Ik wil de boeken voorstellen die ik grààg gelezen heb. Misschien zijn er daarbuiten nog hartstochtelijke lezers die soms eens iets willen horen van een zielsgenoot over diens ervaringen in het onuitputtelijke rijk van het geschreven woord. Volg me op Twitter om op de hoogte te zijn van mijn jongste besprekingen: volg "muilpeerd"
01-04-2012
Zo veel water zo dicht bij huis (van Raymond Carver)
Ik stel u opnieuw een schrijver van kortverhalen voor. Raymond Clevie Carver Jr. (25 /5/1938- 2/8/1988) was een Amerikaans schrijver van korte verhalen en dichter.
De achterflap meldt: Wie de wereld van Raymond Carver binnengaat, ontmoet een categorie mensen met wie het leven weinig mededogen heeft. Ze zijn te definiëren in termen van wat ze niet hebben: werk, liefde, geluk, gemoedsrust, geld.(...) De toon van de verhalen is meestal melancholiek, soms ronduit pessimistisch. Niet zelden wordt er gedronken, veel gedronken.'
Ik stel u twee verhalen voor uit zijn boek, dat bestaat uit 12 verhalen en 195 blz telt, nl. 'Zoveel water zo dicht bij huis' en 'kathedraal'.
'Zo veel water zo dicht bij huis.' Dat begint als volgt: Mijn man zit met smaak te eten.Maar ik geloof niet dat hij echt honger heeft. (...) Gooit dan zijn servet op zijn bord. Hij zegt:'Godverdomme, waar bemoeit iedereen zich mee? Vertel me wat ik verkeerd gedaan heb, en ik luister! Ik was niet de enige daar. We hebben erover gepraat en we waren het eens. We konden niet zo maar rechtsomkeert maken. De auto stond acht kilometer verderop. Ik laat jou geen rechter spelen. Heb je dat goed gehoord?' (...) Ik doe mijn ogen dicht en hou me vast aan de gootsteen. Dan maai ik met mijn arm over het aanrecht en gooi de borden op de grond. (...)
Gordon Johnson en Mel Dorn en Vern Williams en hij - ze pokeren, ze bowlen en ze vissen. (...) Het zijn fatsoenlijke mannen, huisvaders, serieuze werkers. Ze hebben zoons en dochters die op dezelfde school zitten als onze zoon, Dean.
Vorige week vrijdag vertrokken de huisvaders naar de rivier de Naches. Ze zetten de auto neer in de bergen en gingen te voet naar waar ze wilden gaan vissen. Ze hadden hun slaapzakken bij zich, hun eten, hun speelkaarten, hun whiskey. Al voor ze hun tenten hadden opgezet zagen ze het meisje. Mel Dorn zag haar liggen. Geen kleren aan, niets. Ze lag klem tussen een paar takken die over het water hingen. Hij riep de anderen erbij en die kwamen kijken. Ze praatten over wat ze moesten doen. Een van de mannen - mijn Stuart zei er niet bij wie - zei dat ze meteen terug moesten. De anderen wroetten met hun schoenen in het zand, zeiden dat ze daar eigenlijk weinig voor voelden. Ze beriepen zich op hun vermoeidheid, het late uur, het feit dat het meisje niet wegliep. Uiteindelijk zetten ze toch hun tenten op. Ze maakten een vuur en dronken hun whiskey. Iemand zei dat ze moesten zorgen dat het lijk niet wegdreef. (...)
De volgende ochtend maakten ze een ontbijt, dronken koffie en dronken whiskey en gingen toen uit elkaar om te vissen. Die avond bakten ze vis, kookten aardappelen, dronken koffie, dronken whiskey, liepen toen met hun kook-en eetgerei terug naar de rivier en wasten waar het meisje lag hun spullen af. (...) De volgende ochtend stonden ze laat op, dronken whiskey, visten nog wat, braken hun tenten af, rolden hun slaapzakken op, pakten hun spullen bij elkaar en gingen te voet weer naar de auto. Ze reden door tot ze een telefoon zagen. Stuart was degene die belde, terwijl de anderen in de zon om hem heen stonden en meeluisterden. Hij gaf hun namen op aan de cheriff. Ze hadden niets te verbergen. Ze schaamden zich niet. Ze zeiden dat ze zouden wachten tot er iemand was aan wie ze precies de weg konden wijzen en die hun verklaringen kon opnemen. (...) Ik kijk naar de krant en schuif ermee heen en weer over de tafel. Dan haal ik hem met een ruk naar me toe en lees wat er staat. Het lijk is geïdentificeerd, vrijgegeven. (...) Lange tijd blijf ik zitten met de krant in mijn hand en denk na. Dan bel ik de kapper om een afspraak.
Ik zit onder de droogkap met een tijdschrift op schoot en laat Marnie mijn nagels doen. 'Ik moet morgen naar een begrafenis' zeg ik. 'Ach jee,' zegt Marnie. 'Een geval van moord,' zeg ik.
Het volgende verhaal waaruit ik citeer heet 'Kathedraal' en begint als volgt: We kregen een nacht een blinde te logeren, een oude vriend van mijn vrouw. Zijn vrouw was overleden. (...) Ze had hem niet meer gezien sinds ze, tien jaar geleden, een zomer lang voor hem gewerkt had in Seattle. Maar de blinde en zij waren contact blijven houden. Ze maakten bandjes en stuurden die heen en weer. (...) Ik was niet enthousiast over zijn bezoek. (...) Ik had mijn beeld van blindheid uit de film. In films bewogen blinden zich traag en lachten nooit. (...)' Als je van me houdt,' zei ze, ' heb je dit voor me over. Als je niet van me houdt, oké. Maar als jij een vriend had, wat voor vriend dan ook, en die vriend kwam op bezoek, dan zou ik zorgen dat hij het hier naar zijn zin had.' Ze veegde haar handen af aan de theedoek. 'Ik heb geen blinde vrienden,' zei ik. 'Jij hebt helemààl geen vrienden,' ze zei. 'Punt. Bovendien,' zei ze,' is verdomme zijn vrouw pas overleden! Daar heb je toch wel begrip voor? De man heeft zijn vrouw verloren!'(...) Nadat ze acht jaar onafscheidelijk waren geweest - het woord van mijn vrouw: onafscheidelijk - ging Beulah's gezondheid hard achteruit. Ze stierf in een kamertje in een ziekenhuis in Seattle, en de blinde zat bij haar bed en hield haar hand vast. (...) De blinde, moet je je voorstellen, had een volle baard! Een blinde met een baard! Dat kan niet, lijkt me.(...) Toen wilde ik iets anders gaan zeggen, gewoon om wat te zeggen, namelijk over het uitzicht dat je hebt tijdens de tocht langs de Hudson. Dat je, op weg naar New York, aan de rechterkant van de trein moet zitten en komend uit de richting New York aan de linkerkant.(...) Ik had nog nooit een blinde ontmoet of van dichtbij meegemaakt. Deze blinde was achter in de veertig, een zware, kalende man met afhangende schouders, alsof hij daar een zware last droeg. Hij droeg een bruine broek, bruine schoenen, een lichtbruin overhemd, een stropdas, een sportief jasje. Kek. En hij had dus ook die volle baard. Maar hij liep zonder stok en droeg geen donkere bril. Ik had altijd gdacht dat blinden een donkere bril op moesten. Eerlijk gezegd had ik gewild dat hij er een op had gehad. Op het eerste gezicht had hij ogen als ieder ander. Maar als je goed keek, zag je dat er een verschil was. (...) Toen we aan tafel gingen namen we nog een glas. Mijn vrouw schepte Roberts bord vol met entrecôte, gegratineerde aardappelen, slabonen. Ik besmeerde twee boterhammen met boter voor hem. 'Hier heb je boterhammen.' Ik nam een slok. 'Laten we nu even bidden,' zei ik, en de blinde liet zijn hoofd zakken. Mijn vrouw keek me met open mond aan. 'Dat de telefoon niet gaat en het eten niet koud wordt,' zei ik.
Mijn vrouw zei:' Robert, heb jij een tv?' De blinde zei:'Kind, ik heb er twee. Ik heb een kleuren-tv en een zwart-wittoestelletje, nog van vroeger. Het is raar, maar als ik de tv aan zet, en ik doe niet anders, dan zet ik de kleuren-tv aan. Raar, hé?' Ik wist niet wat ik daarop zeggen moest. Ik had er absoluut niets op te zeggen. Geen mening. Dus keek ik naar het journaal en probeerde te verstaan wat de nieuwslezer zei. 'Dit is een kleuren-tv', zei de blinde.'Vraag me niet waaraan, maar ik merk het.'
De ik-persoon biedt de blinde een joint aan. Hij lijkt steeds opnieuw de man te willen uittesten en te tergen. Op tv verscheen een kathedraal. (...) Ik wachtte zo lang ik kon. Dan moést ik voor mijn gevoel wat zeggen. Ik zei:' Ze laten nu de buitenkant van een katheddraal zien. Gargouilles. Kleine beelden die eruit zien als monsters. Ik denk dat ze nu in Italië zitten. Ja, ze zijn in IItalië. Er is nu een kerk met muurschilderingen.'
Maar dan verbaast de blinde hem en neemt het heft van hem over. Nu is het zijn beurt om in de hoek gedreven te worden.
'Misschien kun je er een voor me beschrijven ? Zou je dat voor me willen doen? Dat zou ik leuk vinden. Als je het weten wilt: ik kan me er in feite weinig bij voorstellen.' Ik keek ingespannen naar het beeld van de kathedraal op de tv. Er was geen beginnen aan dat ding te beschrijven. Maar stel dat mijn leven ervan afhing. Stel dat ik werd bedreigd door een gek die zei dat het moest want anders. (...) 'Om te beginnen zijn ze heel hoog.'(...) Ze zijn zo groot, sommige, dat ze van die steunen nodig hebben. Die helpen de zaak overeind te houden, zeg maar. Die steunen heten luchtbogen. Om de een of andere reden doen ze me aan viaducten denken. Maar dat zegt je misschien ook niet veel, viaducten? Soms zitten er in de voorkant van kathedralen duivels en zo gebeeldhouwd. Soms voorname figuren. (...)' Ik breng er niet veel van terecht hé?' zei ik.(...) Hij knikte als om me aan te moedigen. (...) Ze zijn kolossaal. Ze zijn van steen. Met marmer soms.
Zo sukkelt de ik-persoon nog een tijdje verder. Dan krijgt hij het vreemde verzoek, om een kathedraal te tékenen.
Het zijn allemaal vlot leesbare verhalen die ik graag heb gelezen. Het is de sfeerschepping die ik knap vind in zijn verhalen. Het gevoel van ongepastheid, van verwachting, van wat fatsoenlijk is en wat niet. Ideaal voor wanneer u verhalen wenst te lezen die niet zo'n lange aandachtsspanning vergen.
Verhalenbundels lezen vind ik af en toe heel interessant. Je verbreedt je kennis van verschillende genres en auteurs. Er zijn verschillende auteurs die hier bijzonder begaafd en getalenteerd in zijn zoals bv ook de Russische schrijvers Gogol en Boenin. Meestal echter verkies ik de lange roman. Omdat het beginnen aan een boek altijd het moeilijkste moment is, dat is het moment dat je alle bekende referentiekaders even opzij moet zetten en je jezelf moet openstellen voor een totaal nieuwe wereld, waarvan je nog niet weet wat je er allemaal kan verwachten. Soms is het beginnen in een nieuw boek een zwaar karwei, als er bijvoorbeeld heel veel personages en verwantschappen worden voorgesteld, of als er eerst met een grote omschrijving van bijvoorbeeld een landschap of stad wordt begonnen.
Liefst stap ik dadelijk in het verhaal, zonder te veel inleiding of uitputtende omschrijvingen. Omdat het begin van een boek voor mij het moeilijkste moment is in een boek, lees ik niet zo vaak kortverhalen. Dat klinkt een beetje lui. Terwijl het toch soms heel erg de moeite kan zijn.
Ook schrijvers van kortverhalen wil ik voorstellen. Deze auteur moet
inderdaad geen vreemde blijven hier en graag stel ik dit boek aan u voor. Ik
werd geraakt door zijn prachtige verhalen en zal er een paar onder de loep
leggen.
Het eerste verhaal 'Aantekeningen voor mijn biograaf' begint als volgt:
'Knoop allereerst twee dingen in uw oren: ik haat
artsen en ik ben mijn leven lang nooit lid van een praatgroep geweest.'
Ik kan de
schoonheid van het verhaal het best tot haar recht laten komen door te citeren:
'Een week geleden ben ik uit Baltimore vertrokken
met de gedachte mijn zoon Graham op te zoeken. Ik denk de laatste tijd veel aan
hem, aan de dagen die we in de schuur van het oude huis doorbrachten, aan het
feit dat ik in zijn aanwezigheid het ene idee na het andere kreeg (...)Maar
mijn testament is af, ik heb mijn patentrechten gelegateerd en maak nu alleen
een paar aantekeningen voor mijn biograaf, die ze over enkele decennia, als de
ware invloed van mijn werk duidelijk wordt, misschien nodig zal hebben om
bepaalde punten op te helderen. (...) Alle latere diagnoses - en neem
maar gerust van me aan dat er nogal wat zijn geweet - zijn het resultaat van
twee krachten, beide op hun eigen manier verderfelijk: (1) het streven van het
psychiatrisch establishment in de afgelopen eeuw om excentricitei als een
ziekte te beschouwen, en (2) het verlangen van verschillende gezinsleden uit
mijn verleden om me gezeglijk te maken en me zo mogelijk te immobiliseren.
(...) Het concept van het elektrische
broodmes is me ontstolen in een wegrestaurant in Chevy Chase, door een man die
verkleed was als rendier en van wie ik onmogelijk had kunnen weten dat hij in
dienst was van Westinghouse.
Als Frank
bij zijn zoon aankomt doet diens vriend Eric open: Zijn gezicht krijgt iets geduldigs en in zijn
glimlach begint het medeleven der onwetenden door te sijpelen: zielige ouwe
kerel die ziijn leven lang al geestelijke problemen heeft, de ene maand up, de
volgende maand down, een vent die hoogdravende ideeën spuit die als zand door
zijn vingers glippen, waarop ik altijd zeg: zoek jij de naam Frank Singer maar
eens op bij het octrooibureau.
Ik vraag om pen, papier en een
rekenmachine en begin een idee te schetsen dat me zojuist is ingevallen - ik
voel Grahams nabijheid nu al - voor een fiets die de energie die heuvelaf
gegenereerd wordt kan opslaan in een kleine batterij en deze naar behoefte via
een instrumentje op het stuur weer loslaat als je heuvelop rijdt - een
potentiële goudmijn, gezien het feit dat de bevolking vergrijst en dat mensen
steeds meer vrije tijd hebben ten gevolge van vervroegde pensionering. (...) Nu
Graham er is, raakt mijn idee in een stroomversnelling en terwijl hij een
douche neemt, pak ik mijn bagage uit, verschuif het meubilair van het tuinhuis
en prik mijn tekeningen aan de muur. Als ik in het huis terugkom, vraag ik Eric
of ik de telefoon mag gebruiken (...)en dan bel ik mijn advocaat, mijn
ingenieur, mijn modelbouwer, drie reclamebureaus waarvan ik de nummers in de
gele gids vind, de Amerikaanse Bond van Gepensioneerden - dat zal de
belangrijkste markt zijn - een oude studievriend van wie ik me herinner dat hij
me eens vertelde dat hij had meegereden in de Tour de France, omdat ik denk dat
hij wel een invalshoek naar de fietsenindustrie zal weten, de directeur van
mijn bank om over financiering te praten, het octrooibureau, het natuurkundelab
van Cal Tech, de vrouw die ik de week voor mijn vertrek uit Baltimore mee uit
eten heb genomen, en drie plaatselijke drankwinkels voordat ik er een vind die
bereid is een krat Dom Périgon te bezorgen.
'Ik heb een suite voor ons
genomen,' zeg ik, rammelend met de sleutels. Graham rolt met zijn ogen en balt
zijn vuisten. 'Pap!' Er klinkt wanhoop in zijn stem door. 'Wat!' 'Hou op! Hou
nou eens op! Je bent in de war. Waarom denk je dat Linda en Ernie je niet
willen zien, pappa, waarom denk je? Is dat zo verbazingwekkend? Ze kunnen dit
niet aan! Mamma kon het niet aan! Begrijp je dat niet? Het is egoïstisch
van je om niet naar de dokter te gaan!' schreeuwt
hij, terwijl hij met zijn vuisten op zijn dijen bonkt. 'Het is egoïstischom je medicijnen niet in te nemen. Egoïstisch!'
Dit verhaal over een manisch-depressieve vader die vervreemd is van zijn zoon
is heel treffend, heel realistisch beschreven, de auteur weet heel goed weet
waarover hij het heeft. Je kan de toenemende ontreddering bij de zoon voelen en
je krijgt een kijk op het uit zijn voegen barstende gezwollen zelfvertrouwen
van de vader.
Het is een pijnlijk relaas maar ik vind het heel goed geschreven.
Volgende verhaal dat ik hier voorstel is 'rouwproces' het derde verhaal in dit
boek dat 9 verhalen telt in 251 bladzijdes. Dat begint als volgt:
'Een jaar na de zelfmoord van mijn moeder verbrak ik
de belofte aan mezelf dat ik mijn vader niet lastig zou vallen met mijn eigen
zorgen. Ik vertelde hem hoe ongelukkig ik was op school, hoe eenzaam ik me
voelde.(...) De volgende middag (...) zag hij een stopbord over het hoofd.
(...) Volgens de politieagent die in tranen op de voordeur klopte, was mijn
vader bij de eerste daverende klap dood geweest. (...) Omdat ik nog maar
anderhalf jaar naar de middelbare school moest, besloten we dat ik tot mijn
eindexamen daar kon blijven en ze zorgde ervoor dat ik bij een buurvrouw mocht
gaan wonen. (...) De buurvrouw besteedde geen aandaccht aan mijn komen en gaan
en ik brach zo weinig mogelijk tijd in hun huis door.
Op handenarbeid op school stuit hij op Gramm Slater, een boze jongen met een
engelengezicht. Hij stak een kop boven de andere jongens uit, was
nu al net zo fors als mijn vader en zijn bovenarmen waren bedekt met een laag
goudblond haar.
(...) Ik gaf me over aan het lawaai en
keek naar Gramm op de kruk naast de mijne. Hij zat voorovergebogen. Door zijn
versleten katoenen T-shirt volgde ik de volmaakte boog van zijn ruggengraag. Ik
wilde dat hij naar me keek. Ik wilde dat hij me aanraakte. Het kon me niet
schelen hoe.
(...) Daarna begon Gramm me flikker te
noemen en me voor schut te zetten tegenover mijn klasgenoten, die ontzet waren
omdat hij zo kon doen tegen iemand van wie iedereen wist dat hij in één jaar
tijd zijn beide ouders hadverloren. (...) Toen ik langs hem liep om mijn glas
op het aanrecht te zetten, stak hij zijn voet uit en lichtte me beentje. Ik
sloeg met mijn schouder tegen de tegelvloer, het glas vloot uit mijn hand en
viel aan scherven bij de deur van de koelkast. (...)'Sta je niet op?' vroeg hij
sarcastisch, al begrijpend dat ik dat niet ging doen, dat hij me van de grond
zou moeten tiillen. Dat besef leek hem kwaad te maken. Hij bracht izjn been
naar achteren en schopte me tegen mijn dij. Ik slaakte een kreun van opluchting
toen de pijn langst mijn ruggengraat omhoogschoot. 'Daar, rotzak. Zo goed?'Hij
bracht zijn glas naar zijn mond zodat de onderkant van zijn T-shirt uit de band
van zijn spijkerborke schoof en ik zag een beetje lichtbruin haar rond zijn
navel. Ik wilde mijn tong eroverheen laten glijden. Met heel mijn hart. Hij
deed een stap naar voren en drukte de zool van zijn schoon zachtjes tegen mijn
wang. 'Ik kan je pletten als een insect,' zei hij. Hij was niet de meest
welbespraakte jongen die ik ooit had ontmoet. Hij was alleen degene wiens pijn
ik meer dan heerlijk vond. Ik stak mijn hand uit en greep zijn enkel maar hij
rukte zijn been meteen los, schopte me hard in mijn maag en ramde me tegen de
kastdeur.
Ditverhaal vond ik heel mooi omdat het schrijnend pijnlijk laat voelen hoe
een jongen met het massieve verlies van zijn beide ouders omgaat, niet bij
machte is zijn verdriet te uiten en zich daarom stort in een gewelddadige
relatie tot een medestudent.
Ook de andere verhalen gaan over moeilijke levenssituaties en hoe mensen zich
daaronder gedragen. Mensen laten zich niet hoofdzakelijk leiden door rationele
overwegingen maar veelal door al dan niet bewuste complexen, verborgen
kwetsuren en persoonlijke eigenaardigheden.