Ik wil de boeken voorstellen die ik grààg gelezen heb. Misschien zijn er daarbuiten nog hartstochtelijke lezers die soms eens iets willen horen van een zielsgenoot over diens ervaringen in het onuitputtelijke rijk van het geschreven woord. Volg me op Twitter om op de hoogte te zijn van mijn jongste besprekingen: volg "muilpeerd"
24-03-2012
Langzame man (van J.M. Coetzee)
John Maxwell Coetzee,
geboren als John Michael Coetzee (Kaapstad, 9 februari 1940), is een
Zuid-Afrikaans schrijver.
Dit is een van de boeken (284 blz.) die ik koos omdat ik erover gelezen had in
recensies en artikelen in tijdschriften.
De korte inhoud deelt mee:
Toen hij
door de lucht vloog dacht hij nog direct weer op te kunnen staan, even diep
adem te halen, en dan weer door te fietsen. Maar nu zit hij thuis, een been tot
boven de knie geamputeerd. Met tegenzin probeert hij te wennen aan het idee dat
er nu dagelijks een verpleegster over de vloer komt. (...) Toen ontmoette hij Marijana, en zijn hart onderging een verandering. Zijn
hart is niet meer wat het was. Nu smacht het ernaar om Marijana te dienen,
Marijana en allen die bij haar horen. Zoals zij hem iets gegeven heeft, zo wil
zijn hart iets terugggeven. Het boek
begint al volgt:
De klap komt van rechts, hard en verrassend en pijnlijk, als een
stroomstoot, en tilt hem van de fiets. Ontspan!zegt hij tegen
zichzelf terwijl hij door de lucht vliegt (met het grootste gemak door de lucht
vliegt!) en hij voelt zijn ledematen inderdaad gehoorzaam verslappen.
Paul Rayment heeft
een verkeersongeluk, hij werd op zijn fiets door een auto aangereden. Als
gevolg daarvan wordt zijn rechterbeen geamputeerd. Paul is een eenzame zestigjarige man:
Hij is ooit getrouwd geweest, zeker; maar degene
met wie hij dat waagstuk heeft ondernomen maakt geen deel meer uit van zijn
leven. Paul ziet
zich voor een vreselijke toekomst geplaatst:
'Verzorging
van mijn been Hij gloeit van woede - zien ze dat dan niet? Je hebt me onder
narcose gebracht en mijn been afgehakt en in de afvalbak gegooid om het door
iemand in het vuur te laten gooien. Hoe kun je daar over de verzorging van mijn
been staan praten? Ze
praten over zijn toekomst, ze zeuren dat hij oefeningen moet doen die hem op de
toekomst zullen voorbereiden, ze pesten hem zijn bed uit; maar voor hem is er
geen toekomst, de deur naar de toekomst is dicht en op slot. Als er een manier
was om met een zuiver mentale handeling een eind aan je leven te maken zou hij
dat meteen doen, zonder verdere poespas. Slechtsnode
stemt Paul in met thuisverzorging. Hij zal tijd nodig hebben om zelfstandig te
leren worden met zijn prothese na de amputatie van zijn been. Hij huivert bij
de gedachte aan een bemoeial in zijn leven maar ziet in dat hij inderdaad een
tijdje hulp nodig zal hebben:
Als hij met de ambulance wordt thuisgebracht, staat Sheena hem al op te
wachten. (...) Ze heeft al een dagschema voor hen beiden opgesteld, met daarop
maaltijden, oefeningen en wat ze sv noemt, stompverzorging, dat ze boven zijn
hoofd op de muur plakt. (...)Hij heeft er een hekel aan om als een kind of een idioot
behandeld te worden, hij heeft een hekel aan het springerige, vrolijke
stemmetje dat ze voor hem opzetten. 'Hoe is het vandaag met ons?' vragen ze .
'Mooi zo,' zeggen ze vervolgens, zelfs wanneer hij niet de moeite heeft genomen
om antwoord te geven.
Detweede voltijdskandidate van mevrouw Putts heet Marijana.
Ze is van oorsprong Kroatisch, deelt ze hem tijdens het sollicitatiegesprek mee.
Ze heeft haar geboorteland twaalf jaar geleden verlaten. Haar opleiding heeft
ze in Duitsland gedaan, in Bielefeld,(...) Haar man werkt in een autoassemblagefabriek, ze wonen (...) een halfuur
rijden van de stad.
Marijana
heeft drie kinderen. Ze zal zes dagen op zeven voor Paul zorgen. Ze zal, naast
hem verzorgen, ook voor hem koken, huishoudelijk werk verrichten en
boodschappen doen.
Of de vrouw Marijana hem net zo goed bevalt als haar naam weet hij nog
niet. Objectief bezien is ze niet onaantrekkelijk. Maar in zijn gezelschap
lijkt ze over het vermogen te beschikken om iedere gedachte aan seks de kop in
te drukken.
Almet al [vindt
hij zichzelf] geen man voor hartstocht. Hij weet niet zeker of hij ooit van
hartstocht gehouden heeft, of het heeft goedgekeurd. Hartstocht: vreemd gebied;
een komische maar onvermijdelijke aandoening zoals de bof, die je hoopt te
krijgen als je nog jong bent, in een van zijn mildere, minder rampzalige
variëteiten, zodat je later niet een ernstiger vorm krijgt. Parende honden in
de greep van de hartstocht, ongelukkige grijns op hun snuit, tong uit de bek. Paul wordt
echter wel verliefd en raakt totaal in de ban van zijn verzorgster. Al gauw wil
hij niets anders dan zelf voor haar zorgen, voor haar kinderen en zelfs voor
haar man.
Hij is als een vrouw die
nooit kinderen heeft gekregen en nu ze daar te oud voor is plotseling en vurig
naar het moederschap verlangt. Vurig genoeg om het kind van een ander te
stelen: zo krankzinnig is het. In dit boek
doet ook Elizabeth Costello haar intrede, net zoals in meerdere boeken van
Coetzee.
Terwijl hij zit te dubben gaat de bel.(...) 'Meneer Rayment?' zegt de stem
op de intercom. 'Ik ben Elizabeth Costello. Kan ik u spreken?(...) ...een vrouw van in de zestig, zou hij zeggen, eerder achter dan voor in de
zestig, met een zijden bloemetjesjurk aan die van achteren diep is uitgesneden
en enigszins vlezige schouders vol onappetijtelijke sproeten onthult.(...)
'U bent tot me gekomen,'
zegt ze. 'In sommige opzichten heb ik geen zeggenschap over wat er tot me komt.
U kwam tot me samen met de bleke huid en de kromme rug en de krukken en de flat
waar u zich zo koppig aan vastklampt en de fotoverzameling en wat dies meer
zij. En ook samen met Miroslav Jokic, de Kroatische vluchteling - ja, zo heet
hij, Miroslav, zijn vrienden noemen hem Mel - en uw ontluikende gehechtheid aan
diens vrouw.'
'Er ontluikt helemaal niets.' 'Jawel. Tegen wie flapt u uw gevoelens eruit,
in plaats van ze voor u te houden, hoewel u geen idee heeft en u weet dat u er geen
idee van heeft wat de gevolgen zullen zijn?
Denk na, meneer Rayment. Bent u serieus van plan uw werkneemster ertoe te
verleiden om haar gezin in de steek te laten en bij u in te trekken? Denkt u
dat u haar gelukkig zult maken? Haar kinderen zullen boos en in de war zijn; ze
zullen niet meer met haar willen praten; ze zal de hele dag in uw bed liggen,
snikkend en ontroostbaar. Lijkt u dat leuk? Of heeft u andere plannen? Heeft u bedacht dat Mel de branding maar in moet lopen en verdwijnen, zodat
zijn vrouw en kinderen voor u zijn?' 'Onmogelijk
ben ik bang, Paul. Of u het nu leuk vindt of niet, ik blijf nog wel een
poosjebij u. Ik zal een modelgast zijn, dat beloof ik. (..) Ik zal u niet voor de voeten lopen. Eten doe ik nauwelijks. De meeste tijd
zult u niet eens merken dat ik er ben. Alleen een lichte hand op de schouders
af en toe, om u op het rechte pad te houden.' 'En waarom zou ik me dat laten
welgevallen? Stel da ik weiger?' 'U
zult ermee leren leven. U heeft er niets over te zeggen.'
Ze sproeit
haar wijsheden over hem heen:
'Weet u, je hebt mensen die ik chtonisch noem, degenen die stevig met hun
voeten in hun geboortegrond staan; en dan zijn er de vlinders, schepsels van
licht en lucht, tijdelijke bewoners die nu eens hier neerstrijken en dan weer
daar. U zegt een vlinder te zijn, u wilt een vlinder zijn; maar dan zult u op
een dag in een val geraken, een rampzalige val, en ter aarde storten; en als u
zichzelf bijeenraapt zult u merken dat u niet meer kunt vliegen als een
etherisch wezen, u kunt niet eens lopen, u bent alleen maar een te massieve
vleesklomp. Hierin schuilt ongetwijfeld een les, waarvoor u onmogelijk blind en
doof kunt zijn.' Liefde
is een fixatie. Voor hetzelfde geld zou je liefde een bliksemschicht kunnen
noemen die inslaat waar hij wil. (...)
Denkt u werkelijk dat liefde te meten valt? Denkt u dat liefde in een
bepaalde hoeveelheid komt, zoals bier? Dat zolang je er maar een krat van
meeneemt de andere partij met lege handen mag komen - met lege handen, een leeg
hart?
Onze
leugens zeggen net zoveel over ons als onze waarheden.
Denkt
u dat wat ik gezegd heb het ergste is dat over u gezegd kan worden - dat u zo
langzaam bent als een schildpad en op alle slakken zout legt? Het kan nog veel
erger, heus. Hoe noemen we het als iemand het ergste over ons weet, het ergste
en meest kwetsende, en daar niet mee naar buiten komt maar het juist onderdrukt
en tegen ons blijft glimlachen en grapjes maakt. Dat noemen we genegenheid.
Waar anders ter wereld zult u in dit late stadium genegenheid vinden, een
lelijke oude man als u? Paul glijdt
uit in de douche terwijl hij alleen in huis is. De
kranen zijn buiten zijn bereik. Hij kan hier gerust de hele nacht blijven
liggen zonder dat hij het risico loopt te worden uitgelachen; maar tegen
zonsopgang zal hij bevroren zijn. Hij
doet er een vol halfuur over om uit de gevangenis te ontsnappen die hij voor
zichzelf heeft gecreëerd. (...) Alle schaamte is inmiddels voorbij. Hij kruipt over de vloer naar de
telefoon:(...) 'Marijana, ik heb een ongelukje gehad. Het valt wel mee maar kun je nu
meteen komen?'(...) Onder
de goede zorgen van deze voortreffelijke verpleegster voelt hij het ijs in zijn
binnenste smelten. (...)
Ongetwijfeld
heeft de toekomst nog meer ongelukken in petto voor een invalide op leeftijd,
nog meer uitglijpartijen, nog meer vernederende telefoontjes om hulp. Maar wat
hij op dit moment nodig heeft is niet dat angstaanjagende en deprimerende
vooruitzicht, maar deze zachte, troostende en bij uitstek vrouwelijke
aanwezigheid. Kalm maar, kalm maar, het is allemaal voorbij: dat is wat hij
wil horen. En: ik zal bij je blijven terwijl je slaapt.
Paul analyseert zichzelf heel scherp en concludeert: Ik
mag dan labiel zijn, labiliteit is geen afwijking. We zouden allemaal wat
labieler moeten zijn, wij allemaal. Dat is mijn nieuwe, herziene mening. We
zouden onszelf wat vaker wakker moeten schudden. We zouden ons ook schrap
moeten zetten en een blik in de spiegel moeten werpen, ook al bevalt het ons
niet wat we daar zien. Ik heb het niet over de verwoesting die de tijd aanricht.
Ik heb het over het schepsel dat gevangen zit achter het glas, wiens
starende blik we gewoonlijk zo angstvallig vermijden. Aanschouw dit wezen dat
met mij eet, de nachten met mij doorbrengt, "ik" zegt namens mij! Ik
spreek Engels als een buitenlander omdat ik een buitenlander ben. Ik ben van
nature een buitenlander en ben mijn hele leven een buitenlander geweest.(...) Als er geen buitenlanders waren, waren er ook geen autochtonen. Het gezin
van Marijana doet Paul een ligfiets cadeau.
Een ligfiets. Hij heeft er nooit op een gereden, maar hij heeft instinctief
een hekel aan ligfietsen, zoals hij een hekel heeft aan protheses, zoals hij
een hekel heeft aan alle nep. (...) Niet enkel uren. Dagen, weken. Ze moeten er weken mee bezig zijn geweest,
vader, zoon, en moeder ook.(...) Natuurlijk zal hij er nooit gebruik van maken. (...) Een kinderwagen, daar heeft het nog het meeste van weg: een kinderwagen met
een grijze oude baby erin, mee uit genomen voor een ritje. Wat zullen de
omstanders glimlachen. Glimlachen en lachen en fluiten: Goed zo, opa! Maar
misschien is dat precies wat de Jokics hem willen leren: dat hij zijn
plechtstatige air moet laten varen en moet worden wat hij werkelijk is, een
lollige figuur, een oude baas met één been die als hij niet rond hopst op zijn
krukken over straat zwerft in zijn zelfgemaakte driewieler. Een plaatselijke
bezienswaardigheid, zo'n merkwaardig type dat het sociale bouwwerk kleur geeft.
Met deze
gedachte besluit ik de citaten uit dit dit boek.
Je krijgt
een helder zicht op het innerlijk leven van een oudere man die plots
afhankelijk wordt. Ik heb dit
boek graag gelezen en als het u aanspreekt zult u nog veel meer vinden van deze
hedendaagse schrijver.
Hoe best het fenomeen Amélie Nothomb (1967, België)
benaderen, omschrijven, bespreken? Wel, laat ik dat maar doen door haar boeken
aan u voor te stellen. Deze excentrieke, flamboyante, getalenteerde telg van
het Nothomb-geslacht vaart haar eigen koers en slaagt erin al zo'n twintig jaar
jaarlijks een boek(je) (het zijn steeds dunne boekjes, zo ook dit: 129 blz.)
uit te geven. Een keuze maken was niet zo eenvoudig.
Het thema van dit boek is de vriendschap tussen twee jongvolwassenen. De
achterflap meldt:
Wat
begint als een veelbelovende vriendschap tussen de timide, enigszins kleurloze
zestienjarige Blanche en de exuberante zelfbewuste Christa, verandert al gauw
in een uitputtende strijd waarin Christa vastbesloten lijkt Blanche te
vernederen en te domineren. Blanche wordt heen en weer geslingerd tussen
gevoelens van haat en bewondering, teleurstelling en minachting. De intrigante
Christa drijft zelfs een wig tussen Blanche en haar ouders. Op het dieptepunt
van haar ellende besluit de anders zo verlegen Blanche te handelen en haar
kwelgeest te overrompelen.
De boeken
van Amélie Nothomb handelen vaak over iemand die belaagd en gesard wordt door
een kwelgeest, in verschillende gedaanten: dat kan een buurman zijn, een
vriendin, een werkgever, een veeleisende moeder.
Deze keer begint het zo:
Op de
eerste dag zag ik haar glimlachen. Ik wist meteen dat ik haar graag wilde leren
kennen.
(...) Ik vervloekte mijn verlegenheid.(...) Ze is geïntegreerd, dacht ik. Dat woord had voor mij een immense betekenis. Zelf was ik nooit geïntegreerd geweest in wat dan ook. Voor mensen die dat
wel waren, koesterde ik een mengeling van minachting en afgunst.(...) Ik droomde ervan bij een groep te horen, al was het maar om me de weelde te
veroorloven er vervolgens uit te kunnen stappen.
Blanche is aanvankelijk verrukt over het feit dat dat populaire meisje met
haar wil optrekken, maar al gauw blijkt haar nieuwe vriendin te veranderen in
een kwelgeest. Deze keer verplicht zij Blanche om zich uit te kleden:
Ik was zestien. Ik bezat niets, materiële goederen noch geestelijk welzijn.
Ik had vriend noch vrijer en had nog niets meegemaakt. Ik had geen benul, ik
wist niet zeker of ik wel een ziel bezat. Mijn lichaam was alles wat ik had. Op
je zesde vind je het niet erg om je kleren uit de trekken. Op je
zesentwintigste is het al een oude gewoonte. Op je zestiende is het een helse beproeving.
Waarom verlang je dat van me, Christa? Weet je wat dit voor me betekent?
Zou je het vragen als je het wist? Of doe je dit juist omdat je het weet? Ik vraag me af waarom ik je gehoorzaam.
'Je zou je borsten moeten ontwikkelen', zei ze op professionele toon. 'Ik ben pas zestien', protesteerde ik. (...) 'Ik zal je een oefening tonen. Mijn zus zag er ook zo uit. Geloof me, na
een half jaar oefenen had ze een gedaanteverwisseling ondergaan. Vooruit, doe
zoals ik: een, twee, een, twee ...'
Sinds het begin van mijn puberteit vond ik mezelf lelijk. Ik constateerde
dat Christa's kritische blik de zaak nog verergerd had. Ik kon mezelf alleen
nog door haar ogen zien en kreeg last van zelfhaat.
In de spiegel zag ik mijn schouders en armen de houding aannemen die
Christa had aangeraden en de oefeningen doen die ze me had aanbevolen. De stem in mijn hoofd gilde:'Nee! Niet doen! Hou op!' Mijn lichaam ging slaafs door met turnen.
Niet alleen windt ze Blanche om haar vinger, hetzelfde gebeurt met Blanches
ouders. Haar ouders zijn gecharmeerd van Christa, die alle eigenschappen lijkt
te bezitten die hun dochter ontbeert:
Zodra mijn moeder de plaats van het offer binnenkwam, klonk Christa's
duivelse lach plots als de onschuld zelve - een spontane hilariteit, die even
gezond was als haar lichaam. Ze bleef staan en liep met uitgestoken hand op
mijn moeder af.'
'We stellen je voor om door de week hier bij ons te komen wonen. Je kunt op
Blanches kamer logeren. De weekends kun je dan thuis in Malmédy doorbrengen.'
(...) Ik hoorde het aan met de dood in het hart.
In afwachting van Christa's komst bezint Blanche zich over deze
stroomversnelling: zij zelf had Christa niet willen uitnodigen maar haar ouders
hadden dit al gedaan, en nu was er geen weg terug
In de nacht van dinsdag op woensdag genoot ik met een tragisch gevoel van
onbehagen van de eenzaamheid van mijn kamer. Inderdaad, het weinige dat een
mens meende te bezitten, kwam hem niet toe, of liever gezegd, de eigendom ervan
was zo precair dat hij er vroeg of laat van werd beroofd. Zelfs dat wat
verweesde jonge meisjes het dierbaarst is, de weelde van een eigen kamer, zou
me worden ontnomen.
Met mij had ze het beslist getroffen: dankzij mij was ze verzekerd van
inwoning, kost en bewassing, terwijl ze daar niets voor hoefde te doen, behalve
me belachelijk maken in het openbaar, wat evengoed haar belangen diende. Zo kwam ze zelf duidelijker naar voren als een bewonderenswaardige
jongedame, doortastend, ten koste van een naïeve, niet al te snuggere trut uit
een 'bevoorrecht' milieu (...)
Mijn ouders hadden geen belangstelling voor mij, want ze hadden voor
zichzelf al uitgemaakt wat voor iemand ik was: te braaf, niet levendig genoeg
enzovoort. Echte belangstelling is vrij van vooroordelen. Iemand met echte
interesse voor mijn persoon zou hebben gezien dat ik een kernreactor was, een
tot het uiterste gespannen boog, die smeekte om een pijl en een schietschijf en
erom schreeuwde deze felbegeerde voorwerpen te bemachtigen.
Ik herinnerde me plots de parabel van de verloren zoon: Christus wist al
dat ouders de voorkeur geven aan het kind dat zich heeft misdragen. Christa
wist dat natuurlijk des te beter. Misschien preekten Christus en Christa wel voor eigen parochie: die
verloren zoon, dat waren zij zelf.
En ik was het beklagenswaardige brave kind, dat niet zo slim is geweest om
met woelig gedrag, neiging tot weglopen, brutale opmerkingen en beledigingen te
laten merken dat het de liefde van vader en moeder ruimschoots verdient.
Toen ging me een licht op: 'Haar naam is niet Christa, maar Antichrista!'
Blanche tracht wanhopig om van haar kwelgeest verlost te geraken, maar ze
is volledig in haar ban:
Kennelijk had ik er niet meer zo'n zin in. Was ik zonder haar niet beter af dan met haar? Helaas, helemaal zeker was dat niet. Zonder haar was ik moederziel alleen.
'Genoeg
geleuterd, wat ben je toch lichtgeraakt! Ze heeft je een beetje geplaagd, nou
en? Als je meer ervaring had met vriendschap, dan zou je beseffen dat haar
manier van doen heel gewoon is. Je mag trouwens niet uit het oog verliezen dat zij je heeft meegenomen naar
dat feestje. Zonder haar zou je nooit de moed hebben gehad om erheen te gaan . En wat je daar overkomen is, vind je heel prettig. Het is waar dat ze een kreng is, maar ze leert je het leven kennen en dat
werd tijd ook, of je dat nou leuk vindt of niet.'
Eigenlijk gedroeg ze zich in mijn gezelschap als een echtgenote die zich na
een lang huwelijk niet meer geneert om in het bijzijn van haar man in een
groezelige ochtendjas rond te lopen, met krulspelden en een zuur gezicht,
terwijl ze haar fraaie krullen, flatteuze kleren en verleidelijke blikken voor
een ander bewaart. Bitter bedacht ik dat zo'n oude echtgenoot tenminste nog troost kon vinden
in zijn herinneringen aan de tijd dat zijn eega een bekoorlijke vrouw was, die
hem voor zich probeerde te winnen, terwijl Christa hooguit twee keer vluchtig
naar me had geglimlacht - waarom zou je je uitsloven voor een trut als ik?
Ik besloot voortaan vrienden te kiezen die even onbeduidend waren als ik. De muis knoopte een gesprek aan met de sardine. ' Hallo, Sabine. Heb jij toevallig de aantekeningen van het vorige college? Bij mij ontbreken er een paar dingen.' Het ondermaatse visje schrok zich wild en sperde haar ogen wijd open.
(...)Ze schudde als een bezetene van nee. (...) Met kieuwen die trilden van angst raapte het sardiente haar schamele
krachten bijeen en jammerde: 'Wat wil je van me? Laat me met rust.'
Want al had ik nog zo'n hekel aan haar, toch was ze een obsessie voor mij. Mijn hele wezen werd beheerst door haar aanwezigheid. Ik was nog erger dan mijn ouwelui: zij hadden zich tenminste laten inpakken
door iemand die ze aardig vonden.
Het verbaasde me niets dat haar bewering dat ze in een dorp woonde niet
klopte: ze hing van liegen en bedriegen aan elkaar en scheen het leuk te vinden
om mensen op het verkeerde been te zetten. Ik vroeg me af wat ze te verbergen had. Waarom wilde ze niet zeggen waar ze
woonde? Tenslotte
neemt het verhaal een horrorwending en verliest Blanche haar laatste
zelfcontrole:
Ik zag
haar geest op mij overgaan. Ik zag dat mijn armen zich zijwaarts uitstrekten zoals bij een kruisiging,
mijn ellebogen een scherpe hoek vormden en mijn handen met de palmen tegen
elkaar werden gedrukt, in een onvrijwillige gebedshouding. Als u de
bovenstaande sarcastische en satirische zoektocht naar vriendschap kunt smaken,
dan zult u nog veel meer lekkers vinden. Elk jaar namelijk zult u een nieuw
boek van onze Amélie vinden, en er zijn er al minstens twintig
verschenen!
Ik weet waarom gekooide vogels zingen (van Maya Angelou)
Mijn voornemen gestand doend om auteurs van over de hele wereld te
belichten, stel ik u vandaag Maya Angelou voor. Deze Afro-Amerikaanse grande dame
heeft heel veel geschreven, waarvan het overgrote deel autobiografisch is. Dit
boek geeft vorm aan haar autobiografie en was daarom specifiek interessant voor
mij; hier sprak tot mij een vrouw die mij haar leven wilde vertellen en ik ging
er bij zitten en luisterde aandachtig.
Gedurende 340 bladzijden voert zij je, zonder enig moment van verveling,
doorheen haar harde jeugd.
Het boek begint als het jonge meisje droomt over haar nieuwe jurk:
Ik zou er uitzien als een van die lieve
kleine, blanke meisjes die ieders droom waren van het goede in de wereld. (...)
en wanneer de mensen mij erin zagen, zouden ze naar me toe komen rennen en
zeggen: 'Marguerite, vergeef ons alsjeblieft, we wisten niet wie je was.' En ik
zou edelmoedig antwoorden: 'Nee, dat kon je ook niet weten. Natuurlijk vergeef
ik jullie.' Alleen al de gedachte
daaraan maakte dat ik dagenlang rondliep met engelenstof over mijn gezicht
gesprenkeld. Maar in de vroege ochtendzon van Pasen bleek de jurk een gewoon,
lelijk, vermaakt, ooit-paars-geweest afdankertje van een blanke vrouw te zijn.
De jonge Maya heeft een - wel vaker voorkomende - heimelijke wens om een
blank meisje te zijn:
Wat zouden ze opkijken als ik op een
dag uit mijn zwarte, lelijke droom ontwaakte en mijn echte haar, dat lang en
blond was, de plaats had ingenomen van de pluizige massa die ik van Momma niet
mocht ontkroezen. Ze zouden gehypnotiseerd worden door mijn lichtblauwe ogen
(...) Omdat ik eigenlijk blank was en omdat een gemene heks van een
stiefmoeder, die vanzelfsprekend jaloers was op mijn schoonheid, mij in een te
groot Negermeisje had veranderd met kroezend, zwart haar, brede voeten en een
gat tussen haar tanden waar een nr. 2-potlood in paste. Als opgroeien pijnlijk is voor een
Zwart meisje in het Zuiden, dan is het feit dat ze zich bewust is van haar
misplaatstheid als de roest op het scheermes dat haar op de keel wordt gezet. Het is een overbodige
belediging. Marguerite (drie jaar - Maya) en haar broer Bailey (vier jaar) Johnson
verhuisden van Californië naar Arkansas, na de scheiding van hun ouders. Ze
trekken er in bij de moeder van hun vader, Annie Henderson, die ze Momma
noemen.
Toen Maya (Marguerite) dertien was en Arkansas
voorgoed verliet, was ze het liefst in de winkel van Momma.
Maya observeert het leven rondom zich, en ontmoet meneer McElroy. 'Meneer McElroy lachte
nooit en glimlachte zelden, maar het strekte hem tot eer dat hij graag met oom
Willy j[dieinvalidewas] praatte. Hij
ging nooit naar de kerk, wat voor Baily en mij het bewijs was dat hij ook een
zeer moedig mens was. Wat zou het fantastisch zijn om later ook zo te zijn; op
het geloof neer te kunnen kijken, vooral als je naast een vrouw als Momma
woonde. Ik sloeg hem met
spanning gade, in de verwachting dat hij op ieder moment tot alles in staat
was. Nooit werd ik dit moe of werd ik door hem teleurgesteld of ongoocheld,
hoeewel ik nu, vanaf de hoge tak van mijn leeftijd omlaag kijkend, kan zien dat
hij een heel simpele, oninteressante man was die patentgeneesmiddelen en tonica
verkocht aan de minder wereldwijze mensen uit de plaatsen in de omgeving van de
metropool die Stamps was.
Baily was de meest verheven persoon in
mijn wereld. Het feit dat hij mijn broer was en dat ik geen zussen had met wie
ik hem moest delen, betekende zo'n groot geluk voor mij dat ik alleen daarom al
een christelijk leven wilde leiden om God te tonen hoe dankbaar ik was. Ik was
groot en schutterig, met spitse ellebogen, terwijl hij klein, gracieus en
soepel was.
We volgen Maya doorheen de turbulente jaren van haar jeugd en haar jongvolwassenheid. Ik vond het een mooi boek.
Een zeeman door de zee verstoten (van Yukio Mishima)
Ik wil boeken van over de hele wereld voorstellen. Vanaf de 19e eeuw tot
op heden. Ik zal dus zoeken naar auteurs van andere continenten en tijden.
Nu stel ik u de meermaals voor de Nobelprijs literatuur genomineerde Yukio
Mishima (14 januari 1925 - 25 november 1970) voor. Wie zich aan het oeuvre van
deze Japanse cultauteur waagt ontmoet volgende wederkerende thema's:
-homoseksualiteit (in een tijd die daarvoor nog lang niet rijp was)
- dweperij met de dood, en met zelfmoord in de vorm van Seppuku (traditionele
vorm van zelfmoord van de samoerai in Japan, met name door het opensnijden van
de buik
- aversie van het vrouwelijke
- aversie van vaderfiguren
- verheerlijking van de erezaak (welke die dan ook moge zijn) het tribale, en
de hoogedele strijd voor de eer
- aanbidding van het ultramannelijke (Hij huilde nooit, zelfs niet in zijn dromen, want hardheid was een
erezaak')
Ik kwam op dit boek door verwijzing van een kennis, die er enorm mee
dweepte. Mishima's literatuur lijkt bestemd voor een publiek van jonge dwepers,
al reken ik mezelf daar niet graag toe. Omdat zijn eigen schrijven zo overvol
dweperij zit kun je moeilijk neutraal blijven ten aanzien van zijn verheven
onderwerpen. Of je vindt zijn fascinatie voor Seppuku aantrekkelijk en
geweldig, of je vindt het weerzinwekkend. Ik neig eerder naar het tweede, al
vind ik dat er voldoende overblijft aan schrijfkunst en -talent om zijn boeken
wel te willen lezen. Het boek beslaat 172 blz, inclusief het nawoord.
Over de inhoud zegt de achterflap:
De moeder van de dertienjarige jongen
Noboru, een jonge weduwe die een boetiek drijft in Yokohama, krijgt een
verhouding met de stuurman Riuji. Aanvankelijk is Noburu vol bewondering voor
zijn aanstaande stiefvader, maar al spoedig blijkt zijn held een brave man te
zijn die het goed met hem meent, het prototype van de gehate huisvader. Hij
stelt Noburu teleur en zal daarvoor moeten boeten.
Noboru maakt deel uit van een jongensclubje, waar hij wanhopig graag zal
bewijzen dat hij een echte stoere jongen is:
... ging het katje van hand tot hand.
Noboru voelde het warme hart van het beestje kloppen tegen zijn blote, natte
borst. Het was alsof hij de schuur was binnengelopen met een klein stukje van
het diepe, gelukzalige wezen van de stralende zomerzon zelf. (...) Daar ligt
een blok hout. Daar kunnen we het tegenaan slaan (...)Hij voelde het door zijn
borst jagen als de ochtendbries: de wil om te doden. Hij had het gevoel alsof
zijn borstkas een droogrek was, van metalen buizen, waarop witte hemden in de
zon te drogen hingen. Weldra zouden de hemden gaan wapperen in de wind - en dan
zou hij doden en de eindeloze keten van verachtelijke, maatschappelijke taboes
verbreken.
Noboru pakte het
katje bij de nek en stond op. Het hing slap tussen zijn vingers. Hij
onderdrukte een opkomende gevoel van medelijden; als een verlicht raam, vanuit
een sneltrein gezien, lichtte het een ogenblik op in de verte en verdween toen
weer. Hij voelde zich opgelucht. De leider beweerde
altijd nadrukkelijk dat het daden als deze waren die de grote leegten in de
wereld moesten vullen. Aangezien niets anders daartoe in staat was, zei hij,
zou moord deze gapende leegten vullen, zoals een barst een spiegel vult. Op die
manier zouden ze werkelijke macht verkrijgen over het bestaan. Vastbesloten zwaaide
Noboru het katje hoog boven zijn hoofd en slingerde het met kracht tegen het
blok. Het warme, zachte ding vloog in een prachtige boog door de lucht. Maar
het gevoel van het zachte dons bleef hem tussen de vingers hangen.
De dertienjarige Noboru Kuroda bespiedt zijn moeder Fusako:
En de zwarte driehoek. Op de een of
andere manier had hij er geen goed zicht op en hij moest zijn ogen zo
verdraaien dat ze er pijn van deden. Hij probeerde in gedachten alle schunnige
woorden die hij kende, maar met woorden alleen kwam je niet door dit
struikgewas. Zijn vrienden hadden waarschijnlijk gelijk wanneer zij het een
armzalig, leegstaand huisje noemden. Hij vroeg zich af of dat iets te maken had
met de leegte van zijn eigen wereld.
Haar donkerblauwe
peignoir was opengevallen en liet het onderste deel van haar lichaam zien, dat
grotesk zwaar en dreigend leek. Hoog boven de geleidelijk toelopende romp was
haar gezicht, hijgend, bedroefd, ineens afschuwelijk oud, en bedekt met tranen.
Het schijnsel van de lamp tegen het verre plafond omkranste haar verwarde haren
en gaf haar de aanblik van een krankzinnige.
De observatie van het mannelijk lichaam ontlokt hem het volgende:
Toen staarde Noboru in verwondering
naar de trotse tempeltoren die door het zwarte haar onder de buik
triomfantelijk omhoogrees. (...) Het schijnsel van het maanlicht op de
achtergrond tekende een gouden lijn langs zijn schouders en toverde de ader die
uitstond in zijn nek tot goud. (...) Hij snakte naar adem, bezweet en in
vervoering. Overtuigd dat hij een verward kluwen draad zich had zien
ontwikkelen tot een heilig patroon: waarschijnlijk was hij er de dertienjarige
schepper van. Die zeeman is
geweldig! Hij was net een fantastisch beest dat zo uit de zee gekomen is,
doornat en wel.
De toekomstige stiefvader Ryuji Tsukazaki is een zeeman die zijn leven
evalueert:
Ik heb nooit veel bijzonders gedaan,
maar ik heb mezelf mijn leven lang gezien als de enige ware man. En als ik
gelijk heb, dan zal eens een heldere eenzame hoorn door de dageraad klinken, en
een donkere wolk met licht doorstraald zal omlaag strijken, en de dringende
stem van de roem zal uit de verte om mij roepen - en ik zal uit mijn bed moeten
springen en alleen verder gaan. Daarom ben ik nooit getrouwd. Ik heb gewacht en
gewacht, en nu ben ik al over de dertig.
Met een hart dat,
gekweld door de voortdurende strijd met de sombere deining van de oceaan en het
hemelse licht dat van de wolkenranden scheen -gestuit in zijn opwellingen, maar
dan weer stoutmoedig opnieuw beginnend - ,niet in staat was een onderscheid te
maken tussen de nobelste en de laagste gevoelens, stelde hij de zee
verantwoordelijk voor al zijn deugden en tekortkomingen. Ga je die verblindende
vrijheid opgeven?
Mishima's aversie tegen vaderfiguren weerklinkt onder meer door de mond
van de leider van het clubje waar Noboru deel van uitmaakt:
'Papa, heeft het leven enig doel? Je
snapt wel waar ik naartoe wou, wat ik eigenlijk bedoelde? Vader, kun je me ook
maar één reden geven, waarom jij doorgaat met leven. Zou het niet beter zijn om
maar zo vlug mogelijk te verdwijnen? Maar zo'n oerduidelijke insinuatie
bereikt zo'n man niet eens. Hij keek alleen maar verbaasd en zijn ogen puilden
uit en hij staarde me aan. Ik haat die bespottelijke verbazing van een
volwassene. En toen hij ten slotte antwoordde, wat denk je dat hij zei? 'M'n
jongen, niemand kan je een doel in het leven geven; je moet er een voor jezelf
weten te maken.' Wat vinden jullie van
zo'n stomme, afgezaagde moraal. Hij had maar even op een knop te drukken en wat
een vader hoort te zeggen, kwam er kant en klaar uit. En heb je wel eens op de
ogen van een vader gelet, op zo'n moment? Ze staan wantrouwend tegenover alles
wat creatief is en ze zijn er alleen maar op uit de wereld tot iets nietigs
terug te brengen, zodat ze het aankunnen. Een vader is een machine om de
werkelijkheid te comoufleren, een machine om leugens aan kinderen voor te
schotelen en dat is nog niet eens het ergste: diep in zichzelf geloof hij dat
hij de werkelijkheid is! Vaders zijn de
vliegen van deze wereld. Ze zoemen om ons hoofd, hun kans afwachtend, en als ze
iets rots in ons ontdekken, schieten ze daar op af en gaan erin wroeten.
Smerige, geile vliegen die aan de hele wereld rondbazuinen dat ze onze moeders
genaaid hebben. En er is niets wat ze zullen nalaten om onze vrijheid en onze
gaven te bederven.
Als dertienjarige was
Noburu overtuigd van zijn eigen genialiteit (...) en hij was er zeker van dat
het leven uit een paar eenvoudige tekenen en beslissingen bestond; dat de dood
wortel schoot op het moment van de geboorte en dat het enige wat een mens
verder te doen stond, was om die plant water te geven en te verzorgen. Dat
voortplanting nonsens was en dat, als gevolg daarvan, de maatschappij ook
nonsens was; dat vaders en leraren (...) schuldig waren aan een doodzonde. En
daarom was de dood van zijn eigen vader, toen hij acht was, een gelukkig toeval
geweest, iets om trots op te zijn. Moe van het wachten gleden zijn
gedachten af naar een dwaze fantasie. Zijn moeder was teruggekomen en ze gilde
hem toe: Het was een leugen. Het spijt me dat ik je zo voor de gek heb
gehouden. Wil je me vergeven? We gaan echt niet trouwen. Als we zoiets zouden
doen, zou de wereld in een chaos veranderen: tien tankers zouden in de haven
verzinken, en duizend treinen ontsporen; de ruiten van alle ramen in de stad
zouden aan splinters gaan, en alle beeldschone rozen zwart als roet worden.
Heroïek, poëzie en hooggestemde gevoelens zijn op elke bladzijde te
vinden. Soms prachtig en mooi en waarlijk dichterlijk, soms wat te nadrukkelijk
en obsessief:
Het is de zee die me ertoe gebracht
heeft heimelijk aan de liefde te gaan denken, meer dan aan wat ook; je weet
wel, een liefde die waard is om voor te sterven, een allesverterende liefde.
Voor een man die de hele tijd in een stalen schip is opgesloten, lijkt de zee
te veel op een vrouw. Haar stiltes en haar stormen, of haar grillen, of de
schoonheid van haar borst in het licht van de ondergaande zon.
(...) Hun lichamen klampten
zich aan elkaar vast en drongen tegen elkaar op met koortsachtige, plompe
bewegingen, zoals dieren in het woud zich verdringen tegenover de cirkel van
vuur die hen omsluit. Fusako's lippen werden weker. Op dat ogenblik was Ryuji
bereid gelukkig te sterven. Eerst toen de koele puntjes van hun neuzen elkaar
beroerden, besefte hij met een klein lachje dat ze twee afzonderlijke lichamen
waren.
(...) Noboru keek naar de
rails die verdwenen onder de torenhoge vracht; het gaf hem een gevoel van
vreugde, vermengd met lichte teleurstelling, aan het eind gekomen te zijn van
de droom die treinen nu eenmaal bij kinderen opwekken: het was alsof hij de
loop van een bekende rivier had gevolgd en nu haar kleine oorsprong had
ontdekt.
Fusako dacht erover
hem te zeggen hoe eenzaam ze zich zou voelen, maar besloot het niet te doen.
Zoals het witte vlees van een appel onmiddellijk verkleurt na de eerste beet,
was hun afscheid al drie dagen geleden begonnen.
(...) Zelfs de kleine
overweg zag er onecht uit; alsof hij bij een speelgoedtreintje hoorde. De
oorzaak van die onwezenlijke aanblik was de zee, want alles, de straten, de
gebouwen, zelfs de stenen in de muur, waren ervoor bestemd haar te dienen. De
zee had alles nietig en klein gemaakt en de pier had op zijn beurt zijn
werkelijk aanzien verloren en lag als in een droom verzonken. Noboru was verbluft.
Fusako zei niets, maar ze was als een fles, haar opgekropte gevoelens borrelend
tegen de kurk. Haar uitdrukking kon zowel vreugde als verdriet betekenen - het
verwrongen gezicht van een vrouw. Noboru vond dat ze eruitzag als een wasvrouw.
Noboru wist dat hij
zowel angst als medelijden inboezemde en het besef van zijn macht gaf hem een
brooddronken gevoel; toen hij de ijzige kilheid van zijn hart naar de
volwassenen keerde, speelde er een glimlachje om zijn mondhoeken. Het was
nauwelijks meer dan de schaduw van een glimlach, zoals op het gezicht van een
schooljongen die de klas in gaat zonder zijn les goed te kennen, maar met het
zelfvertrouwen van een man die van een rots afspringt.
Hij wachtte alleen
gespannen af tot waar die grote machine zou gaan die nu in beweging was gezet.
In dat donkere gat in de ladekast had hij op de uiterste grens van zijn wereld
gestaan; op de rand van de zeeën en de woestijnen. En omdat alles dáár zijn
oorsprong vond, omdat hij gestraft moest worden omdat hij dáár geweest was, kon
hij niet terug naar de lauwe steden van de mensheid, noch zijn gezicht neigen
naar hun met tranen bevochtigde grasvelden. Door de eed die hij gezworen had
aan dat prachtige hoogtepunt der mensheid, omhuld door het loeien van die
hoorn, gezworen aan die glanzende vertegenwoordigers van de alorde die hij die
zomernacht door het kijkgat had gezien, kon hij nooit meer terugkeren.
Het verhaal ontvouwt zich tot het onvermijdelijke, de ultieme
wraakactie: We moeten het verse
bloed van die zeeman aftappen en het verspreiden over het stervende heelal, de
stervende hemel, de stervende bossen en het uitgeputte, stervende land. De tijd is nu
gekomen.
Ten slotte vind ik dat de poëtische zeggingskracht het haalt op de
kleine ergernissen.
Je zou kunnen zeggen dat Mishima geen fictie kan schrijven omdat zijn
stokpaardjes er telkens opnieuw in bereden worden en zo duidelijk de
letterlijke - gezwollen en pathetische - weergave zijn van zijn persoonlijke
meningen en ideeën. Zijn zelfgekozen dood, al lang aangekondigd in zijn boeken,
bevestigt dit. Hij pleegde zelfmoord direct nadat hij zijn magnus opus, De zee van vruchtbaarheid, had voltooid - hij was toen 45 jaar.
Toch moet men ook zeggen dat hij wél kan schrijven, al is het dan geen fictie.
In zijn poëtische wereld is er geen plaats voor banaliteit. Ik vermoed dat zijn
boeken erg inspirerend kunnen zijn voor jonge mensen met een hang naar het
romantische verleden van Japan. Ik zelf heb zijn boeken, ook op latere
leeftijd, graag gelezen.
En nu iets totaal anders. Johannes Cornelis (Jan) Arends (Den Haag, 13
februari 1925-Amsterdam 21januari 1974) was een Nederlands schrijver, dichter
en literair vertaler.
Deze auteur kampte met zware psychische problemen en alcoholisme en vond hier
op subliem creatieve wijze een taal voor. Hij werd veelvuldig opgenomen in
psychiatrische klinieken en de verhalen lijken op waarachtige, autobiografische
anekdotes en meningen.
Jan Arends had een merkwaardige fascinatie voor vernedering en dan wel heel
specifiek de vernedering ondergaan als huisknecht bij rijke dames. Het is echt
een vreemd verschijnsel: Jan Arends die zich ootmoedig en dienstbaar
beschikbaar stelt als huisknecht voor dames die hem geen knip voor de neus
waard vinden. Hoe meer zij hem neerhalen en neerbuigend behandelen, des te
groter is de kick die hij daarin vindt. Vanaf het moment dat zo'n dame hem wél
goed behandelde, nam hij ontslag. Het tweede verhaal, Vrijgezel op kamers, is daar een prima voorbeeld van.
Dit boekje telt 166 bladzijden maar leent zich uitstekend tot herlezing. Het is
een verhalenbundel waarin vervreemding, vereenzaming, isolatie en het leven in
de eigen realiteit centraal staan. Dat klinkt allemaal niet vrolijk, en toch
laat Jan Arends af en toe een sardonische lach weerklinken doorheen zijn kortzinnige verhalen.
In dit boekje zijn dertien verhalen gebundeld. Ook de andere publicaties van
Jan Arends zijn korte verhalen. Het eerste verhaal, Keefman, is geschreven in
briefvorm en begint steeds met het ironische vriend als aanhef. Hij richt zich tot zijn
psychiater en voert een dialoog tegen het onbegrip. Hij doet zijn beklag over
zijn levensomstandigheden.
Verblijvend in een psychiatrische instelling geeft hij volgende situaties weer:
(vriend,...), varkensvreten, dat is het.
En dan al die oude vieze schooiers waar je mee aan tafel zit. Want jij zegt wel
dat zijn patiënten. Maar ik zeg dat zijn helemaal geen patiënten. Dat is tuig.
Weet je wat dat hier voor een huis is. Een huis voor asociale elementen. En
daar hoor ik niet in thuis. Alsof al dat vreten al niet smerig genoeg is. De een zit winden te
laten en de ander zit te kwijlen. Daar word je toch kotsmisselijk van.(...) Weet jij waarom ik
die broeder een opsodemieter heb gegeven? Jij zegt natuurlijk 'Keefman is
agressief. En stop hem maar in het buis als hij lastig wordt. Maar dat is het
juist. Al maanden willen zij mij in het buis. Weet jij dat ik hier een
rot-leven heb? Goed, iederen heeft hier een rot-leven. Want je wilt toch niet
zeggen dat de mensen hier geen rot-leven hebben in die vieze troep. Weet jij
dat mijn ingewanden bruin geworden zijn van de strontlucht die ik hier inadem.
Hij beklaagt zich over zijn achtergestelde positie, zijn gebrek aan
opleiding. Toch verkondigt hij tegelijk luidkeels het bestaan zijn
capaciteiten:
Wat heeft het genezen van mensen te
maken met een mulo-diploma of met de universiteit. Weet je wie een dokter was?
Jezus, die genas mensen. En die had helemaal geen geleerdheid nodig. Jezus
genas mensen omdat hij de goedheid in zich droeg. Dat is het wat bij jullie
ontbreekt. Maar een behoorlijk gehoorapparaat is
er niet bij. Omdat je de liefde niet hebt. Weet je waarom ik geen rapporten kan
schrijven? Omdat ik niet kan liplezen. Want ik had helemaal nooit naar de
achterlijke school gemoeten. Ik had naar een school gemoeten voor hardhorende
dan wel dove kinderen (...) Weet je wat ik ben?
Een koning. Maar dat weet jij niet dat ik een koning ben. Dat wil jij niet
weten. Niemand wil weten dat ik een koning ben. Maar iedereen heeft het altijd
geweten. Daarom moest ik naar die achterlijke school. Omdat ze mij de kroon van
het hoofd moesten stoten.
Het is een voortdurende strijd en ambiguïteit tussen opnames die
afgedwongen dan wel afgesmeekt zijn:
(vriend,...) Ik heb er toch niet om
gevraagd om hier in dit tuchthuis te mogen zitten. Ik heb er toch niet om
gevraagd om brood met stront te vreten. Ik heb niet op mijn knieën gesmeekt om
hier te mogen komen. Ik ben hier vanwege de overheid. Ik ben hier geplaatst op
gezag van hogerhand. Zonder dat ik het wilde. Met geweld ben ik hier
binnengebracht. (...) Of ik
gevaarlijk was. Omdat ik die huisbaas van mij een opsodemieter heb gegeven. Die
vent had ik hardstikke dood moeten slaan. Dat gefluister met dat wijf. Over
mij. Want je denkt misschien dat ik doof ben. Maar als er over mij gefluisterd
wordt hoor ik alles. Als ze over mij fluisteren dan schreeuwt het in mijn
hoofd.
En weet je wat het
is? Het zou zo veel beter voor mij zijn als ik gek was. Een mens moet toch iets
zijn. En zonder mulo-diploma moet je toch ook door de wereld. En als je gek
bent dan ben je wat. En als je gek bent dan ben je gek.(...) Van een gekkenhuis
kan je niet genezen net zomin als van de achterlijke school. Nou moet ik van
jou iedere dag de straat op om een kamer te zoeken. (...) Vriend, Nou heb jij
mij eruit gegooid. Nou loop ik op straat. Ik loop op straat. Ik loop de hele
dag in mijn zak naar mijn centen te voelen. Ik verrek van de honger.(...) Wie naakt geboren is
die krijgt nooit een pak dat hem past. Die zal altijd in de maling genomen
worden.(...) Maar ik ben nog nooit
zo naakt geweest vriend. Daarom heb ik schandaal gemaakt. Daarom ben ik midden
in de nacht naar dat vieze huis van jou gekomen om schandaal te maken. (...) Keefman gaat
aanbellen bij alle gekkenhuizen van de wereld midden in de nacht. Ik laat mij
nationaal voor gek zetten. Ik bijf net zolang bellen tot de muur van Gomorra
omvalt. (...) Vriend, Ik ben blij
dat je het goed vindt dat ik weer gek ben. Een mens moet per slot eten en
drinken.
Ten slotte zal ik nog enkele citaten geven uit het tweede verhaal, Vrijgezel op kamers, omdat ik geloof dat je in dit verhaal de auteur echt leert kennen, dat
hij je hier echt een kijk in zijn hoofd geeft:
Toen hij de volgende avond zijn kantoor
verliet, regende het. Hij had een drukke dag gehad en voelde zich gedeprimeerd.
(...) Het is belachelijk dat ik dit werk nog doe. Het brengt mij nergens.'
(...) Hij kocht een paar
broodjes in een eethuisje. (...) Ze doen geen moeite voor mij. Zelfs niet als
ik mijn geld kom besteden. Hij probeerde een gesprek met haar aan te knopen,
maar de vrouw weerde hem af, met vage antwoorden. Als er nog een andere vrouw
hier werkte, zouden ze samen om mij lachen wanneer ik wegging. Ze zouden zorgen
dat ik het merkte. Ze zouden elkaar aanstoten en opmerkingen maken die net vaag
genoeg waren om er niets van te kunnen zeggen, maar duidelijk genoeg om je te
kwetsen. Hij stond voor het
huis en wilde aanbellen. (...) De vrouw die opendeed was klein en mager. Haar
figuur onderstreepte het venijn op haar gezicht. Deed het beter uitkomen.
Stotterend deed hij het woord. Telkens een woord uitsprekend en het weer
terugnemend. Of ze een kamer vrij had. (...) De vrouw ging hem voor de gang in
tot aan de keuken die open stond. (...) Het kamertje was zo klein. Het was niet
groter dan een cel.(...) Er kon dus geen daglicht in doordringen. (...) Ze
noemde nu de prijs die onbeschaamd hoog was, maar hij was gelukkig dat alles
zo'n goed verloop had.(...) Het is prachtig dat
ik hier gekomen ben. Ik had nergens beter kunnen slagen, dacht hij.
Hij ging niet meer
naar zijn werk terug. Een paar dagen na het bezoek van de procuratiehouder
kreeg hij een brief thuis. Zijn ontslag en een wissel voor het salaris, dat hij
nog te goed had. Hij voelde zich tamelijk fit. (...) Hij vervuilde. De
haren onder zijn oksels waren door zweet en vuil samen gekoekt. Ze waren hard
en deden hem zeer.(...) Hij bleef nooit
langer dan een uur achtereen wakker. Telkens viel hij weer in slaap.(...) De volgende dag zette
zij een emmer in zijn kamer. Een oude vuile emmer. Hij kon er niet toe komen
het ding te gebruiken. Hij bleef gebruik maken van de wc. Tenslotte overwon hij
zijn afkeer. Ik wil u niet op de gang hebben. Het is geen gezicht voor de
andere mensen die hier wonen, als zij u daar zien.' 'Ze heeft gelijk ik ben
niet toonbaar meer.' (...) Toen viel hij, toen
hij een straat wilde oversteken. Een opgeschoten jongen hielp hem weer
overeind. (...)
Uit de verklaring van zijn toestand weerklinkt schrijnende eenzaamheid:
Ik had het anders kunnen doen. Als ik
mijn werk niet gelaten had. Ik zou in staat zijn er iets van te maken. Maar ik
wil het toch niet zo. Ik houd het niet vol. Als ik een baan heb ben ik onvrij.
Nergens kom je dan aan toe. Maar als ik gebleven was, had ik misschien later
kunnen veranderen. Interessanter werk misschien. Iets waarbij je moet reizen.
Ik moest met iemand kunnen praten. Het zou heel anders gaan.
Ten slotte escaleert de situatie in zijn pension. De hospita behandelt
hem steeds slechter en alles leidt naar het onvermijdelijke en onafwendbare
slot:
Als er een raam was zou ik mijn hoofd
op het kozijn laten rusten en het niet meer terugtrekken, als op het
schavot.(...) Toen ze voor zijn bed stond bukte zij zich. Met haar vlakke hand
sloeg ze hem in het gezicht. Direct daarop sloeg zij weer. Tegen zijn
schouders, omdat hij zijn hoofd had weggetrokken. Maar de derde keer sloeg zij
weer raak. 'Dat zal je leren. Dat zal je leren.'
Jan Arends schrijven gaat inhoudelijk, qua thematiek steeds over de
underdog, de kleine, getormenteerde, met psychische problemen kampende man in
een boosaardig omwereld, gebracht in eenstijl die zeer toegankelijk en direct is. Hij
schrijft rechtstreeks tot jou als lezer, althans zo voelde ik het aan. Er
zitten geen franjes aan zijn schrijfstijl maar wel een welbespraakte, eerlijke
trant die me overtuigden van de authenticiteit van deze marginale literaire
stem.
Zijn zelfmoord, door uit het raam te springen, past helaas helemaal in dit
plaatje.Voor zijn kleine oeuvre zou hij in 1973 de Multatuliprijs hebben
gekregen, maar door zijn zelfmoord is dit niet (meer) gebeurd.