De Zware Lezer
Inhoud blog
  • De boeddha van de buitenwijk (van Hanif Kureishi)
  • De man met de messen (van Heinrich Böll)
  • Blind geschopt (van James Kelman)
  • De knoppen breken (van Kenzaburo Oë)
  • De bezoeker (van György Konràd)
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Besprekingen van mijn favoriete boeken
    Ik wil de boeken voorstellen die ik grààg gelezen heb. Misschien zijn er daarbuiten nog hartstochtelijke lezers die soms eens iets willen horen van een zielsgenoot over diens ervaringen in het onuitputtelijke rijk van het geschreven woord. Volg me op Twitter om op de hoogte te zijn van mijn jongste besprekingen: volg "muilpeerd"
    24-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Langzame man (van J.M. Coetzee)

    John Maxwell Coetzee, geboren als John Michael Coetzee (Kaapstad, 9 februari 1940), is een Zuid-Afrikaans schrijver.

    Dit is een van de boeken (284 blz.) die ik koos omdat ik erover gelezen had in recensies en artikelen in tijdschriften.

    De korte inhoud deelt mee:


    Toen hij door de lucht vloog dacht hij nog direct weer op te kunnen staan, even diep adem te halen, en dan weer door te fietsen. Maar nu zit hij thuis, een been tot boven de knie geamputeerd. Met tegenzin probeert hij te wennen aan het idee dat er nu dagelijks een verpleegster over de vloer komt. (...)
    Toen ontmoette hij Marijana, en zijn hart onderging een verandering. Zijn hart is niet meer wat het was. Nu smacht het ernaar om Marijana te dienen, Marijana en allen die bij haar horen. Zoals zij hem iets gegeven heeft, zo wil zijn hart iets terugggeven.

    Het boek begint al volgt:

    De klap komt van rechts, hard en verrassend en pijnlijk, als een stroomstoot, en tilt hem van de fiets. ‘Ontspan!’ zegt hij tegen zichzelf terwijl hij door de lucht vliegt (met het grootste gemak door de lucht vliegt!) en hij voelt zijn ledematen inderdaad gehoorzaam verslappen.


    Paul Rayment heeft een verkeersongeluk, hij werd op zijn fiets door een auto aangereden. Als gevolg daarvan wordt zijn rechterbeen geamputeerd.

    Paul is een eenzame zestigjarige man:

    Hij is ooit getrouwd geweest, zeker; maar degene met wie hij dat waagstuk heeft ondernomen maakt geen deel meer uit van zijn leven.

    Paul ziet zich voor een vreselijke toekomst geplaatst:


    'Verzorging van mijn been’ Hij gloeit van woede - ‘zien ze dat dan niet? Je hebt me onder narcose gebracht en mijn been afgehakt en in de afvalbak gegooid om het door iemand in het vuur te laten gooien. Hoe kun je daar over de verzorging van mijn been staan praten?’

    Ze praten over zijn toekomst, ze zeuren dat hij oefeningen moet doen die hem op de toekomst zullen voorbereiden, ze pesten hem zijn bed uit; maar voor hem is er geen toekomst, de deur naar de toekomst is dicht en op slot. Als er een manier was om met een zuiver mentale handeling een eind aan je leven te maken zou hij dat meteen doen, zonder verdere poespas.

    Slechts node stemt Paul in met thuisverzorging. Hij zal tijd nodig hebben om zelfstandig te leren worden met zijn prothese na de amputatie van zijn been. Hij huivert bij de gedachte aan een bemoeial in zijn leven maar ziet in dat hij inderdaad een tijdje hulp nodig zal hebben:

    Als hij met de ambulance wordt thuisgebracht, staat Sheena hem al op te wachten. (...) Ze heeft al een dagschema voor hen beiden opgesteld, met daarop maaltijden, oefeningen en wat ze sv noemt, stompverzorging, dat ze boven zijn hoofd op de muur plakt.
    (...)
    Hij heeft er een hekel aan om als een kind of een idioot behandeld te worden, hij heeft een hekel aan het springerige, vrolijke stemmetje dat ze voor hem opzetten. 'Hoe is het vandaag met ons?' vragen ze . 'Mooi zo,' zeggen ze vervolgens, zelfs wanneer hij niet de moeite heeft genomen om antwoord te geven.

    De
    tweede voltijdskandidate van mevrouw Putts heet Marijana. Ze is van oorsprong Kroatisch, deelt ze hem tijdens het sollicitatiegesprek mee. Ze heeft haar geboorteland twaalf jaar geleden verlaten. Haar opleiding heeft ze in Duitsland gedaan, in Bielefeld,(...)
    Haar man werkt in een autoassemblagefabriek, ze wonen (...) een halfuur rijden van de stad.


    Marijana heeft drie kinderen. Ze zal zes dagen op zeven voor Paul zorgen. Ze zal, naast hem verzorgen, ook voor hem koken, huishoudelijk werk verrichten en boodschappen doen.

    Of de vrouw Marijana hem net zo goed bevalt als haar naam weet hij nog niet. Objectief bezien is ze niet onaantrekkelijk. Maar in zijn gezelschap lijkt ze over het vermogen te beschikken om iedere gedachte aan seks de kop in te drukken.


    Al met al [vindt hij zichzelf] geen man voor hartstocht. Hij weet niet zeker of hij ooit van hartstocht gehouden heeft, of het heeft goedgekeurd. Hartstocht: vreemd gebied; een komische maar onvermijdelijke aandoening zoals de bof, die je hoopt te krijgen als je nog jong bent, in een van zijn mildere, minder rampzalige variëteiten, zodat je later niet een ernstiger vorm krijgt. Parende honden in de greep van de hartstocht, ongelukkige grijns op hun snuit, tong uit de bek.

    Paul wordt echter wel verliefd en raakt totaal in de ban van zijn verzorgster. Al gauw wil hij niets anders dan zelf voor haar zorgen, voor haar kinderen en zelfs voor haar man.

     

    Hij is als een vrouw die nooit kinderen heeft gekregen en nu ze daar te oud voor is plotseling en vurig naar het moederschap verlangt. Vurig genoeg om het kind van een ander te stelen: zo krankzinnig is het.

    In dit boek doet ook Elizabeth Costello haar intrede, net zoals in meerdere boeken van Coetzee.

    Terwijl hij zit te dubben gaat de bel.(...) 'Meneer Rayment?' zegt de stem op de intercom. 'Ik ben Elizabeth Costello. Kan ik u spreken?(...)
    ...een vrouw van in de zestig, zou hij zeggen, eerder achter dan voor in de zestig, met een zijden bloemetjesjurk aan die van achteren diep is uitgesneden en enigszins vlezige schouders vol onappetijtelijke sproeten onthult.(...)

    'U bent tot me gekomen,' zegt ze. 'In sommige opzichten heb ik geen zeggenschap over wat er tot me komt. U kwam tot me samen met de bleke huid en de kromme rug en de krukken en de flat waar u zich zo koppig aan vastklampt en de fotoverzameling en wat dies meer zij. En ook samen met Miroslav Jokic, de Kroatische vluchteling - ja, zo heet hij, Miroslav, zijn vrienden noemen hem Mel - en uw ontluikende gehechtheid aan diens vrouw.'

    'Er ontluikt helemaal niets.' 'Jawel. Tegen wie flapt u uw gevoelens eruit, in plaats van ze voor u te houden, hoewel u geen idee heeft
    en u weet dat u er geen idee van heeft wat de gevolgen zullen zijn?

    Denk na, meneer Rayment. Bent u serieus van plan uw werkneemster ertoe te verleiden om haar gezin in de steek te laten en bij u in te trekken? Denkt u dat u haar gelukkig zult maken? Haar kinderen zullen boos en in de war zijn; ze zullen niet meer met haar willen praten; ze zal de hele dag in uw bed liggen, snikkend en ontroostbaar. Lijkt u dat leuk? Of heeft u andere plannen?
    Heeft u bedacht dat Mel de branding maar in moet lopen en verdwijnen, zodat zijn vrouw en kinderen voor u zijn?'


    'Onmogelijk ben ik bang, Paul. Of u het nu leuk vindt of niet, ik blijf nog wel een poosjebij u. Ik zal een modelgast zijn, dat beloof ik. (..)
    Ik zal u niet voor de voeten lopen. Eten doe ik nauwelijks. De meeste tijd zult u niet eens merken dat ik er ben. Alleen een lichte hand op de schouders af en toe, om u op het rechte pad te houden.' 'En waarom zou ik me dat laten welgevallen? Stel da ik weiger?'

    'U zult ermee leren leven. U heeft er niets over te zeggen.'

    Ze sproeit haar wijsheden over hem heen:

    'Weet u, je hebt mensen die ik chtonisch noem, degenen die stevig met hun voeten in hun geboortegrond staan; en dan zijn er de vlinders, schepsels van licht en lucht, tijdelijke bewoners die nu eens hier neerstrijken en dan weer daar. U zegt een vlinder te zijn, u wilt een vlinder zijn; maar dan zult u op een dag in een val geraken, een rampzalige val, en ter aarde storten; en als u zichzelf bijeenraapt zult u merken dat u niet meer kunt vliegen als een etherisch wezen, u kunt niet eens lopen, u bent alleen maar een te massieve vleesklomp. Hierin schuilt ongetwijfeld een les, waarvoor u onmogelijk blind en doof kunt zijn.'

    Liefde is een fixatie. Voor hetzelfde geld zou je liefde een bliksemschicht kunnen noemen die inslaat waar hij wil. (...)

    Denkt u werkelijk dat liefde te meten valt? Denkt u dat liefde in een bepaalde hoeveelheid komt, zoals bier? Dat zolang je er maar een krat van meeneemt de andere partij met lege handen mag komen - met lege handen, een leeg hart?


    Onze leugens zeggen net zoveel over ons als onze waarheden.

    Denkt u dat wat ik gezegd heb het ergste is dat over u gezegd kan worden - dat u zo langzaam bent als een schildpad en op alle slakken zout legt? Het kan nog veel erger, heus. Hoe noemen we het als iemand het ergste over ons weet, het ergste en meest kwetsende, en daar niet mee naar buiten komt maar het juist onderdrukt en tegen ons blijft glimlachen en grapjes maakt. Dat noemen we genegenheid. Waar anders ter wereld zult u in dit late stadium genegenheid vinden, een lelijke oude man als u?

    Paul glijdt uit in de douche terwijl hij alleen in huis is.

    De kranen zijn buiten zijn bereik. Hij kan hier gerust de hele nacht blijven liggen zonder dat hij het risico loopt te worden uitgelachen; maar tegen zonsopgang zal hij bevroren zijn.
    Hij doet er een vol halfuur over om uit de gevangenis te ontsnappen die hij voor zichzelf heeft gecreëerd. (...)
    Alle schaamte is inmiddels voorbij. Hij kruipt over de vloer naar de telefoon:(...)
    'Marijana, ik heb een ongelukje gehad. Het valt wel mee maar kun je nu meteen komen?'(...)

    Onder de goede zorgen van deze voortreffelijke verpleegster voelt hij het ijs in zijn binnenste smelten. (...)

    Ongetwijfeld heeft de toekomst nog meer ongelukken in petto voor een invalide op leeftijd, nog meer uitglijpartijen, nog meer vernederende telefoontjes om hulp. Maar wat hij op dit moment nodig heeft is niet dat angstaanjagende en deprimerende vooruitzicht, maar deze zachte, troostende en bij uitstek vrouwelijke aanwezigheid. Kalm maar, kalm maar, het is allemaal voorbij: dat is wat hij wil horen. En: ik zal bij je blijven terwijl je slaapt.

    Paul analyseert zichzelf heel scherp en concludeert:

    Ik mag dan labiel zijn, labiliteit is geen afwijking. We zouden allemaal wat labieler moeten zijn, wij allemaal. Dat is mijn nieuwe, herziene mening. We zouden onszelf wat vaker wakker moeten schudden. We zouden ons ook schrap moeten zetten en een blik in de spiegel moeten werpen, ook al bevalt het ons niet wat we daar zien. Ik heb het niet over de verwoesting die de tijd aanricht.
    Ik heb het over het schepsel dat gevangen zit achter het glas, wiens starende blik we gewoonlijk zo angstvallig vermijden. Aanschouw dit wezen dat met mij eet, de nachten met mij doorbrengt, "ik" zegt namens mij!


    Ik spreek Engels als een buitenlander omdat ik een buitenlander ben. Ik ben van nature een buitenlander en ben mijn hele leven een buitenlander geweest.(...)
    Als er geen buitenlanders waren, waren er ook geen autochtonen.


    Het gezin van Marijana doet Paul een ligfiets cadeau.

    Een ligfiets. Hij heeft er nooit op een gereden, maar hij heeft instinctief een hekel aan ligfietsen, zoals hij een hekel heeft aan protheses, zoals hij een hekel heeft aan alle nep. (...)
    Niet enkel uren. Dagen, weken. Ze moeten er weken mee bezig zijn geweest, vader, zoon, en moeder ook.(...)
    Natuurlijk zal hij er nooit gebruik van maken. (...)
    Een kinderwagen, daar heeft het nog het meeste van weg: een kinderwagen met een grijze oude baby erin, mee uit genomen voor een ritje. Wat zullen de omstanders glimlachen. Glimlachen en lachen en fluiten:
    Goed zo, opa!

    Maar misschien is dat precies wat de Jokics hem willen leren: dat hij zijn plechtstatige air moet laten varen en moet worden wat hij werkelijk is, een lollige figuur, een oude baas met één been die als hij niet rond hopst op zijn krukken over straat zwerft in zijn zelfgemaakte driewieler. Een plaatselijke bezienswaardigheid, zo'n merkwaardig type dat het sociale bouwwerk kleur geeft.

    Met deze gedachte besluit ik de citaten uit dit dit boek.


    Je krijgt een helder zicht op het innerlijk leven van een oudere man die plots afhankelijk wordt.
    Ik heb dit boek graag gelezen en als het u aanspreekt zult u nog veel meer vinden van deze hedendaagse schrijver.

     

    24-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antichrista (van Amélie Nothomb)

    Hoe best het fenomeen Amélie Nothomb (1967, België) benaderen, omschrijven, bespreken? Wel, laat ik dat maar doen door haar boeken aan u voor te stellen. Deze excentrieke, flamboyante, getalenteerde telg van het Nothomb-geslacht vaart haar eigen koers en slaagt erin al zo'n twintig jaar jaarlijks een boek(je) (het zijn steeds dunne boekjes, zo ook dit: 129 blz.) uit te geven. Een keuze maken was niet zo eenvoudig.

    Het thema van dit boek is de vriendschap tussen twee jongvolwassenen. De achterflap meldt:


    Wat begint als een veelbelovende vriendschap tussen de timide, enigszins kleurloze zestienjarige Blanche en de exuberante zelfbewuste Christa, verandert al gauw in een uitputtende strijd waarin Christa vastbesloten lijkt Blanche te vernederen en te domineren. Blanche wordt heen en weer geslingerd tussen gevoelens van haat en bewondering, teleurstelling en minachting. De intrigante Christa drijft zelfs een wig tussen Blanche en haar ouders. Op het dieptepunt van haar ellende besluit de anders zo verlegen Blanche te handelen en haar kwelgeest te overrompelen.

    De boeken van Amélie Nothomb handelen vaak over iemand die belaagd en gesard wordt door een kwelgeest, in verschillende gedaanten: dat kan een buurman zijn, een vriendin, een werkgever, een veeleisende moeder.

    Deze keer begint het zo:


    Op de eerste dag zag ik haar glimlachen. Ik wist meteen dat ik haar graag wilde leren kennen. (...)
    Ik vervloekte mijn verlegenheid.(...) Ze is geïntegreerd, dacht ik.
    Dat woord had voor mij een immense betekenis.
    Zelf was ik nooit geïntegreerd geweest in wat dan ook. Voor mensen die dat wel waren, koesterde ik een mengeling van minachting en afgunst.(...)
    Ik droomde ervan bij een groep te horen, al was het maar om me de weelde te veroorloven er vervolgens uit te kunnen stappen.

    Blanche is aanvankelijk verrukt over het feit dat dat populaire meisje met haar wil optrekken, maar al gauw blijkt haar nieuwe vriendin te veranderen in een kwelgeest. Deze keer verplicht zij Blanche om zich uit te kleden:

    Ik was zestien. Ik bezat niets, materiële goederen noch geestelijk welzijn. Ik had vriend noch vrijer en had nog niets meegemaakt. Ik had geen benul, ik wist niet zeker of ik wel een ziel bezat. Mijn lichaam was alles wat ik had. Op je zesde vind je het niet erg om je kleren uit de trekken. Op je zesentwintigste is het al een oude gewoonte.
    Op je zestiende is het een helse beproeving.

    Waarom verlang je dat van me, Christa? Weet je wat dit voor me betekent? Zou je het vragen als je het wist? Of doe je dit juist omdat je het weet?
    Ik vraag me af waarom ik je gehoorzaam.

    'Je zou je borsten moeten ontwikkelen', zei ze op professionele toon.
    'Ik ben pas zestien', protesteerde ik. (...)
    'Ik zal je een oefening tonen. Mijn zus zag er ook zo uit. Geloof me, na een half jaar oefenen had ze een gedaanteverwisseling ondergaan. Vooruit, doe zoals ik: een, twee, een, twee ...'

    Sinds het begin van mijn puberteit vond ik mezelf lelijk. Ik constateerde dat Christa's kritische blik de zaak nog verergerd had. Ik kon mezelf alleen nog door haar ogen zien en kreeg last van zelfhaat.

    In de spiegel zag ik mijn schouders en armen de houding aannemen die Christa had aangeraden en de oefeningen doen die ze me had aanbevolen.
    De stem in mijn hoofd gilde:'Nee! Niet doen! Hou op!'
    Mijn lichaam ging slaafs door met turnen.

    Niet alleen windt ze Blanche om haar vinger, hetzelfde gebeurt met Blanches ouders. Haar ouders zijn gecharmeerd van Christa, die alle eigenschappen lijkt te bezitten die hun dochter ontbeert:

    Zodra mijn moeder de plaats van het offer binnenkwam, klonk Christa's duivelse lach plots als de onschuld zelve - een spontane hilariteit, die even gezond was als haar lichaam. Ze bleef staan en liep met uitgestoken hand op mijn moeder af.'

    'We stellen je voor om door de week hier bij ons te komen wonen. Je kunt op Blanches kamer logeren. De weekends kun je dan thuis in Malmédy doorbrengen.' (...)
    Ik hoorde het aan met de dood in het hart.

    In afwachting van Christa's komst bezint Blanche zich over deze stroomversnelling: zij zelf had Christa niet willen uitnodigen maar haar ouders hadden dit al gedaan, en nu was er geen weg terug

    In de nacht van dinsdag op woensdag genoot ik met een tragisch gevoel van onbehagen van de eenzaamheid van mijn kamer. Inderdaad, het weinige dat een mens meende te bezitten, kwam hem niet toe, of liever gezegd, de eigendom ervan was zo precair dat hij er vroeg of laat van werd beroofd. Zelfs dat wat verweesde jonge meisjes het dierbaarst is, de weelde van een eigen kamer, zou me worden ontnomen.

    Met mij had ze het beslist getroffen: dankzij mij was ze verzekerd van inwoning, kost en bewassing, terwijl ze daar niets voor hoefde te doen, behalve me belachelijk maken in het openbaar, wat evengoed haar belangen diende.
    Zo kwam ze zelf duidelijker naar voren als een bewonderenswaardige jongedame, doortastend, ten koste van een naïeve, niet al te snuggere trut uit een 'bevoorrecht' milieu (...)

    Mijn ouders hadden geen belangstelling voor mij, want ze hadden voor zichzelf al uitgemaakt wat voor iemand ik was: te braaf, niet levendig genoeg enzovoort. Echte belangstelling is vrij van vooroordelen. Iemand met echte interesse voor mijn persoon zou hebben gezien dat ik een kernreactor was, een tot het uiterste gespannen boog, die smeekte om een pijl en een schietschijf en erom schreeuwde deze felbegeerde voorwerpen te bemachtigen.

    Ik herinnerde me plots de parabel van de verloren zoon: Christus wist al dat ouders de voorkeur geven aan het kind dat zich heeft misdragen. Christa wist dat natuurlijk des te beter.
    Misschien preekten Christus en Christa wel voor eigen parochie: die verloren zoon, dat waren zij zelf.

    En ik was het beklagenswaardige brave kind, dat niet zo slim is geweest om met woelig gedrag, neiging tot weglopen, brutale opmerkingen en beledigingen te laten merken dat het de liefde van vader en moeder ruimschoots verdient.

    Toen ging me een licht op: 'Haar naam is niet Christa, maar Antichrista!'

    Blanche tracht wanhopig om van haar kwelgeest verlost te geraken, maar ze is volledig in haar ban:

    Kennelijk had ik er niet meer zo'n zin in.
    Was ik zonder haar niet beter af dan met haar?
    Helaas, helemaal zeker was dat niet. Zonder haar was ik moederziel alleen.


    'Genoeg geleuterd, wat ben je toch lichtgeraakt! Ze heeft je een beetje geplaagd, nou en? Als je meer ervaring had met vriendschap, dan zou je beseffen dat haar manier van doen heel gewoon is.
    Je mag trouwens niet uit het oog verliezen dat zij je heeft meegenomen naar dat feestje.
    Zonder haar zou je nooit de moed hebben gehad om erheen te gaan .
    En wat je daar overkomen is, vind je heel prettig.
    Het is waar dat ze een kreng is, maar ze leert je het leven kennen en dat werd tijd ook, of je dat nou leuk vindt of niet.'

    Eigenlijk gedroeg ze zich in mijn gezelschap als een echtgenote die zich na een lang huwelijk niet meer geneert om in het bijzijn van haar man in een groezelige ochtendjas rond te lopen, met krulspelden en een zuur gezicht, terwijl ze haar fraaie krullen, flatteuze kleren en verleidelijke blikken voor een ander bewaart.
    Bitter bedacht ik dat zo'n oude echtgenoot tenminste nog troost kon vinden in zijn herinneringen aan de tijd dat zijn eega een bekoorlijke vrouw was, die hem voor zich probeerde te winnen, terwijl Christa hooguit twee keer vluchtig naar me had geglimlacht - waarom zou je je uitsloven voor een trut als ik?

    Ik besloot voortaan vrienden te kiezen die even onbeduidend waren als ik.
    De muis knoopte een gesprek aan met de sardine. '
    Hallo, Sabine. Heb jij toevallig de aantekeningen van het vorige college?
    Bij mij ontbreken er een paar dingen.'
    Het ondermaatse visje schrok zich wild en sperde haar ogen wijd open. (...)Ze schudde als een bezetene van nee. (...)
    Met kieuwen die trilden van angst raapte het sardiente haar schamele krachten bijeen en jammerde: 'Wat wil je van me? Laat me met rust.'

    Want al had ik nog zo'n hekel aan haar, toch was ze een obsessie voor mij.
    Mijn hele wezen werd beheerst door haar aanwezigheid.
    Ik was nog erger dan mijn ouwelui: zij hadden zich tenminste laten inpakken door iemand die ze aardig vonden.

    Het verbaasde me niets dat haar bewering dat ze in een dorp woonde niet klopte: ze hing van liegen en bedriegen aan elkaar en scheen het leuk te vinden om mensen op het verkeerde been te zetten.
    Ik vroeg me af wat ze te verbergen had. Waarom wilde ze niet zeggen waar ze woonde?

    Tenslotte neemt het verhaal een horrorwending en verliest Blanche haar laatste zelfcontrole:


    Ik zag haar geest op mij overgaan.
    Ik zag dat mijn armen zich zijwaarts uitstrekten zoals bij een kruisiging, mijn ellebogen een scherpe hoek vormden en mijn handen met de palmen tegen elkaar werden gedrukt, in een onvrijwillige gebedshouding.

    Als u de bovenstaande sarcastische en satirische zoektocht naar vriendschap kunt smaken, dan zult u nog veel meer lekkers vinden. Elk jaar namelijk zult u een nieuw boek van onze Amélie vinden, en er zijn er al minstens twintig verschenen!

     

    23-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    22-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ik weet waarom gekooide vogels zingen (van Maya Angelou)

    Mijn voornemen gestand doend om auteurs van over de hele wereld te belichten, stel ik u vandaag Maya Angelou voor. Deze Afro-Amerikaanse grande dame heeft heel veel geschreven, waarvan het overgrote deel autobiografisch is. Dit boek geeft vorm aan haar autobiografie en was daarom specifiek interessant voor mij; hier sprak tot mij een vrouw die mij haar leven wilde vertellen en ik ging er bij zitten en luisterde aandachtig.
    Gedurende 340 bladzijden voert zij je, zonder enig moment van verveling, doorheen haar harde jeugd.

    Het boek begint als het jonge meisje droomt over haar nieuwe jurk:

    Ik zou er uitzien als een van die lieve kleine, blanke meisjes die ieders droom waren van het goede in de wereld. (...) en wanneer de mensen mij erin zagen, zouden ze naar me toe komen rennen en zeggen: 'Marguerite, vergeef ons alsjeblieft, we wisten niet wie je was.' En ik zou edelmoedig antwoorden: 'Nee, dat kon je ook niet weten. Natuurlijk vergeef ik jullie.'
    Alleen al de gedachte daaraan maakte dat ik dagenlang rondliep met engelenstof over mijn gezicht gesprenkeld. Maar in de vroege ochtendzon van Pasen bleek de jurk een gewoon, lelijk, vermaakt, ooit-paars-geweest afdankertje van een blanke vrouw te zijn.

    De jonge Maya heeft een - wel vaker voorkomende - heimelijke wens om een blank meisje te zijn:

    Wat zouden ze opkijken als ik op een dag uit mijn zwarte, lelijke droom ontwaakte en mijn echte haar, dat lang en blond was, de plaats had ingenomen van de pluizige massa die ik van Momma niet mocht ontkroezen. Ze zouden gehypnotiseerd worden door mijn lichtblauwe ogen (...) Omdat ik eigenlijk blank was en omdat een gemene heks van een stiefmoeder, die vanzelfsprekend jaloers was op mijn schoonheid, mij in een te groot Negermeisje had veranderd met kroezend, zwart haar, brede voeten en een gat tussen haar tanden waar een nr. 2-potlood in paste.

    Als opgroeien pijnlijk is voor een Zwart meisje in het Zuiden, dan is het feit dat ze zich bewust is van haar misplaatstheid als de roest op het scheermes dat haar op de keel wordt gezet.
    Het is een overbodige belediging.

    Marguerite (drie jaar - Maya) en haar broer Bailey (vier jaar) Johnson verhuisden van Californië naar Arkansas, na de scheiding van hun ouders. Ze trekken er in bij de moeder van hun vader, Annie Henderson, die ze Momma noemen.


    Toen Maya (Marguerite) dertien was en Arkansas voorgoed verliet, was ze het liefst in de winkel van Momma.


    Maya observeert het leven rondom zich, en ontmoet meneer McElroy.

    'Meneer McElroy lachte nooit en glimlachte zelden, maar het strekte hem tot eer dat hij graag met oom Willy j[die invalide was] praatte. Hij ging nooit naar de kerk, wat voor Baily en mij het bewijs was dat hij ook een zeer moedig mens was. Wat zou het fantastisch zijn om later ook zo te zijn; op het geloof neer te kunnen kijken, vooral als je naast een vrouw als Momma woonde.
    Ik sloeg hem met spanning gade, in de verwachting dat hij op ieder moment tot alles in staat was. Nooit werd ik dit moe of werd ik door hem teleurgesteld of ongoocheld, hoeewel ik nu, vanaf de hoge tak van mijn leeftijd omlaag kijkend, kan zien dat hij een heel simpele, oninteressante man was die patentgeneesmiddelen en tonica verkocht aan de minder wereldwijze mensen uit de plaatsen in de omgeving van de metropool die Stamps was.

    Baily was de meest verheven persoon in mijn wereld. Het feit dat hij mijn broer was en dat ik geen zussen had met wie ik hem moest delen, betekende zo'n groot geluk voor mij dat ik alleen daarom al een christelijk leven wilde leiden om God te tonen hoe dankbaar ik was. Ik was groot en schutterig, met spitse ellebogen, terwijl hij klein, gracieus en soepel was.


    We volgen Maya doorheen de turbulente jaren van haar jeugd en haar jongvolwassenheid. Ik vond het een mooi boek.

    (Deze bespreking is nog in opbouw)

     

     

    22-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een zeeman door de zee verstoten (van Yukio Mishima)

    Ik wil boeken van over de hele wereld voorstellen. Vanaf de 19e eeuw tot op heden. Ik zal dus zoeken naar auteurs van andere continenten en tijden.
    Nu stel ik u de meermaals voor de Nobelprijs literatuur genomineerde Yukio Mishima (14 januari 1925 - 25 november 1970) voor. Wie zich aan het oeuvre van deze Japanse cultauteur waagt ontmoet volgende wederkerende thema's:


    -homoseksualiteit (in een tijd die daarvoor nog lang niet rijp was)
    - dweperij met de dood, en met zelfmoord in de vorm van Seppuku (traditionele vorm van zelfmoord van de samoerai in Japan, met name door het opensnijden van de buik
    - aversie van het vrouwelijke
    - aversie van vaderfiguren
    - verheerlijking van de erezaak (welke die dan ook moge zijn) het tribale, en de hoogedele strijd voor de eer
    - aanbidding van het ultramannelijke
    (‘Hij huilde nooit, zelfs niet in zijn dromen, want hardheid was een erezaak')


    Ik kwam op dit boek door verwijzing van een kennis, die er enorm mee dweepte. Mishima's literatuur lijkt bestemd voor een publiek van jonge dwepers, al reken ik mezelf daar niet graag toe. Omdat zijn eigen schrijven zo overvol dweperij zit kun je moeilijk neutraal blijven ten aanzien van zijn verheven onderwerpen. Of je vindt zijn fascinatie voor Seppuku aantrekkelijk en geweldig, of je vindt het weerzinwekkend. Ik neig eerder naar het tweede, al vind ik dat er voldoende overblijft aan schrijfkunst en -talent om zijn boeken wel te willen lezen. Het boek beslaat 172 blz, inclusief het nawoord.

    Over de inhoud zegt de achterflap:


    De moeder van de dertienjarige jongen Noboru, een jonge weduwe die een boetiek drijft in Yokohama, krijgt een verhouding met de stuurman Riuji. Aanvankelijk is Noburu vol bewondering voor zijn aanstaande stiefvader, maar al spoedig blijkt zijn held een brave man te zijn die het goed met hem meent, het prototype van de gehate huisvader. Hij stelt Noburu teleur en zal daarvoor moeten boeten.

    Noboru maakt deel uit van een jongensclubje, waar hij wanhopig graag zal bewijzen dat hij een echte stoere jongen is:

    ... ging het katje van hand tot hand. Noboru voelde het warme hart van het beestje kloppen tegen zijn blote, natte borst. Het was alsof hij de schuur was binnengelopen met een klein stukje van het diepe, gelukzalige wezen van de stralende zomerzon zelf. (...) Daar ligt een blok hout. Daar kunnen we het tegenaan slaan (...)Hij voelde het door zijn borst jagen als de ochtendbries: de wil om te doden. Hij had het gevoel alsof zijn borstkas een droogrek was, van metalen buizen, waarop witte hemden in de zon te drogen hingen. Weldra zouden de hemden gaan wapperen in de wind - en dan zou hij doden en de eindeloze keten van verachtelijke, maatschappelijke taboes verbreken.


    Noboru pakte het katje bij de nek en stond op. Het hing slap tussen zijn vingers. Hij onderdrukte een opkomende gevoel van medelijden; als een verlicht raam, vanuit een sneltrein gezien, lichtte het een ogenblik op in de verte en verdween toen weer. Hij voelde zich opgelucht.
    De leider beweerde altijd nadrukkelijk dat het daden als deze waren die de grote leegten in de wereld moesten vullen. Aangezien niets anders daartoe in staat was, zei hij, zou moord deze gapende leegten vullen, zoals een barst een spiegel vult. Op die manier zouden ze werkelijke macht verkrijgen over het bestaan.
    Vastbesloten zwaaide Noboru het katje hoog boven zijn hoofd en slingerde het met kracht tegen het blok. Het warme, zachte ding vloog in een prachtige boog door de lucht. Maar het gevoel van het zachte dons bleef hem tussen de vingers hangen.

    De dertienjarige Noboru Kuroda bespiedt zijn moeder Fusako:


    En de zwarte driehoek. Op de een of andere manier had hij er geen goed zicht op en hij moest zijn ogen zo verdraaien dat ze er pijn van deden. Hij probeerde in gedachten alle schunnige woorden die hij kende, maar met woorden alleen kwam je niet door dit struikgewas. Zijn vrienden hadden waarschijnlijk gelijk wanneer zij het een armzalig, leegstaand huisje noemden. Hij vroeg zich af of dat iets te maken had met de leegte van zijn eigen wereld.

    Haar donkerblauwe peignoir was opengevallen en liet het onderste deel van haar lichaam zien, dat grotesk zwaar en dreigend leek. Hoog boven de geleidelijk toelopende romp was haar gezicht, hijgend, bedroefd, ineens afschuwelijk oud, en bedekt met tranen. Het schijnsel van de lamp tegen het verre plafond omkranste haar verwarde haren en gaf haar de aanblik van een krankzinnige.

    De observatie van het mannelijk lichaam ontlokt hem het volgende:


    Toen staarde Noboru in verwondering naar de trotse tempeltoren die door het zwarte haar onder de buik triomfantelijk omhoogrees. (...) Het schijnsel van het maanlicht op de achtergrond tekende een gouden lijn langs zijn schouders en toverde de ader die uitstond in zijn nek tot goud. (...) Hij snakte naar adem, bezweet en in vervoering. Overtuigd dat hij een verward kluwen draad zich had zien ontwikkelen tot een heilig patroon: waarschijnlijk was hij er de dertienjarige schepper van.
    Die zeeman is geweldig! Hij was net een fantastisch beest dat zo uit de zee gekomen is, doornat en wel.

    De toekomstige stiefvader Ryuji Tsukazaki is een zeeman die zijn leven evalueert:


    Ik heb nooit veel bijzonders gedaan, maar ik heb mezelf mijn leven lang gezien als de enige ware man. En als ik gelijk heb, dan zal eens een heldere eenzame hoorn door de dageraad klinken, en een donkere wolk met licht doorstraald zal omlaag strijken, en de dringende stem van de roem zal uit de verte om mij roepen - en ik zal uit mijn bed moeten springen en alleen verder gaan. Daarom ben ik nooit getrouwd. Ik heb gewacht en gewacht, en nu ben ik al over de dertig.

    Met een hart dat, gekweld door de voortdurende strijd met de sombere deining van de oceaan en het hemelse licht dat van de wolkenranden scheen -gestuit in zijn opwellingen, maar dan weer stoutmoedig opnieuw beginnend - ,niet in staat was een onderscheid te maken tussen de nobelste en de laagste gevoelens, stelde hij de zee verantwoordelijk voor al zijn deugden en tekortkomingen. Ga je die verblindende vrijheid opgeven?

    Mishima's aversie tegen vaderfiguren weerklinkt onder meer door de mond van de leider van het clubje waar Noboru deel van uitmaakt:


    'Papa, heeft het leven enig doel? Je snapt wel waar ik naartoe wou, wat ik eigenlijk bedoelde? Vader, kun je me ook maar één reden geven, waarom jij doorgaat met leven. Zou het niet beter zijn om maar zo vlug mogelijk te verdwijnen?’ Maar zo'n oerduidelijke insinuatie bereikt zo'n man niet eens. Hij keek alleen maar verbaasd en zijn ogen puilden uit en hij staarde me aan. Ik haat die bespottelijke verbazing van een volwassene. En toen hij ten slotte antwoordde, wat denk je dat hij zei? 'M'n jongen, niemand kan je een doel in het leven geven; je moet er een voor jezelf weten te maken.'
    Wat vinden jullie van zo'n stomme, afgezaagde moraal. Hij had maar even op een knop te drukken en wat een vader hoort te zeggen, kwam er kant en klaar uit. En heb je wel eens op de ogen van een vader gelet, op zo'n moment? Ze staan wantrouwend tegenover alles wat creatief is en ze zijn er alleen maar op uit de wereld tot iets nietigs terug te brengen, zodat ze het aankunnen. Een vader is een machine om de werkelijkheid te comoufleren, een machine om leugens aan kinderen voor te schotelen en dat is nog niet eens het ergste: diep in zichzelf geloof hij dat hij de werkelijkheid is!
    Vaders zijn de vliegen van deze wereld. Ze zoemen om ons hoofd, hun kans afwachtend, en als ze iets rots in ons ontdekken, schieten ze daar op af en gaan erin wroeten. Smerige, geile vliegen die aan de hele wereld rondbazuinen dat ze onze moeders genaaid hebben. En er is niets wat ze zullen nalaten om onze vrijheid en onze gaven te bederven.


    Als dertienjarige was Noburu overtuigd van zijn eigen genialiteit (...) en hij was er zeker van dat het leven uit een paar eenvoudige tekenen en beslissingen bestond; dat de dood wortel schoot op het moment van de geboorte en dat het enige wat een mens verder te doen stond, was om die plant water te geven en te verzorgen. Dat voortplanting nonsens was en dat, als gevolg daarvan, de maatschappij ook nonsens was; dat vaders en leraren (...) schuldig waren aan een doodzonde. En daarom was de dood van zijn eigen vader, toen hij acht was, een gelukkig toeval geweest, iets om trots op te zijn.

    Moe van het wachten gleden zijn gedachten af naar een dwaze fantasie. Zijn moeder was teruggekomen en ze gilde hem toe: ‘Het was een leugen. Het spijt me dat ik je zo voor de gek heb gehouden. Wil je me vergeven? We gaan echt niet trouwen. Als we zoiets zouden doen, zou de wereld in een chaos veranderen: tien tankers zouden in de haven verzinken, en duizend treinen ontsporen; de ruiten van alle ramen in de stad zouden aan splinters gaan, en alle beeldschone rozen zwart als roet worden.’

    Heroïek, poëzie en hooggestemde gevoelens zijn op elke bladzijde te vinden. Soms prachtig en mooi en waarlijk dichterlijk, soms wat te nadrukkelijk en obsessief:


    Het is de zee die me ertoe gebracht heeft heimelijk aan de liefde te gaan denken, meer dan aan wat ook; je weet wel, een liefde die waard is om voor te sterven, een allesverterende liefde. Voor een man die de hele tijd in een stalen schip is opgesloten, lijkt de zee te veel op een vrouw. Haar stiltes en haar stormen, of haar grillen, of de schoonheid van haar borst in het licht van de ondergaande zon.

    (...)
    Hun lichamen klampten zich aan elkaar vast en drongen tegen elkaar op met koortsachtige, plompe bewegingen, zoals dieren in het woud zich verdringen tegenover de cirkel van vuur die hen omsluit. Fusako's lippen werden weker. Op dat ogenblik was Ryuji bereid gelukkig te sterven. Eerst toen de koele puntjes van hun neuzen elkaar beroerden, besefte hij met een klein lachje dat ze twee afzonderlijke lichamen waren.

    (...)
    Noboru keek naar de rails die verdwenen onder de torenhoge vracht; het gaf hem een gevoel van vreugde, vermengd met lichte teleurstelling, aan het eind gekomen te zijn van de droom die treinen nu eenmaal bij kinderen opwekken: het was alsof hij de loop van een bekende rivier had gevolgd en nu haar kleine oorsprong had ontdekt.

    Fusako dacht erover hem te zeggen hoe eenzaam ze zich zou voelen, maar besloot het niet te doen. Zoals het witte vlees van een appel onmiddellijk verkleurt na de eerste beet, was hun afscheid al drie dagen geleden begonnen.

    (...)
    Zelfs de kleine overweg zag er onecht uit; alsof hij bij een speelgoedtreintje hoorde. De oorzaak van die onwezenlijke aanblik was de zee, want alles, de straten, de gebouwen, zelfs de stenen in de muur, waren ervoor bestemd haar te dienen. De zee had alles nietig en klein gemaakt en de pier had op zijn beurt zijn werkelijk aanzien verloren en lag als in een droom verzonken.
    Noboru was verbluft. Fusako zei niets, maar ze was als een fles, haar opgekropte gevoelens borrelend tegen de kurk. Haar uitdrukking kon zowel vreugde als verdriet betekenen - het verwrongen gezicht van een vrouw. Noboru vond dat ze eruitzag als een wasvrouw.

    Noboru wist dat hij zowel angst als medelijden inboezemde en het besef van zijn macht gaf hem een brooddronken gevoel; toen hij de ijzige kilheid van zijn hart naar de volwassenen keerde, speelde er een glimlachje om zijn mondhoeken. Het was nauwelijks meer dan de schaduw van een glimlach, zoals op het gezicht van een schooljongen die de klas in gaat zonder zijn les goed te kennen, maar met het zelfvertrouwen van een man die van een rots afspringt.

    Hij wachtte alleen gespannen af tot waar die grote machine zou gaan die nu in beweging was gezet. In dat donkere gat in de ladekast had hij op de uiterste grens van zijn wereld gestaan; op de rand van de zeeën en de woestijnen. En omdat alles dáár zijn oorsprong vond, omdat hij gestraft moest worden omdat hij dáár geweest was, kon hij niet terug naar de lauwe steden van de mensheid, noch zijn gezicht neigen naar hun met tranen bevochtigde grasvelden. Door de eed die hij gezworen had aan dat prachtige hoogtepunt der mensheid, omhuld door het loeien van die hoorn, gezworen aan die glanzende vertegenwoordigers van de alorde die hij die zomernacht door het kijkgat had gezien, kon hij nooit meer terugkeren.

    Het verhaal ontvouwt zich tot het onvermijdelijke, de ultieme wraakactie:

    We moeten het verse bloed van die zeeman aftappen en het verspreiden over het stervende heelal, de stervende hemel, de stervende bossen en het uitgeputte, stervende land.
    De tijd is nu gekomen.

    Ten slotte vind ik dat de poëtische zeggingskracht het haalt op de kleine ergernissen.
    Je zou kunnen zeggen dat Mishima geen fictie kan schrijven omdat zijn stokpaardjes er telkens opnieuw in bereden worden en zo duidelijk de letterlijke - gezwollen en pathetische - weergave zijn van zijn persoonlijke meningen en ideeën. Zijn zelfgekozen dood, al lang aangekondigd in zijn boeken, bevestigt dit. Hij pleegde zelfmoord direct nadat hij zijn magnus opus,
    De zee van vruchtbaarheid
    , had voltooid - hij was toen 45 jaar.
    Toch moet men ook zeggen dat hij wél kan schrijven, al is het dan geen fictie. In zijn poëtische wereld is er geen plaats voor banaliteit. Ik vermoed dat zijn boeken erg inspirerend kunnen zijn voor jonge mensen met een hang naar het romantische verleden van Japan. Ik zelf heb zijn boeken, ook op latere leeftijd, graag gelezen.

     

     

    22-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Keefman (van Jan Arends)

    En nu iets totaal anders. Johannes Cornelis (Jan) Arends (Den Haag, 13 februari 1925-Amsterdam 21januari 1974) was een Nederlands schrijver, dichter en literair vertaler.

    Deze auteur kampte met zware psychische problemen en alcoholisme en vond hier op subliem creatieve wijze een taal voor. Hij werd veelvuldig opgenomen in psychiatrische klinieken en de verhalen lijken op waarachtige, autobiografische anekdotes en meningen.


    Jan Arends had een merkwaardige fascinatie voor vernedering en dan wel heel specifiek de vernedering ondergaan als huisknecht bij rijke dames. Het is echt een vreemd verschijnsel: Jan Arends die zich ootmoedig en dienstbaar beschikbaar stelt als huisknecht voor dames die hem geen knip voor de neus waard vinden. Hoe meer zij hem neerhalen en neerbuigend behandelen, des te groter is de kick die hij daarin vindt. Vanaf het moment dat zo'n dame hem wél goed behandelde, nam hij ontslag. Het tweede verhaal, Vrijgezel op kamers, is daar een prima voorbeeld van.

    Dit boekje telt 166 bladzijden maar leent zich uitstekend tot herlezing. Het is een verhalenbundel waarin vervreemding, vereenzaming, isolatie en het leven in de eigen realiteit centraal staan. Dat klinkt allemaal niet vrolijk, en toch laat Jan Arends af en toe een sardonische lach weerklinken doorheen zijn
    kortzinnige verhalen.

    In dit boekje zijn dertien verhalen gebundeld. Ook de andere publicaties van Jan Arends zijn korte verhalen. Het eerste verhaal,
    Keefman, is geschreven in briefvorm en begint steeds met het ironische vriend als aanhef. Hij richt zich tot zijn psychiater en voert een dialoog tegen het onbegrip. Hij doet zijn beklag over zijn levensomstandigheden.
    Verblijvend in een psychiatrische instelling geeft hij volgende situaties weer:

    (
    vriend,...), varkensvreten, dat is het. En dan al die oude vieze schooiers waar je mee aan tafel zit. Want jij zegt wel dat zijn patiënten. Maar ik zeg dat zijn helemaal geen patiënten. Dat is tuig. Weet je wat dat hier voor een huis is. Een huis voor asociale elementen. En daar hoor ik niet in thuis. Alsof al dat vreten al niet smerig genoeg is.
    De een zit winden te laten en de ander zit te kwijlen. Daar word je toch kotsmisselijk van.(...)
    Weet jij waarom ik die broeder een opsodemieter heb gegeven? Jij zegt natuurlijk 'Keefman is agressief. En stop hem maar in het buis als hij lastig wordt.’ Maar dat is het juist. Al maanden willen zij mij in het buis. Weet jij dat ik hier een rot-leven heb? Goed, iederen heeft hier een rot-leven. Want je wilt toch niet zeggen dat de mensen hier geen rot-leven hebben in die vieze troep. Weet jij dat mijn ingewanden bruin geworden zijn van de strontlucht die ik hier inadem.

    Hij beklaagt zich over zijn achtergestelde positie, zijn gebrek aan opleiding. Toch verkondigt hij tegelijk luidkeels het bestaan zijn capaciteiten:

    Wat heeft het genezen van mensen te maken met een mulo-diploma of met de universiteit. Weet je wie een dokter was? Jezus, die genas mensen. En die had helemaal geen geleerdheid nodig. Jezus genas mensen omdat hij de goedheid in zich droeg. Dat is het wat bij jullie ontbreekt.

    Maar een behoorlijk gehoorapparaat is er niet bij. Omdat je de liefde niet hebt. Weet je waarom ik geen rapporten kan schrijven? Omdat ik niet kan liplezen. Want ik had helemaal nooit naar de achterlijke school gemoeten. Ik had naar een school gemoeten voor hardhorende dan wel dove kinderen (...)
    Weet je wat ik ben? Een koning. Maar dat weet jij niet dat ik een koning ben. Dat wil jij niet weten. Niemand wil weten dat ik een koning ben. Maar iedereen heeft het altijd geweten. Daarom moest ik naar die achterlijke school. Omdat ze mij de kroon van het hoofd moesten stoten.

    Het is een voortdurende strijd en ambiguïteit tussen opnames die afgedwongen dan wel afgesmeekt zijn:

    (vriend,...) Ik heb er toch niet om gevraagd om hier in dit tuchthuis te mogen zitten. Ik heb er toch niet om gevraagd om brood met stront te vreten. Ik heb niet op mijn knieën gesmeekt om hier te mogen komen. Ik ben hier vanwege de overheid. Ik ben hier geplaatst op gezag van hogerhand. Zonder dat ik het wilde. Met geweld ben ik hier binnengebracht.
    (...) Of ik gevaarlijk was. Omdat ik die huisbaas van mij een opsodemieter heb gegeven. Die vent had ik hardstikke dood moeten slaan. Dat gefluister met dat wijf. Over mij. Want je denkt misschien dat ik doof ben. Maar als er over mij gefluisterd wordt hoor ik alles. Als ze over mij fluisteren dan schreeuwt het in mijn hoofd.

    En weet je wat het is? Het zou zo veel beter voor mij zijn als ik gek was. Een mens moet toch iets zijn. En zonder mulo-diploma moet je toch ook door de wereld. En als je gek bent dan ben je wat. En als je gek bent dan ben je gek.(...)
    Van een gekkenhuis kan je niet genezen net zomin als van de achterlijke school. Nou moet ik van jou iedere dag de straat op om een kamer te zoeken. (...)
    Vriend, Nou heb jij mij eruit gegooid. Nou loop ik op straat. Ik loop op straat. Ik loop de hele dag in mijn zak naar mijn centen te voelen. Ik verrek van de honger.(...)
    Wie naakt geboren is die krijgt nooit een pak dat hem past. Die zal altijd in de maling genomen worden.(...)
    Maar ik ben nog nooit zo naakt geweest vriend. Daarom heb ik schandaal gemaakt. Daarom ben ik midden in de nacht naar dat vieze huis van jou gekomen om schandaal te maken. (...)
    Keefman gaat aanbellen bij alle gekkenhuizen van de wereld midden in de nacht. Ik laat mij nationaal voor gek zetten. Ik bijf net zolang bellen tot de muur van Gomorra omvalt. (...)
    Vriend, Ik ben blij dat je het goed vindt dat ik weer gek ben. Een mens moet per slot eten en drinken.

    Ten slotte zal ik nog enkele citaten geven uit het tweede verhaal, Vrijgezel op kamers, omdat ik geloof dat je in dit verhaal de auteur echt leert kennen, dat hij je hier echt een kijk in zijn hoofd geeft:

    Toen hij de volgende avond zijn kantoor verliet, regende het. Hij had een drukke dag gehad en voelde zich gedeprimeerd. (...) ‘Het is belachelijk dat ik dit werk nog doe. Het brengt mij nergens.' (...)
    Hij kocht een paar broodjes in een eethuisje. (...) Ze doen geen moeite voor mij. Zelfs niet als ik mijn geld kom besteden. Hij probeerde een gesprek met haar aan te knopen, maar de vrouw weerde hem af, met vage antwoorden. Als er nog een andere vrouw hier werkte, zouden ze samen om mij lachen wanneer ik wegging. Ze zouden zorgen dat ik het merkte. Ze zouden elkaar aanstoten en opmerkingen maken die net vaag genoeg waren om er niets van te kunnen zeggen, maar duidelijk genoeg om je te kwetsen.
    Hij stond voor het huis en wilde aanbellen. (...) De vrouw die opendeed was klein en mager. Haar figuur onderstreepte het venijn op haar gezicht. Deed het beter uitkomen. Stotterend deed hij het woord. Telkens een woord uitsprekend en het weer terugnemend. Of ze een kamer vrij had. (...) De vrouw ging hem voor de gang in tot aan de keuken die open stond. (...) Het kamertje was zo klein. Het was niet groter dan een cel.(...) Er kon dus geen daglicht in doordringen. (...) Ze noemde nu de prijs die onbeschaamd hoog was, maar hij was gelukkig dat alles zo'n goed verloop had.(...)
    Het is prachtig dat ik hier gekomen ben. Ik had nergens beter kunnen slagen, dacht hij.

    Hij ging niet meer naar zijn werk terug. Een paar dagen na het bezoek van de procuratiehouder kreeg hij een brief thuis. Zijn ontslag en een wissel voor het salaris, dat hij nog te goed had. Hij voelde zich tamelijk fit. (...)
    Hij vervuilde. De haren onder zijn oksels waren door zweet en vuil samen gekoekt. Ze waren hard en deden hem zeer.(...)
    Hij bleef nooit langer dan een uur achtereen wakker. Telkens viel hij weer in slaap.(...)
    De volgende dag zette zij een emmer in zijn kamer. Een oude vuile emmer. Hij kon er niet toe komen het ding te gebruiken. Hij bleef gebruik maken van de wc.
    Tenslotte overwon hij zijn afkeer. ‘Ik wil u niet op de gang hebben. Het is geen gezicht voor de andere mensen die hier wonen, als zij u daar zien.' 'Ze heeft gelijk ik ben niet toonbaar meer.' (...)
    Toen viel hij, toen hij een straat wilde oversteken. Een opgeschoten jongen hielp hem weer overeind. (...)

    Uit de verklaring van zijn toestand weerklinkt schrijnende eenzaamheid:


    Ik had het anders kunnen doen. Als ik mijn werk niet gelaten had. Ik zou in staat zijn er iets van te maken. Maar ik wil het toch niet zo. Ik houd het niet vol. Als ik een baan heb ben ik onvrij. Nergens kom je dan aan toe. Maar als ik gebleven was, had ik misschien later kunnen veranderen. Interessanter werk misschien. Iets waarbij je moet reizen. Ik moest met iemand kunnen praten. Het zou heel anders gaan.


    Ten slotte escaleert de situatie in zijn pension. De hospita behandelt hem steeds slechter en alles leidt naar het onvermijdelijke en onafwendbare slot:


    Als er een raam was zou ik mijn hoofd op het kozijn laten rusten en het niet meer terugtrekken, als op het schavot.(...) Toen ze voor zijn bed stond bukte zij zich. Met haar vlakke hand sloeg ze hem in het gezicht. Direct daarop sloeg zij weer. Tegen zijn schouders, omdat hij zijn hoofd had weggetrokken. Maar de derde keer sloeg zij weer raak. 'Dat zal je leren. Dat zal je leren.'

    Jan Arends’ schrijven gaat inhoudelijk, qua thematiek steeds over de underdog, de kleine, getormenteerde, met psychische problemen kampende man in een boosaardig omwereld, gebracht in een stijl die zeer toegankelijk en direct is. Hij schrijft rechtstreeks tot jou als lezer, althans zo voelde ik het aan. Er zitten geen franjes aan zijn schrijfstijl maar wel een welbespraakte, eerlijke trant die me overtuigden van de authenticiteit van deze marginale literaire stem.

    Zijn zelfmoord, door uit het raam te springen, past helaas helemaal in dit plaatje.Voor zijn kleine oeuvre zou hij in 1973 de Multatuliprijs hebben gekregen, maar door zijn zelfmoord is dit niet (meer) gebeurd.

     

    21-03-2012, 00:00 Geschreven door Muilpeerd  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Zoeken in blog



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs