OMSK DEEL 2
vertelsels en kortverhalen (deel 2). Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd.
Omsk's nieuwe verhalen kunt U vinden op het blog omskvtdw (om naar dit blog te gaan: zie de link verderop a.u.b.). Oudere verhalen vindt U hier op omskvtdw2. (N.B.: ALLEEN DE EERSTE 10 VERHALEN STAAN OP DEZE PAGINA; HET VERVOLG VINDT U DOOR ONDERAAN TE KLIKKEN OP DE PIJL DIE NAAR LINKS WIJST, OFWEL DOOR TE KLIKKEN IN DE INHOUDSTAFEL OF IN HET ARCHIEF). Copyright: J. Bauwens.
01-08-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De beheerder van het labyrint (vervolg)
 

7.

Boeken. Muziek. Schilderijen. Een hele mensheid is er nodig om kunstenaars als Joyce, Bach, Corelli, Van Gogh en Chagal mogelijk te maken. Een enorme, naar boven trekkende kracht legt in ze de kiemen van Ulysses, de Goldberg Variationen, de Concerti grossi da camera, de bloeiende wijngaarden, de engelen, die de ziel naar boven zuigen en doen kolken in de hoogste hoogten. Maar er is ook een andere, daaraan tegengestelde kracht werkzaam in de kosmos: de kracht van het lijden. Deze drukt teneer, vernielt en vernietigt alles wat onder haar hamer valt. Uit haar komen de wetenschappen voort, de wetten en het hele staatsbestel. Nu eens haalt de verheffende kracht het boven de vernietigende en dan is het leven een hemel. En dan weer heeft de teneer drukkende kracht de bovenhand, en is de wereld een hel.

Weken gingen voorbij en René voelde geleidelijk enige beterschap, wat hij aan niemand anders te danken had dan aan het zo zorgzame meisje. Zonder haar, en daarvan was hij overtuigd, had hij in geen geval de zware ziekte die hem geteisterd had, kunnen overleven. Hoewel de arts die hem bezocht, hem ten strengste verboden had zich buitenshuis te begeven, ontwikkelde zich met het heropleven van zijn krachten in René het verlangen en de drang om heel even naar de bibliotheek te lopen, teneinde zich met zijn eigen ogen te kunnen vergewissen van wat men hem vertelde: dat alles naar believen verliep. Want het ware niet denkbeeldig dat de nieuwelingen, in wiens handen het hele lot van het reilen en zeilen van het gebouw nu al zo lang berustte, hun taak nog niet zouden aankunnen, dat zij dwaasheden zouden begaan of dat ze voor moeilijkheden waren komen te staan. Anderzijds koesterde hij de hoop dat zijn afwezigheid hen dan toch in de gelegenheid gesteld had om zelfstandig te werken en zich intussen met een grotere inzet in de cultuur van de stad in te graven.

Deze spanningwekkende twijfels waren het, die hem een kracht en een sterkte gaven waarvan hij meende dat ze groot genoeg was om hem te begeleiden op een tocht daarheen. Ja, het scheen hem toe dat het belachelijk was om in de onzekerheid te blijven vertoeven omtrent het lot van zijn levenswerk, wanneer hij zich daarvan met een kleine geruststellende inspanning kon bevrijden.

En op een dag trof het meisje hem aan, zittend op de rand van het grote bed, hijgend bezig z'n sokken aan te trekken. En ze liep naar hem toe en hielp hem zich te verkleden, ondanks de angst die haar moederlijk hart verteerde.

Hij wankelde, toen hij bij de wastafel voor de spiegel stond en in de spiegel keek ze hem aan, terwijl haar vingers zijn kraag om z'n das plooiden en een stofje wegplukten van z'n jas. Ze wilde het niet zien, maar onweerstaanbaar drong zich de gedachte bij haar op, dat zijn helemaal verbleekte figuur in het nette pak, geleek op een lijk dat men zopas gewassen heeft, en dat nu klaar is om de kist in te gaan. Een diepe rimpel in haar gezegend voorhoofd maakte stuiptrekkingen als in een vruchteloze poging om zich los te maken van het zo schone gelaat, maar hij werd alleen maar breder en langer en kreeg zienderogen vertakkingen zoals een distel die plotseling zijn woekertocht begint.

Toen hij helemaal aangekleed was, klopte René het meisje eventjes op de schouder om zichzelf moed te geven, maar het beangstigde hem dat er geen glimlach kwam op haar gelaat. Haar ogen stonden groot als glazen stolpen waarin het dwarrelen van de sneeuwvlokken van buiten zichtbaar was. En toen verliet hij het huis, met wankele passen.

***

Gruwelijk koud was het buiten. De huizenrijen waren ijsschollen, de stegen uitlopers van gletsjers. Daartussen wurmde de zieke zich voort als een bedreigde drenkeling. Slechts mits een bovenmatige dosis concentratie slaagde René erin om rechtop te blijven lopen. Een enkele keer kruiste een bekende zijn pad en hij knikte deze eventjes toe, echter zonder respons. Herkende men hem niet meer? Hij was dan toch René Van Der Plassen, de beheerder van het labyrint, de promotor van het culturele leven van de stad? Misschien kwam het doordat hij zo goed ingeduffeld was. Misschien ook had de ziekte zijn gang veranderd.

René klemde de moed in z'n vuisten en stapte vastberaden door. Hij voelde weer zijn fierheid groeien en het deed hem deugd. Maar er was ook een nare twijfel die hem vergezelde en waaraan hij maar moeilijk woorden kon vastknopen. Het scheen alsof de dingen die hij in lange tijd niet meer gezien had, kleine veranderingen ondergaan hadden; alsof tijdens zijn ziekte de tijd daar sneller was gaan hollen dan welgevoeglijk was.

Bij het einde van de eerste straat gekomen, werd de buitensporige inspanning hem plotseling teveel. René voelde zijn hart tegen zijn slapen bonzen en z'n benen die al een hele tijd geen dienst meer gedaan hadden, weigerden hem nog langer te dragen. Zwaar als lood wogen ze en wellicht zouden ze het begeven hebben, ware het niet dat het lichtbord van een kroeg op de hoek van de straat hem een rustpunt beloofde.

Dankbaar sleepte hij zich er heen, trad naar binnen en bij het eerste tafeltje achter de deur, liet hij zich neerzijgen op een stoel. Hij merkte niet hoe een jongeman zich achter z'n rug naar buiten spoedde.

***

In tegenstelling tot buiten, scheen het in de kroeg wel een oven te zijn. De onwelriekende warmte van het interieur strengelde zich rond zijn hals en deed zijn zicht afnemen. Een ogenblik lang, was er niets dan duisternis, met nog één klein gaatje licht, waarin het vlammetje van de kachel op en neer danste. René maakte zijn dikke sjaal los, opende de bovenste knopen van zijn winterjas en legde zijn wollen muts op het kleine tafelblad neer, naast een zwarte paraplu waaraan een gouden kettinkje vasthing. Verloren voorwerpen, zoals men die noemt. Geleidelijk groeide zijn panorama weer open.

René was nooit voordien in deze kroeg geweest. De ruimte was niet groot, er stonden enkele tafeltjes met stoelen rond en achterin, vlakbij de kachel, was de toog waarachter het licht zich versplinterde in de vele glazen.

Behalve hijzelf, waren er welgeteld drie klanten: het waren twee heren die druk aan het kaarten waren met een gedempte luidruchtigheid en dan nog een dame die hij van ergens herkende, maar René was te suf om haar thuis te brengen. Ze zat in een hoek van de kroeg, vlakbij het raam naar buiten te gluren en haar roze gelakte nagels streken door de vette haren van een kwispelend hondje dat ze op schoot had. Geen van ze kon hij onderbrengen bij zijn lezerspubliek: er waren dus nog mensen die niet lazen, die zich niet inlieten met cultuur en die daar blijkbaar ook helemaal niet schenen om te geven, en daarvan werd René zich nu helder bewust.

Plotseling dook achter de toog een volumineuze figuur op. Zijn hoofd was rood en gezwollen en eventjes, alsof hij verbaasd was, stond hij René onbeweeglijk aan te kijken. Vervolgens kwam hij achter de toog vandaan, recht op hem af.

"Een koffie alsjeblieft", mompelde hij, zich inspannend.

De waard keek hem 'ns doordacht aan en sprak vervolgens op een ontzag inboezemende toon, alsof men hem met de ene of andere titel diende aan te spreken:

"Hier worden enkel alcoholische dranken besteld, mijnheer!"

En met twee vingers trommelde hij op het tafeltje waarop René zich met de ellebogen rechtop trachtte te houden. De zwarte paraplu wipte op en neer. Een moment was hij de kluts kwijt. Dan zei hij:

"In dat geval … mag u me een borrel geven…"

De waard knikte streng en ging naar de toog. Het ogenblik daarop kwam hij met een borrel opdagen:

"Zo, mijnheer…"

Weer trommelde hij met twee vingers op het tafelblad. Hij zette René de borrel voor de neus en nam de paraplu van het tafeltje:

"De uwe?"

"O, neen", antwoordde René verstrooid en hij moest nu onwillekeurig aan zijn derde hulpje denken. Maar meer koeien heten blaar.

De waard hing hem met het gouden kettinkje op aan de kapstok.

"Drinkt u een borrel mee", zei René, teneinde de man goed te stemmen.

De waard knikte, ontving, ging achter zijn tapkast staan, schonk zichzelf een borrel in die hij bij wijze van groet eventjes omhoog stak en kantelde hem dan eensklaps achterover, waarna hij het glaasje in de spoelbak tuimelde en afdroogde.

René keek het aan, kantelde op zijn beurt de borrel in zijn keelgat, ging opstaan en verplaatste zich vervolgens naar de toog, waar hij met minder moeite dan hij gevreesd had, een kruk beklom:

"Geeft u er maar twee nieuwe", zei hij kalm, en met een pretentieuze afstandelijkheid voegde hij er aan toe:

"Driedubbele alsjeblieft".

Het humeur van de waard scheen er door te veranderen, alsof plotseling het lichtje bij hem opging: mijnheer heeft geld op zak… Zijn strenge blik sloeg om in een goedmoedige glimlach en alsof hij Van Der Plassen al sinds jaar en dag kende, vatte hij een oninteressant gesprek aan over het weer. Daarbij ging hij zelfs eventjes zitten.

René oogde eventjes in zijn driedubbele en sloeg hem achterover. Het kostte hem een uiterste wilsinspanning om te slikken. Gedurende een korte wijl, voelde hij zich nu minder ellendig:

"Nog 'ns twee?"

Hoe leuk was het om op een vragend toontje te dicteren.

Blijkbaar deed de alcohol hem goed: de specie was zich gaan nestelen in een hoekje van zijn hoofd, en van daaruit moest het nu mogelijk worden om een gesprek met de waard te beginnen. Met een diepe inademing rakelde René de vraag die hij al een poos in petto had op. Een domme vraag, maar hij kreeg nu eenmaal zin om wat te zeggen:

"Leest u wel 'ns een boek?", ging het veel te serieus.

De waard schrok ervan, trok de wenkbrauwen heel hoog en putte uit zijn fantasie terwijl hij heel diep zuchtte:

"Een boek…O, vroeger, ja… toen ik nog jong was… ik las dagelijks…"

Na deze woorden keek hij René 'ns aan vanuit de ooghoeken om te zien of dat antwoord hem beviel.

"Weet je, ik moet er wel aan toevoegen…", sprak hij met een geveinsde voorzichtigheid, "dat dat al een hele tijd geleden is. Tegenwoordig heb ik mijn handen vol met de klanten, zie je: ik heb niet eens meer de tijd om nog een boek open te slaan! Neen, dat kan ik me nu niet meer permitteren. Lezen is meer iets voor rijkelui: die hebben tijd zat…"

Hij kapte zin borrel naar binnen en wachtte klaarblijkelijk op de volgende bestelling.

"Twee", ging René 's stem nu zwakjes. Hij goot de oude bij de nieuwe en rekende af. De waard ontving en ging vervolgens aan het tafeltje bij de kaarters zitten.

De ellende steeg René weer naar het hoofd, hij viel van z'n kruk af, kon zich nog tijdig vastgrijpen aan de rand van de toog, wankelde bij wijze van excuus eventjes aan de stoel en strompelde naar de deur.

De waard vond het niet nodig hem nog een goedendag te gunnen, de kaarters lachten en de vrouw met het hondje had een medelijdende tronie opgezet.

Toen René de drempel af was, voelde hij z'n maag weer tuimelen. Krampachtig trok ze zich samen en perste zich onmiddellijk daarop bitter leeg. Vaag zag hij een voorbijganger met een boogje om hem heen lopen. Vervolgens keek René op, trachtte zich te concentreren en zette z'n weg voort. Zijn hoofd was een acrobaat in een circustrapeze. Zijn ingewanden gloeiden en in zijn met kots besmeurde schoenen, veranderden zijn tenen in tien ijskegeltjes.

***

Al in afwachting van René's thuiskomst, rakelde ze de kachel op en zette hete thee. Het was onbezonnen van hem dat hij niet enkele dagen langer wachtte om naar zijn labyrint te gaan. Zeer streng had de dokter hem verboden het bed te verlaten en daarbij had hij de vinger geheven en ermee geschud, zoals een boze vader dat doet, kijvend. De vinger hing in haar hoofd te bengelen en verontrustte haar aanhoudend. Tegen de binnenkant van haar schedel tikte hij, en alsmaar harder ging hij tikken. Ja, een hamer was hij plots geworden en haar voorhoofd een muur, met distelvormige scheuren erin, van de stalen spijkers waarmee hij een zwarte, uitgemergelde kraai op haar rimpels kruisigde.

De lichtflits van de bel wekte haar uit de verdroming op en ze liep haastig naar de deur.

"Stoor ik niet?"

Hij articuleerde overdreven, en stond al binnen in de gang.

Met de kilte die naar binnen waaide, vervluchtigde haar hoop. Jobstijding?

Neen, zijn gezicht stond er niet naar.

Moest ze nu angst voor 'm hebben? Of moest ze blij zijn dat iemand haar bezorgdheid over René kwam delen?

Ze sloot de deur en ging hem voor naar de keuken. Met een handgebaar bood ze de jongeman een stoel aan, waarna ze zelf ging zitten.

De zwarte paraplu met het gouden kettinkje(?) legde hij op het tafelblad neer: hij zou dus niet meteen weer weggaan.

Ze raakte de thermosfles aan om hem koffie te presenteren en hij stemde toe.

Ze schok twee kopjes vol, keek naar de ogen die in de koffie dreven en vroeg zich af of ze het hem wel zeggen zou, dat René er niet was, dat ze nu helemaal alleen was in het grote huis. De distel in haar voorhoofd wrong zich in bochten, schoot alom wortel, deed haar de blik neerslaan.

Hij bracht zijn handen voor z'n mond, zijn donkere ogen blonken:

"Lekker stuk!" zei hij. En hij herhaalde het nu luid:

"Jij geil, lekker stuk!"

Ze keek hem weer eventjes aan, schrok van zijn ogen, nam een vel papier en een potlood, en ging aan het schrijven. Hij klampte zijn blik aan haar blanke handen, streelde met z'n ogen haar lenige vingers, dronk haar jonge vrouwenhuid, voelde de duivel in zich tot leven komen en verwenste haar voddepop.

Ze overhandigde hem het papier en hij las het luidop en met een geveinsde verwondering. Het lukte hem niet haar hand aan te raken, toen hij het potlood wilde om te schrijven.

"Ben je bang?", zette hij onder haar tekst.

Hij keek haar aan, ze las het, keek hem aan en knikte bezorgd.

Dit keer lukte het hem wel:

"Je hoeft helemààl niet bang te zijn, liefje: ik ben toch bij jou?!"

Met een schok werd ze zich ervan bewust hoe zijn beide handen al om haar polsen grepen en onopmerkzaam bevrijdde ze zich.

Hij bood geen enkele weestand, glimlachte haar toe. Maar er was iets met zijn glimlach, ze wist het, maar ze begreep niet wat, ze wilde het niet begrijpen.

Hij had weer de handen voor z'n mond gebracht en ze zag het en huiverde.

"Maak jij je maar een jurkje lichter, schat!", zei hij driftig.

Verdwaasd keek ze naar zijn ogen die hem verraadden, maar nog kon ze het niet begrijpen. In nood greep ze weer naar het vel papier en schreef er wat op.

Hij keek naar haar blonde lokken, naar haar schouders die zo maagdelijk weggedoken zaten onder het blauwe kleed.

Ze verstijfde wanneer ze hem het papier overhandigde en zag dat zijn blik op haar boezem gevestigd was.

En weer met zijn geveinsde ernst las hij wat ze geschreven had en hij dacht: ze wil me van de wijs brengen, ik ga mijn tijd verknoeien! Maar de duivel moedigde hem aan, zoals hij altijd doet bij de mannen die hij in het nauw drijft.

***

Hij moest nu halverwege gekomen zijn en René besefte dat hij zieker was dan hij vermoed had. Het speet hem al dat hij de raad van zijn huisarts in de wind had geslagen. Beter ware het geweest als hij het bezoek aan de bibliotheek nog enkele dagen had uitgesteld. Maar aan de bezorgdheid was op geen andere wijze te ontkomen geweest. En de borrels, in tegenstelling tot wat hij gehoopt had, deden hem helemaal geen goed: nu was hij niet alleen zwakjes, maar op de koop toe dronken!

De steegjes schenen tussen kille ijskegels te zwemmen, en een moment meende hij zelfs een aardverschuiving waar te nemen. Toch overtuigde René zichzelf ervan dat het al te laat was om nog terug te keren. Zo goed en zo kwaad als het hem lukte, zette hij dapper zijn weg voort, met in zijn dronken kop het nu wankelende levenswerk, het grote droomkasteel.

Buiten adem van de uitputting en bevroren in al zijn leden, belandde hij op de binnenkoer van de bibliotheek. Het aanzicht van het gebouw ontving hem met een immens gevoel van vreugde. Met plotseling herwonnen krachten spoedde hij zich naar de grote deur en liet zich bedwelmen door de zachte warmte die heel het inkomsthalletje vulde.

Tot een armlengte boven manshoogte hingen er pamfletten op en foldertjes van allerlei culturele manifestaties, en terwijl hij zijn voeten aan de mat afveegde, las hij hier en daar een in het oog springende titel of een tekst. Dan begaf hij zich naar de klapdeur met de grote doorkijkramen, duwde ze open, en wandelde tussen de tafeltjes waarop allerlei stencils lagen uitgespreid tot binnen in de grote ruimte.

Er was blijkbaar niets, helemaal niets veranderd aan het hele labyrint. Enkele lezers liepen langs hem voorbij en keken hem wat vreemd aan, vermoedelijk omwille van het feit dat hij én verkleumd én een weinig aangeschoten was. Dan trad plotseling een van de bedienden hem tegemoet, met om zijn mond een vage glimlach.

Al verblijd stak René de hand uit naar de man om hem te groeten en te feliciteren voor de zorg die hij gedurende zijn wekenlange afwezigheid besteed had aan de zaken. Doch, het gezicht van de bediende betrok, alsof hij niet in staat was de blijdschap van René te plaatsen. Met de handen in de jaszakken zei hij op een vreemd vriendelijke toon:

"Waarmee kan ik u van dienst zijn, waarde heer?" En hij voegde er onmiddellijk aan toe, zodanig fluisterend dat René het nauwelijks kon verstaan, maar ook zo alsof het als opzettelijk half verstaanbaar bedoeld was: "Voelt u zich wel goed?"

"O", zei René, veinzend dat dit laatste hem ontgaan was: "Ik stel voor dat jullie binnenkort enkele dagen vakantie nemen: ik meen dat jullie je best gedaan hebben om alles in goede staat te bewaren… hoe kan ik jullie hiervoor danken!"

"Hoe bedoelt u?", ging de bediende verder, en René meende nu werkelijk dat hij een grapje maakte, en wachtte op zijn lach. Maar het gezicht van de bediende bleef ernstig en na een moment van stilte vroeg hij beschaafd en afstandelijk:

"Heeft u al een lidkaart?"

Weer meende René dat hij een grapje maakte. Bijna verheugde het hem, dat hij tegen zijn verwachtingen in helemaal geen makke, zielloze droogstoppels tot medewerkers had gekregen, maar echte, levendige grapjassen. Tot zijn ontsteltenis nu, ging de bediende verder:

"Meneer, u geeft zich daar toch rekenschap van, dat u momenteel in een publieke ruimte aanwezig bent, als u begrijpt wat ik bedoel… als u zich niet goed voelt, kan ik misschien een ziekenwagen laten komen…"

Hij was even verstomd als versteend, en aanhoorde het vervolg, dat kortaf klonk en ernstig:

"Neemt u nu een lidkaart of niet?"

René trachtte zich langs de bediende heen te wringen. Intussen was reeds een achterban van lezers achter diens rug komen staan als om zijn woorden kracht bij te zetten, maar deze laatste weerhield René ervan, de arm gestrekt zijwaarts geheven, om nog één stap voorwaarts te doen. Zijn gezicht had een domme en bazige uitdrukking gekregen.

"Wat ga je doen?", riep René verschrikt: "Je kent mij toch?"

Maar de bediende luisterde niet eens en grijnslachte:

"U staat tamelijk wankel op uw benen, niet? Bent u dan dronken of bent u ziek? Lezers moeten nuchter zijn, en gezond, weet u. Heeft u al eens de stellingen bekeken? Als u zich daar dronken op begeeft, beste heer, geef ik u geen vijf minuten meer. Bovendien zou u aldus de andere lezers in gevaar kunnen brengen, begrijpt u?"

Op dat ogenblik begon rondom hem het hele gebouw te duizelen. Hij moest een nieuwe inzinking gekregen hebben en spoedde zich, op het laatste nippertje nog, naar buiten. René wankelde over de binnenkoer, liet het gebouw achter zich en strompelde de stegen in. Walg en woede vervulden zijn zieke hart en weer dook hij de kroeg naar binnen om met een borrel de bitterheid weg te spoelen en eventjes tot nadenken te kunnen komen, want er was een afschuwelijk misverstand in het spel geslopen, ofwel was het de kwade opzet van de twee gieren. Aldus hadden ze het gepland om hem aan de deur te zetten! Zijn plaats in te nemen! Met de eer van zijn werk te gaan lopen!

"Een borrel", zei hij kalm tot de waard die met twee dikke vingers op zijn tafeltje trommelde. De zwarte paraplu hing er niet meer.

Aasgieren! Als ze maar zijn waardepapieren niet gevonden hadden…

Met zijn hoofd tegen het tafeltje gezakt, dacht hij na en hij dronk, om zich krachtiger te voelen, om weer gezond te worden. Het gif liep naar binnen en hij hoopte dat het zijn woede wat zou temperen. Het mocht niet baten. De woede vocht met de vermoeidheid in zijn ziel en in heel zijn zieke lijf en speelde er een duivels spel mee. Hij murmelde in zichzelf over de vele kostbare uren die hij in het bouwwerk geïnvesteerd had, over zijn maandloon dat hij er vrijwel integraal inpompte, en alsof hij tegelijk de toehoorder was van zijn wanhoopsmonoloog, trok hij nu en dan ongelovige gezichten, en trachtte zichzelf daarvan te overtuigen dat het echt waar was.

Toen, eerder dan hij vermoed had, de duisternis nu over de wereld was gevallen, keek hij naar buiten, en zag achter de ramen de zwarte vlakken optornen. Als reuzen dansten ze in de verlichte kroeg rond. Ze nodigden hem ten dans. Hij werd vastberaden en besloot om meteen terug te gaan naar de bibliotheek, er binnen te dringen en er de waardepapieren te halen, ondertekend door de heer De Schepper in hoogsteigen persoon. Diezelfde nacht nog, zou hij de beide gangsters achter slot en grendel krijgen, straffen voor hun onmenselijke gruweldaden.

Het duisterde en de duisternis werd volkomen en kreeg de gedaante van de nacht, en hij begaf zich naar buiten.

***

Ze keek schuin beneden weg. Hij voelde zich weer onrustig worden: de manier waarop ze haar blik afwendde… Zou hij haar dan toch onderschat hebben? Zocht ze misschien naar een wapen dat binnen handbereik lag? Zat zij, dat simpel, naïef kind, nu te overwegen of ze hem een klap zou toedienen? een messteek? Een eenvoudig, net pistoolschot? Die Van Der Plassen was er inderdaad toe in staat om haar op "ongewenste indringers" voor te bereiden, of niet? "Als er iemand komt, meisje, en je wordt bedreigd: hier ligt het en je hoeft er helemaal niet mee in te zitten om het te gebruiken! Het is jouw volste recht én jouw plicht! Begrepen?"

De nacht kleefde tegen het raam. René was nog niet terug. Eindelijk was het pas half zes in de middag. Tragisch, die korte winterdagen. Zo zwaar drukten ze op haar.

Hij zag het en een glimlach vormde zich op zijn gezicht, maar ze keek hem niet aan. Hoe lang zou ze dit nog volhouden? Het was duidelijk: ze durfde niet te bewegen. Tegen hem kon ze niet op. Een verkrampte bal werd ze.

"Ken je de volgende fase dan niet?", lachte hij in z'n vuistje en hij verlustigde zich in haar angst omdat ze hem niet horen kon.

Haar angst geilde hem op.

"De volgend fase…", herhaalde hij geheimzinnig.

Ze keek niet op. Haar blik richtte zich schuin naar beneden en hij merkte hoe ze nu heel lichtjes zat te rillen gelijk een hinde in de klauwen van een leeuw.

9.

De stegen keken hem schrikachtig aan, alsof ze zijn woede verstonden en merkelijk deinsden ze terug voor zijn wankele, maar brandende passen. Hij zocht en zocht, maar als een messteek drong het tot hem door, dat hij de weg naar het bibliotheekgebouw niet meer kon terugvinden.

Er dook nu een steegje op dat hij herkende, en nog een en dan nog een. Uiteindelijk belandde hij op een groot, open plein. Daar moest het ergens zijn.

Daar was het inderdaad.

Hij viel en stond weer op.

Voor zich uit zag hij ze: hoge stellingen. Hij voelde een verrukking in zich opbloeien en begaf zich er heen. Met een bovenmenselijk liefde, liep hij naar de boekenmuren toe.

De beeldhouwwerken waren er nog, groot en statig, reusachtig optornend tegen het nachtelijke schemerlicht van de maan. En de boekentorens, die immense bergen van wijsheid die zijn hart hadden gestolen, die zijn levenszorg genoten.

Hij streelde met zijn vingertoppen de boekenruggen. Ze waren grauw geworden en hard, maar dat kwam omdat ze zo lang zijn zorg hadden moeten missen. Hij streelde over de boekenruggen, en voelde hoe ze al aan het verkorrelen waren. Zijn handen bloedden als hij ze had aangeraakt. Dan begaf hij zich naar de stellingen, om naar boven te klauteren.

De laddertjes waren wankelig geworden. Ze hadden er niet naar omgezien. De planken waren los komen te liggen en het hele aanzicht van het getorente bleek een metamorfose ondergaan te hebben.

Ondanks alles, was het kil geworden. Hij tastte, sleepte zich verderop, brandend van wraaklust en in zijn ziel het gevoel van woede, geplengd met de diepe liefde voor zijn werk. De drank en de ziekte hadden hem van de helderheid van zijn zintuigen beroofd en de arts had hem verboden om het huis te verlaten, maar hij zette door, omdat hij begreep dat hij een doorzetter was. Dank zij zijn doorzettingskracht was hij tot de kenner van het doolhof geworden. Het doolhof waarvan geen tweede mens ooit de waarde zou kunnen schatten, waaraan geen tweede ooit dezelfde liefde zou kunnen geven. De bibliotheek was een kunstwerk, een levenswerk, een pièce-unique met een internationale faam in petto.

Hij voelde hoe zijn brokkelige tanden zich verbrijzelden en hoe de smaak van bloed zijn mond vulde. Maar het was nog heel eventjes doorzetten om de zaken op orde te stellen. Dan zou de nachtmerrie over zijn. De kwalijke nachtmerrie van de twee gieren.

***

Gelijk een haak had hij z'n schoentip achter haar hiel geschoven en in het moment van paniek dat dit bij haar teweeg bracht, was ze van de stoel gedoken, weer recht gesprongen en had ze hem de klap toegediend.

Vliegensvlug was het gegaan en toen hij opstond, hoorde hij haar schoenen klinken in de hall, waar de voordeur tegen de muur klapte.

Hij hield zijn handen tegen z'n slapen gedrukt, zag sterretjes op de keukenvloer pinkelen, en tussen de sterretjes een eenvoudige, houten deegrol.

Hij gaf het onschuldig ding een schop, maar zijn woede ebde dadelijk weg: alleen kinderen maken zich boos om onhandige vrouwenstreken, bedacht hij. En nu hij tot zichzelf kwam, verbaasde hij zich over zijn eigen kalmte. Een immens gevoel van lust brak in hem los.

Vrouwen gillen, en dat was altijd de brute pech, de laffe spelbreker. Terwijl hij dit bedacht, grijsde hij, nam z'n zwarte paraplu, sprong van de stoel en liep naar buiten.

Zij was niet meer te zien in de straat, maar hij wist het wel: recht naar de bibliotheek zou ze lopen, om daar haar held om hulp te bidden.

Haar held. Zijn baas. Hij schokschouderde.

***

De duisternis was gevallen over de hele stad, en op het marktplein viel er nu sneeuw in dikke vlokken uit de zwarte hemel. Er was geen kat op straat te bespeuren. Alle mensen hadden zich in de holen van hun huizen verborgen, dicht bij de kachels, om zich warm en veilig te voelen, met in de handen een boek met uitgesponnen fantasieën waarin ze gezellig bleven verwijlen totdat de laatste vlammen in de kachel uitgedoofd waren en de nachtelijke kilte hen noopte om onder de dekens te verdwijnen, om daar verder te dromen over de werelden die ver nog achter deze wereld liggen. Het marktplein lag er bij als een versteven ijsvlakte, koud en kil, maar opgefleurd door de haast onwezenlijke gestalten van zich hoog verheffende beelden uit marmer. Aan de ene zijde van het plein, verrees de half met maanlicht beschenen gevel van het grote stadhuis dat nu helemaal verlaten was van zielen, en daar tegenover stak de silhouet van een enorm bankgebouw tegen de nachtluchten af. Een weinig licht van de over het plein verspreide lantarens, wierp een gelig schijnsel in het rond, en toverde een vagelijk lichtspel te voorschijn uit de eeuwige stellingen die de gebouwen omvingen voor de duizend jaar durende restauratiewerken. Ook de machtige kathedraal was gevangen in de veelvingerige en gruwelijke stellingen die zich als een futuristisch klimop naar de toren slingerden, alsof het in hun bedoelingen lag om de stenen aan te vreten en het hele bouwwerk te verslinden.

In de volmaakte stilte van de nacht, was een heel fijn gekraak hoorbaar, in het hoekje van het marktplein, maar niemand luisterde toe. Het gekraak plantte zich dan voort op de eerste planken die langs de immense gevel van het kerkgebouw liepen. Eventjes was er een laddertje dat scheen te trillen, en vervolgens kon men een strompeling en een lawaaierig bewegen van het hout horen, een verdieping hoger. Soms bleef het kraken op een en dezelfde plaats, en ging het gepaard met een geluid dat op een menselijk zuchten en kermen geleek, alsof het rond de kerk was gaan spoken van de doden die in de crypten opgestapeld lagen en die van de retauratiewerken handig gebruik hadden weten te maken om zich te bevrijden uit de eeuwige duisternis. Bij het kraken was het net alsof zich in de immense stellingen, laddertjes en trapjes, spanningen losmaakten, voortplantten, bevrijdden, overplantten. Het gekraak had iets onwezenlijks en tegelijk was het soms gedurende lange ogenblikken zo helder, dat men zich had kunnen indenken dat het te lokaliseren was op een en dezelfde plaats, dat het het gekraak was van een mens die over de stellingen liep, die van de ene naar de andere verdieping kroop, zich verder sleurde en trok, om de toren van de immense kathedraal te bereiken, te beklimmen.

Het was heviger beginnen sneeuwen en al gauw was heel het nachtelijk marktplein bedekt met een wit tapijt waarop het donkergele schijnsel van de stadslantarens lag. Het begon nu ook te waaien en een ware sneeuwstorm brak los. De stellingen gingen sidderen en beven en met een hels gedreun viel nu en dan een legplank of een laddertje naar beneden. Heel het plein was gedurende vele minuten gevuld met een vreemde, blanke en duistere waas van versteende gruwelbeelden die aan sprookjesboeken deden denken, maar er was geen mens die het tafereel zag, omdat allen zich te rusten hadden gelegd en verzonken waren in een diepe, warme slaap.

Van op het plein was de kleine, gebogen en wanstaltige silhouet zichtbaar, die zich al tot op de derde verdieping van de stellingen had gewerkt. Er was een zuchten dat geleek op het geluid dat een angstig dier maakt, maar het had ook iets menselijks, iets dat geleek op een stem, op woorden, vervroren woorden.

Bij het hijgen voelde René zijn longen branden in zijn lijf. Hij stond voorover gebogen geleund tegen de stenen gevel van de kathedraal en er viel nu en dan wat van het gelige schijnsel van de lantarens in zijn glazige, koortsachtige ogen. Herhaaldelijk tastte hij met handen die eerder op klauwen waren gaan gelijken, tegen de stenen, alsof hij uit de gevel stenen wilde wegnemen, en men kon hem horen klagen en kermen omdat het hem niet gelukte. Dan strompelde hij verder, viel nu en dan languit neer op de planken van de stellingen, bleef een poosje als dood liggen, en richtte zich telkens weer brakend op, als door een verborgen rusteloosheid gesard. Hij kroop dan verder door, tot hij bij de ladder gekomen was, stootte met het hoofd tegen de balken, maar omklemde de sporten van de ladder en worstelde zich hogerop, terwijl hij nu en dan omhoog keek, alsof hij helemaal tot bij de toren wilde klimmen, om zich daar te nestelen in een knus hoekje, en te slapen. Maar er was alleen de gure, ijskoude wind die zich, verzadigd met zwepende sneeuwvlagen, om de stenen torens slingerde, in de naaktheid van de koude nacht. En een hele tijd lang had men de silhouet kunnen volgen, nu en dan opduikend tussen de stellingen en dan weer verdwijnend in hun zwarte schaduwholten. Soms opgeslorpt door het gieren van de storm, en met tussenpozen ratelend en hijgend, hoestend of zelfs roepend. Maar de kleine schreeuwtjes gingen verloren in de koude en in het ijs. Ze vonden geen andere bestemming dan de ijle nachtlucht die al overkoepeld was met nieuwe sneeuwwolkendekken die nu ook het licht van de maan geen toegang meer gaven tot het duistere tafereel dat in zichzelf scheen te verkleumen tot een moment van ijselijke pijnloosheid.

10.

Er was geen licht aan in de bibliotheek, maar de wijd open deur van het gebouw, ontstak de hartstocht in zijn jonge lijf. Eventjes wachtte hij en luisterde van in de schaduw van een muur. Het kraakte in de stellingen. Toch kon hij niet naar binnen kijken: de vele, kleine ruitjes weerspiegelden onschuldig de nachtlucht en de vale maan. Voorzichtig klonken zijn stappen over de binnenkoer, gedempt door een nieuwe sneeuwlaag die wel overbodig was nu. Hij liep het halletje in, viste een sleutel op en vergrendelde het deurslot.

De mantel van de nacht bedekte de duizenden boeken en hulde ze in een schimmig stilzwijgen. Reflecterende letters leken hem van alle kanten als katogen te bespieden. Aandachtig keek hij rond, want ergens moesten ook haar ogen te vinden zijn. haar grote koele vrouwenogen. De ogen waarin hij, die zomer bij het meer, verdronken was. De ogen die naar hem verlangden, terwijl zij, opgegroeid in angst en leugens, de benen nam. Neen, een misdaad was het niet om haar hier op te sluiten. Was zij dan stom: haar schoonheid riep hem tot zich, verleidde hem, sloeg hem aan de haak. Waarom toch bleef ze met hem sollen? Of kende zij geen ander spel tenzij het naïeve kat-en-muis? Goed, dacht hij: kat en muis.

Hij liep enkele passen in het halletje terug, opende een kastje en haalde enkele schakelaars over.

"Oké, schatje!", riep hij: "Zonder licht dan maar!"

De boekenruggen dempten zijn stemgeluiden.

Plots hoorde hij haar pantoffels bonken, ergens in de duizelingwekkende hoogten op de planken. Koorts.

Koorts sneed haar de adem af. Ze tastte langs de leuningen, zag hem als een schim verdwijnen tussen de gangetjes. Snel rende ze een trapje af, haastte zich langs de boekenmuren voort, ging een donker hoekje om en bleef daar wachten. Lichtjes liet ze zich door de knieën zakken, zodat haar jurk over de witte sokken viel. Vruchteloos speurden haar blikken over de tegels waarop een heel zwak licht lag. Toen ze zich een stap verplaatste, hield haar hart met kloppen op.

Haast gilde ze. Was haar blauwe jurk aan een nagel blijven haken, of stond hij er een verdieping lager aan te trekken? Onbeweeglijk keek ze toe. Een tip van haar jurk stak tussen de planken. Eventjes schudden de boeken naast haar.

Met de beide handen greep ze naar haar jurk en trok eraan uit alle macht. Hij loste niet. Wellicht stond de lafaard nu te lachen. Woedend nam ze een dik boek van de planken. Helaas kon ze niet tot bij de houten balustrade komen om het op z'n kop te gooien. Ze wierp het in de diepte, sloeg met de vuisten tegen de planken, knielend, de haren kleverig van het zweet.

Plots voelde zij hoe de planken waar zij op zat, daverden. Ze hief het hoofd. Het silhouet van de jongeman kwam met rustige passen op haar af.

***

Voor het eerst in haar hele leven, wandelde zij de binnenkoer op en als het dag was geweest, hadden de mensen haar beslist gevraagd of zij dan lezen kon. Haar gelakte vingernagels streelden door de vette haren van het hondje dat ze tegen de boezem drukte. Haar handen werden klauwen en graaiden door de vacht van het beest, terwijl zij met wijde ogen toekeek:

"Kijk daar, Whisky! Kijk daar! Had ik het niet gedacht! De gluiperd! De lelijke gluiperd!"

Haar schorre stem siste in de duisternis en met haastige pasjes liep ze, de hand nu om de muil van pekineesje geklemd, dichter naar de raampjes toe.

Het was immers uiterst moeilijk om wat van het schouwspel te kunnen zien. Twee silhouetten spookten rond in de stellingen van het labyrint. Ze hield de adem in. Star stalen haar ogen het gebeuren.

"Hij heeft haar vastgebonden, Whisky!", fluisterde ze nu: "Hij heeft haar met de jurken vastgebonden aan de planken…"

Het hondje piepte door de neus en snel stak zij haar vingers in de gaten, terwijl haar andere hand de muil omklemd hield, haar ogen aan het tafereel kleefden en haar mond van ontzetting verder openviel.

"Hij fluistert haar wat toe, Whisky!", siste ze.

Het hondje schudde zenuwachtig.

"Zie eens hoe ze met de armen slaat! Ooo! Hij grijpt haar bij de polsen, hij, hij…"

Eigenlijk had ze nu om hulp moeten roepen, maar ze verkoos het om gewoon toe te kijken. Veel te groot en walgelijk gretig keken de oude ogen uit het slaperige gezicht. Het was net als op de televisie, alleen was dit echt. Op de televisie gebeurde het allemaal veel te snel. En men onthield je beelden, want sommige kijkers zijn overgevoelig. Hier was er voor een keertje geen sprake van censuur. Zij kon het heel duidelijk allemaal volgen, van het eerste tot het laatste. Hier kon zij het meisje, helemaal weerloos en zelfs niet in staat om te roepen, zien worstelen in wanhoop. Gedetailleerd kon ze nu observeren hoe hij haar eerst van haar jurk ontdeed, vervolgens met de jurk haar handen vastknoopte op haar rug en toekeek met de glimlach hoe haar jonge meisjeslichaam stuiptrekkend op de planken lag. Hoe ze schuimbekte van woede, of was het van genot?

"Och, Whisky…", fluisterde ze nijdig: "zij is zoals alle vrouwen; zij geniet ervan…"

En nu zag ze hoe hij haar bij de kaken greep, terwijl hij zijn lichaam over het hare boog, haar de onderkleding van het lijf rukte en zich naar haar toe neeg, terwijl kleren als reusachtige sneeuwvlokken uit het gebinte naar beneden dwarrelden.

"Het is een geluk dat ik nooit geproefd heb…", ging haar schorre stem triestig. Hij knoopte nu z'n broek los en wierp zich op haar.

Heet hijgde zij de ijslucht in en uit en toen zag ze het:

"Maar… dat is Van Der Plassen niet…dat…dat… Whisky! Dat is die zwarte paraplu, kijk nou!"

Blijkbaar stemde het hondje toe, want het zweeg. Slap als een vod viel het kadaver haar uit de armen.

11.

Toen de dag in de lucht kwam, een grauwe, kille winterdag met leeg-gesneeuwde luchten, was heel de wijde aarde en ook de hele stad bedolven onder een maagdelijk wit tapijt. En ook het grote marktplein was omgetoverd tot een helwitte vlakte die tot ver in de middag onbetreden bleef omdat niemand zich buiten waagde omwille van de koude. Zelfs het cultureel leven scheen helemaal lam te liggen, want in de grote bibliotheek liep de kleine bediende zenuwachtig en met grote passen rond, wachtend op de eerste lezer die het machtige gebinte zou beklimmen. Terwijl hij alsmaar een sigaar ontstak om warme handen te krijgen. Er was iets angstigs in zijn stappen, en hoewel daar schijnbaar niet de minste reden toe was, want hij was de enige levende ziel in het grote gebouw, schrok hij nu en dan plotseling op, zoals iemand doet die nu en dan een onverwacht geluid meent te horen. Hij liep doorheen het doolhof zenuwachtig rond en keek achter alle boekenstapels en tussen de vele stellingen en staketsels, of er niet iemand aanwezig was die verstoppertje met 'm wilde spelen. Nu en dan riep hij uit, als een vreesachtig kind:

"Kom maar te voorschijn, jij! Ik heb je allang in de gaten! Als je denkt dat je me kan doen schrikken!", waarna hij bij zichzelf eventjes vertwijfeld moest lachen. Want er was helemaal niemand aanwezig, behalve hijzelf, en de boekenmuren en de reusachtige stellingen waren door een doodse stilte omgeven. Er was een kille ademloosheid in de ruimte die hem haast de stuipen op het lijf joeg. En plotseling begon heel het labyrint stilletjes te kraken.

"Dat komt bij de temperatuur", dacht hij bij zichzelf: "de kachel verwarmt de ruimte, het hout zet uit en gaat daardoor kraken.

Maar het kraken van de stellingen, van beneden tot helemaal boven, voor- en achterin het labyrint, werd steeds heviger en na een poosje kwam het hem voor alsof dit lawaai werkelijk oorverdovend geworden was, zoals het bulderen van de donder bij een hevig onweer.

"De boel staat op instorten!", dacht hij en hij spoedde zich naar de uitgang. Toen hij bij de deur gekomen was, werd het weer stil. Het kraken hield op en hij kwam weer tot rust. Niettemin kon hij het niet helpen dat hij stond te trillen op z'n benen. En waar hing Jacob trouwens alweer uit!? Het was al na tien uur!

Plots zag hij hem liggen en hij schrok. Als een geschoten kraai lag hij daar langs de boekmuren op de tegelvloer: de zwarte paraplu met het gouden kettinkje.

Een huivering trok door hem heen, toen hij opkeek: boven over de rand van de stellingen, stak een sneeuwwitte vrouwenhand uit.

***

Op het marktplein was er enige beweging gekomen. Het vloeiende, maagdelijke tapijt was hier en daar doorspekt met voetstappen van winterminnende wandelaars. Het oppervlak van het witte tapijt was glad en effen, als van een rustig meer waarop fijn, winterachtig zonlicht nu schitterde. Een reuzetaart met kaarsjes leek het marktplein wel, en de gebouwen die het in hun statigheid omgaven, boterkoeken, met bloemsuiker bestrooid. In het midden prijkte als pronkstuk, heersend over het geheel, de machtige kathedraal, omkringeld met nu prachtig besneeuwde stellingen. Beneden, aan de voet van de stellingen, waren op het vachtige sneeuwoppervlak de vormen zichtbaar van enkele planken en laddertjes, die tijdens de nachtelijk storm van de stellingen losgekomen waren en naar beneden gevallen. Een weinig verderop kon men, als men toekeek van op de plaats waar de zwarte vogels zaten ― de enkele nog overgebleven zwarte stippen op de witte toren ― nog een andere vorm herkennen. En de zwarte vogels zagen het, dat hij die daar lag, met zijn opengespreide armen, sterk geleek op het teken van de machtige beheerder, het teken van de dood.

***

"Krrrààà!", riepen de zwarte wintervogels, maar niemand sloeg acht op hen, en ze vlogen naar de toren van de kathedraal en staken de snavels samen en ze zegden dat het toch een zware straf was voor een vogel dat hij niet eens vliegen kon. En stilletjes bleven ze zitten, zwarte stippen op de witte toren, en wachtten naar de kopergele bulldozer uit de kazerne. Met een oorverdovend lawaai dook hij op en bereed het marktplein. Twee ijzeren vleugels achteraan de machine klapten open en een wiel draaide nu en kotste dikke brokken bijtend zout over het reine tapijt dat, zienderogen verschrompelend, in een vieze, grijze slijkmassa veranderde. En door het sneeuwslijk spoedde zich een oude dame, dit keer moederziel alleen. En zij trotseerde de koude van dit nog vroege uur en liep recht op het bureau van de stadspolitie af, ondanks alles vast besloten om haar geliefde Whisky te wreken.

***
isbn 90-77532-23-4


11-01-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Meer verhalen

MEER VERHALEN?
KLIK  
http://www.bloggen.be/OMSKVTDW/   


27-09-2005
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE HEMEL EN DE GOOT

Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt.  Het is gewoon zoals je het zélf wenst.  Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed.  Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.

Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat.  Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard. 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.meer verhalen

Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig.  Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.

Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.

Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".

Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen.  In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.

Nu is uw blog aangemaakt.  Maar wat nu???!

Lees dit in het volgende bericht hieronder!




Foto

Foto

Foto

Foto

Foto

Foto

Inhoud blog
  • De spiegel
  • De job
  • De Wrat (1)
  • De Wrat (2)
  • De Wrat (3)
  • De Wrat (4)
  • De Wrat (5)
  • DE VERGEETPUT
  • DE TUMOR
  • DE BEHEERDER VAN HET LABYRINT
  • De beheerder van het labyrint (vervolg)
  • Meer verhalen
  • DE HEMEL EN DE GOOT
  • meer verhalen

    Boeken van dezelfde auteur.
    Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.

    Foto

    Foto

    Foto



    EN FRANCAIS:
    Foto
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.


    Foto

    Hoofdpunten blog omskvtdw
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • Het eindstation
  • a
  • Isaac
  • Meilied
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
  • Zo is de dood
  • Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
  • Het recht van de sterkste
  • 12.12.12.
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • De dienaar van
  • actueel: het orgaan
  • Juniregen
  • U moet er af!
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012
  • De geest in de fles
  • Inzicht
  • Het magazijn
  • Erosie
  • Kort
  • De eeuwige wederkomst
  • Het hiernamaals
  • Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • Het wezen van de vrolijkheid
  • Dante's afdaling ter helle (3)
  • Dante's afdaling ter helle (2)
  • Dante's afdaling ter helle (1)
  • De tijd
  • De ets
  • Het cultuurbegrip van Stephanos
  • Opstanding
  • Rijk en dom
  • Over de verschillende graden van dood zijn
  • Koude oorlog
  • Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken
  • In de kelder
  • Mijn oude grootmoeder
  • De laatsten zullen de laatsten zijn
  • Leugens
  • Enkelvoud
  • Zonde
  • Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
  • Christus en de kardinalen
  • Het labyrint
  • Het geloof en de werken
  • Sparen en plunderen
  • Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?
  • Gesprek in de winter
  • Inspiratie
  • Tourette
  • Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
  • Koude winters...
  • De toren
  • De fles
  • Kwakzalvers
  • Fijn wit zand
  • De wolk
  • Water & Over de klimaatsverandering
  • Spoken
  • De nieuwe god
  • De witte krokodil
  • Geloof (1)
  • Orde
  • In de toekomst is geen heil...
  • Kaos
  • Doeltreffende medicatie
  • Surrealistische werkelijkheid
  • De gasknop
  • Van Togenbirger's 'atheïsme'
  • Zomer
  • Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn
  • Het ei van mei
  • Martha
  • Een zeer gezond besluit
  • Aan de ontbijttafel - illustratie
  • Aan de ontbijttafel
  • Milieuleugentjes om bestwil?
  • Het tanen van de Noord-Atlantische drift
  • Februari
  • Tijd is krediet
  • Het hoofdgerecht des levens dis...
  • Wij waren
  • Saint-Denis
  • Stenen en mensen
  • De binnen- en de buitenkant
  • Thuis
  • Doorheen de winterse depressie
  • Een lucide droom (illustratie)
  • Een lucide droom
  • Wiens brood men eet...
  • Evolutie en inwikkeling
  • Sneeuw
  • Bijwerkingen
  • De lucide droom
  • de golem
  • De golem
  • Domesticatie
  • De tijd gaat achterwaarts te vierklauw
  • Worden wij abstract, mijnheer?
  • Kinderarbeid, organenhandel, zwartwerk en Rechtspraak
  • Over een zucht van een nog heel ander kaliber dan de hebzucht
  • Overbevolking
  • Bram Stoker
  • Kinski
  • N
  • Nosferatu
  • de tuinen
  • De tuinen
  • Het Eeuwige Vuur
  • Het boek
  • De Goede Deur
  • Vlees (roman) - 1
  • Verrijzenis
  • Depressies
  • Inbraak
  • Sonate voor Harpsichord en Cello
  • Het is begonnen!
  • Over redelijkheid en klare taal...
  • De tijd vliegt
  • Panta rei
  • Glazen muren en casino's vol attracties!
  • Der Erlkönig grafiet
  • Der Erkönig (J.W. von Goethe)
  • De winter en de dood
  • Aanhangsels
  • Extase
  • Verbloemingen
  • Voornemens
  • Het gelijmde been (3): De toverstok
  • De lange baan
  • God of de duivel
  • Het gelijmde been (2)
  • Die eerste dagen van november
  • Harken
  • Is mijn geld safe?
  • Herfst
  • Het gelijmde been
  • Eten
  • Verslavingen
  • Kunst
  • Ellende
  • De burcht
  • Geheim en identiteit
  • Hongersnood
  • Rood als duizend rozen
  • Op een vergadering...
  • De molen
  • De poolster
  • Het Orgaan
  • Het boek
  • De twee geschiedschrijvers
  • De Laatste Reis
  • De Laatste Reis (illustratie)
  • De Goede Deur
  • De Onderwereld (roman)
  • Water
  • De Overname
  • Solvejg’s Lied
  • Septembernacht
  • Die Nacht…
  • Die nacht (illustratie 2)
  • Spiegels
  • Over het verouderingsproces
  • Het Credo
  • De Afwas
  • Absolute macht
  • Trillingen
  • Maria
  • De Messias
  • Het Spel van de Wereld
  • De nieuwjaarsramp
  • Het argument
  • Zuster Olympia
  • De Meester
  • DE TUINEN
  • Janus of van de Aliënatie
  • De Neuzen van Tsjernobyl
  • Het Eeuwige Vuur
  • Vladslo, en andere plaatsen...
  • De dood is een gedachte
  • Het 'bijna-leven'
  • Het kind
  • De Apologie van de Eeuwigheid
  • De heer die zichzelf in stukjes hakte
  • Het gesprek
  • Een sollicitatie
  • De Omkering van alle dingen
  • Transsubstantiatie
  • De pikorde
  • De wedloop
  • De virtuele veiligheid
  • Dode handen
  • Samen thuis
  • Het Laatste Oordeel
  • SINTERBUIS
  • Gedenkteken


    Hoofdpunten blog musica
  • Audio-visuele installatie "Harvest Bell" (Dirk D'Hulster)
  • Koningin Elisabethwedstrijd
  • Nosferatu
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021
  • Adagio liedcyclus
  • Meilied (muziekvideo)
  • Oh dichosa ventura (muziekvideo)
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Muziekvideo's J.B
  • muziekbestanden J.B.
  • Ave Maria
  • Pianoconcerto 14: Daer zat een sneeuwwit vogeltje
  • Te Deum laudamus10
  • Te Deum laudamus9
  • Te Deum laudamus8
  • Te Deum laudamus7
  • Te Deum laudamus6
  • Te Deum laudamus5
  • Te Deum laudamus4
  • Te Deum laudamus3
  • Te Deum laudamus2
  • Te Deum laudamus1
  • Harpsichord 2 verlengd met cello
  • Pianoconcerto 7 Apocalyptische Dans
  • De zee
  • De geschiedenis van de panfluit
  • Requiem - delen 4 tot 7
  • Requiem - deel 3
  • Requiem - deel 2
  • Requiem - deel 1
  • Keldertrappen - nr. 8/8
  • Keldertrappen - nr. 7/8
  • Keldertrappen - nr. 6/8
  • Keldertrappen - nr. 5/8
  • Keldertrappen - nr. 4/8
  • Keldertrappen - nr. 3/8
  • Keldertrappen - nr. 2/8
  • Keldertrappen - nr. 1/8
  • Harpsichord 13 verbeterd
  • Harpsichord 12
  • Harpsichord 11
  • Harpsichord 10
  • Harpsichord 9
  • Harpsichord 7
  • Harpsichord 6
  • Harpsichord 5
  • Harpsichord 3
  • Harpmuziekje
  • Trompetsonate
  • Nostalgia
  • K 2007
  • Goldbach Variaties
  • Pop 5
  • Pop 4
  • Pop 3
  • Pop 2
  • Pop1
  • Drie ontstemde klavieren
  • muziekvideo
  • portretten componisten
  • Pianoconcerto 14, Daer zat een sneeuwwit vogeltje, Jan Bauwens, Serskamp, 2004.
  • Klarinetconcerto 1 Jan Bauwens Serskamp 2004
  • Kort symfonisch gedicht
  • Door de neevlen van de avond (uit: Adagio van Felix Timmermans)
  • Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
  • Gebed voor het Vaderland
  • Boskaboutersymfonie
  • Bomen
  • Victoria lucis
  • Gitaarconcerto 1 "Portulaan"
  • vioolconcerto 1: deel 5 van 6
  • Klarinetconcerto 3: deel 3 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 2 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 1 van 3
  • pianoconcerto nr 15
  • Pianoconcerto nr 5 deel 5 van 6
  • Pianoconcerto nr 5 deel 4 van 6
  • Dans
  • Titan
  • Tsunami symfonie
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 6 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 5 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 4 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 3 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 2 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 1 van 6
  • Harpmuziekje
  • minimal1
  • Ave Maria
  • Juan de la Cruz' Canciones 7 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 6 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 5 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 4 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 3 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 2 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 1 van 7
  • Tsunami symfonie (Jan Bauwens)
  • Junisymfonie (J. Bauwens)
  • O dichosa ventura
  • Goldbach Variationen voor Piano Solo (J. Bauwens)
  • Orgelconcerto 3 J Bauwens Serskamp 2008
  • Orgelconcerto 2 J Bauwens Serskamp 2004
  • orgelconcerto 1 J Bauwens Serskamp 2004
  • -
  • achtergrond

    Mijn favorieten
  • Dzeus
  • paradoxes
  • Portulaan


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs