Ik wil de boeken voorstellen die ik grààg gelezen heb. Misschien zijn er daarbuiten nog hartstochtelijke lezers die soms eens iets willen horen van een zielsgenoot over diens ervaringen in het onuitputtelijke rijk van het geschreven woord. Volg me op Twitter om op de hoogte te zijn van mijn jongste besprekingen: volg "muilpeerd"
26-02-2012
Hoe kies je een boek?
Het is voor mij een
onuitputtelijk plezier te weten dat er miljoenen boeken op de wereld zijn, zo
weet ik dat ik nooit in mijn leven droog zal komen te staan.
Zelfs al bestaan er dan zoveel boeken die je niet de moeite van het lezen waard
vindt, toch vind je in die gigantische hooiberg af en toe die naald die
schittert van scherpte en schoonheid.
Anderzijds is het voor mij soms een ontmoedigende gedachte te weten dat ik
nooit zoveel zal kunnen lezen als ik wel zou willen. Zo verzucht ik soms, in de
sofa gezeten in een boek lezend: Terwijl ik dit matige boek lees had ik een
ander, veel beter kunnen lezen
Maar zelfs dan, stel dat ik elke dag een prachtig boek onder handen kreeg, dan
nog zou mijn leven niet lang genoeg zijn om ze allemaal te kunnen lezen.
Maar moet een mens daar om treuren? Een gepassioneerd reiziger zal ook nooit
élke plek van de wereld te zien krijgen, de wetenschappelijk onderzoeker zal
ook nooit klaar zijn met zijn zoektocht naar het hogere weten.
Het mooie is juist het zoeken, het zoeken naar die zeldzame diamant, en als ik
die dan vind, dan kan ik tranen in mijn ogen krijgen van ontroering, dan moet
ik soms zelfs het boek terzijde leggen om mezelf te herstellen van de
overrompelende schoonheid van wat ik net onder ogen kreeg. Dan is het haast te
veel voor één mens om te bevatten. Dan moet ik als het ware om mezelf te
beschermen het boek in kleine stukjes lezen, nu eens een bladzijde, morgen twee
bladzijden, omdat het boek mij anders te massief en te overspoelend zou
omverblazen. Dat zijn die zeldzame ogenblikken van ... tja, hoe noem je dat?
van waarlijk tot in het diepst van je ziel geraakt worden door iets dat zo
overrompelend is in zijn schoonheid dat het haast pijn doet. Dan voel je dat de
schrijver, hier en nu, rechtstreeks tot je hart spreekt.
Op welke manier kiezen mensen boeken die ze gaan lezen? In mijn reeds lange
lezende leven heb ik ervaren dat er verschillende manieren zijn om te komen tot
de keuze van een boek. De voornaamste zijn, voor mij althans:
- Ik baseer me op recensies, die me echter al vaak
teleurgesteld hebben. De hype van het moment blijkt vaak de hoge verwachtingen
niet te kunnen inlossen. Soms echter ontdek je langs deze weg wél een goed
boek. Meestal wacht ik enkele jaren tot de hype is gaan liggen en lees ik het
daarna misschien wel eens, om te zien wat er overblijft van het getoeter in de
media.
- Ook tips van vrienden die zelf graag lezen en die
enthousiast zijn over een boek kunnen je helpen bij je keuze. Dat enthousiasme
kan op mij overslaan, dan neem ik mijn agenda en noteer titel en auteur. Met
boekenliefhebbers praten over boeken is ook geweldig plezierig en kan zeer inspirerend
zijn. Zo zijn er de duidelijke verschillen in interpretatie die we hebben over
de gebeurtenissen in het verhaal.
- Een andere manier om een boek te kiezen lijkt op de vorige maar is niet
helemaal hetzelfde: Soms geven mensen je boeken cadeau.
Ze weten dat je graag leest en willen je een plezier doen door je een boek
cadeau te doen. Dat kan genante taferelen opleveren. Misschien heb ik het boek
al gelezen, interesseert het onderwerp me totaal niet, vind ik het slecht
geschreven. Toch voel ik me verplicht, uit erkentelijkheid voor dit cadeau, om
dit boek uit te lezen. Dit lijkt nog het meest op lezen op commando voor
school.
- Nog een
manier die ik niet zo stom vind als op ze op het eerste gezicht wel lijkt, is
gewoon blindweg een boek uit het boekenrek van de
bibliotheek nemen, omdat de titel je veelbelovend lijkt, of omdat de naam van
de auteur je vaagweg bekend voorkomt, of omdat je de flaptekening mooi vindt,
of gewoon zonder enige reden Vaak valt dit tegen maar soms kom je heuse
pareltjes tegen. Ik tracht elke keer als ik naar de bib ga en bijvoorbeeld
zeven boeken leen, er steeds eentje in het wilde weg te nemen. Dit biedt me de
kans om aangenaam verrast te worden, en op die manier stap je uit je vertrouwde
referentiekader.
- Je kunt ook een boek kiezen op thema. Als je
bijvoorbeeld meer te weten wil komen over de Tweede Wereldoorlog, over het
communisme, over religies of wat dan ook, dan zoek je boeken op basis van hun
thema.
- Dan heb je nog het selecte groepje van favoriete schrijvers.
Zowel levende als dode. Bij de levende tracht je elk nieuw boek te bemachtigen
en heb je heel hun oeuvre reeds gelezen. Bij de dode tracht je alles te zoeken
wat de auteur ooit geschreven heeft. Dat is niet altijd gemakkelijk; zo zoek ik
al jaren naar de voor mij nog ontbrekende werken van Emile Zola.
- Als ik aan mijn kinderjaren denk, moet ik automatisch denken aan de voor
mij verboden boeken. Die vond ik uiteraard het meest fascinerend.
Nieuwsgierig als ik was geloofde ik dat die verboden boeken vast ontzettend
interessant moesten zijn. Dus maakte ik er een wedstrijd van om er zoveel
mogelijk van te lezen. Dan kun je denken aan boeken zoals De duivelsverzen
van Salman Rushdie of boeken over controversiële thema's. Het is helaas wel zo
dat die verboden boeken vaak hun aantrekkelijkheid verliezen zodra ze niet meer
verboden zijn. Veel heeft ook met de tijdsgeest te maken. Wat honderd jaar
geleden schandalig was is vandaag vaak heel gewoon, bijvoorbeeld Nana
van Emile Zola. Onder deze noemer zou ik ook de guilty pleasures
kunnen plaatsen. Boeken waar je liever niet mee betrapt wordt op de trein.
- Een heel belangrijke bron van inspiratie voor mij zijn verwijzingen
in boeken. Op die manier ben ik tot een boek van Joseph Roth
gekomen. Toen ik een roman van Stefan Zweig las vertelde hij over de schrijver
Joseph Roth die hij hoogst apprecieerde, en omdat ik de schrijver Stefan Zweig
waardeerde hoopte ik bij die collega van hem ook iets moois te vinden. Zulke
verwijzingen in boeken zijn talrijk en onuitputtelijk. Hoe meer je leest, hoe
meer verwijzingen je tegenkomt. Alsof je ontdekt dat je, door veel te lezen,
steeds meer beseft hoe ontzettend veel je nog niét gelezen hebt.
De diplomaat Felix Hoffman is een ongewone held, treurend om zijn gestorven
kinderen, lijdend onder het verlies van de slaap en zoekend naar de waarheid
van de filosoof Spinoza. Hoffman leest Spinoza in de nachten zonder slaap, zich
daarbij volstoppend met resten van diners tot de ochtend aanbreekt. Hoffman -
laat in zijn leven benoemd tot ambassadeur te Praag - belandt in een wereld van
geheimen en dubbelzinnigheden en ten slotte blijft hem niets anders over dan te
vluchten. Het boek
handelt over iemand die in eten troost zoekt en kampt met overgewicht. Dit
gegeven wekte reeds mijn interesse maar het verhaal heeft veel meer te bieden.
De eerste zinnen van het boek:
Freddy
Mancini had vier steaks verorberd bij de Hongaar, maar hij had honger toen hij
door de gang naar zijn hotelkamer sjokte. Het was warm in Europa. Freddy's
enorme buik hing zwaar onder zijn zwetende borstkas, de op maat gemaakte
spijkerbroek spande om zijn vette billen. Bobby, zijn vrouw, liep soepel naast
hem. Zij verweet hem dat hij vanavond zijn dieet had verknald.(...) Hij moest
afvallen anders zou hij geen vijf jaar meer te leven hebben, maar de honger was
kwellend, een wilde hond in zijn maag die woest om zich heen vrat. Hij was
ongelukkig, en dat gevoel, zo wist hij nu, werd gekenmerkt door het ontbreken
van hoop.
De intrede
van het hoofdpersonage in het tweede hoofdstuk begint met diens ontdekking van
Spinoza:
Nadat de Ervaring mij
geleerd had, dat alles wat in het alledaagse leven veelvuldig voorvalt, ijdel
en futiel is, en toen ik zag dat alle dingen die ik vreesde of waarvoor ik bang
was, in het geheel geen goed en kwaad in zich bevatten tenzij voor zover de
ziel erdoor bewogen wordt, kwam ik uiteindelijk tot het besluit om te gaan
onderzoeken of er iets bestaat dat een waarachtig goed is, dat zich laat
verwerven en dat alleen, zonder alle overige goederen, in staat is de ziel te
vervullen, dat wil dus zeggen of er iets bestaat waarvan ik, nadat ik het
gevonden en verworven had, eeuwig zou kunnen genieten in een voortdurende en
maximale vreugde.(...) Terwijl de mooie, zilte kaviaar zijn verhemelte streelde, probeerde Felix
Hoffman, de negenvijftigjarige diplomaat greep te krijgen op deze zin. Hoffman
had zijn lichaam zwaar op de proef gesteld. Hij had hard gewerkt, ook in de
warme landen had hij lange werkdagen gemaakt, had veel gegeten en gedronken en
tot enkele jaren geleden was hij een kettingroker geweest. Hij was bang voor de
lange middagen na dit ambt. Hij had geen hobby's, geen passies, geen
bezigheden. Sinds hij in Houston gestationeerd was geweest, martelde hij 's
nachts zijn slokdarm en maag met wat de koelkast te bieden had en las hij
daarbij het liefst kranten, tijdschriften en reclamefolders. De relatie
met zijn vrouw Marian is al jarenlang bekoeld en Hoffman is een eenzaam man:
Hoffman
was een lafaard. Hij was niet meer dan een slapeloze alcoholicus met chronische
honger die het recht om te bestaan al lang geleden had verspeeld. Hij wist dat
hij zich op lage wijze door de defecten van zijn karakter liet leiden, waardoor
hij er altijd wel een excuus bij kon slepen dat perfect verklaarde waarom hij
Marian niet kon verlaten. Er was geen passie meer die hen bond. Wat er wel was,
was verdriet, in overvloed zelfs. Toch moeten
we uit het bovenstaande niet concluderen dat dit een deprimerend boek vol
zelfmedelijden is.
Hoffman richtte zich weer op Spinoza, de filosoof die rijp was voor de gok.
Deze was bereid de drie dwalingen die de mensen verblind najagen: rijkdom, eer
en lust, in te ruilen voor een onzekere zoektocht naar het hoogste geluk.
De filosoof vertelt:
Ik zag immers dat ik in het hoogste gevaar
verkeerde en dat ik wel genoodzaakt was om met alle krachten een geneesmiddel,
hoe onzeker ook, op te sporen, zoals iemand die aan een dodelijke ziekte lijdt
en de dood ziet naderen tenzij hij een geneesmiddel aanwendt, gedwongen is om
met alle krachten een onzeker geneesmiddel aan te grijpen omdat zijn hoop
daarop geheel en al gevestigd is. Terwijl hij een reepje van de plak ham scheidde en dit met zorg om een
schijf meloen wikkelde, beaamde Hoffman dat ook hij in het hoogste gevaar
verkeerde, het gevaar van de onherroepelijke aftakeling: - Bij het urineren duurde het soms een halve minuut voordat de straal enige
substantie kreeg. Wanneer eindelijk de blaas geledigd was, had hij moeite met
afsluiten en zelfs na het dichtknopen van zijn broek druppelde hij na. - Zijn anus kneep niet meer feilloos zijn darmen af en ongemerkt
beschilderde hij zijn onderbroek. - Raadselachtige pijnen schoten door zijn ledematen. -Als hij een keer in een melancholieke opstandigheid een Mahler-uitvoering
van Leonard Bernstein beluisterde, begonnen opeens zijn oren te suizen. - 's Nachts werden zijn ogen door onzichtbare naalden doorboord. - Soms kromp zijn maag samen alsof hij arsenicum had gegeten. - Gal spoot uit zijn slokdarm in zijn keel. - Zijn gewrichten schuurden over elkaar. - Nagels groeiden in het vlees. - Behalve op zijn hoofd groeiden er op allerlei plekken dikke haren uit
zijn huid. - Een strenge pijn steeg uit het midden van zijn borst op, trok via zijn
nek naar zijn linkerarm en schoot naar zijn vingers. Hij wist wat dat
betekende, had er meer dan eens over gelezen en ook zijn dokter had hem dat
verteld: de kransslagaders zaten verstopt, alles dichtgeslibd en verroest. Zijn dokter had hem aangeraden om met een streng dieet zijn cholesterolniveau
omlaag te brengen. Als je zo doorgaat krijg je onherroepelijk een infarct.
Al meer dan twintig jaar kon hij niet meer slapen. Op 6 september 1968
stierf Esther, het tweelingzusje van Mirjam. Esther was de eerste dochter die
hij begraven had. Zestien jaar later had hij naast haar de kist van Mirjam in
de grond laten zakken.
Wat was zijn eeuwige en oneindige zaak? Hij had zijn eergevoel bevredigd nu
hij hier de hoogste vertegenwoordiger van het koninkrijk aan de Noordzee was.
Marian dienen, dat had hij misschien ooit zijn eeuwige en oneindige zaak
genoemd. Sinds de dood van Mirjam, een overdosis in een junkenpension aan de
Warmoesstraat, had Marian zich voorgoed teruggetrokken in haar studie over
Vondel's sonnetten, 'het definitieve boek over hem' zoals zij het met zelfspot
noemde, waar zij een paar jaar na Esthers dood aan was begonnen.
Marian had een buitenechtelijke relatie die vijf jaar duurde.
Een jaar of tien geleden, hij was toen Consul-Generaal in Houston, groeide
de snack die hij 's nachts wel eens nuttigde uit tot een complete maaltijd,
samengesteld uit wat hij in de grote Whirlpoll koelkast aantrof. De
vraatzucht die zijn omgeving daar regeerde brak zijn tere zelfbeheersing.
Wanneer hij begon wist hij dat hij niet meer kon stoppen. Zelf sloeg hij
voorgerechten en desserts en complete tv-dinners in. Zittend voor de
tv, die in de States 's nachts bleven uitzenden, verorberde hij in razende
honger borden vol voedsel. Zijn vorm van honger werd geboren toen de eerste
mens geboren werd, duizenden jaren geleden, toen Honger en Angst één woord
waren. (...) Marian gaf zijn honger een naam, zoiets als 'Parkinson's' of 'Alzheimer's'
- zij noemde het 'Hoffman's honger.(...) Hij hield zich vast aan het aanrecht en wankelde de keuken uit, naar het
halletje dat toegang gaf tot de tuin. Maar eerst opende hij de wc-deur en hij
liet zich op zijn knieën zakken. Alleen al de aanblik van de wc-pot bracht zijn
maag van streek. Hij hoefde niet eens zijn vinger te gebruiken, zijn slokdarm
begon direct te pompen en de eerste zurige golf braaksel spoot in zijn keel,
golfde over zijn tong en spatte op de witte bodem van de pot. De figuur
uit het eerste hoofdstuk, Freddy Mancini, daagt weer op wanneer hij in een
geblindeerde bestelwagen naar een plek in de buurt van Washington wordt
gebracht.
Hij was weer terug op Amerikaanse bodem,
Europa kon hem gestolen worden. De steentjes knerpten onder zijn
driehonderdvijftig pond.
Ene John Marks wil Freddy ondervragen over een
'ongeluk' waarvan Freddy toevallig getuige was tijdens zijn Europese reis.
... ten overvloede
wil ik u nog eens bedanken namens de regering van de Verenigde Staten. Uw
vervulling van uw burgerplicht waarderen we in hoge mate. We zullen dit niet
vergeten.(...) U bent hier in een safe house, meneer Mancini. We gebruiken ze als we in
alle rust met iemand willen praten (...) We doen dit natuuurlijk alleen als we
met een waardevolle relatie te maken hebben. Wij denken dat u dat bent.(...) De man die u in de nacht van 21 juni heeft gezien was Michael Browning? 'Zo
stelde die zich voor, ja.' Michael Browning werkte voor ons. Hij was daar met
een opdracht. We hebben sinds die nacht niks meer van hem gehoord. We maken ons
zorgen over zijn lot.
Felix
Hoffman was teruggeroepen voor 'consultaties'. De Nederlandse regering maakte
op deze wijze haar verontwaardiging kenbaar over de schending van de
mensenrechten in Tsjechoslowakije, waar zomaar drie brave Nederlanders in
elkaar geslagen waren. In zijn
hotelkamer wordt hij opgebeld door Wim Scheffers, die voorstelt om samen te
gaan eten. Even later zitten ze tegenover elkaar in een Italiaans restaurant.
Wim zag er goed uit, ze waren even oud maar hij oogde tien jaar jonger dan
Hoffman.
Wim wist
dat Felix' huwelijk al jaren geleden was verdord.
Ze praten over ditjes en datjes en als ze het
restaurant verlaten zegt Wim dat hij hem iets wil vertellen. Ze stappen in de
huurauto van Felix.
Waar moet je heen?' Ik wijs je de weg wel
antwoordde Wim. 't Gaat over Mirjam. Hoffman, hees opeens, vroeg: 'Mijn
Mirjam? Mirjam is al vijf jaar dood, Wim.' 'Dat weet ik Felix. Ze is dood, maar
ik ben toevallig iets tegengekomen dat met haar ... dat met haar te maken
heeft, ook al is ze dood.'
Blijkt dat Wim met een kennnis naar een pornofilm
is gaan kijken.
Wim haalde adem, ging
verder. 'Nou ... we gingen naar een ... pornobioscoop en daarin speelde ...' De
consequentie van het bezoek aan de pornofilm werd Hoffman in een fractie van
een seconde duidelijk. Hij trok wit weg. Pijn trok uit zijn buik naar zijn
borst, alsof hij op de plee zat en iets onmogelijks van zichzelf wilde, en
luid, alsof ze in alle café's in de hele straat tegelijk de volumeknop van de
versterkers opendraaiden, hoorde Hoffman opeens de radeloze kakofonie daar, het
favoriete deuntje van de waanzin. Hoffman gaat
als een bezetene tekeer om de kopieën van de film waarin zijn dochter voorkomt
op te sporen en af te kopen. Dit wordt een obsessie waar hij alles voor
overheeft.
Zowel Freddy Manciani als Hoffman zijn tragische figuren, vergeefs op zoek naar
waardigheid en zin in het leven. Ze overschouwen beiden hun leven als een
mislukking en beiden uiten ze die door zich over te geven aan braspartijen. Je
zou misschien kunnen zeggen dat Freddy Hoffman in het kwadraat is, of dat
Hoffman zoals Freddy zou kunnen worden.
Ik heb het boek heel graaag gelezen, het nam me mee vanaf de eerste bladzijde
en het is voor mij in de eerste plaats een verhaal over een eenzame man die
treurt om de dood van zijn kinderen. De context van actualiteit en het
communistisch regime in Praag dient mijns inziens eerder als decor om de
personages een setting te geven en wordt niet diep uitgewerkt.'
De hoofdstukken zijn onderverdeeld in data, bijvoorbeeld De nacht van 21
juni 1989 of De middag van 7 augustus 1989, enzovoort. Het boek
telt 290 blz.
Ik vond dit boek een mooie opener in het oeuvre van Leon De Winter, die nog
meer fraais heeft geschreven (o.a. De ruimte van Sokolov, Super Tex,
Gods gym, Zionoco).
De jeugdtrauma's van de Parijse
garagehouder Abel Tiffauge culmineren in een obsessie die hem naar zijn noodlot
voert. Dat noodlot, door Tiffauges gevoeld als onontkoombaar, brengt hem in
1939 via een arrestatie wegens de vermeende verkrachting van een jong meisje,
een episode als postduivenverzorger in het Franse leger en Duits
krijgsgevangenschap, naar Pruisen. Korte tijd fungeert hij als hulp van de
jachtopziener op het landgoed van Göring; dan wordt hij overgeplaatst naar een
door de SS gedreven opleidingsinstituut waarvoor hij jongens moet ronselen. Dit boek heb ik heel graag gelezen om veel verschillende redenen. Zo is
er om te beginnen de eerste bladzijde die me dadelijk gefascineerd meevoerde.
Ik geef hier de eerste zinnen:
3 januari 1938. Je bent een monster,
zei Rachel soms tegen me. Een monster? Dat wil zeggen zo'n fabelachtig,
vraatzuchtig wezen dat opdoemt uit de nacht der tijden? Ik geloof zeer zeker
aan mijn fabelachtige aard, ik bedoel aan die heimelijke overeenstemming die
diep onder de oppervlakte mijn persoonlijk lot met de loop der dingen verbindt
en het in staat stelt deze in zijn richting om te buigen.
Deze eerste zinnen zijn sleutelzinnen die heel het verhaal lang de
hoofdfiguur vergezellen, hun betekenis waarmakend en verduidelijkend.
Tiffauges verhaalt van zijn jaren als jongen in een kostschool waar hij het
aanvankelijk heel zwaar te verduren had. Tot Nestor in zijn klas en zijn leven
kwam:
Nestor. Ik heb altijd een voorgevoel
gehad dat hij met hernieuwde kracht in mijn leven zou terugkeren. In
werkelijkheid was hij er nooit uit verdwenen, maar sinds zijn dood was zijn
greep op mij verslapt en volstond hij met af en toe een klein teken zonder
diepe betekenis - soms zelfs grappig - opdat ik hem niet zou vergeten.
In zijn tijd op de kostschool maakt hij kennis met het leven van
Sint-Christophorus. Even later zegt hij:
(...) zou ik genoeg hebben aan mijn
hele leven om de diepe relatie te doorgronden die de legende van
Sint-Christophorus met het lot van Nestor verbindt, dat lot waarvan ik de
ingewijde en de uitvoerder ben? De legende komt erop neer dat Christophorus de grootste vorst ter wereld
wil dienen. Na lang zoeken besluit hij dat Christus de grootste heerser van de
wereld is. Een kluizenaar zegt hem dat, als hij Christus wil dienen, hij bij
een rivier moet blijven om er allen die er verschijnen over te zetten, daar hij
lang van gestalte en kloek van leden is.
Na lange tijd deze taak uitgevoerd te hebben wordt Christophorus
geroepen door een kind dat hem vraagt overgezet te worden. Christophorus tilt
het kind op zijn schouders en stapt de rivier in om naar de overkant te gaan.
Het kind wordt steeds zwaarder en weegt als een blok lood op zijn schouders.
Hij waadt verder, het water wordt hoger en hoger, en het kind drukt met een
steeds ondraaglijker gewicht op zijn schouders, zodat Christophorus vreest ten
onder te gaan. Hij ontkomt ternauwernood. Wanneer hij ten slotte de rivier
heeft overgestoken zegt het kind tot hem: Verwonder u niet, Christophorus, ge hebt niet alleen de ganse wereld
getorst, maar ge hebt op uw schouders hem gedragen, die de wereld geschapen
heeft; want ik ben Christus uw Koning.
Dit is een sleutelmoment in deze geschiedenis:
Want dat fundamentele begrip van het
dragen, de forie, vindt men ook in de naam Christophorus, de Christus-dragende reus.(...) Het gewicht van het
kind op mijn nek, waarmee mijn eigen hondertien kilo werd vermeerderd bracht me
in extase. En toch zou ik mijn 'forische extase' het beste kunnen omschrijven
als een gevoel van lichtheid, van verlichting, van lichtvoetige vreugde. Een
soort opheffing veroorzaakt door een vergroot gewicht! Wonderlijke paradox! Het
woord inversie komt me meteen voor de pen. Er heeft in zekere zin een omkering van
tekens plaats gehad; het meerdere is minder geworden, en vice versa. Heilzame,
zegenrijke, goddelijke inversie Als dit allemaal te veel symboliek is moet je dit boek zeker niet lezen
want het boek bulkt, loopt over van symboliek. Soms wordt het zelfs wat te veel
van het goede. Toch bleef ik gefascineerd verder lezen al vond ik de eerste
helft de beste.
Het leven van Tiffauges lijkt zich volledig op zichzelf teruggeplooid te
hebben. Zijn belevenissen hebben betekenis in de symboliek die ze voor hem
uitstralen. Contact met anderen lijkt enkel in functie daarvan te bestaan. We
lijken kennis te maken met een mens die zeer weinig empathie heeft. Het is soms
moeilijk om sympathie voor hem op te brengen, ik vermoed dat het ook niet de
bedoeling van de schrijver was om een sympathiek personage neer te zetten.
Als hij geobsedeerd raakt door een klein meisje, zijn zijn gedachten als volgt: De vraag die ik me
stel is deze: hoe zou de forie met een meisje zijn? Mijn opvoeding alleen onder
jongens maakt van het vrouwelijke kind voor mij een terra incognita die ik popel om te
verkennen. Hij legt contact met het meisje, brengt haar regelmatig met zijn auto
naar huis. Als het meisje wordt verkracht en hij in de buurt is wijst iedereen
hem, het meisje incluis, als dader aan. Als lezer is het ook niet duidelijk of
hij hier niets mee te maken heeft, ondanks zijn eigen ontkenning. Het ontbreken
van enige empathie tot zijn medemens doet je als lezer twijfelen aan zijn
onschuld.
Omdat de oorlog net is uitgebroken wordt hij, hoewel schuldig bevonden, niet
opgesloten maar moet hij dadelijk meetrekken als strijder. Hij krijgt de taak
om voor de postduiven te zorgen. Hij kwijt zich met veel zorg en aandacht aan
deze taak.
Later wordt hij samen met een kolonel en twee officieren krijgsgevangen
genomen. Wanneer ze weten dat ze worden overmeesterd dicteert de kolonel net
daarvoor een bericht aan Tiffauges, dat hij moet versturen met een postduif. In
plaats van het gesprokene neer te pennen, schrijft hij het volgende:
Waarde luitenant. We zijn gevangen
genomen. De witte en de twee rode [duiven] zijn door de kolonel vermoord. De zwarte heeft bij
grote hitte een lange tocht gemaakt. Hij moet te drinken hebben, maar alleen
lauw water, en geeft u hem, aangezien hij wat zwak is, twee levertraancapsules
per dag. De grote gele heeft weer onbevruchte eieren gelegd, dat komt omdat ze
zich alleen onder de wijfjes prettig voelt. ( ) In welke benarde situatie Tiffauges zich ook bevindt, hij lijkt geen
vrienden te zoeken. Hij blijft steeds op zoek naar symbolen in zijn omgeving,
de natuur, in zijn medemensen, maar niet naar vriendschap:
De volgende dag reeds werd Tiffauges
van de drie officieren gescheiden en kwam op een fabrieksbinnenplaats in
Straatsburg terecht met enkele honderden medegevangenen. Hij kende er ten
minste één van, de chauffeur Ernest, maar hij was weinig geneigd zich met wie
dan ook te bemoeien. Als krijgsgevangene worden ze aan het werk gezet voor het uitgraven van
een kanaal. Zijn inzet wordt met argwaan bekeken door zijn medegevangenen en
hij maakt zichzelf hierdoor niet populair:
Zijn reputatie van bezeten werker had
ertoe geleid dat men hem aanzienlijk minder streng was gaan bewaken, en het
gebeurde niet zelden dat hij verscheidene uren lang aan zichzelf werd
overgelaten.
Omdat hij meent dat het hem dichter bij zijn voorbestemde lot zal
brengen heeft hij er geen probleem mee te collabereren met de Duitsers. Hoe je
dit als lezer moet opnemen is een vraag, het zet je aan het denken. Een man
gaat zijn weg, ondanks alle morele of welke andere dilemma's dan ook, omdat dit
hem nu eenmaal brengt waar hij meent te moeten zijn.
Het onderwerp kan controversieel zijn, je kunt het hoofdpersonage een
verwerpelijk persoon vinden. Maar ik vind dat het boek prachtig, meeslepend en
intrigerend is geschreven.
Oer is een plek gelegen in het midden van het heelal. ... In het noorden
wordt de grens van Oer gevormd door de weg van Taszow naar Kielce die druk en
gevaarlijk is, omdat hij de reiskoorts aanwakkert. Over die grens waakt
aartsengel Rafaël.(...). Het zuiden (...) is gevaarlijk omdat het het verlangen
naar bezitten en bezeten worden opwekt. Aan die kant wordt Oer beschermd door
aartsengel Gabriël.(...) Het gevaar van de westgrens vormt het vervallen tot
hoogmoed. Deze grens wordt bewaakt door aartsengel Michaël.(...) Het gevaar van
de kant van het oosten is de domheid, die een gevolg is van de drang tot
filosoferen. Hier wordt de grens bewaakt door aartsengel Uriël.
Als het begin u te wazig en te mytisch voorkomt, dan moet u dit boek zeker
niet lezen. De charme en bekoring van dit boek lagen er voor mij net in dat het
me meevoerde in een soort voorwereldlijk sprookje Al is het soms een grimmige
sprookjeswereld.
Het boek begint in 1914 en speelt zich af in Polen. Ook de auteur is Poolse.
Alle hoofdstukken hebben de titel De tijd van ... (De tijd van
Genowefa, De tijd van Aartje en zo verder), en zo krijgt elk personage
zijn eigen titel.
Ik geef nu enkele citaten om de lezer een beeld te geven van het taalgebruik en
het sprookjesachtige:
Ze ademde diep en perste. Ze huilde en keek naar boven. Tussen de vermolmde
planken door zag ze een onbewolkte hemel. En daar zag ze haar kind. Het kind
kwam onzeker overeind en ging op zijn benen staan. Het keek naar haar zoals nog
nooit iemand naar haar had gekeken; met een overweldigende, onuitsprekelijke
liefde. Het was een jongetje. Hij raapte een takje van de grond dat in een
kleine ringslang veranderde. In het
prachtige hoofdstuk De tijd van Floortje klinkt het zo:
De
mensen denken dat de oorzaak van de waanzin een grootse en dramatische
gebeurtenis is, een soort lijden dat niet te verdragen is. (...) Floortje was
geruisloos gek geworden. Eerst had ze hoofdpijn gekregen en kon ze 's nachts
niet slapen. De maan hinderde haar. (...) Op haar vijfenveertigste bereikte
Floortjes lichaam, bevrijd van de kring van eeuwig baren, haar eigen nirvana
van onvruchtbaarheid. Vanaf het moment dat Floortje gek was geworden, begon het
aantal honden en katten op haar boerderij toe te nemen. Al gauw begonnen de
mensen haar te zien als de redding voor hun kwade geweten en in plaats van
jonge katjes of puppy's te verzuipen wierpen ze die onder de hortensiastruiken.
Floortje behandelde de dieren altijd met respect, alsof het mensen waren. 's
Ochtends zei ze 'goedemorgen' tegen ze en bij het neerzetten van de kommetjes
melk vergat ze niet om 'smakelijk eten' te zeggen. Sterker nog, ze zei niet
'hondenbeesten' of 'kattenbeesten' tegen ze, want dat klonk zo onmenselijk. Ze
zei 'hondenlui' en 'kattenlui', zoals je ook zegt 'timmerlui' en
'brandweerlui. De markante
persoonlijkheden volgen elkaar op en weten elk op hun beurt de lezer mee te
voeren in diens eigen leefwereld. Ik dacht eerst dat de gebrekkige Izydor snel
zou sterven maar hij verrast iedereen:
Op zijn
eerste verjaardag had Izydor nog niet één tandje. Hij kon nauwelijks zitten,
hij was niet veel gegroeid. Je kon zien dat zijn hele groei in zijn hoofd ging
zitten; ofschoon zijn gezichtje klein bleef, groeide Izydors hoofd vanaf de
lijn van zijn wenkbrauwen zowel in de lengte als in de breedte.
De dokter zegt: Het kan een waterhoofd zijn
en het kind zal daar hoogstwaarschijnlijk aan sterven. Er is niets aan te doen.
(...) Naarmate de jaren verstreken drong het steeds meer tot Izydor door dat
hij nooit uit Oer weg zou gaan. Hij herinnerde zich nog de grens in het bos,
die onzichtbare muur. Die grens was er voor hem. (...) Hij had geen zin om op
te staan. Het was heerlijk om zo te liggen dromen.(...) In de droom heerste
stilte. Zelfs wanneer de reusachtige gevaartes tegen elkaar aan schuurden ging dat
niet gepaard met enig gekras of zelfs maar geritsel. In die droom was ook geen
Izydor. Er was slechts een vreemde observator, een getuige van gebeurtenissen
uit zijn leven die weliswaar in Izydor woonde, maar hem niet was. Een
buurvrouw komt langs bij Izydors moeder en zegt: Misschien heeft ieder
normaal gezin wel behoefte aan een soort veiligheidsventiel voor normaliteit,
aan iemand die al die kleine beetjes waanzin die wij in ons dragen op zich
neemt.
Verder in De
tijd van meneer pastoor:
Hoe is
het mogelijk dat hij, een priester, zoiets absurds voelde? Haat jegens een
rivier En toch was het haat. Meneer pastoor was het zelfs niet te doen om het
weggespoelde hooi, hem ging het om de nonchalance en de plompe koppigheid van
de Czarna, haar onvoorspelbaarheid, egoïsme en grenzeloze botheid. Als hij zo
aan haar dacht klopte het warme bloed tegen zijn slapen en stroomde sneller
door zijn aderen. Hij werd erdoor meegesleept. Hij stond op en kleedde zich
aan, ongeacht het uur van de nacht, en dan verliet hij de pastorie en liep de
weilanden in. De koude lucht ontnuchterde hem. Hij glimlachte tegen zichzelf en
zei: 'Hoe kun je nu kwaad worden op een rivier, een doodgewone uitholling in de
grond. Een rivier is maar een rivier, niets meer dan dat.' Maar als hij daar
dan zo aan haar oevers stond kwam alles weer naar boven. Hij werd bevangen door
afkeer, walging en woede. Het liefst zou hij haar nog met aarde hebben
dichtgegooid, van de bron tot aan de monding. En hij keek om zich heen of
niemand hem zag en dan rukte hij een tak van een elzenboom en ranselde er het
cilindrische schaamteloze lijf van de rivier mee af.
Ik zou wel
kunnen blijven doorgaan met prachtige stukjes uit het boek neer te schrijven
maar ik meen dat als het bovenstaande jou niets zei, dit boek niets voor jou
is. Als deze stukjes uit het boek je wél aanspraken, ga dan snel het boek
zoeken en geniet van elk hoofdstukje als een aparte parel in een kostbare
ketting. (235 blz.)
Toen ik ooit gedwongen
was te verhuizen en mijn intrek te nemen in een kleinere woning zag ik me
geplaatst voor het volgende probleem: Ik had te veel boeken. Ze zouden niet
allemaal in mijn nieuwe woning passen. Ongeveer de helft ervan moest ik
opgeven. En toen begon de harde weg om boeken te elimineren.
Van enkele boeken wist ik vlot dat ik ze makkelijk zou kunnen missen. Van
andere boeken wist ik zeker dat ik ze nooit kwijt wilde. Het waren die boeken
tussenin die de keuze zo moeilijk maakten. Die boeken die zeker niet slecht
waren maar die me ook niet omvergeblazen hadden.
Maar niet elk boek hoeft je omver te blazen. Alles hangt af van wanneer je een
boek leest, in welke gemoedstoestand je je op dat moment bevindt, welke
verwachting je hebt als je aan het boek begint en op welke wijze het boek
afweek van je verwachting.
Het boek Een
schaaknovelle zou zeker met me mee mogen verhuizen. Niet alleen omdat het
zo dun en klein is dat je er altijd wel een plekje voor vindt maar omdat het me
van de eerste bladzijde tot de laatste in zijn ban hield.
De eerste zin luidt: Op het grote
passagiersstoomschip dat om middernacht van New York naar Buenos Aires moest
vertrekken, heersten de gebruikelijke drukte en bedrijvigheid van het laatste
uur. Wat ik knap
vond in het begin was het enigszins misleidende zwaartepunt. Het begint met een
jonge man, Mirko Czentovic, wereldkampioen schaken, die aan boord van het schip
stapt.
Algauw lekte het geheim uit, dat deze schaakmeester in zijn privéleven niet
in staat was in welke taal dan ook een zin zonder spelfouten te
schrijven.'(...) 'Zijn gebrek aan ontwikkeling was op alle terreinen even universeel. Als
zoon van een straatarme Zuid-Slavische Donauschipper, wiens nietige vaartuig op
een nacht werd overvaren door een graanschip, was de toen twaalfjarige jongen
na de dood van zijn vader door de pastoor van een afgelegen plaatsje uit
medelijden opgenomen, en de goede pastoor deed erg zijn best om door bijlessen
thuis het zwijgzame, trage kind met zijn lage voorhoofd bij te brengen wat het
op de dorpsschool niet kon opnemen. De lezer
gaat helemaal mee in het opgroeien van deze jongen, de ontdekking van zijn
wonderbaarlijke talent, en ik meende dan ook dat hij het belangrijkste
personage was van dit boek.
De verteller van het verhaal is passagier en observeert het gebeuren dat hij
aan ons vertelt.
Samen met enkele kennissen tracht de verteller de schaakmeester over te halen
tot het spelen van een vriendschappelijk spel. Dit kost heel wat moeite, en als
de meester eindelijk instemt is het duidelijk dat eenieder die tegen hem
speelt, grandioos verliest.
Maarondankshetingespannengezamenlijkzoekenenoverleggenkondenwe de
verborgen val niet ontdekken. Tenslotte, al bijna aan het eind van de
toegestane bedenktijd, besloten we de zet te wagen. McConnor raakte de pion al
aan om hem naar het laatste veld te verschuiven, toen hij voelde dat iemand hem
plotseling bij zijn arm pakte en zacht en dringend fluisterde: 'In godsnaam!
Niet doen' (...)
Een heer van ongeveer vijfenveertig jaar, wiens smal, scherp gezicht mij al
eerder op het promenadedek was opgevallen door zijn merkwaardige, haast
krijtachtige bleekheid moest tijdens de laatste minuten bij onze groep zijn
gekomen. En hier
begint het. Door tussenkomst van deze vreemdeling eindigt de partij in remise.
De kampioen vraagt een volgende partij. De vreemdeling weigert en verdwijnt.
De overgebleven mannen blijven in opwinding achter, overleggen met elkaar en
besluiten dat ze hoe dan ook moeten proberen om de man ertoe te bewegen een
volgende partij te spelen, de volgende dag om 15 uur, zoals Czentovic zelf had
voorgesteld.
De verteller gaat de vreemdeling opzoeken en dan vertelt deze mysterieuze man
het verhaal achter zijn fenomenale schaaktalent. Zijn verhaal voert terug naar
de oorlog:
U vermoedt nu waarschijnlijk, dat ik u zal gaan vertellen over het
concentratiekamp, waar immers iedereen heen gebracht werd die ons oude
Oostenrijk trouw bleef, en van de vernederingen, het lijden, de martelingen die
ik daar heb ondergaan. -Maar er gebeurde niets van dat alles. Ik kwam bij een
andere categorie (...).
Een
eigen kamer in een hotel - nietwaar, dat klinkt op zichzelf toch uiterst
humaan? Maar u mag van mij geloven dat ze ons helemaal geen humanere, maar
alleen een geraffineerdere methode hadden toebedacht toen ze ons prominenten
niet met z'n twintigen in een ijskoude barak stopten, maar in een behoorlijk
verwamde en afzonderlijke hotelkamer onderbrachten (...).
Ze deden ons niets - ze brachten ons alleen in een volkomen Niets, want
zoals bekend oefent niets ter wereld zo'n druk uit op de menselijke ziel als
het Niets (...).
Er was niets te doen, niets te horen, niets te zien, overal en
ononderbroken stond het Niets om je heen, de volkomen ruimteloze en tijdloze
leegte. Je liep heen en weer, en je gedachten gingen steeds heen en weer, heen
en weer, steeds opnieuw (...).
Je wachtte ergens op, van 's morgens tot 's avonds, en er gebeurde niets.
Je wachtte, wachtte, wachtte, je dacht, dacht, je dacht tot je slapen pijn
gingen doen. Er gebeurde niets. Je bleef alleen. Alleen. Alleen.' Het verhaal
gaat verder maar ik wil hier niet te veel verklappen.
Wat ik treffend vond in dit boek was de scherpe observatie van wat isolatie en
eenzaamheid met een mens doen. Het is geen opbeurend boek, het is schrijnend.
Ik leefde me in deze vreemdeling in en als vanzelf ging ik me afvragen hoe ik
mijzelf in een dergelijke situatie zou handhaven.
Als ik een boek lees dat ik echt goed vind ga ik andere boeken van dezelfde
auteur zoeken. En ik vond van Stefan Zweig nog meer boeken, zoals o.a. Ongeduld
en zijn autobiografie De wereld van gisteren.
De volledige titel met ondertitel van dit boek
luidt: Slachthuis vijf, of de Kinderkruistocht - Een verplichte dans met de
dood
De korte
inhoud vermeldt:
Een Amerikaan wiens Duitse voorouders vier
generaties geleden naar de Verenigde Staten kwamen, die nu in goeden doen op
Cape Cod woont (en te veel rookt) en die lang geleden als verkenner bij de
Amerikaanse infanterie, hors de combat, in krijgsgevangenschap getuige geweest
is van het brandbombardement van Dresden (het Florence van de Elbe) en deze
heeft overleefd. Deze roman ligt enigszins in de telegrafisch-schizofrene sfeer
van de verhalen over de planeet Tralfamadore, waar de vliegende schotels
vandaan komen.
Nou, dát is een verwarrende eerste aanblik op een boek. Ik begon er gewoon aan,
het zou spoedig blijken of dit boek mijn concentratie zou kunnen vasthouden.
Maar je moet het boek gewoon lézen en je wordt dadelijk meegesleept door de
absurde humor, het directe taalgebruik, het sarcasme.
In de eerste 25 blz. verhaalt de auteur van zijn pogingen om een boek over
Dresden te schrijven. En dat gaat niet vanzelf. Vele jaren en veel geld
zijn eraan voorafgegaan.
De auteur schrijft in de ik-vorm, doet op laconieke wijze kond van zijn
belevenissen, deze steevast afsluitend met het commentaar: Zo gaat dat.
Soms werkt dat commentaar grappig. Een voorbeeld:
Maar nu ging het allemaal een stuk beter.
Hij had een aardig flatje en zijn dochter genoot een uitstekende opleiding.
Zijn moeder was omgekomen in de vuurstorm van Dresden. Zo gaat dat. Of nog een voorbeeld:
Het vliegtuig stortte neer op de top van de Sugarbush Moutain in Vermont. Alle
inzittendden kwamen om het leven, behalve Billy. Zo gaat dat.
Na een tijdje echter gaat dat steeds herhaalde Zo
gaat dat wel tegenstaan, een kwestie van te veel. Een zin die me
de eerste grinnik ontlokte stond al op blz. 8: Ik wens u en uw gezin en ook
aangaande uw vriend een Vrolijk Kerstfeest en een Gelukkig Nieuwjaar en ik hoop
dat we elkaar in de taxi zullen weerzien in een wereld van vrede en vrijheid,
zo het ongeval wil.
De auteur
start dan echt zijn verhaal, en op blz. 25 kondigt hij dat als volgt aan:
Dit boek
is een mislukking en dat kon ook niet anders, want het is geschreven door een
zoutpilaar. Het begint zo: Luister: Billy Pilgrim is losgeraakt van de tijd. En het eindigt zo: Poe-tie-wiet?
Het
hoofdpersonage Billy Pilgrim, geboren in 1922 in New York en 1,86 meter groot,
is de zoon van een kapper, is getrouwd met Valencia en heeft twee kinderen,
Barbara en Robert. Barbara is net als Billy opticien.
De schitterende zinnen volgen elkaar op en ik zou kunnen blijven citeren om dat
aan te tonen. Hier nog eentje: In die dagen waren we aanhangers van de
Beweging voor een Verenigde Wereld. Ik weet eigenlijk niet wat we nu zijn.
Telefoneerders, waarschijnlijk.
Over zijn
moeder : Zoals zoveel Amerikanen trachtte ze het leven zin te geven aan de
hand van dingen die ze in souvenirwinkels vond.
Over Billy's
tijd in de oorlog: Roland Weary (...) had zoveel energie dat hij
voortdurend bedrijvig heen en weer rende tussen Billy en de verkenners en
stompzinnige mededelingen overbracht die niemand gedaan had en niemand wilde
horen. Tevens begon hij, omdat hij het zoveel drukker had dan de anderen, te
vermoeden dat hij de aanvoerder was.
En de vaart
blijft erin: Achter hem kwam Weary, rinkelend en rammelend en klingelend en
warm.
Als
krijgsgevangene wordt Billy in een goederenwagon gestouwd met vele andere
soldaten: Maar naast Billy in de hoek stond een gewezen landloper van
veertig. 'Ik heb wel ergere honger gehad in mijn leven,' zei de landloper tegen
Billy.'Ik heb wel in rottere situaties gezeten. Dit is niks.'
En nog in de goederenwagon op transport : Op
de achtste dag zei de veertigjarige zwerver tegen Billy: 'Dit is een zacht
eitje. Ik kan het me overal naar de zin maken.' 'O ja? zei Billy. En op de
negende dag stierf de zwerver. Zo gaat dat. Zijn laatste woorden waren: 'Dacht
je dat dit erg was? Dit is niks.'
Tijdens het
verhaal wordt er voortdurend heen en weer gegaan in de tijd. En dan zijn er nog
de ontmoetingen met de wezens van Tralfamadore. Klinkt erg verwarrend? Toch
lukt het heel goed, je blijft lezen! Een aanrader!
En voor de liefhebbers van dunne boekjes: dit is er een (190 bladzijden).