Ik wil de boeken voorstellen die ik grààg gelezen heb. Misschien zijn er daarbuiten nog hartstochtelijke lezers die soms eens iets willen horen van een zielsgenoot over diens ervaringen in het onuitputtelijke rijk van het geschreven woord. Volg me op Twitter om op de hoogte te zijn van mijn jongste besprekingen: volg "muilpeerd"
02-03-2012
Ethan Frome (van Edith Wharton)
Een boek van 119 blz voor
de liefhebbers van het dunne boekje. Op de achterflap lezen we:
Zelf afkomstig uit de
High Society van New York en bekend met de grote steden van Europa tekent Wharton
met groot raffinement in Ethan Frome het besneeuwde landschap van New England
als een kil decor voor een gepassioneerde, maar onmogelijke liefde.
Ik las reeds
andere boeken van deze auteur en wat me opviel aan dit boekje is dat het zich
situeert in een totaal andere leefomgeving dan diegene waar de auteur zelf aan
gewend is en waarin ze de meeste van haar personages laat optreden. Dit leek me
een atypisch boek van haar en het kon me bekoren door de basaalheid. Het harde
leven, de zware levensomstandigheden van de personages in dit boek staan in
scherp contrast tot het leven dat de meeste van haar personages in haar andere
boeken leiden.
Tegelijk is het een mooi liefdesverhaal in een wereld waarin mensen moeilijk
woorden vinden om hun diepste gevoelens te verwoorden. Die gevoelens worden
slechts slinks getoond, door een gebaar of een blik. De lijdzaamheid van de
mens tegenover de woeste natuur is opmerkelijk. Het gaat hier over een klein
dorpje waar iedereen iedereen kent en geheimen mondeling worden doorgegeven aan
volgende generaties.
De korte inhoud op de kaft luidt als volgt:
Het is winter in het
kleine stadje Starkfield in New England als de betoverende Mattie Silver haar
intrede doet op de boerderij van Ethan Frome en zijn wispelturige, ziekelijke
vrouw Zeena. In de besloten intimiteit van het huishouden bloeit een passie op
tussen de stille, verlegen Ethan en de ongedwongen, expressieve Mattie.
Ingekapseld in de burgerlijke opvattingen van de omgeving en nauwlettend in de
gaten gehouden door de allesziende ogen van Zeena zien zij geen kans aan hun
liefde toe te geven. Als de verbitterde Zeena dreigt Mattie het huis uit te
sturen, probeert Ethan uit de knellende banden van zijn tijd los te breken.
Dat het een tragedie is, is bij bovenstaande omschrijving misschien al
duidelijk maar dat doet niets af aan het leesplezier, de zorgvuldige,
gedetailleerde beschrijvingen van de levensomstandigheden en het gure klimaat
waarin beide geliefden nader tot elkaar trachten te komen, wetend dat dit
onmogelijk is.
In de inleiding schrijft de auteur:
Het thema van mijn
verhaal moest even strak en summier behandeld worden als het leven voor mijn
hoofdpersonen geweest was. Iedere poging om over hun gevoelens uit te weiden en
die gecompliceerder te maken dan ze waren, zou het geheel ongetwijfeld in een vals
daglicht hebben gesteld. Ze waren echt zo, deze personages, mijn rijzige
granietblokken; slechts half aan de aarde ontstegen en nauwelijks
welbespraakter.
Het verhaal
begint veelbelovend met volgende omschrijvingen:
Als je
het postkantoor kent, dan heb je vast wel eens gezien hoe Ethan Frome er met
zijn wagen voor de deur stopte, de teugels over de holle rug van zijn
roodbruine vos liet hangen en zich over de stenen stoep naar de witte galerij
sleepte. En dan vroeg je je vast af wie dat toch was. Daar heb ik hem een paar
jaar geleden voor het eerst gezien. En die eerste aanblik heeft een diepe
indruk op me gemaakt. Zelfs toen was hij nog de meest opmerkelijke figuur in
Starkfield, ook al was hij verworden tot een schaduw van de man die hij eens
was geweest. Hij werd niet zozeer gekenmerkt door zijn grote lengte, want de
'autochtonen' onderscheidden zich al snel door hun lange en magere gestalte van
het gedrongen ras dat verderop woonde. Het kwam door de onverschillige,
krachtige blik in zijn ogen, onaangedaan door een kreupelheid die iedere stap
als een ruk van een ketting beheerste. Er lag een waas van een onbenaderbare
kilheid over zijn gezicht, en hij was zo stijf en grijs dat ik hem voor een
oude versleet en verbaasd was te horen dat hij pas tweeënvijftig was.
Zo ziet hij er al uit sinds hij dat ongeluk heeft gehad; en dat is in
februari vierentwintig jaar geleden. Dat ongeluk had niet alleen die rode jaap
dwars over Ethan Frome's voorhoofd veroorzaakt, maar ook zijn rechterzijde zo
kort en scheef getrokken dat het hem duidelijk moeite kostte het korte stukje
van zijn wagen naar het loket van het postkantoor te lopen.
Het
landschap en het klimaat zijn als het ware belangrijke medepersonages in dit
verhaal:
De afstand bedroeg nauwelijks drie mijl,
maar het tempo van de vos lag laag, en zelfs wanneer er harde sneeuw onder de
ijzers van de slee lag deden we er nog bijna een uur over. Ethan Frome reed
zwijgend voort, de teugels losjes in zijn linkerhand, en zijn bruine, met
littekens doorgroefde profiel onder de helmachtige punt van zijn pet stak dan
als een in brons gegoten heldengelaat af tegen de sneeuwvallen. Frome
had me ongeveer een week naar Corbury Flats gereden toen ik op een morgen naar
buiten keek en een zware sneeuwbui zag. De hoge witte golven, samengepakt tegen
het tuinhek en tegen de muur van de kerk, maakten duidelijk dat het de hele
nacht moest hebben gesneeuwd en dat de opgewaaide sneeuw in het open veld
waarschijnlijk heel moeilijk begaanbaar zou zijn. De
jongeman daalde de helling naar de deur van het souterrain af, waarbij hij de
zijkant van het gebouw zoveel mogelijk vermeed. Om buiten het schijnsel van de
allesonthullende lichtstralen te blijven maakte hij een omtrekkende beweging
door de onbetreden sneeuw en naderde langzaam de verste hoek van de kerkmuur.
Vandaar baande hij zich, nog steeds in de veilige beschutting van het duister,
omzichtig een weg naar het dichtstbijzijnde raam, waarbij hij zijn kaarsrechte,
magere lichaam verborgen hield en zijn nek strekte totdat hij een glimp van het
vertrek opving. Zo bekeken, vanuit de zuivere en vorstige duisternis waarin hij
stond, leek het te walmen van een mistige hitte. De metalen reflectoren van de
gasbranders wierpen grillige lichtschijnsels op de witgepleisterde muren en de
ijzeren flanken van de kachel aan het eind van de zaal leken wel te kreunen
onder de hitte van een vulkanisch vuur. Het zijn
niet louter de beschrijvingen van het klimaat en de koude die de sfeer van het
verhaal illustreren. Ook de onuitgesproken onvrede en kilte tussen de gehuwden
spreken van afstandelijkheid en eenzaamheid:
Deze stemmingswisselingen vormden de wanhoop en de vreugde van Ethan Frome.
De loop van haar (diens vrouw) gedachten was even
onberekenbaar als het gefladder van vogels tussen de takken. Het feit dat hij
het recht niet had zijn gevoelens te tonen en zo die gevoelens bij haar op te
wekken, maakte dat hij enorm hechtte aan iedere verandering in haar blik en
haar stem. Ze
gingen het hek door en liepen langs het door de bomen overschaduwde heuveltje,
waar de grafstenen van de Fromes, omgeven door een laag hek, dwaze hoeken
maakten in de sneeuw. Ethan bekeek ze nieuwsgierig. Jarenlang had dat zwijgzame
gezelschap een bespotting gevormd van zijn rusteloze aard, zijn verlangen naar
verandering en vrijheid. Het is ons nooit gelukt hier weg te komen - hoe zou
het jou dan wel lukken? Hij
hoorde een voetstap op de trap en opnieuw schoot de gedachte aan een zwerver
door hem heen. Toen ging de deur open en zag hij zijn vrouw. Ze stak groot en
hoekig af tegen de donkere achtergrond van de keuken, met een hand drukte ze
een doorgestikte sprei tegen zich aan terwijl ze met de andere een lamp
vasthield. Het licht, dat ter hoogte van haar kin brandde, accentueerde haar
gerimpelde hals en de benige pols van de hand die de sprei vastgeklemd hield,
en verscherpte op indringende wijze de holle en uitstekende delen van haar
gezicht met de hoge jukbeenderen, dat onder een rand krulspelden uitstak.
Ethan, nog steeds gehuld in de rose gloed van zijn uur met Mattie, was zich
even scherp bewust van haar uiterlijk als van de laatste droom voor het wakker
worden. Hij had het gevoel dat hij nooit eerder had beseft hoe zijn vrouw
eruitzag. Zijn vrouw
wil Mattie wegsturen, wat het begin van de ramp is voor Ethan:
Ze is een armlastige die
als een blok aan ieders been heeft gehangen sinds haar vader zijn best heeft
gedaan ons allemaal te gronde te richten.Zij is hier een heel jaar geweest, nu
is het de beurt aan iemand anders. Ethan
keek zijn vrouw vol walging aan. Ze was niet langer meer het lusteloze wezen
dat gemelijk en volkomen in zichzelf besloten naast hem had geleefd, maar een
mysterieuze vreemde aanwezigheid, een kwaadaardige energie die die lange jaren
van zwijgzaam gepieker hadden afgescheiden. Zijn gevoel van hulpeloosheid
verscherpte zijn antipathie.
Voor dit boek permitteer
ik me om een andere auteur te citeren, namelijk Nadine Gordimer, die over
Joseph Roth zegt: Wat Roth waarneemt en aan ons doorgeeft is een unieke
essentie van de fragiliteit van het waarlijk menselijke, het belachelijke en
het tragische.
Ik zou het zelf niet
beter kunnen verwoorden.
Joseph Roth werd in 1894 geboren in Brody in Galicië en diende tijdens de
Eerste Wereldoorlog in het keizerlijke leger. Als journalist maakte hij vele
reizen, onder meer in Rusland. Zijn politieke overtuiging dwong hem om
Duitsland in 1933 voorgoed te verlaten. Nadien woonde en werkte hij afwisselend
in Amsterdam en Parijs, in welke laatste stad hij in 1939 in armoedige
omstandigheden overleed.
Op de binnenflap staat over het boek:
In
'Hotel Savoy'vertelt Joseph Roth het verhaal van Gabriel Dan die, berooid
en zonder vaste woon- of verblijfplaats terugkeert uit de oorlog. Hij probeert
zijn geld als stationsarbeider te verdienen en neemt zijn intrek in Hotel
Savoy. Daar krijgt hij een kamer op de 6e verdieping, één verdieping onder die
van de dienstmeisjes. In Hotel Savoy wordt een strikt onderscheid gemaakt naar
rangen en standen: hoe lager de afkomst en de financiële situatie van de
gasten, hoe hoger en armoediger hun kamers. Hotel Savoyis, zoals de
meeste boeken van Roth, een sociaal-kritische roman, waarin de misstanden van
het Habsburgse Rijk aan de kaak gesteld worden. Roth geeft in zijn boek blijk
van een vooruitziende blik; de mensen die niet aan het front geweest zijn,
hebben geen enkel begrip voor de terugkerende soldaten en weigeren de tekenen
van het naderende verval onder ogen te zien.
Ook de auteur van het in deze blog besproken Schaaknovelle van
Stefan Zweig noemde Joseph Roth als een van zijn meest gewaardeerde schrijvers.
Het is geen vrolijk boek maar het heeft me meegevoerd in zijn directe vloeiende
stijl; het verhaal neemt je vanaf de eerste bladzijde mee. Het schetst een
intiem portret van Gabriel Dan die net jarenlang oorlog achter de rug heeft, in
een Siberisch kamp heeft gezeten, en drie jaar in krijgsgevangenschap heeft
geleefd. Na vijf jaren komt hij terug naar Europa om te proberen zijn leven
weer op te bouwen.
De manier die ik prefereer om te trachten anderen te motiveren tot het lezen
van een boek, of om te tonen hoezeer bepaalde zinnen van een boek me raken, is
het citeren. Dat zal ik nu ook doen.
Gabriels ouders zijn Russische Joden. Zijn ouders zijn overleden.
In Europa aangekomen neemt hij zijn intrek in hotel Savoy, dat 764 kamers en
zeven etages telt. Gabriel betrekt kamer 703 op de zesde etage, en op de
verdieping onder hem slapen de dienstmeisjes:
Ik herinnerde me hoe ik en veel kameraden met smart naar verlof hadden
uitgekeken om ons verlangen naar een suède lage schoen te stillen. We mochten
gezonde boerenmeidenbenen strelen, breedzolige voeten met afstaande grote
tenen, die door het slijk van de velden, door de leem van de straatwegen
liepen, lichamen waarvoor de harde kluiten van een bevroren herfstakker het
liefdesbed vormden. Gezonde dijen. Kortstondige liefde in het donker, voordat
het commando storend tussenbeide kwam.
Lange tijd was ik eenzaam onder duizenden geweest. Nu zijn er duizend
dingen waaraan ik deel kan hebben: de aanblik van een gebogen gevel, een
zwaluwnest in de wc van Hotel Savoy, de biergele, op mijn zenuwen werkende ogen
van de oude liftboy, het bittere lot van de zevende verdieping, de
griezeligheid van een Griekse eigennaam, van een plotseling tot leven komende
grammaticale categorie, de droevige herinneringen aan een boosaardige aoristus,
aan de benauwdheid van het ouderlijk huis, de botheid en belachelijkheid van
Phobus Bohlaug [broer van Gabriels moeder] en de redding van
Alexanders leven door de tros. Het
plafond is hier [in Hotel Savoy] schuin en hangt zo laag dat je bang bent je
hoofd te stoten. Maar in werkelijkheid kun je er nog lang niet bij - het
plafond lijkt maar zo gevaarlijk. In deze uithoek nemen alle dimensies af, dat
komt door de grijze stoom van de waskeuken die je ogen omfloerst, afstanden
verkleint, de muur doet opzwellen. Het is moeilijk wennen aan deze lucht die
aldoor heftig in beroering is, contouren vervaagt, vochtig en warm ruikt, de
mensen in onwezenlijke kluwens verandert.
Hij draagt een hemd en een lange witte onderbroek en houdt pal voor zich
een nachtspiegel. Groot en mager als hij is, ziet hij er in het schemerlicht
uit als iemand die uit de dood is opgestaan. Zijn grijze baardstoppels dreigen
als kleine scherpe lansen. Zijn ogen liggen diep in hun kassen, overschaduwd
door imposante jukbeenderen. Ik
herinnerde me de nachten in uitgestrekte sneeuwvelden onder de blote hemel,
nachten van wachtlopen, witte Podolische nachten waarin ik het koud had, en de
van vuurpijlen doorflitste nachten toen de donkere hemel doorploegd was met
roodgloeiende wonden. Maar geen enkele nacht in mijn leven, ook niet de nacht
waarin ik zelf tussen leven en dood had gezweefd, was zo vreselijk. Alle
armen die op kosten van de gemeente sterven, worden in zo'n verre uithoek ter
aarde besteld, en pas wanneer er drie generaties zijn gestorven, vertoont die
afgelegen gedeelte van de godsakker menselijke paden. Maar dan zal het graf van
Santschin niet meer te vinden zijn. Nu
voelde ik de haat bij me opkomen tegen Hotel Savoy, waar sommigen leefden en
anderen stierven, waar Ignatz beslag legde op koffers en de meisjes al hun
kleren moesten uittrekken voor fabrikanten en huizenmakelaars. Ignatz was als
een levende wet van dit hotel, dood en liftboy. Ik zal me niet door Stasia
laten verlokken hier te blijven, denk ik. Maar wil
ik dan niet naar het westen? Heb ik dan niet jarenlang in gevangenschap
geleefd? Nog altijd zie ik hoe de gele barakken als smerige lepra een witte
vlakte bedekken, proef ik het laatste zoete trekje van een van de straat
opgeraapte sigarettenpeuk, jaren van omzwervingen, de bitterheid van de
straatwegen - afgrijselijk bevroren aardkluiten die pijn doen aan mijn
voetzolen.
Op het
station kun je geld verdienen. Soms komt er een buitenlander. Die zoekt een
betrouwbaar 'iemand met talenkenis' om niet door de sluwe bevolking afgezet te
worden. Ook kruiers zijn zeer gevraagd - hier zijn er niet veel. Ik weet ook
niet wat ik anders zou kunnen doen. Vanaf het station is het niet meer zo ver
naar de wereld. Hier kun je rails naar de einder zien lopen. Mensen arriveren
en reizen verder. Wie weet komt er een vriend of een krijgsmakker.
En we
hadden het erover dat deze oorlog eeuwig en altijd zou doorgaan en dat we nooit
meer thuis zouden komen. Zwonimir had nog een vader en twee kleine broers. 'Ook
die zullen opgeroepen worden,' zei Zwonimir .'Over tien jaar groeit er op de
hele wereld geen enkel gewas meer, alleen nog in Amerika.' Hij hield van
Amerika. Als de soldatenkost goed was, zei hij: Amerika! Als een stelling
gedegen was gebouwd zei hij: Amerika! Van een 'fijne' eerste luitenant zei
hij:Amerika. En omdat ik goed kon schieten, noemde hij mijn treffers:
Amerika. Ik krijg
te horen dat Zwonimir agitator is, uit liefde voor onlusten. Hij is een
warhoofd, maar oprecht, en hij gelooft in zijn revolutie. 'Je kunt me daarbij
helpen,' zegt hij. 'Dat kan ik niet,' zeg ik. En ik leg Zwonimir uit dat ik een
individualist ben en geen gevoel heb voor de gemeenschap.'Ik ben een egoïst,'
zeg ik, 'een echte egoïst.' 'Een geleerd woord,' wijst Zwonimir me terecht.
'Alle geleerde woorden zijn schandalig. In gewone taal zou je zoiets lelijks
helemaal niet kunnen zeggen. Een dag
na Bloomfields aankomst had je, geloof ik, van de vloer kunnen eten. Het ruikt
naar uitgewreven boenwas, zoals bij ons thuis in de Leopoldstadt op de dag voor
Pasen. Er hangt iets feestelijks in de lucht. Als de klokken luiden, zou het
vanzelfsprekend zijn. Als iemand mij plotseling een geschenk gaf, zou het niets
ongewoons hebben. Op zulke dagen moet je wel geschenken krijgen. Op zulke
regenachtige dagen krijgt de stad pas haar werkelijke gezicht. De regen is haar
uniform. Het is een stad van regen en troosteloosheid. De houten stoepen rotten
weg, de planken piepen wanneer je je voeten erop zet, als kapotte, natte
schoenzolen. De gele, taaie prut in de goten lost op en stroomt traag weg. Hier in
deze stad verboer je. Je schedel wordt dichtgenaaid. Je hersens drogen uit. Christoffel
Columbus was Bloomfields kapper. Hij behoorde tot de bagage van Bloomfield en
kwam altijd als nagezonden stuk. Het gaat
slecht met hen, met de mensen; hun verdriet staat kolossaal, als een grote
muur, voor hen. Ze zitten ingesponnen in stofgrijze zorgen en spartelen als
gevangen vliegen. De een heeft gebrek aan brood, de ander eet het in tranen. De
een wil verzadigd zijn, de ander vrij. Iemand beweegt zijn armen en gelooft dat
het vleugels zijn en dat hij zich het volgende ogenblik, volgende maand,
volgend jaar boven de laagvlakte van zijn wereld zal verheffen. Het ging slecht
met hen, met de mensen. Ze bewerkstelligden zelf hun lot en geloofden dat het
van God kwam. Ze zaten in tradities gevangen, hun hart hing aan duizend draden
en hun handen sponnen die draden zelf. Op alle wegen van hun leven stonden de
verbodsborden van hun God, hun politie, hun koningen, hun stand. Hier mochten
ze niet verder gaan, daar niet blijven. En nadat ze zo enkele tientallen jaren
hadden gesparteld en gedoold en gewanhoopt, stierven ze in hun bed en lieten
hun misère na aan hun kroost. Het is
duidelijk dat dit geen opbeurend boek is maar ik hoopte door de citaten eruit
de schoonheid en fragiliteit van de menselijkheid en haar lijden aan te tonen.
Het boek telt 159 blz.