te bewegen, denkt ze, en dat ik opeis wat me toekomt. En dat is? Hem. Hem. Hij biedt me zichzelf aan. Okido, dit is spelen met vuur maar vooruit. Dus, terwijl ze hem haar neerwaartse blik met het raffinement schenkt, beweegt ze, beweegt ze, en de formele machtsoverdracht begint. En het is erg lekker voor haar, zo op die muziek bewegen terwijl de macht overgaat, te weten dat hij op haar geringste bevel, op het vingerknippen waarmee een ober wordt geroepen, uit dat bed zou kruipen om haar voeten te likken. De dans is nog maar net begonnen en nu al zou ze hem als een vrucht kunnen pellen en opeten. Het gaat niet over mishandeld zijn, over de werkster zijn en dat ik op het postkantoor werk om andermans stront op te ruimen en dat ik op de universiteit werk om andermans stront op te ruimen en daar word je ontzettend hard van, van het opruimen van iedereen zijn rotzooi; om je de waarheid te zeggen is het kut, en ik weet ook wel dat er betere baantjes zijn, maar ik heb dit, die doe ik, drie baantjes, omdat mijn auto nog hooguit zes dagen meegaat, ik moet een goedkope auto kopen die het doet, dus heb ik drie baantjes, en niet voor het eerst, en trouwens, die zuivelboerderij is ook een verdomde hoop werk, jou lijkt het geweldig en voor jou ziet het er geweldig uit, Faunua en de koeien, maar alles bij elkaar werk ik me uit de naad verdomme.


    Het is een zeer nuchtere, pragmatische en prozaïsche toewijding aan Coleman, zo horen we uit de mond van Faunia:

    ‘Maar nu ben ik naakt in een kamer met een man, en ik zie hem daar liggen met zijn pik en met die tatoeage uit de marine, en het is hier rustig en hij is rustig, ook al windt het hem op om mij te zien dansen, toch is hij zo ontzettend rustig, en hij heeft het ook pas nog voor zijn kiezen gekregen. Zijn vrouw dood, zijn baan kwijt, in het openbaar vernederd als racistische professor en wat is een racistische professor? Dat betekent niet dat je dat net geworden bent. Het verhaal is dat je betrapt bent, dus je bent het je hele leven al. Het is niet dat je gewoon een keer iets fout hebt gedaan. Als je een racist bent, dan ben je altijd al een racist geweest. Plotseling ben je je hele leven al een racist. Dat is het stigma en het is niet eens waar, en toch is hij nu rustig. Dat kan ik voor hem doen.’

    Dat was het begin geweest van zijn desintegratie: alles werd gevorderd door de razernij. Maar nu is het afgelopen. Afgelopen - dat was het nieuws dat hij voor zijn zoon had. En voor zichzelf. Afgelopen met de verbanning uit het vroegere leven. Tevreden zijn met iets minder pompeus dan zelfverbanning en de overweldigende uitdaging die dat voor je krachten betekent. Op bescheiden wijze leven met je falen, opnieuw gestructureerd als een redelijk denkend wezen, het verderf en de verontwaardiging verbergen. Indien onverzettelijk, rustig onverzettelijk; Op een vredige manier. Waardige berusting - dat is het helemaal, zoals Faunia altijd zei. (...) Alles verandert door begeerte. Het antwoord op alles wat verwoest is. Maar het schandaal met opzet laten voortduren door het protest voort te zetten? Mijn stommiteit in ieder opzicht. Mijn waanzin in ieder opzicht. En de schandelijkste sentimentaliteit. Dat ik weemoedig aan Steena heb teruggedacht. Voor de grap gedanst heb met Nathan Zuckerman. Hem in vertrouwen heb genomen. Herinneringen met hem heb opgehaald. Hem heb laten luisteren. Zijn schrijversgevoel voor realiteit heb gescherpt. De geest van de schrijver gevoed, die grote, opportunistische muil. Hij transformeert in zijn werk elke catastrofe die zich voordoet. Catastrofes zijn kanonnenvlees voor hem. Maar waarin kan ik transformeren? Ik zit ermee. Zoals het is. Zonder taal, vorm, structuur, betekenis - zonder de drie eenheden, zonder de catharsis, zonder alles. Nog meer van het ongetransformeerde onvoorziene. Waarom zou iemand daar meer van willen? Maar toch, de vrouw die Faunia is, is het onvoorziene. Orgastisch verweven met het onvoorziene, en conventies en onverdraaglijk. Rechtschapen beginselen onverdraaglijk. Het enige beginsel het contact met haar lichaam. Het allerbelangrijkste. En die taaie grijns van haar. Tot in het merg een vreemde. Contact dáármee. De verplichting om mijn leven aan de grillen van het hare te onderwerpen. Dat weglopen. Dat doelloze. Dat vreemde. Het genot van deze elementaire eros. Faunia is een hamer om mee te beuken op alles wat overleefd is, op alle verheven rechtvaardigingen, en je een weg naar de vrijheid te rammen. Vrij van wat? Van de stompzinnige gelukzaligheid van je gelijk. Van je lachwekkende zoektocht naar een zin. Van die eeuwige campagne voor de redelijkheid. De inval van de vrijheid op je eenenzevenstigste, de vrijheid om een heel leven achter je te laten.

    De krachtige, donkere zinnen zijn zo talrijk dat ik er niet in slaag om de meest belangrijke er uit te tillen. Ik citeer hier en daar maar schiet schromelijk te kort om de rijkdom van het boek te vatten in enkele citaten. Die rijkdom bestaat juist in de opbouw van het boek, het verwisselen van het vertellersperspectief, de betekenisvolle ervaringen uit Colemans kindertijd, het heen en weer geslingerd worden in het hier en nu en in het recente en het verre verleden … Schuldgevoelens, verlangen naar een beetje geluk voor zichzelf, cynisme, morbiditeit: ik vind het allemaal in het boek terug maar slaag er niet in dit ten volle over te brengen. Daarom kan ik alleen adviseren om dit boek zelf ter hand te nemen, rustig, zonder haast, en met aandacht voor de vele gezichtspunten van deze caleidoscoop. Ik ben er zeker van dat de lezer dit boek beter zal vinden dan hij op basis van mijn gebrekkige bespreking kan bevroeden.
    Het grote geheim dat Coleman met zich meedraagt weegt tonnen zwaar, en hoe beter we hem leren kennen hoe meer we zien hoe zijn leven schijnbaar op drijfzand is gebouwd. Geheimen wegen zwaar, en angstvallig bewaarde geheimen lijken alleen in belang en impact toe te nemen. Coleman moet een weg vinden om met de geheimen uit zijn verleden te leven zonder hier zelf volledig aan ten onder te gaan.

    Voor liefhebbers van heel knap geschreven literatuur, voor wie interesse heeft voor de vele morele dilemma's waarvoor wij mensen ons vroeg of laat geconfronteerd zien. Het grote vakmanschap van de schrijver is outstanding, en wie dit boek graag leest zal allicht spontaan op zoek gaan naar meer van deze grote auteur.

     

    07-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    05-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zes sterren (van Joost Zwagerman)

    Laat ik ook eens aandacht hebben voor de Nederlandstalige auteurs. Door mijn hang naar schrijvers uit verre, onbekende, exotische en archaïsche landen heb ik de schrijvers uit het eigen taalgebied schromelijk verwaarloosd. Bij deze verklaar ik plechtig in de toekomst nog meer Nederlandstalige auteurs te bespreken, want het is niet zo dat er geen goede literatuur zou bestaan in het Nederlands!

    Joost Zwagerman is wereldberoemd in Nederland, dus zijn naam was mij ooit al wel ter ore gekomen maar tot voor kort had ik nog nooit iets van hem gelezen. Intussen heb ik een vijftal boeken van hem gelezen. Zoals meestal als ik een boek goed vind, ga ik ook andere boeken van die auteur lezen. En ik koos voor dit boekje (van 166 bladzijden) om de volgende redenen:

    - Het is geschreven op een luchtige en soms ludieke toon, ondanks het zware thema.
    - Op elke bladzijde vind je pareltjes van fraaie zinnen; ik zou ze soms zelfs lieflijk noemen.
    - Het is een uiterst vlot geschreven boekje, goed voor als je graag even iets ontspannends leest, als je even geen zin hebt in zware doorwrochte literatuur.
    - Je moet als lezer niet zitten wachten op een belangrijke gebeurtenis of zoeken naar een plot; elke bladzijde is doel genoeg op zich om te lezen.
    - Ik werd gewoon meegenomen door de naïviteit van de neef Justus, een vorm van onschuld die me charmeerde.
    - goedgeluimd en monter zijn woorden die dit boek kenmerken.

    De korte inhoud op de flap zegt:

    Siem Merkelbach is de oprichter en hoofdredacteur van een florerend tijdschrift over hotels in Nederland. Samen met zijn neef Justus gaat Siem voor dit tijdschrift op wereldreis door heel Nederland, verzot als hij is op 'de heiligheid' van de provincie. Oom en neef trekken van het ene hotel naar het andere. Dan openbaart zich een onherroepelijke familietragedie, waarna de vrolijke reizen van Siem en Justus met terugwerkende kracht een smartelijke grondtoon krijgen.

    Het boek is een lang, rijkelijk met herinneringen gelardeerd eerbetoon aan de geliefde oom Siem. Dat gebeurt op een milde, bewonderende wijze. We leren de geliefde oom Siem kennen door de ogen van de jonge Justus. Retrospectief gaat hij op zoek naar signalen die de tragedie hadden kunnnen voorspellen. Hij worstelt met schuldgevoelens, hij ontdekt hoezeer hij gewoontes en ideeën van zijn oom als vanzelf heeft overgenomen.

    Justus werkt voor zijn oom die een tijdschrift runt dat Goedemorgen heet en hotelrecensies brengt. Het boek begint met een kijkje op een werkdag van Justus:

    Acht uur. Over één, twee uur check ik uit. Eerst nog ontbijten. Laptop mee naar beneden en openklappen op de tafel. Kan het personeel van Juliana met eigen ogen aanschouwen dat de hoofdredacteur van Goedemorgen fris van de lever zijn bevindingen noteert. Ik zal er een opgeruimd gezicht bij trekken, zodat men er zeker van is dat alles deze keer uitstekend is bevallen. Het moeten zo rond de vijfhonderd hotels zijn waar ik de afgelopen zes jaar heb gelogeerd. Niet gek voor iemand van zesentwintig.

    Op momenten van zelfbeklag zie ik mezelf als een veredelde handelsreiziger, met alle ontheemding van dien. (...) En dan de massa's vreemde bedden die ik heb beslapen; de overhellende boxsprings, de futons met Spartaans dunne matrassen en bedbodems zo hard als een behandelingstafel (....) Meestal hangt schuin boven het bed een vergulde leeslamp met een scherp zelfhaatlicht dat op je armen en borstkas schijnt en waardoor je huid vergrauwt tot je reinste lijkentint. (...) Het zijn zo de details die zich in dit land alleen nog openbaren aan rondtourende popbandjes uit het clubcircuit of anders misschien aan vrachtwagenchauffeurs en vertegenwoordigers - dat zachtjes uitstervende showberoep. Intussen zijn het wél de droeve dingen waar oom Siem het allemaal voor deed. Hij was gespitst op provinciale taferelen en decors, op de leegte van maandagochtend in Sittard, een eeuwigdurende middag in Nijverdal, een avondwandeling in de ritselende nieuwbouwstilte van Almere. In dat soort plaatsen ontwaakte bij oom Siem de 'c-weg-blues', vernoemd naar de kleine, heel kleine wegen die, áls ze al afgedrukt staan, op wegenkaarten de kleuren rood of geel niet verdienen en hooguit in potlooddunne lijnen worden afgebeeld. Steden als Sittard, Nijverdal en Almere behoren nog tot de plaatsen waar je een voor Goedemorgen geschikt hotel kunt vinden; het liefst had mijn oom het kleiner, dorpser, schraler, valer, leger. Hij was dol op zijn c-wegen. Hoe onaanzienlijker hoe beter. Heel Nederland past op de punt van een speld, maar van die wegen zijn er duizenden.

    We hadden nog jaren door kunnen gaan, samen. Hotels genoeg, dorpen genoeg, c-wegen genoeg. Om maar te zwijgen over de vele keren dat oom Siem ergens naar toe wilde teruggaan, bij wijze van plichtpleging aan eens gekoesterde pleisterplaatsen.

    Siem beschouwde het als een luxe om geen verstand van fiscale besognes te hoeven hebben. 'Zolang mijn koffie verkeerd in Valkenburg maar gewoon fiscaal afrukbaar is.' Hij vroeg overal om bonnetjes en nota's, liefst handgeschreven en inclusief berekening van de BTW-percentages. Mabel en ik [de secretaresse van het tijdschrift door wie het voltallige personeel van het tijdschrift op drie personen kwam] lieten het intussen wel uit ons hoofd hem te wijzen op de schreeuwende flauwiteit van 'afrukposten', 'afrukbaarheid', afrukzus en afrukzo.

    Hij [Siem] ging zelden op pad zonder 'krachtvoer', zoals hij zijn favoriete literatuur noemde: Tolstoj, Toergenjev, De Maupassant en Flaubert, vooral Flaubert. Als ik reed, pakte hij vaak zijn gebonden editie van Madame Bovary erbij, en dan duurde het niet lang of hij begon me voor te lezen. In de eeuwig smachtende en op den duur hysterische titelfiguur was hij niet erg geïnteresseerd; hij herlas het boek vooral vanwege het breed uitgemeten provincialisme.

    Ja. Oom Siem heeft zelfmoord gepleegd. Het is nu iets meer dan een jaar geleden. Als ik eraan terugdenk, begrijp ik niet hoe ik de eerste weken, de eerste máánden na zijn dood precies ben doorgekomen. Sinds mijn indiensttreding bij Goedemorgen, zes jaar geleden, zagen mijn oom en ik elkaar bijna dagelijks. (...) Kort na zijn zelfmoord nam zijn aanwezigheid alleen maar toe. Mijn oom was overal. Als ik in de auto stapte, zat hij al naast me. Reed ik weg, dan rende hij achter me aan - terwijl hij tegelijkertijd met een dreun op de voorklep terechtkwam; hij had zichzelf om het leven gebracht, maar in mijn verbeelding presteerde hij het een tijdlang om talloze keren per dag te verongelukken, altijd door andermans fouten, in het bijzonder door nalatigheid van mijn kant, door een domme inschattingsfout in het verkeer, door mijn nonchalance, luiheid, overmoed.

    Op de vraag naar het wáárom is een heel eenvoudig antwoord mogelijk, in lichte variatie op het begin van een roman van Nabokov. Niet die beruchte over de man-en-het-meisje, maar een ándere, ook over een man en een meisje. 'Er was eens een man, Siem Merkelbach genaamd, die in Noord-Holland woonde. Hij was rijk, eerzaam en gelukkig. Op een dag bedroog hij zijn vrouw. Hij verliet zijn vriendin; zijn vrouw verliet hém. En zijn leven eindigde rampzalig.’

    In zijn zoektocht naar eventuele signalen die hem vooraf hadden kunnen alarmeren is het commentaar van Justus : Signalen. Alsof een zelfmoordenaar als een automobilist zijn richtingaanwijzer aandoet zodra hij afslaat.

    Ik zag mijn ouders rouwen en voelde mijzelf een halve wees. In gezelschap van mijn vader drong mijn nieuwe, clandestiene identiteit zich het sterkst aan me op. Nooit heb ik me zo onomstotelijk vaderloos gevoeld als tijdens die keren dat mijn vader mij bestookte met zijn heilige verontwaardiging over wat hij de schanddaad noemde van oom Siem.

    De psychotherapeut bij wie Justus te rade gaat zegt hem:

    ‘Zelfmoord is de bekentenis van een mislukking,' zei hij. 'Dat zeg ik nu niet over Siem, dat is een veelgebruikte definitie. ‘Mooi zo,' zei ik. 'Dan slaagt mijn oom er ook postuum in om zich aan veelgebruikte definities te onttrekken.'
    ' ... Siem, oprichter en directeur van Goedemorgen, de man van de ontelbare hotelovernachtingen, de man van het onbegrensde Nederland, mijn werkgever, mentor, reisgenoot, vertrouweling - dat oom Siem inderdaad op een gegeven ogenblik heeft gemeend de balans te moeten opmaken van zijn leven, met als conclusie: gefaald, missie mislukt, weg ermee.

    De relatie tussen Justus' vader en zijn oom is er een vol wrevel en ergernis, speldenprikken worden heen en weer gegeven:

    ‘Nee, dan jij,' zei mijn vader direct, en hij wist dat hij nu makkelijk terrein kon winnen. 'Jij bent onze globetrotter. Naar Maastricht en weer terug. Voorál niet verder.' Hier zweeg mijn oom. Hoe vaak hij zijn broer ook de baas kon zijn door zichzelf te presenteren als de bon-vivant voor wie geen uitdaging te groot was, mijn vader kon op een even cruciaal als beladen punt terugslaan: oom Siems weigering de grens over te gaan. (...) Ook in de jaren dat ik bij Siem in dienst was, bleef de landsgrens letterlijk de grens. Hotels in het buitenland, al was het maar Duitsland of België, waren taboe. '

    Wanneer Siems dode lichaam wordt gevonden weidt de schrijver even uit over het beroep van de Amsterdamse wijkagent:

    Ieder beroep zal zo een zekere verzameldrift met zich meebrengen. Sommige politieagenten en ambulancechauffeurs schijnen er een heuse collectie zelfmoordenaars op na te houden. Ik heb altijd de opsomming onthouden in de memoires van een Amsterdamse wijkagent die er prat op ging alle soorten zelfmoordenaar meermalen te hebben aangetroffen: de dompelaars en strompelaars; springers, schavers, bloeders, drijvers, knallers en knopers; inslapers, ophangers en doorsnijders. In die memoires stond ook dat agenten onderling een geval van zelfmoord opleukten met verkleinwoorden. Wie zichzelf had verdronken, stond in het Amsterdamse korps te boek als een zwemmertje; wie aangetroffen werd met de hals in een tot galg verknoopte broeksriem of schipperstouw, heette een hangertje.

    Als Justus terugdenkt aan zijn kindertijd en zijn ontmoetingen met zijn oom krijgen we mooie anekdotes, een groeiende verwantschap:

    Oom Siem was een spetterende kandidaat. Hij is - was - maar zes jaar jonger dan mijn vader. Tot mijn twaalfde, dertiende vond ik dat onbegrijpelijk. Ze leken wel van twee verschillende generaties. Oom Siem vertegenwoordigde voor mij de eeuwige jeugd, terwijl mijn vader op zijn veertigste al tot de oudst denkbare garde behoorde.

    Deze herinneringen vond ik zeer mooi om te lezen. Je leert Justus kennen als kind in de omgeving waarin hij opgroeide, en de aantrekkingskracht van de oom wordt duidelijk en vanzelfsprekend. Deze herinneringen zijn een plezier om te lezen, zoals bijvoorbeeld deze:

    Tot mijn tiende, elfde ging ik vaak bij tante Tilly en oom Siem logeren. Ze woonden toen nog in Hoorn.(...) Soms mocht ik een vriendje van school meenemen. Fantastisch vond ik dat, zomaar iemand uitnodigen die zij nauwelijks kenden, maar naar wie mijn oom en tante nieuwsgierig waren omdat ze dat waren naar álles uit mijn kinderleven. Mijn vriendjes waren hun vriendjes. Een overrompelende solidariteit. Voor mijn ouders was iedere bezoeker er één te veel. Vriendjes van school en uit de buurt voelden die ongastvrijheid feilloos aan. Andermans kinderen brachten vreemde gewoonten in huis en verstoorden zo de orde, het reglement van properheid.

    De wijze waarop Justus besluit voor zijn oom te gaan werken valt niet in goede aarde bij vooral zijn vader:

    Op een van die avonden dat ik er te gast was, nu zes jaar geleden, bood hij mij een baan aan bij Goedemorgen. Zomaar, bam, uit het niets. Ik had mijn eindexamen gehaald, maar was niet aangenomen op de Rietveld Academie in Amsterdam. (...) Toen kwam zijn voorstel. Ik mocht zijn rechterhand worden. Zo zei hij het letterlijk. Het aanbod van Siem viel niet goed bij mijn ouders. Ze hadden iets anders in gedachten voor hun enig kind. (...) Er lag een universitaire studie voor me in het verschiet (...) De studierichting maakte niet zoveel uit, als ik maar iets deed met mijn 'taalgevoel' en intellect, dat was voor hen voldoende. Slim ventje moet studeren gaan - het bekende verhaal.

    Eenmaal aan het werk bij Siem groeit hun band uit:

    Hij zocht een soort engelbewaarder. Hij wilde dat ik hem beschermde. Tegen zijn succes met Goedemorgen. Tegen die 'andere vrouwen'. Tegen zichzelf.

    We werken met sterren, maar eigenlijk bestonden er voor oom Siem maar twee categorieën. 'Ik ben op terugtocht. Slechte overnachting gehad. Hondenhok.' Dat was categorie één. Tegenover het hondenhok stond de bonbondoos. Als ik terugkwam van een overnachting, was het eerste wat hij me vroeg:'En? Hondenhok of bonbondoos?’

    Mabel is de secretaresse van het blad en bemant al tien jaar lang het redactielokaal van Goedemorgen. Vaak was zij loyaal in het afschermen van oom Siems escapades voor tante Tilly. Niet dat ze zijn gedoe, zoals ze het noemde, ook maar een fractie goedkeurde:

    Eén keer heb ik hem [Siem] moeten ontzetten toen hij luidkeels de sfeer aan het verpesten was in een hoerenkit aan de rand van Kerkrade. Met dubbele tong had oom Siem weer eens mijn naam en telefoonnummer aan het personeel gegeven. Ik kreeg de portier (...) aan de lijn.? Kende ik ene Siem? Ja? Mooi zo, wilt u die etterletter dan even op komen halen, ja? (...) Het was iets na vier uur toen ik arriveerde. (...) Binnen hoorde ik meteen de zielsvertrouwde stem, die met een volume dat mij minder bekend voorkwam door het pand galmde. Ik had Siem vaak zijn stem horen verheffen als hij te veel gedronken had, maar nooit op deze megafoonsterkte. 'Wat is dit voor ellende? Geen enkele vijfsterrenvrouw hier in dit crisiscentrum!' (...) Siem deed of hij me niet zag, maar aan de manier waarop hij even zijn schouders ophaalde zag ik dat er ergens in hem een luik openstond naar zijn geweten. Toen zoog hij theatraal zijn longen vol en keek de bar rond met een blik die autoriteit wilde uitstralen. 'Waar zijn hier de vijfsterrenvrouwen, verdomme?' zei hij, en lette nu iets meer op zijn geluidssterkte.'Nee, dan mijn Til. Zij is de beste. De beste, hoor je? Vijf sterren voor mijn Til. Wat zeg ik. Zes! Zes sterren. Horen jullie dat?'


    Meer mag ik niet meer verklappen. Maar zoals ik al zei, dit boek draait niet om een plot of een climax, maar was voor mij een plezier om het lezen zelf, elke bladzijde opnieuw. Ik hoop met de door mij gekozen citaten de mogelijke lezer nieuwsgierig gemaakt te hebben om de rest van dit boek te gaan lezen. Het was voor mij een ontspannend, onderhoudend, monter en tegelijk diep liefdevol verhaal. Als je een dagje tijd hebt, of enkele keren de trein neemt, heb je het zo uit - en misschien wil je dan nog wel meer lezen van deze fijne schrijver.

     

    05-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    02-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ethan Frome (van Edith Wharton)

    Een boek van 119 blz voor de liefhebbers van het dunne boekje. Op de achterflap lezen we:

     

    Zelf afkomstig uit de High Society van New York en bekend met de grote steden van Europa tekent Wharton met groot raffinement in Ethan Frome het besneeuwde landschap van New England als een kil decor voor een gepassioneerde, maar onmogelijke liefde.

    Ik las reeds andere boeken van deze auteur en wat me opviel aan dit boekje is dat het zich situeert in een totaal andere leefomgeving dan diegene waar de auteur zelf aan gewend is en waarin ze de meeste van haar personages laat optreden. Dit leek me een atypisch boek van haar en het kon me bekoren door de basaalheid. Het harde leven, de zware levensomstandigheden van de personages in dit boek staan in scherp contrast tot het leven dat de meeste van haar personages in haar andere boeken leiden.
    Tegelijk is het een mooi liefdesverhaal in een wereld waarin mensen moeilijk woorden vinden om hun diepste gevoelens te verwoorden. Die gevoelens worden slechts slinks getoond, door een gebaar of een blik. De lijdzaamheid van de mens tegenover de woeste natuur is opmerkelijk. Het gaat hier over een klein dorpje waar iedereen iedereen kent en geheimen mondeling worden doorgegeven aan volgende generaties.

    De korte inhoud op de kaft luidt als volgt:

     

    Het is winter in het kleine stadje Starkfield in New England als de betoverende Mattie Silver haar intrede doet op de boerderij van Ethan Frome en zijn wispelturige, ziekelijke vrouw Zeena. In de besloten intimiteit van het huishouden bloeit een passie op tussen de stille, verlegen Ethan en de ongedwongen, expressieve Mattie. Ingekapseld in de burgerlijke opvattingen van de omgeving en nauwlettend in de gaten gehouden door de allesziende ogen van Zeena zien zij geen kans aan hun liefde toe te geven. Als de verbitterde Zeena dreigt Mattie het huis uit te sturen, probeert Ethan uit de knellende banden van zijn tijd los te breken.

    Dat het een tragedie is, is bij bovenstaande omschrijving misschien al duidelijk maar dat doet niets af aan het leesplezier, de zorgvuldige, gedetailleerde beschrijvingen van de levensomstandigheden en het gure klimaat waarin beide geliefden nader tot elkaar trachten te komen, wetend dat dit onmogelijk is.

    In de inleiding schrijft de auteur:

     

    Het thema van mijn verhaal moest even strak en summier behandeld worden als het leven voor mijn hoofdpersonen geweest was. Iedere poging om over hun gevoelens uit te weiden en die gecompliceerder te maken dan ze waren, zou het geheel ongetwijfeld in een vals daglicht hebben gesteld. Ze waren echt zo, deze personages, mijn rijzige granietblokken; slechts half aan de aarde ontstegen en nauwelijks welbespraakter.

    Het verhaal begint veelbelovend met volgende omschrijvingen:


    Als je het postkantoor kent, dan heb je vast wel eens gezien hoe Ethan Frome er met zijn wagen voor de deur stopte, de teugels over de holle rug van zijn roodbruine vos liet hangen en zich over de stenen stoep naar de witte galerij sleepte. En dan vroeg je je vast af wie dat toch was. Daar heb ik hem een paar jaar geleden voor het eerst gezien. En die eerste aanblik heeft een diepe indruk op me gemaakt. Zelfs toen was hij nog de meest opmerkelijke figuur in Starkfield, ook al was hij verworden tot een schaduw van de man die hij eens was geweest. Hij werd niet zozeer gekenmerkt door zijn grote lengte, want de 'autochtonen' onderscheidden zich al snel door hun lange en magere gestalte van het gedrongen ras dat verderop woonde. Het kwam door de onverschillige, krachtige blik in zijn ogen, onaangedaan door een kreupelheid die iedere stap als een ruk van een ketting beheerste. Er lag een waas van een onbenaderbare kilheid over zijn gezicht, en hij was zo stijf en grijs dat ik hem voor een oude versleet en verbaasd was te horen dat hij pas tweeënvijftig was.

    Zo ziet hij er al uit sinds hij dat ongeluk heeft gehad; en dat is in februari vierentwintig jaar geleden. Dat ongeluk had niet alleen die rode jaap dwars over Ethan Frome's voorhoofd veroorzaakt, maar ook zijn rechterzijde zo kort en scheef getrokken dat het hem duidelijk moeite kostte het korte stukje van zijn wagen naar het loket van het postkantoor te lopen.

    Het landschap en het klimaat zijn als het ware belangrijke medepersonages in dit verhaal:

     

    De afstand bedroeg nauwelijks drie mijl, maar het tempo van de vos lag laag, en zelfs wanneer er harde sneeuw onder de ijzers van de slee lag deden we er nog bijna een uur over. Ethan Frome reed zwijgend voort, de teugels losjes in zijn linkerhand, en zijn bruine, met littekens doorgroefde profiel onder de helmachtige punt van zijn pet stak dan als een in brons gegoten heldengelaat af tegen de sneeuwvallen.

    Frome had me ongeveer een week naar Corbury Flats gereden toen ik op een morgen naar buiten keek en een zware sneeuwbui zag. De hoge witte golven, samengepakt tegen het tuinhek en tegen de muur van de kerk, maakten duidelijk dat het de hele nacht moest hebben gesneeuwd en dat de opgewaaide sneeuw in het open veld waarschijnlijk heel moeilijk begaanbaar zou zijn.

    De jongeman daalde de helling naar de deur van het souterrain af, waarbij hij de zijkant van het gebouw zoveel mogelijk vermeed. Om buiten het schijnsel van de allesonthullende lichtstralen te blijven maakte hij een omtrekkende beweging door de onbetreden sneeuw en naderde langzaam de verste hoek van de kerkmuur. Vandaar baande hij zich, nog steeds in de veilige beschutting van het duister, omzichtig een weg naar het dichtstbijzijnde raam, waarbij hij zijn kaarsrechte, magere lichaam verborgen hield en zijn nek strekte totdat hij een glimp van het vertrek opving. Zo bekeken, vanuit de zuivere en vorstige duisternis waarin hij stond, leek het te walmen van een mistige hitte. De metalen reflectoren van de gasbranders wierpen grillige lichtschijnsels op de witgepleisterde muren en de ijzeren flanken van de kachel aan het eind van de zaal leken wel te kreunen onder de hitte van een vulkanisch vuur.

    Het zijn niet louter de beschrijvingen van het klimaat en de koude die de sfeer van het verhaal illustreren. Ook de onuitgesproken onvrede en kilte tussen de gehuwden spreken van afstandelijkheid en eenzaamheid:

    Deze stemmingswisselingen vormden de wanhoop en de vreugde van Ethan Frome. De loop van haar (diens vrouw) gedachten was even onberekenbaar als het gefladder van vogels tussen de takken. Het feit dat hij het recht niet had zijn gevoelens te tonen en zo die gevoelens bij haar op te wekken, maakte dat hij enorm hechtte aan iedere verandering in haar blik en haar stem.

    Ze gingen het hek door en liepen langs het door de bomen overschaduwde heuveltje, waar de grafstenen van de Fromes, omgeven door een laag hek, dwaze hoeken maakten in de sneeuw. Ethan bekeek ze nieuwsgierig. Jarenlang had dat zwijgzame gezelschap een bespotting gevormd van zijn rusteloze aard, zijn verlangen naar verandering en vrijheid. ‘Het is ons nooit gelukt hier weg te komen - hoe zou het jou dan wel lukken?

    Hij hoorde een voetstap op de trap en opnieuw schoot de gedachte aan een zwerver door hem heen. Toen ging de deur open en zag hij zijn vrouw. Ze stak groot en hoekig af tegen de donkere achtergrond van de keuken, met een hand drukte ze een doorgestikte sprei tegen zich aan terwijl ze met de andere een lamp vasthield. Het licht, dat ter hoogte van haar kin brandde, accentueerde haar gerimpelde hals en de benige pols van de hand die de sprei vastgeklemd hield, en verscherpte op indringende wijze de holle en uitstekende delen van haar gezicht met de hoge jukbeenderen, dat onder een rand krulspelden uitstak. Ethan, nog steeds gehuld in de rose gloed van zijn uur met Mattie, was zich even scherp bewust van haar uiterlijk als van de laatste droom voor het wakker worden. Hij had het gevoel dat hij nooit eerder had beseft hoe zijn vrouw eruitzag.

    Zijn vrouw wil Mattie wegsturen, wat het begin van de ramp is voor Ethan:

    Ze is een armlastige die als een blok aan ieders been heeft gehangen sinds haar vader zijn best heeft gedaan ons allemaal te gronde te richten. Zij is hier een heel jaar geweest, nu is het de beurt aan iemand anders.

    Ethan keek zijn vrouw vol walging aan. Ze was niet langer meer het lusteloze wezen dat gemelijk en volkomen in zichzelf besloten naast hem had geleefd, maar een mysterieuze vreemde aanwezigheid, een kwaadaardige energie die die lange jaren van zwijgzaam gepieker hadden afgescheiden. Zijn gevoel van hulpeloosheid verscherpte zijn antipathie.

     

    02-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    01-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hotel Savoy (van Joseph Roth)

    Voor dit boek permitteer ik me om een andere auteur te citeren, namelijk Nadine Gordimer, die over Joseph Roth zegt: Wat Roth waarneemt en aan ons doorgeeft is een unieke essentie van de fragiliteit van het waarlijk menselijke, het belachelijke en het tragische.

    Ik zou het zelf niet beter kunnen verwoorden.

    Joseph Roth werd in 1894 geboren in Brody in Galicië en diende tijdens de Eerste Wereldoorlog in het keizerlijke leger. Als journalist maakte hij vele reizen, onder meer in Rusland. Zijn politieke overtuiging dwong hem om Duitsland in 1933 voorgoed te verlaten. Nadien woonde en werkte hij afwisselend in Amsterdam en Parijs, in welke laatste stad hij in 1939 in armoedige omstandigheden overleed.

    Op de binnenflap staat over het boek:


    In 'Hotel Savoy' vertelt Joseph Roth het verhaal van Gabriel Dan die, berooid en zonder vaste woon- of verblijfplaats terugkeert uit de oorlog. Hij probeert zijn geld als stationsarbeider te verdienen en neemt zijn intrek in Hotel Savoy. Daar krijgt hij een kamer op de 6e verdieping, één verdieping onder die van de dienstmeisjes. In Hotel Savoy wordt een strikt onderscheid gemaakt naar rangen en standen: hoe lager de afkomst en de financiële situatie van de gasten, hoe hoger en armoediger hun kamers. ‘Hotel Savoy’ is, zoals de meeste boeken van Roth, een sociaal-kritische roman, waarin de misstanden van het Habsburgse Rijk aan de kaak gesteld worden. Roth geeft in zijn boek blijk van een vooruitziende blik; de mensen die niet aan het front geweest zijn, hebben geen enkel begrip voor de terugkerende soldaten en weigeren de tekenen van het naderende verval onder ogen te zien.

    Ook de auteur van het in deze blog besproken Schaaknovelle van Stefan Zweig noemde Joseph Roth als een van zijn meest gewaardeerde schrijvers.

    Het is geen vrolijk boek maar het heeft me meegevoerd in zijn directe vloeiende stijl; het verhaal neemt je vanaf de eerste bladzijde mee. Het schetst een intiem portret van Gabriel Dan die net jarenlang oorlog achter de rug heeft, in een Siberisch kamp heeft gezeten, en drie jaar in krijgsgevangenschap heeft geleefd. Na vijf jaren komt hij terug naar Europa om te proberen zijn leven weer op te bouwen.

    De manier die ik prefereer om te trachten anderen te motiveren tot het lezen van een boek, of om te tonen hoezeer bepaalde zinnen van een boek me raken, is het citeren. Dat zal ik nu ook doen.

    Gabriels ouders zijn Russische Joden. Zijn ouders zijn overleden.
    In Europa aangekomen neemt hij zijn intrek in hotel Savoy, dat 764 kamers en zeven etages telt. Gabriel betrekt kamer 703 op de zesde etage, en op de verdieping onder hem slapen de dienstmeisjes:

    Ik herinnerde me hoe ik en veel kameraden met smart naar verlof hadden uitgekeken om ons verlangen naar een suède lage schoen te stillen. We mochten gezonde boerenmeidenbenen strelen, breedzolige voeten met afstaande grote tenen, die door het slijk van de velden, door de leem van de straatwegen liepen, lichamen waarvoor de harde kluiten van een bevroren herfstakker het liefdesbed vormden. Gezonde dijen. Kortstondige liefde in het donker, voordat het commando storend tussenbeide kwam.

    Lange tijd was ik eenzaam onder duizenden geweest. Nu zijn er duizend dingen waaraan ik deel kan hebben: de aanblik van een gebogen gevel, een zwaluwnest in de wc van Hotel Savoy, de biergele, op mijn zenuwen werkende ogen van de oude liftboy, het bittere lot van de zevende verdieping, de griezeligheid van een Griekse eigennaam, van een plotseling tot leven komende grammaticale categorie, de droevige herinneringen aan een boosaardige aoristus, aan de benauwdheid van het ouderlijk huis, de botheid en belachelijkheid van Phobus Bohlaug
    [broer van Gabriels moeder] en de redding van Alexanders leven door de tros.

    Het plafond is hier [in Hotel Savoy] schuin en hangt zo laag dat je bang bent je hoofd te stoten. Maar in werkelijkheid kun je er nog lang niet bij - het plafond lijkt maar zo gevaarlijk. In deze uithoek nemen alle dimensies af, dat komt door de grijze stoom van de waskeuken die je ogen omfloerst, afstanden verkleint, de muur doet opzwellen. Het is moeilijk wennen aan deze lucht die aldoor heftig in beroering is, contouren vervaagt, vochtig en warm ruikt, de mensen in onwezenlijke kluwens verandert.

    Hij draagt een hemd en een lange witte onderbroek en houdt pal voor zich een nachtspiegel. Groot en mager als hij is, ziet hij er in het schemerlicht uit als iemand die uit de dood is opgestaan. Zijn grijze baardstoppels dreigen als kleine scherpe lansen. Zijn ogen liggen diep in hun kassen, overschaduwd door imposante jukbeenderen.

    Ik herinnerde me de nachten in uitgestrekte sneeuwvelden onder de blote hemel, nachten van wachtlopen, witte Podolische nachten waarin ik het koud had, en de van vuurpijlen doorflitste nachten toen de donkere hemel doorploegd was met roodgloeiende wonden. Maar geen enkele nacht in mijn leven, ook niet de nacht waarin ik zelf tussen leven en dood had gezweefd, was zo vreselijk.

    Alle armen die op kosten van de gemeente sterven, worden in zo'n verre uithoek ter aarde besteld, en pas wanneer er drie generaties zijn gestorven, vertoont die afgelegen gedeelte van de godsakker menselijke paden. Maar dan zal het graf van Santschin niet meer te vinden zijn.

    Nu voelde ik de haat bij me opkomen tegen Hotel Savoy, waar sommigen leefden en anderen stierven, waar Ignatz beslag legde op koffers en de meisjes al hun kleren moesten uittrekken voor fabrikanten en huizenmakelaars. Ignatz was als een levende wet van dit hotel, dood en liftboy. Ik zal me niet door Stasia laten verlokken hier te blijven, denk ik.

    Maar wil ik dan niet naar het westen? Heb ik dan niet jarenlang in gevangenschap geleefd? Nog altijd zie ik hoe de gele barakken als smerige lepra een witte vlakte bedekken, proef ik het laatste zoete trekje van een van de straat opgeraapte sigarettenpeuk, jaren van omzwervingen, de bitterheid van de straatwegen - afgrijselijk bevroren aardkluiten die pijn doen aan mijn voetzolen.

    Op het station kun je geld verdienen. Soms komt er een buitenlander. Die zoekt een betrouwbaar 'iemand met talenkenis' om niet door de sluwe bevolking afgezet te worden. Ook kruiers zijn zeer gevraagd - hier zijn er niet veel. Ik weet ook niet wat ik anders zou kunnen doen. Vanaf het station is het niet meer zo ver naar de wereld. Hier kun je rails naar de einder zien lopen. Mensen arriveren en reizen verder. Wie weet komt er een vriend of een krijgsmakker.

    En we hadden het erover dat deze oorlog eeuwig en altijd zou doorgaan en dat we nooit meer thuis zouden komen. Zwonimir had nog een vader en twee kleine broers. 'Ook die zullen opgeroepen worden,' zei Zwonimir .'Over tien jaar groeit er op de hele wereld geen enkel gewas meer, alleen nog in Amerika.' Hij hield van Amerika. Als de soldatenkost goed was, zei hij: ‘Amerika!’ Als een stelling gedegen was gebouwd zei hij: ‘Amerika!’ Van een 'fijne' eerste luitenant zei hij:’Amerika.’ En omdat ik goed kon schieten, noemde hij mijn treffers: ‘Amerika’.

    Ik krijg te horen dat Zwonimir agitator is, uit liefde voor onlusten. Hij is een warhoofd, maar oprecht, en hij gelooft in zijn revolutie. 'Je kunt me daarbij helpen,' zegt hij. 'Dat kan ik niet,' zeg ik. En ik leg Zwonimir uit dat ik een individualist ben en geen gevoel heb voor de gemeenschap.'Ik ben een egoïst,' zeg ik, 'een echte egoïst.' 'Een geleerd woord,' wijst Zwonimir me terecht. 'Alle geleerde woorden zijn schandalig. In gewone taal zou je zoiets lelijks helemaal niet kunnen zeggen.

    Een dag na Bloomfields aankomst had je, geloof ik, van de vloer kunnen eten. Het ruikt naar uitgewreven boenwas, zoals bij ons thuis in de Leopoldstadt op de dag voor Pasen. Er hangt iets feestelijks in de lucht. Als de klokken luiden, zou het vanzelfsprekend zijn. Als iemand mij plotseling een geschenk gaf, zou het niets ongewoons hebben. Op zulke dagen moet je wel geschenken krijgen.

    Op zulke regenachtige dagen krijgt de stad pas haar werkelijke gezicht. De regen is haar uniform. Het is een stad van regen en troosteloosheid. De houten stoepen rotten weg, de planken piepen wanneer je je voeten erop zet, als kapotte, natte schoenzolen. De gele, taaie prut in de goten lost op en stroomt traag weg.

    Hier in deze stad verboer je. Je schedel wordt dichtgenaaid. Je hersens drogen uit.

    Christoffel Columbus was Bloomfields kapper. Hij behoorde tot de bagage van Bloomfield en kwam altijd als nagezonden stuk.
    Het gaat slecht met hen, met de mensen; hun verdriet staat kolossaal, als een grote muur, voor hen. Ze zitten ingesponnen in stofgrijze zorgen en spartelen als gevangen vliegen. De een heeft gebrek aan brood, de ander eet het in tranen. De een wil verzadigd zijn, de ander vrij. Iemand beweegt zijn armen en gelooft dat het vleugels zijn en dat hij zich het volgende ogenblik, volgende maand, volgend jaar boven de laagvlakte van zijn wereld zal verheffen. Het ging slecht met hen, met de mensen. Ze bewerkstelligden zelf hun lot en geloofden dat het van God kwam. Ze zaten in tradities gevangen, hun hart hing aan duizend draden en hun handen sponnen die draden zelf. Op alle wegen van hun leven stonden de verbodsborden van hun God, hun politie, hun koningen, hun stand. Hier mochten ze niet verder gaan, daar niet blijven. En nadat ze zo enkele tientallen jaren hadden gesparteld en gedoold en gewanhoopt, stierven ze in hun bed en lieten hun misère na aan hun kroost.

    Het is duidelijk dat dit geen opbeurend boek is maar ik hoopte door de citaten eruit de schoonheid en fragiliteit van de menselijkheid en haar lijden aan te tonen. Het boek telt 159 blz.

     

    01-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    26-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe kies je een boek?

    Het is voor mij een onuitputtelijk plezier te weten dat er miljoenen boeken op de wereld zijn, zo weet ik dat ik nooit in mijn leven droog zal komen te staan.
    Zelfs al bestaan er dan zoveel boeken die je niet de moeite van het lezen waard vindt, toch vind je in die gigantische hooiberg af en toe die naald die schittert van scherpte en schoonheid.

    Anderzijds is het voor mij soms een ontmoedigende gedachte te weten dat ik nooit zoveel zal kunnen lezen als ik wel zou willen. Zo verzucht ik soms, in de sofa gezeten in een boek lezend: Terwijl ik dit matige boek lees had ik een ander, veel beter kunnen lezen …
    Maar zelfs dan, stel dat ik elke dag een prachtig boek onder handen kreeg, dan nog zou mijn leven niet lang genoeg zijn om ze allemaal te kunnen lezen.

    Maar moet een mens daar om treuren? Een gepassioneerd reiziger zal ook nooit élke plek van de wereld te zien krijgen, de wetenschappelijk onderzoeker zal ook nooit klaar zijn met zijn zoektocht naar het hogere weten.

    Het mooie is juist het zoeken, het zoeken naar die zeldzame diamant, en als ik die dan vind, dan kan ik tranen in mijn ogen krijgen van ontroering, dan moet ik soms zelfs het boek terzijde leggen om mezelf te herstellen van de overrompelende schoonheid van wat ik net onder ogen kreeg. Dan is het haast te veel voor één mens om te bevatten. Dan moet ik als het ware om mezelf te beschermen het boek in kleine stukjes lezen, nu eens een bladzijde, morgen twee bladzijden, omdat het boek mij anders te massief en te overspoelend zou omverblazen. Dat zijn die zeldzame ogenblikken van ... tja, hoe noem je dat? … van waarlijk tot in het diepst van je ziel geraakt worden door iets dat zo overrompelend is in zijn schoonheid dat het haast pijn doet. Dan voel je dat de schrijver, hier en nu, rechtstreeks tot je hart spreekt.

    Op welke manier kiezen mensen boeken die ze gaan lezen? In mijn reeds lange lezende leven heb ik ervaren dat er verschillende manieren zijn om te komen tot de keuze van een boek. De voornaamste zijn, voor mij althans:

    - Ik baseer me op recensies, die me echter al vaak teleurgesteld hebben. De hype van het moment blijkt vaak de hoge verwachtingen niet te kunnen inlossen. Soms echter ontdek je langs deze weg wél een goed boek. Meestal wacht ik enkele jaren tot de hype is gaan liggen en lees ik het daarna misschien wel eens, om te zien wat er overblijft van het getoeter in de media.

    - Ook tips van vrienden die zelf graag lezen en die enthousiast zijn over een boek kunnen je helpen bij je keuze. Dat enthousiasme kan op mij overslaan, dan neem ik mijn agenda en noteer titel en auteur. Met boekenliefhebbers praten over boeken is ook geweldig plezierig en kan zeer inspirerend zijn. Zo zijn er de duidelijke verschillen in interpretatie die we hebben over de gebeurtenissen in het verhaal.

    - Een andere manier om een boek te kiezen lijkt op de vorige maar is niet helemaal hetzelfde: Soms geven mensen je boeken cadeau. Ze weten dat je graag leest en willen je een plezier doen door je een boek cadeau te doen. Dat kan genante taferelen opleveren. Misschien heb ik het boek al gelezen, interesseert het onderwerp me totaal niet, vind ik het slecht geschreven. Toch voel ik me verplicht, uit erkentelijkheid voor dit cadeau, om dit boek uit te lezen. Dit lijkt nog het meest op lezen op commando voor school.


    - Nog een manier die ik niet zo stom vind als op ze op het eerste gezicht wel lijkt, is gewoon blindweg een boek uit het boekenrek van de bibliotheek nemen, omdat de titel je veelbelovend lijkt, of omdat de naam van de auteur je vaagweg bekend voorkomt, of omdat je de flaptekening mooi vindt, of gewoon zonder enige reden … Vaak valt dit tegen maar soms kom je heuse pareltjes tegen. Ik tracht elke keer als ik naar de bib ga en bijvoorbeeld zeven boeken leen, er steeds eentje in het wilde weg te nemen. Dit biedt me de kans om aangenaam verrast te worden, en op die manier stap je uit je vertrouwde referentiekader.

    - Je kunt ook een boek kiezen op thema. Als je bijvoorbeeld meer te weten wil komen over de Tweede Wereldoorlog, over het communisme, over religies of wat dan ook, dan zoek je boeken op basis van hun thema.

    - Dan heb je nog het selecte groepje van favoriete schrijvers. Zowel levende als dode. Bij de levende tracht je elk nieuw boek te bemachtigen en heb je heel hun oeuvre reeds gelezen. Bij de dode tracht je alles te zoeken wat de auteur ooit geschreven heeft. Dat is niet altijd gemakkelijk; zo zoek ik al jaren naar de voor mij nog ontbrekende werken van Emile Zola.

    - Als ik aan mijn kinderjaren denk, moet ik automatisch denken aan de voor mij verboden boeken. Die vond ik uiteraard het meest fascinerend. Nieuwsgierig als ik was geloofde ik dat die verboden boeken vast ontzettend interessant moesten zijn. Dus maakte ik er een wedstrijd van om er zoveel mogelijk van te lezen. Dan kun je denken aan boeken zoals De duivelsverzen van Salman Rushdie of boeken over controversiële thema's. Het is helaas wel zo dat die verboden boeken vaak hun aantrekkelijkheid verliezen zodra ze niet meer verboden zijn. Veel heeft ook met de tijdsgeest te maken. Wat honderd jaar geleden schandalig was is vandaag vaak heel gewoon, bijvoorbeeld Nana van Emile Zola. Onder deze noemer zou ik ook de guilty pleasures kunnen plaatsen. Boeken waar je liever niet mee betrapt wordt op de trein.

    - Een heel belangrijke bron van inspiratie voor mij zijn verwijzingen in boeken. Op die manier ben ik tot een boek van Joseph Roth gekomen. Toen ik een roman van Stefan Zweig las vertelde hij over de schrijver Joseph Roth die hij hoogst apprecieerde, en omdat ik de schrijver Stefan Zweig waardeerde hoopte ik bij die collega van hem ook iets moois te vinden. Zulke verwijzingen in boeken zijn talrijk en onuitputtelijk. Hoe meer je leest, hoe meer verwijzingen je tegenkomt. Alsof je ontdekt dat je, door veel te lezen, steeds meer beseft hoe ontzettend veel je nog niét gelezen hebt.

     

    26-02-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    25-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoffmans's honger (van Leon De Winter)

    Op de achterflap van het boek lezen we:

    De diplomaat Felix Hoffman is een ongewone held, treurend om zijn gestorven kinderen, lijdend onder het verlies van de slaap en zoekend naar de waarheid van de filosoof Spinoza. Hoffman leest Spinoza in de nachten zonder slaap, zich daarbij volstoppend met resten van diners tot de ochtend aanbreekt. Hoffman - laat in zijn leven benoemd tot ambassadeur te Praag - belandt in een wereld van geheimen en dubbelzinnigheden en ten slotte blijft hem niets anders over dan te vluchten.

    Het boek handelt over iemand die in eten troost zoekt en kampt met overgewicht. Dit gegeven wekte reeds mijn interesse maar het verhaal heeft veel meer te bieden.

    De eerste zinnen van het boek:


    Freddy Mancini had vier steaks verorberd bij de Hongaar, maar hij had honger toen hij door de gang naar zijn hotelkamer sjokte. Het was warm in Europa. Freddy's enorme buik hing zwaar onder zijn zwetende borstkas, de op maat gemaakte spijkerbroek spande om zijn vette billen. Bobby, zijn vrouw, liep soepel naast hem. Zij verweet hem dat hij vanavond zijn dieet had verknald.(...) Hij moest afvallen anders zou hij geen vijf jaar meer te leven hebben, maar de honger was kwellend, een wilde hond in zijn maag die woest om zich heen vrat. Hij was ongelukkig, en dat gevoel, zo wist hij nu, werd gekenmerkt door het ontbreken van hoop.

    De intrede van het hoofdpersonage in het tweede hoofdstuk begint met diens ontdekking van Spinoza:

    Nadat de Ervaring mij geleerd had, dat alles wat in het alledaagse leven veelvuldig voorvalt, ijdel en futiel is, en toen ik zag dat alle dingen die ik vreesde of waarvoor ik bang was, in het geheel geen goed en kwaad in zich bevatten tenzij voor zover de ziel erdoor bewogen wordt, kwam ik uiteindelijk tot het besluit om te gaan onderzoeken of er iets bestaat dat een waarachtig goed is, dat zich laat verwerven en dat alleen, zonder alle overige goederen, in staat is de ziel te vervullen, dat wil dus zeggen of er iets bestaat waarvan ik, nadat ik het gevonden en verworven had, eeuwig zou kunnen genieten in een voortdurende en maximale vreugde.(...)
    Terwijl de mooie, zilte kaviaar zijn verhemelte streelde, probeerde Felix Hoffman, de negenvijftigjarige diplomaat greep te krijgen op deze zin.

    Hoffman had zijn lichaam zwaar op de proef gesteld. Hij had hard gewerkt, ook in de warme landen had hij lange werkdagen gemaakt, had veel gegeten en gedronken en tot enkele jaren geleden was hij een kettingroker geweest. Hij was bang voor de lange middagen na dit ambt. Hij had geen hobby's, geen passies, geen bezigheden. Sinds hij in Houston gestationeerd was geweest, martelde hij 's nachts zijn slokdarm en maag met wat de koelkast te bieden had en las hij daarbij het liefst kranten, tijdschriften en reclamefolders.

    De relatie met zijn vrouw Marian is al jarenlang bekoeld en Hoffman is een eenzaam man:


    Hoffman was een lafaard. Hij was niet meer dan een slapeloze alcoholicus met chronische honger die het recht om te bestaan al lang geleden had verspeeld. Hij wist dat hij zich op lage wijze door de defecten van zijn karakter liet leiden, waardoor hij er altijd wel een excuus bij kon slepen dat perfect verklaarde waarom hij Marian niet kon verlaten. Er was geen passie meer die hen bond. Wat er wel was, was verdriet, in overvloed zelfs.

    Toch moeten we uit het bovenstaande niet concluderen dat dit een deprimerend boek vol zelfmedelijden is.

    Hoffman richtte zich weer op Spinoza, de filosoof die rijp was voor de gok. Deze was bereid de drie dwalingen die de mensen verblind najagen: rijkdom, eer en lust, in te ruilen voor een onzekere zoektocht naar het hoogste geluk.

    De filosoof vertelt:

     

    Ik zag immers dat ik in het hoogste gevaar verkeerde en dat ik wel genoodzaakt was om met alle krachten een geneesmiddel, hoe onzeker ook, op te sporen, zoals iemand die aan een dodelijke ziekte lijdt en de dood ziet naderen tenzij hij een geneesmiddel aanwendt, gedwongen is om met alle krachten een onzeker geneesmiddel aan te grijpen omdat zijn hoop daarop geheel en al gevestigd is.
    Terwijl hij een reepje van de plak ham scheidde en dit met zorg om een schijf meloen wikkelde, beaamde Hoffman dat ook hij in het hoogste gevaar verkeerde, het gevaar van de onherroepelijke aftakeling:
    - Bij het urineren duurde het soms een halve minuut voordat de straal enige substantie kreeg. Wanneer eindelijk de blaas geledigd was, had hij moeite met afsluiten en zelfs na het dichtknopen van zijn broek druppelde hij na.
    - Zijn anus kneep niet meer feilloos zijn darmen af en ongemerkt beschilderde hij zijn onderbroek.
    - Raadselachtige pijnen schoten door zijn ledematen.
    -Als hij een keer in een melancholieke opstandigheid een Mahler-uitvoering van Leonard Bernstein beluisterde, begonnen opeens zijn oren te suizen.
    - 's Nachts werden zijn ogen door onzichtbare naalden doorboord.
    - Soms kromp zijn maag samen alsof hij arsenicum had gegeten.
    - Gal spoot uit zijn slokdarm in zijn keel.
    - Zijn gewrichten schuurden over elkaar.
    - Nagels groeiden in het vlees.
    - Behalve op zijn hoofd groeiden er op allerlei plekken dikke haren uit zijn huid.
    - Een strenge pijn steeg uit het midden van zijn borst op, trok via zijn nek naar zijn linkerarm en schoot naar zijn vingers. Hij wist wat dat betekende, had er meer dan eens over gelezen en ook zijn dokter had hem dat verteld: de kransslagaders zaten verstopt, alles dichtgeslibd en verroest.
    Zijn dokter had hem aangeraden om met een streng dieet zijn cholesterolniveau omlaag te brengen. Als je zo doorgaat krijg je onherroepelijk een infarct.

    Al meer dan twintig jaar kon hij niet meer slapen. Op 6 september 1968 stierf Esther, het tweelingzusje van Mirjam. Esther was de eerste dochter die hij begraven had. Zestien jaar later had hij naast haar de kist van Mirjam in de grond laten zakken.

    Wat was zijn eeuwige en oneindige zaak? Hij had zijn eergevoel bevredigd nu hij hier de hoogste vertegenwoordiger van het koninkrijk aan de Noordzee was. Marian dienen, dat had hij misschien ooit zijn eeuwige en oneindige zaak genoemd. Sinds de dood van Mirjam, een overdosis in een junkenpension aan de Warmoesstraat, had Marian zich voorgoed teruggetrokken in haar studie over Vondel's sonnetten, 'het definitieve boek over hem' zoals zij het met zelfspot noemde, waar zij een paar jaar na Esthers dood aan was begonnen.

    Marian had een buitenechtelijke relatie die vijf jaar duurde.

    Een jaar of tien geleden, hij was toen Consul-Generaal in Houston, groeide de snack die hij 's nachts wel eens nuttigde uit tot een complete maaltijd, samengesteld uit wat hij in de grote Whirlpoll koelkast aantrof. De vraatzucht die zijn omgeving daar regeerde brak zijn tere zelfbeheersing. Wanneer hij begon wist hij dat hij niet meer kon stoppen. Zelf sloeg hij voorgerechten en desserts en complete tv-dinners in. Zittend voor de tv, die in de States 's nachts bleven uitzenden, verorberde hij in razende honger borden vol voedsel. Zijn vorm van honger werd geboren toen de eerste mens geboren werd, duizenden jaren geleden, toen Honger en Angst één woord waren. (...)
    Marian gaf zijn honger een naam, zoiets als 'Parkinson's' of 'Alzheimer's' - zij noemde het 'Hoffman's honger.
    (...)
    Hij hield zich vast aan het aanrecht en wankelde de keuken uit, naar het halletje dat toegang gaf tot de tuin. Maar eerst opende hij de wc-deur en hij liet zich op zijn knieën zakken. Alleen al de aanblik van de wc-pot bracht zijn maag van streek. Hij hoefde niet eens zijn vinger te gebruiken, zijn slokdarm begon direct te pompen en de eerste zurige golf braaksel spoot in zijn keel, golfde over zijn tong en spatte op de witte bodem van de pot.

    De figuur uit het eerste hoofdstuk, Freddy Mancini, daagt weer op wanneer hij in een geblindeerde bestelwagen naar een plek in de buurt van Washington wordt gebracht.

    Hij was weer terug op Amerikaanse bodem, Europa kon hem gestolen worden. De steentjes knerpten onder zijn driehonderdvijftig pond.

    Ene John Marks wil Freddy ondervragen over een 'ongeluk' waarvan Freddy toevallig getuige was tijdens zijn Europese reis.

    ... ten overvloede wil ik u nog eens bedanken namens de regering van de Verenigde Staten. Uw vervulling van uw burgerplicht waarderen we in hoge mate. We zullen dit niet vergeten.(...)
    U bent hier in een safe house, meneer Mancini. We gebruiken ze als we in alle rust met iemand willen praten (...) We doen dit natuuurlijk alleen als we met een waardevolle relatie te maken hebben. Wij denken dat u dat bent.(...)
    De man die u in de nacht van 21 juni heeft gezien was Michael Browning? 'Zo stelde die zich voor, ja.' Michael Browning werkte voor ons. Hij was daar met een opdracht. We hebben sinds die nacht niks meer van hem gehoord. We maken ons zorgen over zijn lot.


    Felix Hoffman was teruggeroepen voor 'consultaties'. De Nederlandse regering maakte op deze wijze haar verontwaardiging kenbaar over de schending van de mensenrechten in Tsjechoslowakije, waar zomaar drie brave Nederlanders in elkaar geslagen waren.

    In zijn hotelkamer wordt hij opgebeld door Wim Scheffers, die voorstelt om samen te gaan eten. Even later zitten ze tegenover elkaar in een Italiaans restaurant. Wim zag er goed uit, ze waren even oud maar hij oogde tien jaar jonger dan Hoffman.


    Wim wist dat Felix' huwelijk al jaren geleden was verdord.

    Ze praten over ditjes en datjes en als ze het restaurant verlaten zegt Wim dat hij hem iets wil vertellen. Ze stappen in de huurauto van Felix.

    ‘Waar moet je heen?' ‘Ik wijs je de weg wel’ antwoordde Wim.’ 't Gaat over Mirjam.’ Hoffman, hees opeens, vroeg: 'Mijn Mirjam? Mirjam is al vijf jaar dood, Wim.' 'Dat weet ik Felix. Ze is dood, maar ik ben toevallig iets tegengekomen dat met haar ... dat met haar te maken heeft, ook al is ze dood.'

    Blijkt dat Wim met een kennnis naar een pornofilm is gaan kijken.

    Wim haalde adem, ging verder. 'Nou ... we gingen naar een ... pornobioscoop en daarin speelde ...' De consequentie van het bezoek aan de pornofilm werd Hoffman in een fractie van een seconde duidelijk. Hij trok wit weg. Pijn trok uit zijn buik naar zijn borst, alsof hij op de plee zat en iets onmogelijks van zichzelf wilde, en luid, alsof ze in alle café's in de hele straat tegelijk de volumeknop van de versterkers opendraaiden, hoorde Hoffman opeens de radeloze kakofonie daar, het favoriete deuntje van de waanzin.

    Hoffman gaat als een bezetene tekeer om de kopieën van de film waarin zijn dochter voorkomt op te sporen en af te kopen. Dit wordt een obsessie waar hij alles voor overheeft.

    Zowel Freddy Manciani als Hoffman zijn tragische figuren, vergeefs op zoek naar waardigheid en zin in het leven. Ze overschouwen beiden hun leven als een mislukking en beiden uiten ze die door zich over te geven aan braspartijen. Je zou misschien kunnen zeggen dat Freddy Hoffman in het kwadraat is, of dat Hoffman zoals Freddy zou kunnen worden.

    Ik heb het boek heel graaag gelezen, het nam me mee vanaf de eerste bladzijde en het is voor mij in de eerste plaats een verhaal over een eenzame man die treurt om de dood van zijn kinderen. De context van actualiteit en het communistisch regime in Praag dient mijns inziens eerder als decor om de personages een setting te geven en wordt niet diep uitgewerkt.'

    De hoofdstukken zijn onderverdeeld in data, bijvoorbeeld De nacht van 21 juni 1989 of De middag van 7 augustus 1989, enzovoort. Het boek telt 290 blz.
    Ik vond dit boek een mooie opener in het oeuvre van Leon De Winter, die nog meer fraais heeft geschreven (o.a. ‘De ruimte van Sokolov’, ‘Super Tex’,’ God’s gym’, ‘Zionoco’).

     

    25-02-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    24-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De elzenkoning (van Michel Tournier)

    De korte inhoud van dit boek vermeldt:

     

    De jeugdtrauma's van de Parijse garagehouder Abel Tiffauge culmineren in een obsessie die hem naar zijn noodlot voert. Dat noodlot, door Tiffauges gevoeld als onontkoombaar, brengt hem in 1939 via een arrestatie wegens de vermeende verkrachting van een jong meisje, een episode als postduivenverzorger in het Franse leger en Duits krijgsgevangenschap, naar Pruisen. Korte tijd fungeert hij als hulp van de jachtopziener op het landgoed van Göring; dan wordt hij overgeplaatst naar een door de SS gedreven opleidingsinstituut waarvoor hij jongens moet ronselen.

    Dit boek heb ik heel graag gelezen om veel verschillende redenen. Zo is er om te beginnen de eerste bladzijde die me dadelijk gefascineerd meevoerde. Ik geef hier de eerste zinnen:

    3 januari 1938. Je bent een monster, zei Rachel soms tegen me. Een monster? Dat wil zeggen zo'n fabelachtig, vraatzuchtig wezen dat opdoemt uit de nacht der tijden? Ik geloof zeer zeker aan mijn fabelachtige aard, ik bedoel aan die heimelijke overeenstemming die diep onder de oppervlakte mijn persoonlijk lot met de loop der dingen verbindt en het in staat stelt deze in zijn richting om te buigen.


    Deze eerste zinnen zijn sleutelzinnen die heel het verhaal lang de hoofdfiguur vergezellen, hun betekenis waarmakend en verduidelijkend.

    Tiffauges verhaalt van zijn jaren als jongen in een kostschool waar hij het aanvankelijk heel zwaar te verduren had. Tot Nestor in zijn klas en zijn leven kwam:


    Nestor. Ik heb altijd een voorgevoel gehad dat hij met hernieuwde kracht in mijn leven zou terugkeren. In werkelijkheid was hij er nooit uit verdwenen, maar sinds zijn dood was zijn greep op mij verslapt en volstond hij met af en toe een klein teken zonder diepe betekenis - soms zelfs grappig - opdat ik hem niet zou vergeten.

    In zijn tijd op de kostschool maakt hij kennis met het leven van Sint-Christophorus. Even later zegt hij:


    (...) zou ik genoeg hebben aan mijn hele leven om de diepe relatie te doorgronden die de legende van Sint-Christophorus met het lot van Nestor verbindt, dat lot waarvan ik de ingewijde en de uitvoerder ben?

    De legende komt erop neer dat Christophorus de grootste vorst ter wereld wil dienen. Na lang zoeken besluit hij dat Christus de grootste heerser van de wereld is. Een kluizenaar zegt hem dat, als hij Christus wil dienen, hij bij een rivier moet blijven om er allen die er verschijnen over te zetten, daar hij lang van gestalte en kloek van leden is.

     

    Na lange tijd deze taak uitgevoerd te hebben wordt Christophorus geroepen door een kind dat hem vraagt overgezet te worden. Christophorus tilt het kind op zijn schouders en stapt de rivier in om naar de overkant te gaan. Het kind wordt steeds zwaarder en weegt als een blok lood op zijn schouders. Hij waadt verder, het water wordt hoger en hoger, en het kind drukt met een steeds ondraaglijker gewicht op zijn schouders, zodat Christophorus vreest ten onder te gaan. Hij ontkomt ternauwernood. Wanneer hij ten slotte de rivier heeft overgestoken zegt het kind tot hem: Verwonder u niet, Christophorus, ge hebt niet alleen de ganse wereld getorst, maar ge hebt op uw schouders hem gedragen, die de wereld geschapen heeft; want ik ben Christus uw Koning.

    Dit is een sleutelmoment in deze geschiedenis:


    Want dat fundamentele begrip van het dragen, de forie, vindt men ook in de naam Christophorus, de Christus-dragende reus.(...)
    Het gewicht van het kind op mijn nek, waarmee mijn eigen hondertien kilo werd vermeerderd bracht me in extase. En toch zou ik mijn 'forische extase' het beste kunnen omschrijven als een gevoel van lichtheid, van verlichting, van lichtvoetige vreugde. Een soort opheffing veroorzaakt door een vergroot gewicht! Wonderlijke paradox! Het woord inversie komt me meteen voor de pen. Er heeft in zekere zin een omkering van tekens plaats gehad; het meerdere is minder geworden, en vice versa. Heilzame, zegenrijke, goddelijke inversie …

    Als dit allemaal te veel symboliek is moet je dit boek zeker niet lezen want het boek bulkt, loopt over van symboliek. Soms wordt het zelfs wat te veel van het goede. Toch bleef ik gefascineerd verder lezen al vond ik de eerste helft de beste.

    Het leven van Tiffauges lijkt zich volledig op zichzelf teruggeplooid te hebben. Zijn belevenissen hebben betekenis in de symboliek die ze voor hem uitstralen. Contact met anderen lijkt enkel in functie daarvan te bestaan. We lijken kennis te maken met een mens die zeer weinig empathie heeft. Het is soms moeilijk om sympathie voor hem op te brengen, ik vermoed dat het ook niet de bedoeling van de schrijver was om een sympathiek personage neer te zetten.

    Als hij geobsedeerd raakt door een klein meisje, zijn zijn gedachten als volgt:

    De vraag die ik me stel is deze: hoe zou de forie met een meisje zijn? Mijn opvoeding alleen onder jongens maakt van het vrouwelijke kind voor mij een terra incognita die ik popel om te verkennen.

    Hij legt contact met het meisje, brengt haar regelmatig met zijn auto naar huis. Als het meisje wordt verkracht en hij in de buurt is wijst iedereen hem, het meisje incluis, als dader aan. Als lezer is het ook niet duidelijk of hij hier niets mee te maken heeft, ondanks zijn eigen ontkenning. Het ontbreken van enige empathie tot zijn medemens doet je als lezer twijfelen aan zijn onschuld.

    Omdat de oorlog net is uitgebroken wordt hij, hoewel schuldig bevonden, niet opgesloten maar moet hij dadelijk meetrekken als strijder. Hij krijgt de taak om voor de postduiven te zorgen. Hij kwijt zich met veel zorg en aandacht aan deze taak.
    Later wordt hij samen met een kolonel en twee officieren krijgsgevangen genomen. Wanneer ze weten dat ze worden overmeesterd dicteert de kolonel net daarvoor een bericht aan Tiffauges, dat hij moet versturen met een postduif. In plaats van het gesprokene neer te pennen, schrijft hij het volgende:


    Waarde luitenant. We zijn gevangen genomen. De witte en de twee rode [duiven] zijn door de kolonel vermoord. De zwarte heeft bij grote hitte een lange tocht gemaakt. Hij moet te drinken hebben, maar alleen lauw water, en geeft u hem, aangezien hij wat zwak is, twee levertraancapsules per dag. De grote gele heeft weer onbevruchte eieren gelegd, dat komt omdat ze zich alleen onder de wijfjes prettig voelt. (…)

    In welke benarde situatie Tiffauges zich ook bevindt, hij lijkt geen vrienden te zoeken. Hij blijft steeds op zoek naar symbolen in zijn omgeving, de natuur, in zijn medemensen, maar niet naar vriendschap:


    De volgende dag reeds werd Tiffauges van de drie officieren gescheiden en kwam op een fabrieksbinnenplaats in Straatsburg terecht met enkele honderden medegevangenen. Hij kende er ten minste één van, de chauffeur Ernest, maar hij was weinig geneigd zich met wie dan ook te bemoeien.

    Als krijgsgevangene worden ze aan het werk gezet voor het uitgraven van een kanaal. Zijn inzet wordt met argwaan bekeken door zijn medegevangenen en hij maakt zichzelf hierdoor niet populair:


    Zijn reputatie van bezeten werker had ertoe geleid dat men hem aanzienlijk minder streng was gaan bewaken, en het gebeurde niet zelden dat hij verscheidene uren lang aan zichzelf werd overgelaten.

    Omdat hij meent dat het hem dichter bij zijn voorbestemde lot zal brengen heeft hij er geen probleem mee te collabereren met de Duitsers. Hoe je dit als lezer moet opnemen is een vraag, het zet je aan het denken. Een man gaat zijn weg, ondanks alle morele of welke andere dilemma's dan ook, omdat dit hem nu eenmaal brengt waar hij meent te moeten zijn.

    Het onderwerp kan controversieel zijn, je kunt het hoofdpersonage een verwerpelijk persoon vinden. Maar ik vind dat het boek prachtig, meeslepend en intrigerend is geschreven.

     

     

    24-02-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    22-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oer en andere tijden (van Olga Tokarczuk)

    Het boek begint als volgt:

    Oer is een plek gelegen in het midden van het heelal. ... In het noorden wordt de grens van Oer gevormd door de weg van Taszow naar Kielce die druk en gevaarlijk is, omdat hij de reiskoorts aanwakkert. Over die grens waakt aartsengel Rafaël.(...). Het zuiden (...) is gevaarlijk omdat het het verlangen naar bezitten en bezeten worden opwekt. Aan die kant wordt Oer beschermd door aartsengel Gabriël.(...) Het gevaar van de westgrens vormt het vervallen tot hoogmoed. Deze grens wordt bewaakt door aartsengel Michaël.(...) Het gevaar van de kant van het oosten is de domheid, die een gevolg is van de drang tot filosoferen. Hier wordt de grens bewaakt door aartsengel Uriël.

    Als het begin u te wazig en te mytisch voorkomt, dan moet u dit boek zeker niet lezen. De charme en bekoring van dit boek lagen er voor mij net in dat het me meevoerde in een soort voorwereldlijk sprookje … Al is het soms een grimmige sprookjeswereld.

    Het boek begint in 1914 en speelt zich af in Polen. Ook de auteur is Poolse. Alle hoofdstukken hebben de titel De tijd van ... (De tijd van Genowefa, De tijd van Aartje en zo verder), en zo krijgt elk personage zijn eigen titel.

    Ik geef nu enkele citaten om de lezer een beeld te geven van het taalgebruik en het sprookjesachtige:

    Ze ademde diep en perste. Ze huilde en keek naar boven. Tussen de vermolmde planken door zag ze een onbewolkte hemel. En daar zag ze haar kind. Het kind kwam onzeker overeind en ging op zijn benen staan. Het keek naar haar zoals nog nooit iemand naar haar had gekeken; met een overweldigende, onuitsprekelijke liefde. Het was een jongetje. Hij raapte een takje van de grond dat in een kleine ringslang veranderde.

    In het prachtige hoofdstuk De tijd van Floortje klinkt het zo:


    De mensen denken dat de oorzaak van de waanzin een grootse en dramatische gebeurtenis is, een soort lijden dat niet te verdragen is. (...) Floortje was geruisloos gek geworden. Eerst had ze hoofdpijn gekregen en kon ze 's nachts niet slapen. De maan hinderde haar. (...) Op haar vijfenveertigste bereikte Floortjes lichaam, bevrijd van de kring van eeuwig baren, haar eigen nirvana van onvruchtbaarheid. Vanaf het moment dat Floortje gek was geworden, begon het aantal honden en katten op haar boerderij toe te nemen. Al gauw begonnen de mensen haar te zien als de redding voor hun kwade geweten en in plaats van jonge katjes of puppy's te verzuipen wierpen ze die onder de hortensiastruiken. Floortje behandelde de dieren altijd met respect, alsof het mensen waren. 's Ochtends zei ze 'goedemorgen' tegen ze en bij het neerzetten van de kommetjes melk vergat ze niet om 'smakelijk eten' te zeggen. Sterker nog, ze zei niet 'hondenbeesten' of 'kattenbeesten' tegen ze, want dat klonk zo onmenselijk. Ze zei 'hondenlui' en 'kattenlui', zoals je ook zegt 'timmerlui' en 'brandweerlui’.

    De markante persoonlijkheden volgen elkaar op en weten elk op hun beurt de lezer mee te voeren in diens eigen leefwereld. Ik dacht eerst dat de gebrekkige Izydor snel zou sterven maar hij verrast iedereen:


    Op zijn eerste verjaardag had Izydor nog niet één tandje. Hij kon nauwelijks zitten, hij was niet veel gegroeid. Je kon zien dat zijn hele groei in zijn hoofd ging zitten; ofschoon zijn gezichtje klein bleef, groeide Izydors hoofd vanaf de lijn van zijn wenkbrauwen zowel in de lengte als in de breedte.

    De dokter zegt: Het kan een waterhoofd zijn en het kind zal daar hoogstwaarschijnlijk aan sterven. Er is niets aan te doen. (...) Naarmate de jaren verstreken drong het steeds meer tot Izydor door dat hij nooit uit Oer weg zou gaan. Hij herinnerde zich nog de grens in het bos, die onzichtbare muur. Die grens was er voor hem. (...) Hij had geen zin om op te staan. Het was heerlijk om zo te liggen dromen.(...) In de droom heerste stilte.
    Zelfs wanneer de reusachtige gevaartes tegen elkaar aan schuurden ging dat niet gepaard met enig gekras of zelfs maar geritsel. In die droom was ook geen Izydor. Er was slechts een vreemde observator, een getuige van gebeurtenissen uit zijn leven die weliswaar in Izydor woonde, maar hem niet was.

    Een buurvrouw komt langs bij Izydors moeder en zegt: Misschien heeft ieder normaal gezin wel behoefte aan een soort veiligheidsventiel voor normaliteit, aan iemand die al die kleine beetjes waanzin die wij in ons dragen op zich neemt.

    Verder in De tijd van meneer pastoor:

    Hoe is het mogelijk dat hij, een priester, zoiets absurds voelde? Haat jegens een rivier … En toch was het haat. Meneer pastoor was het zelfs niet te doen om het weggespoelde hooi, hem ging het om de nonchalance en de plompe koppigheid van de Czarna, haar onvoorspelbaarheid, egoïsme en grenzeloze botheid. Als hij zo aan haar dacht klopte het warme bloed tegen zijn slapen en stroomde sneller door zijn aderen. Hij werd erdoor meegesleept. Hij stond op en kleedde zich aan, ongeacht het uur van de nacht, en dan verliet hij de pastorie en liep de weilanden in. De koude lucht ontnuchterde hem. Hij glimlachte tegen zichzelf en zei: 'Hoe kun je nu kwaad worden op een rivier, een doodgewone uitholling in de grond. Een rivier is maar een rivier, niets meer dan dat.' Maar als hij daar dan zo aan haar oevers stond kwam alles weer naar boven. Hij werd bevangen door afkeer, walging en woede. Het liefst zou hij haar nog met aarde hebben dichtgegooid, van de bron tot aan de monding. En hij keek om zich heen of niemand hem zag en dan rukte hij een tak van een elzenboom en ranselde er het cilindrische schaamteloze lijf van de rivier mee af.

    Ik zou wel kunnen blijven doorgaan met prachtige stukjes uit het boek neer te schrijven maar ik meen dat als het bovenstaande jou niets zei, dit boek niets voor jou is. Als deze stukjes uit het boek je wél aanspraken, ga dan snel het boek zoeken en geniet van elk hoofdstukje als een aparte parel in een kostbare ketting. (235 blz.)

     

    22-02-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (4 Stemmen)
    20-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een schaaknovelle (van Stefan Zweig)

    Toen ik ooit gedwongen was te verhuizen en mijn intrek te nemen in een kleinere woning zag ik me geplaatst voor het volgende probleem: Ik had te veel boeken. Ze zouden niet allemaal in mijn nieuwe woning passen. Ongeveer de helft ervan moest ik opgeven. En toen begon de harde weg om boeken te elimineren.

    Van enkele boeken wist ik vlot dat ik ze makkelijk zou kunnen missen. Van andere boeken wist ik zeker dat ik ze nooit kwijt wilde. Het waren die boeken tussenin die de keuze zo moeilijk maakten. Die boeken die zeker niet slecht waren maar die me ook niet omvergeblazen hadden.

    Maar niet elk boek hoeft je omver te blazen. Alles hangt af van wanneer je een boek leest, in welke gemoedstoestand je je op dat moment bevindt, welke verwachting je hebt als je aan het boek begint en op welke wijze het boek afweek van je verwachting.

    Het boek Een schaaknovelle zou zeker met me mee mogen verhuizen. Niet alleen omdat het zo dun en klein is dat je er altijd wel een plekje voor vindt maar omdat het me van de eerste bladzijde tot de laatste in zijn ban hield.

    De eerste zin luidt: Op het grote passagiersstoomschip dat om middernacht van New York naar Buenos Aires moest vertrekken, heersten de gebruikelijke drukte en bedrijvigheid van het laatste uur.

    Wat ik knap vond in het begin was het enigszins misleidende zwaartepunt. Het begint met een jonge man, Mirko Czentovic, wereldkampioen schaken, die aan boord van het schip stapt.

    Algauw lekte het geheim uit, dat deze schaakmeester in zijn privéleven niet in staat was in welke taal dan ook een zin zonder spelfouten te schrijven.'(...)
    'Zijn gebrek aan ontwikkeling was op alle terreinen even universeel. Als zoon van een straatarme Zuid-Slavische Donauschipper, wiens nietige vaartuig op een nacht werd overvaren door een graanschip, was de toen twaalfjarige jongen na de dood van zijn vader door de pastoor van een afgelegen plaatsje uit medelijden opgenomen, en de goede pastoor deed erg zijn best om door bijlessen thuis het zwijgzame, trage kind met zijn lage voorhoofd bij te brengen wat het op de dorpsschool niet kon opnemen.

    De lezer gaat helemaal mee in het opgroeien van deze jongen, de ontdekking van zijn wonderbaarlijke talent, en ik meende dan ook dat hij het belangrijkste personage was van dit boek.

    De verteller van het verhaal is passagier en observeert het gebeuren dat hij aan ons vertelt.
    Samen met enkele kennissen tracht de verteller de schaakmeester over te halen tot het spelen van een vriendschappelijk spel. Dit kost heel wat moeite, en als de meester eindelijk instemt is het duidelijk dat eenieder die tegen hem speelt, grandioos verliest.

    Maar ondanks het ingespannen gezamenlijk zoeken en overleggen konden we de verborgen val niet ontdekken. Tenslotte, al bijna aan het eind van de toegestane bedenktijd, besloten we de zet te wagen. McConnor raakte de pion al aan om hem naar het laatste veld te verschuiven, toen hij voelde dat iemand hem plotseling bij zijn arm pakte en zacht en dringend fluisterde: 'In godsnaam! Niet doen' (...)

    Een heer van ongeveer vijfenveertig jaar, wiens smal, scherp gezicht mij al eerder op het promenadedek was opgevallen door zijn merkwaardige, haast krijtachtige bleekheid moest tijdens de laatste minuten bij onze groep zijn gekomen.

    En hier begint het. Door tussenkomst van deze vreemdeling eindigt de partij in remise. De kampioen vraagt een volgende partij. De vreemdeling weigert en verdwijnt.
    De overgebleven mannen blijven in opwinding achter, overleggen met elkaar en besluiten dat ze hoe dan ook moeten proberen om de man ertoe te bewegen een volgende partij te spelen, de volgende dag om 15 uur, zoals Czentovic zelf had voorgesteld.

    De verteller gaat de vreemdeling opzoeken en dan vertelt deze mysterieuze man het verhaal achter zijn fenomenale schaaktalent. Zijn verhaal voert terug naar de oorlog:

    U vermoedt nu waarschijnlijk, dat ik u zal gaan vertellen over het concentratiekamp, waar immers iedereen heen gebracht werd die ons oude Oostenrijk trouw bleef, en van de vernederingen, het lijden, de martelingen die ik daar heb ondergaan. -Maar er gebeurde niets van dat alles. Ik kwam bij een andere categorie (...).


    Een eigen kamer in een hotel - nietwaar, dat klinkt op zichzelf toch uiterst humaan? Maar u mag van mij geloven dat ze ons helemaal geen humanere, maar alleen een geraffineerdere methode hadden toebedacht toen ze ons ‘prominenten’ niet met z'n twintigen in een ijskoude barak stopten, maar in een behoorlijk verwamde en afzonderlijke hotelkamer onderbrachten (...).

    Ze deden ons niets - ze brachten ons alleen in een volkomen Niets, want zoals bekend oefent niets ter wereld zo'n druk uit op de menselijke ziel als het Niets (...).

    Er was niets te doen, niets te horen, niets te zien, overal en ononderbroken stond het Niets om je heen, de volkomen ruimteloze en tijdloze leegte. Je liep heen en weer, en je gedachten gingen steeds heen en weer, heen en weer, steeds opnieuw (...).

    Je wachtte ergens op, van 's morgens tot 's avonds, en er gebeurde niets. Je wachtte, wachtte, wachtte, je dacht, dacht, je dacht tot je slapen pijn gingen doen. Er gebeurde niets. Je bleef alleen. Alleen. Alleen.'

    Het verhaal gaat verder maar ik wil hier niet te veel verklappen.

    Wat ik treffend vond in dit boek was de scherpe observatie van wat isolatie en eenzaamheid met een mens doen. Het is geen opbeurend boek, het is schrijnend. Ik leefde me in deze vreemdeling in en als vanzelf ging ik me afvragen hoe ik mijzelf in een dergelijke situatie zou handhaven.
    Als ik een boek lees dat ik echt goed vind ga ik andere boeken van dezelfde auteur zoeken. En ik vond van Stefan Zweig nog meer boeken, zoals o.a. ‘Ongeduld’ en zijn autobiografie ‘De wereld van gisteren’.

     

    20-02-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slachthuis Vijf (van Kurt Vonnegut)

    De volledige titel met ondertitel van dit boek luidt: Slachthuis vijf, of de Kinderkruistocht - Een verplichte dans met de dood

    De korte inhoud vermeldt:

    Een Amerikaan wiens Duitse voorouders vier generaties geleden naar de Verenigde Staten kwamen, die nu in goeden doen op Cape Cod woont (en te veel rookt) en die lang geleden als verkenner bij de Amerikaanse infanterie, hors de combat, in krijgsgevangenschap getuige geweest is van het brandbombardement van Dresden (het Florence van de Elbe) en deze heeft overleefd. Deze roman ligt enigszins in de telegrafisch-schizofrene sfeer van de verhalen over de planeet Tralfamadore, waar de vliegende schotels vandaan komen.

    Nou, dát is een verwarrende eerste aanblik op een boek. Ik begon er gewoon aan, het zou spoedig blijken of dit boek mijn concentratie zou kunnen vasthouden.
    Maar je moet het boek gewoon lézen en je wordt dadelijk meegesleept door de absurde humor, het directe taalgebruik, het sarcasme.

    In de eerste 25 blz. verhaalt de auteur van zijn pogingen om een boek over Dresden te schrijven. En dat gaat niet vanzelf. Vele jaren en veel geld zijn eraan voorafgegaan.

    De auteur schrijft in de ik-vorm, doet op laconieke wijze kond van zijn belevenissen, deze steevast afsluitend met het commentaar: Zo gaat dat.

    Soms werkt dat commentaar grappig. Een voorbeeld:

    Maar nu ging het allemaal een stuk beter. Hij had een aardig flatje en zijn dochter genoot een uitstekende opleiding. Zijn moeder was omgekomen in de vuurstorm van Dresden. Zo gaat dat. Of nog een voorbeeld: Het vliegtuig stortte neer op de top van de Sugarbush Moutain in Vermont. Alle inzittendden kwamen om het leven, behalve Billy. Zo gaat dat.

    Na een tijdje echter gaat dat steeds herhaalde Zo gaat dat wel tegenstaan, een kwestie van te veel.

    Een zin die me de eerste grinnik ontlokte stond al op blz. 8: Ik wens u en uw gezin en ook aangaande uw vriend een Vrolijk Kerstfeest en een Gelukkig Nieuwjaar en ik hoop dat we elkaar in de taxi zullen weerzien in een wereld van vrede en vrijheid, zo het ongeval wil.

    De auteur start dan echt zijn verhaal, en op blz. 25 kondigt hij dat als volgt aan:


    Dit boek is een mislukking en dat kon ook niet anders, want het is geschreven door een zoutpilaar. Het begint zo:
    Luister:
    Billy Pilgrim is losgeraakt van de tijd.
    En het eindigt zo:
    Poe-tie-wiet?


    Het hoofdpersonage Billy Pilgrim, geboren in 1922 in New York en 1,86 meter groot, is de zoon van een kapper, is getrouwd met Valencia en heeft twee kinderen, Barbara en Robert. Barbara is net als Billy opticien.
    De schitterende zinnen volgen elkaar op en ik zou kunnen blijven citeren om dat aan te tonen. Hier nog eentje: In die dagen waren we aanhangers van de Beweging voor een Verenigde Wereld. Ik weet eigenlijk niet wat we nu zijn. Telefoneerders, waarschijnlijk.


    Over zijn moeder : Zoals zoveel Amerikanen trachtte ze het leven zin te geven aan de hand van dingen die ze in souvenirwinkels vond.

    Over Billy's tijd in de oorlog: Roland Weary (...) had zoveel energie dat hij voortdurend bedrijvig heen en weer rende tussen Billy en de verkenners en stompzinnige mededelingen overbracht die niemand gedaan had en niemand wilde horen. Tevens begon hij, omdat hij het zoveel drukker had dan de anderen, te vermoeden dat hij de aanvoerder was.

    En de vaart blijft erin: Achter hem kwam Weary, rinkelend en rammelend en klingelend en warm.

    Als krijgsgevangene wordt Billy in een goederenwagon gestouwd met vele andere soldaten: Maar naast Billy in de hoek stond een gewezen landloper van veertig. 'Ik heb wel ergere honger gehad in mijn leven,' zei de landloper tegen Billy.'Ik heb wel in rottere situaties gezeten. Dit is niks.'

    En nog in de goederenwagon op transport : Op de achtste dag zei de veertigjarige zwerver tegen Billy: 'Dit is een zacht eitje. Ik kan het me overal naar de zin maken.' 'O ja?’ zei Billy. En op de negende dag stierf de zwerver. Zo gaat dat. Zijn laatste woorden waren: 'Dacht je dat dit erg was? Dit is niks.'

    Tijdens het verhaal wordt er voortdurend heen en weer gegaan in de tijd. En dan zijn er nog de ontmoetingen met de wezens van Tralfamadore. Klinkt erg verwarrend? Toch lukt het heel goed, je blijft lezen! Een aanrader!

    En voor de liefhebbers van dunne boekjes: dit is er een (190 bladzijden).

     

    20-02-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    Archief per week
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Zoeken in blog



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs