Het
belang van dit colloquium kon moeilijk overschat worden. Wat is of was het
effect van grote inspanningen en engagement van velen als centrale vraag.
Luc
Lamote
Doel
van het colloquium
Dit
colloquium maakt een balans op van wat onderzoek tot op heden aan
evaluatie-materiaal te bieden heeft over het gelijke onderwijskansenbeleid. Op
basis van de beschikbare wetenschappelijke inzichten omtrent doelgroepenbeleid,
inschrijvingsbeleid, implementatie en effectiviteit van het GOK-beleid beoogt
dit colloquium tevens een dialoog tussen beleidsmakers, onderzoekers en
professionals.
Gelijke onderwijskansen, rechtvaardigheid en kwaliteit
Ondanks beginnende
evidentie dat het GOK-beleid zijn vruchten afwerpt, blijft dit beleid onder
vuur liggen. Een Vlaams politicus maakte er ooit een karikatuur van door het te
vergelijken met een gouden medaille voor iedereen. Door alle leerlingen a priori
gelijk te belonen zou men uiteraard elke prikkel tot inspanning (die deel
uitmaakt van de educatieve doelstellingen) wegnemen.
Een goed begrepen
GOK-beleid houdt echter het midden tussen individuele uitdaging en het
overbruggen van sociaal ongelijke kansen. In de literatuur kunnen drie
belangrijke determinanten van onderwijsprestaties onderscheiden worden:
aangeboren talenten, inspanning, en omgevingsfactoren (zoals etnische of
sociale herkomst). Een GOK-beleid streeft ernaar om deze laatste bron van ongelijke
prestaties weg te werken. Verschillen in inspanning en talenten daartegen
blijven meestal aanvaard.
Een ander hardnekkig
vooroordeel luidt dat extra middelen voor kansengroepen ten koste gaan van de
sterke leerlingen (zero-sum game) of zelfs van de gemiddelde kwaliteit
(nivellering naar beneden). Rangschikt men echter landen op een dubbele
schaal, met enerzijds een indicator van sociale ongelijkheid en anderzijds een
maatstaf van gemiddelde kwaliteit (of performantie), dan stelt men, zo niet op een
positieve, dan minstens op een nul-correlatie tussen (on)gelijkheid en
kwaliteit van het onderwijs. Met andere woorden, op landniveau kunnen beide
gerust hand in hand gaan. Hetzelfde geldt wanneer (on)gelijkheid en gemiddelde
prestaties van kopgroepen worden afgezet. /
Ides
Nicaise
Geachte
heer Nicaise,
Met
grote interesse en verwachtingen heb ik het colloquium bijgewoond. Ik heb
achteraf voor zover mogelijk de onderzoekresultaten nagelezen. Met de beste wil
van de wereld kon en kan ik geen significante invloeden vaststellen. Wat de
parameters ook zijn, er worden geen aantoonbare effecten vastgesteld. Deze die
er wel zijn werden door de onderzoekers gerelativeerd of zijn niet te
verklaren. Erwin Ooghe, een van de onderzoekers vatte het als volgt samen.
Ondanks de autonomie
van de scholen, mag de signaalwaarde van de GOK-financiering niet onderschat
worden. De GOK-financiering heeft de sociale ongelijkheid doen dalen, maar niet
de kennisongelijkheid en -armoede. Socio-emotionele ontwikkeling blijkt heel
belangrijk te zijn, niet alleen voor het bevorderen van bijvoorbeeld, een beter
zelfbeeld, maar ook voor de leerprestaties. (Verder onderzoek is absoluut
noodzakelijk om te weten wat werkt en wat niet.)
Dat
de signaalwaarde en de aandacht voor zorg op school is toegenomen klopt
ontegensprekelijk. Maar zit hem daar juist niet het probleem? Zonder op de
boodschapper te willen schieten, afstand nemend van karikatuur-kritiek vanuit
de politiek, wil ik mijn ontgoocheling over het gebrek aan rendement van de
geleverde inspanningen duidelijk maken. De stelling dat Ondanks beginnende evidentie dat het GOK-beleid zijn vruchten afwerpt
kan ik niet volgen.
Al
meer dan 10 jaar geef ik het signaal dat de zorgverbreding in het onderwijs
ondanks zijn positieve doelstellingen en engagement contraproductief is. Deze
stelling wordt niet in dank aangenomen omdat ze kritiek inhoud ten opzichte van
onze meest positief geëngageerde collegas. Vanuit 20 jaar ervaring aan de
onderkant van de waterval kom ik tot de conclusie dat de remedie erger is dan
de kwaal. Kortom stop ermee.
Ik
kan geen wetenschappelijke argumenten aanleveren maar ik hoop dat mijn
persoonlijk engagement en ervaring uit de praktijk geloofwaardig mogen overkomen.
Het doel van de zorgverbreding wat later in het GOK-decreet werd geformuleerd was:
Het uitwerken van een geïntegreerd
Vlaams onderwijsbeleid dat alle kinderen en jongeren optimale kansen biedt om
te leren en zich te ontwikkelen. Met andere woorden interne en externe uitsluitingsmechanismes
wegwerken waardoor de kansen van iedere jongere gemaximaliseerd worden.
Deze
doelstellingen kan je niet herleiden tot het meten van schoolresultaten. Als
belangrijkste parameters wil ik het welbevinden en de slaagkans van de jongeren
als uitgangspunt nemen. Dat de socio-emotionele ontwikkeling belangrijk zijn
voor het bevorderen van een beter zelfbeeld maar ook voor de leerprestaties
hoeft geen betoog. De vraag is hebben de voorbije 20 jaar zorg- en gokbeleid
dit welbevinden verbeterd of is het tegendeel waar? Hebben 20 jaar eerlijk en
positief engagement een verschil gemaakt?
Zorg
In
1992 startte de zogenaamde zorgverbreding in de basisscholen. Enkele jaren
later begon het labelen van kinderen en de groei van het bijzonder onderwijs. Ik
hoop dat gericht onderzoek mijn stelling dat er een verband is tussen beiden
duidelijk zal maken.
Het
labelen van kinderen gebeurde massaal zonder kwaliteitsgaranties. Op een
studiedag[2] het kind achter het
label (5 oktober 2011) kwalitatief onderzoek[3] bij kinderen met een
diagnose van gedragsstoornis werd duidelijk wat deomvang en het gevolgen zijn van dit beleid.
De exponentiele groei van rilatine gebruik en andere medicaties bij kinderen en
jongeren zijn op zijn minst zorgwekkend. De effecten van jarenlang
psychofarmaca gebruik zijn niet gekend. Vlaanderen kent blijkbaar dubbel zoveel
autismespectrumstoornissen dan in de rest van Europa. De probleemstellingen in
ziekte en gedragsproblemen blijken exponentieel toe te nemen. Of wel is dit
waar, en dan hebben we een probleem, of dit klopt niet en hebben we dus nog een
groter probleem.
In
de overstap[4]
werden van 50 jongeren, die voor een misdaad omschreven feit door de
jeugdrechter werden geplaatst, een nieuwe diagnose opgesteld en vergeleken met
het aangeleverd dossier. Er was geen enkel significant verband tussen
vastgestelde symptomen en eerdere labeling. Geen enkel verband! Ook werd
vastgesteld dat vele jongeren al jaren rilatine gebruikten.
Waterval
In
2002 schreef ik[5]
de waterval heeft nog nooit zo goed gewerkt. De cijfers zijn duidelijk.
Schoolachterstand neemt toe, de groei van het bijzonder onderwijs, het
deeltijds onderwijs en de niet gekwalificeerde uitstroom zijn zorgwekkend. Ook
hier gaat het over duizenden jongeren, hun dromen en dat van hun ouders.
De
remedies verscholen in de zorg zijn mislukt omdat ze uitgaan van een
middenklasse die geen enkel voeling meer heeft met de non-middenklasse. Onze
jongeren zijn geen verzorgingsobjecten.
GOK 2.0
Recente
literatuur[6]maakt nieuwe benaderingen en
inzichten mogelijk. Maar ook wat gezond verstand in het toetsen van de
dagelijkse werkelijkheid helpt. Ik heb geen nulmeting nodig om de veranderingen
die ik dagelijks zie te begrijpen.
Ik
vrees echter dat de discussies over het Gokbeleid achterhaalt zijn. De
omgevingsfactoren waar onze scholen in de steden zich vandaag bevinden
veranderen steeds sneller en diepgaander. De evolutie van de grootstedelijke
context lijken exponentieel te verlopen. Onderwijs ondergaat dit en probeert
aan steeds wisselende behoeften te beantwoorden. Wanneer 5 % van de bewoners[7] de stad jaarlijks verlaten
en 6 % nieuwkomers de stad binnenkomen dan gebeurt er iets met de stad, haar
structuren, sociale weefsel, haar inwoners. De grenzen van het adaptatie
vermogen van organisaties en mensen wordt daarbij ver overschreden. Dit kan via
politiek correcte uitgangspunten niet weggeveegd worden. De politieke
stellingname dat deze veranderingen een historische constante is klopt niet,
noch in haar omvang, samenstelling als de aard van de migratie. Dit mondiaal
fenomeen is een unieke werkelijkheid die inderdaad niet terug te draaien is. De
probleemstelling wordt er daarmee niet minder om.
Ook
onze gezinnen, de sociale omgeving zijn onderhevig aan grote veranderingen
waarvan het belangrijkste probleem in onze stad vertaald wordt in armoede. Als
scholen ervaren we als eerste wanneer leerlingen geen eten hebben en het ook
niet kunnen kopen. Wij weten wat er gaande is in de straat, onze stad. Als onderwijs
zijn we de thermometer van de wijk, niet het medicijn. Onderwijs kan niet aan
sociale politiek doen, ze ondergaat die.
De
vaststelling dat onderwijs niet langer haar emancipatorische kracht kan
waarmaken is correct. De wijze waarop emancipatie van grote groepen in
Vlaanderen -15% middenklasse na de tweede wereldoorlog, 65% in de jaren 80
zich voltrok was het resultaat van een maatschappelijk programma gestuurd door
het gepolitiseerd middenveld. Het is niet het onderwijs dat de emancipatorische
motor was, zij was wel het instrument in het verlengde van het christen- en
sociaal democratisch middenveld. Dit succesverhaal kan volgens mij de basis
vormen voor nieuwe inzichten.
Vandaag
moet ik vaststellen dat de tweedeling in de samenleving zich voltrokken heeft.
Deze is totaal, zowel vanuit sociaal, cultureel of economisch standpunt. De
analyse over verscheidenheid klopt maar gedeeltelijk en is volgens mij
ondergeschikt aan een nieuw klasse-probleem dat ik wil omschrijven als
middenklasse versus een groeiende non-middenklasse.
Een
vernieuwd GOK beleid zal zich moeten losmaken van haar eigen casuïstiek. De
kwaliteit van sociale weefsels het middenveld en bij uitbreiding het onderwijs
staan centraal. Hoe solidariteit waar maken vanuit grote diversiteit? Hoe het
stedelijk project koppelen aan deze van de vele nieuwkomers en de Moslimgemeenschap
in het bijzonder? Dit was en is de missie van het middenveld en dus ook
onderwijs. Kortom hoe kan onderwijs terug actief deel uit maken van het sociaal
weefsel.
De
vele probleemstellingen in de analyses hebben wel degelijk een hiërarchie. In
de eerste plaats gaat het hier over de dromen van ouders en hun kinderen. Al de
rest is ondergeschikt en utilitair. Schuldvragen zijn niet aan de orde. Onze
scholen, ouders, maar ook onze jongeren, willen allen het beste.
Zaak
is de transitie die onze samenleving doormaakt, hoe bevreemdend ook, positief
te vertalen. Het blijft mijn overtuiging dat dit een opportuniteit is voor het (katholiek)
onderwijs.
[2] Met
een grote dankbaarheid voor Julie De Ganck, stel ik "DRUK INDRUK
HERDRUK" voor. Al 20 jaar weet ik uit mijn dagelijkse praktijk dat er zich
een probleem stelt van "Psychiatrisering". Gelukkig is de
tegenbeweging ingezet, kan de doorgeslagen slinger gestopt worden. Luc lamote
[6] Borderline
times Dirk de Wachter, maar ook Willen Schinkel inspireren mij. De
pedagogische inzichten uit de groeiende kennis van de hersenontwikkeling.
[7]
Voor Antwerpen gaat het hier over 22.000 mensen die in 2011 de stad verlaten en
27.000 nieuwkomers. De cijfers voor Brussel zijn percentueel vergelijkbaar.
[8]
Luc Lamote was gedurende 20 jaar directeur van het centrum Leren en werken in
Antwerpen, oprichter van WELA, De Overstap en vele andere initiatieven aan de
onderkant van de waterval.
de
school is van iedereen hoe het onderwijs anders kan werken De Bezige Bij
Antwerpen ISBN 978 90 8542 362 8
Een reactie, fris van de lever. Luc Lamote
Geachte heer
Voorhamme,
Beste Robert
Met grote
belangstelling heb ik uw boek verslonden. Veel van uw argumenten herken ik. Met
Marc Van Praet probeerden we in 1996 al, vanuit een vanzelfsprekendheid, netoverschrijdend
samenwerken te realiseren.
Ik ben het
volledig eens met alle argumenten in het boek. Mijn persoonlijke analyses,
ingegeven vanuit ervaring aan de onderkant van de waterval, zijn wel anders gekleurd.
Deze kunnen leiden tot andere klemtonen en oplossingen. Ik hoop dat deze de discussie
kunnen verrijken en een aantal beleidsvoorwaarden kunnen aanscherpen.
De
omgevingsfactoren waar onze scholen in de stad Antwerpen zich bevinden
veranderen steeds sneller en diepgaander. De evolutie van de grootstedelijke
context lijken exponentieel te verlopen. Onderwijs ondergaat dit en probeert
aan steeds wisselende behoeften te beantwoorden. In 1998 beschreef ik, ook
samen met Marc Van Praet, het demografisch argument via het probleem van de
stadsvlucht. Hoe je het draait of keert - 22.000 mensen die actueel de stad jaarlijks
verlaten versus 27.000 die de stad binnenkomen - dit doet iets met de stad,
haar structuren, sociale weefsel, haar inwoners. De grenzen van het adaptatie
vermogen van organisaties en mensen wordt ver overschreden. Dit kan via
politiek correcte uitgangspunten niet weggeveegd worden. Ik weet dat jij dit
niet doet, maar de politieke stellingname dat deze veranderingen een
historische constante is klopt niet, noch in haar omvang, samenstelling als de
aard van de migratie. Dit mondiaal fenomeen is een unieke werkelijkheid die inderdaad
niet terug te draaien is. De probleemstelling wordt er daarmee niet minder om.
Ook onze gezinnen,
de sociale omgeving zijn onderhevig aan grote veranderingen waarvan het
belangrijkste probleem in onze stad vertaald wordt in armoede. Als scholen
ervaren we als eerste wanneer leerlingen geen eten hebben en het ook niet
kunnen kopen. Wij weten wat er gaande is in de straat, onze stad. Als onderwijs
zijn we de thermometer van de wijk, niet het medicijn. Onderwijs kan niet aan
sociale politiek doen, ze ondergaat die.
De vaststelling
dat onderwijs niet langer haar emancipatorische kracht kan waarmaken is
correct, maar steunt volgens mij op een verkeerde analyse. De wijze waarop
emancipatie van grote groepen in Vlaanderen -15% middenklasse na de tweede
wereldoorlog, 65% in de jaren 80 zich voltrok was het resultaat van een
maatschappelijk programma gestuurd door het gepolitiseerd middenveld. Het is
niet het onderwijs dat de emancipatorische motor was, zij was wel het instrument
in het verlengde van het christen- en sociaal democratisch middenveld. Dit succesverhaal
kan volgens mij de basis vormen voor nieuwe inzichten.
Vandaag moet ik
vaststellen dat de tweedeling in de samenleving zich voltrokken heeft. Deze is
totaal, zowel vanuit sociaal, cultureel of economisch standpunt. Uw analyse
over verscheidenheid klopt maar gedeeltelijk en is volgens mij ondergeschikt
aan een nieuw klasse-probleem dat ik wil omschrijven als middenklasse versus een
groeiende non-middenklasse.
Frank Vandenbroucke
en bij uitbreiding u en de sociaal democratie dromen ervan de emancipatorische
bewegingen van de jaren 70/80 terug op gang te brengen waardoor de middenklasse
terug kan vergroten, de 65 % kan overschreden worden.
Ikzelf geloof daar
niet in, het instrument onderwijs kan daar ook niet voor gebruikt worden. De
oplossing ligt hem bij het middenveld, het politiseren van hun dromen en het
versterken en ondersteunen van hun invloed. Maatschappelijke verandering is
maar mogelijk wanneer de klassieke sociale bewegingen zich terug willen verbinden
met de non-middenklasse. Een breed draagvlak ontstaat pas naarmate groepen via
zelforganisatie zichzelf kunnen definiëren.
De vele
probleemstellingen in de analyses hebben wel degelijk een hiërarchie. In de
eerste plaats gaat het hier over de dromen van ouders en hun kinderen. Al de
rest is ondergeschikt en utilitair. Schuldvragen zijn niet aan de orde. Onze
scholen, ouders, maar ook onze jongeren, willen allen het beste. Zaak is dus de
transitie in deze stad, hoe bevreemdend ook, positief te vertalen. Het blijft
mijn overtuiging dat dit een opportuniteit is voor het (katholiek) onderwijs in
Antwerpen. Daarvoor zijn historische maar ook kwaliteitsargumenten. Uw boek
versterkt mij in dit optimisme.
Hoe dan ook uw aanzetten zijn in die mate
concreet en tergend haalbaar dat ze de volle steun verdienen.
de school is van iedereen hoe het onderwijs anders kan werken De Bezige Bij Antwerpen ISBN 978 90 8542 362 8
Een samenvatting
Elke ouder, grootouder en volwassene heeft een mening over het onderwijs. Allemaal vinden we school heel belangrijk. Goed onderwijs is immers de beste garantie voor een succesvolle toekomst voor onze kinderen.
Maar ondanks het grote belang dat aan onderwijs wordt gehecht, neemt het vertrouwen af. Ouders zijn bang dat de instroom van anderstalige leerlingen het kwaliteitsniveau van het onderwijs naar beneden haalt. Kansarme en allochtone ouders ervaren de school dan weer als een uitsluitingsmachine. Leerkrachten staan onder grote druk, omdat de verwachtingen en zorgtaken toenemen. Steeds meer leerlingen spijbelen, moeten een jaar overdoen of verlaten gedesillusioneerd de school zonder diploma. De jeugdwerkloosheid is inmiddels schrikbarend hoog. Tegelijk zorgt onderwijs nog nauwelijks voor opwaartse sociale mobiliteit. Vroeger konden arbeiderskinderen dankzij het onderwijs hogerop klimmen. Vandaag blijkt dat kinderen uit achterstandswijken vaker in het buitengewoon of beroepsonderwijs terechtkomen dan kinderen uit de sociale middenklasse. Het gezin waarin je geboren wordt, is in belangrijke mate bepalend voor het diploma dat je haalt en het leven dat je te wachten staat. Dat is onrechtvaardig en onaanvaardbaar.
De huidige onderwijsorganisatie botst op haar eigen grenzen en vervult niet langer haar oorspronkelijke rol. In het maatschappelijke debat over de instandhouding van onze sociale welvaartstaat komt onderwijs nauwelijks aan bod. Goed gekwalificeerde en gemotiveerde jongeren zijn nochtans de motor van sociale vooruitgang.
Bovendien moet het onderwijs zeker in steden waar veel migranten wonen gewapend zijn om goed om te gaan met de grote verscheidenheid onder leerlingen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Anders dreigen er generaties verloren te gaan. Onderwijs heeft moeite om goed om te gaan met de toegenomen heterogeniteit in de samenleving.
Als economist concludeert schepen Robert Voorhamme dat de toegevoegde waarde van het onderwijs afneemt. Welk bedrijf kan het zich veroorloven een stijgend percentage aan productie te verliezen?
Het is tijd om te kiezen voor een radicaal andere onderwijsorganisatie, vindt de schepen. Voorhamme staat daarin niet alleen. Maar er wordt getalmd met het maken van duidelijke keuzes, terwijl we geen tijd te verliezen hebben. Onze samenleving smeekt om doeltreffender onderwijs. Bovendien verjongen steden als Antwerpen razendsnel. In recordtempo worden er momenteel nieuwe scholen bijgebouwd om ervoor te zorgen dat elk kind een plaats heeft. De capaciteitsuitbreiding biedt een unieke opportuniteit om snel en efficiënt werk te maken van een nieuwe onderwijsaanpak. De school van de toekomst staat eigenlijk al in de steigers. De leerkrachten van de toekomst werven we vandaag al aan.
Vaak wordt ook gedacht dat regelgeving radicale veranderingen tegenhoudt. Maar dat is niet altijd zo. Veranderingen kunnen vandaag al worden doorgevoerd als we dat echt willen. Een aanzet hoe dat kan gebeuren, wordt gegeven in negen heldere hoofdstukken in dit boek. Ten eerste pleit Voorhamme voor de invoering van digitaal onderwijs. De digitale wereld is niet meer weg te denken uit ons leven. Vandaag zijn kinderen digital natives. En toch krijgen ze op school nog les uit een handboek en moeten ze papieren taken invullen. Dat sluit niet langer aan bij hun belevingswereld en is daarom ook weinig motiverend. De huidige manier van lesgeven sluit ook niet aan bij de bedrijfswereld waarin ze later terechtkomen. Digitaal werken maakt het voor leerkrachten mogelijk om in te spelen op de specifieke noden en behoeften van leerlingen. Elk kind zou op school zijn individuele leerprogramma moeten kunnen afwerken op een eigen tablet.
Digitaal onderwijs zorgt voor meer transparantie bij scholen. Door de digitalisering kunnen leerprestaties van leerlingen beter in kaart worden gebracht en krijgen scholen inzicht in de resultaten van hun onderwijsaanpak en kunnen die met elkaar vergeleken worden. Scholen zelf kunnen makkelijker werken aan een constante kwaliteitsverbetering.
Behalve de ingewikkelde doorlichtingsverslagen van de Vlaamse onderwijsinspectie beschikken ouders vandaag nauwelijks over objectieve informatie over de onderwijskwaliteit in scholen. Door de kwaliteitsmeting publiek te maken, zijn ouders niet langer gedwongen af te gaan op hun buikgevoel en de reputatie van scholen bij het maken van een schoolkeuze.
Meer objectieve informatie doet ouders sneller kiezen voor buurtscholen. Dit maakt van de school opnieuw het hart van de buurt. Het stimuleert ook de ouderbetrokkenheid. De school is geen eiland, maar een draaischijf. Het is een brede school. Kinderen kunnen te voet naar de buurtschool. Zo vermijden we nodeloos verplaatsingsgedrag met de auto en het maakt de stad milieuvriendelijker en verkeersveiliger.
Een andere belangrijke verandering waar Voorhamme voor kiest, is het 3x4 systeem. Daarbij wordt de huidige verdeling van zes jaar lager en zes jaar secundair onderwijs herleid naar drie periodes van elk vier jaar. Op die manier kunnen struikelblokken in de overgang tussen basisschool en secundaire school worden weggewerkt. In de eerste vier jaar leert het kind al spelenderwijs. Tijdens de volgende vier jaar krijgen alle leerlingen zeer algemene vakken zodat ze een afgewogen studiekeuze kunnen maken voor de laatste vier jaar. Het voordeel is dat de echte keuzeleeftijd wordt verlaat waardoor de slagingskansen toenemen.
De laatste vier jaar volgen leerlingen les op een thematische campus. Jongeren kiezen in dit onderwijsmodel niet langer voor de stigmatiserende indeling ASO, KSO, TSO en BSO, maar voor een campus die interessesferen bundelt. Het nefaste watervalsysteem waarbij jongeren geen perspectief hebben om weer op te klimmen, maakt plaats voor het zalmsysteem waarbij opklimmen wel mogelijk is. Thematische campussen vergemakkelijken de uitwisselingen met het bedrijfsleven waardoor onderwijs en arbeidsmarkt beter op elkaar afgestemd raken.
De school van de toekomst moet in staat zijn leerlingen beter te motiveren en te stimuleren en gemakkelijker talenten te erkennen. De praktijk van het zittenblijven werkt dit tegen. Daarom is het een achterhaald fenomeen dat dringend uit ons onderwijs gebannen moet worden, aldus de schepen. Zittenblijven is bovendien een bot instrument in het goed omgaan met heterogeniteit. Er zijn alternatieven nodig die beter maatwerk opleveren.
Om de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs terug te dringen, moet de leerplichtleeftijd aangevuld worden met een kwalificatieplicht. Wie een opleiding aanvat, moet die afmaken. Wie niet bereid is om dit te doen, heeft ook geen recht op een uitkering. Modulair onderwijs vergemakkelijkt het halen van kwalificaties. De modules moeten afgestemd worden op de startcompetentieprofielen van arbeidsmarkt en hoger onderwijs. Dit maakt een vlotte doorstroming naar arbeidmarkt en hoger onderwijs mogelijk.
In het kader van het herwaarderen van de vakopleidingen pleit Voorhame voor een snelle uitrol van het hoger beroepsonderwijs. Dit is het niveau tussen secundair en hoger onderwijs. Daarnaast pleit hij voor het veralgemenen van de combinatie van leren en werken als structureel onderdeel van alle vakopleidingen.
Ook in het hoger onderwijs moet zorgvuldiger omgegaan worden met studiekeuzes. Het is niet de taak van het hoger onderwijs om veel tijd en middelen te steken in het remediëren van wat voordien verkeerd liep. Daarom is Voorhamme voorstander van de invoering van een verplichte oriëntatieproef. Dit geeft jongeren inzicht in hun eigen competenties en helpt hen betere studiekeuzes te maken die gebaseerd zijn op succes in plaats van op mislukken.
Schoolteams zijn het best geplaatst om de veranderingen in de praktijk vorm te geven. Iedere school heeft zijn eigen specifieke context en maakt daarom eigen specifieke keuzes. Het is bovendien de enige manier om draagvlak te creëren. Draagvlak dat nodig is bij schoolteams, maar ook bij ouders en de ruime schoolomgeving om van vernieuwing een succes te maken.
Vernieuwing van onderuit laten komen, is de meest effectieve en snelste manier om veranderingen te verwezenlijken, blijkt ook uit de Antwerpse onderwijspraktijk. Lokale besturen zijn het best geplaatst om scholen daarbij te ondersteunen, zowel wat betreft de organisatie van expertise-uitwisseling als het betrekken van de lokale partners uit andere sectoren. De steun van andere maatschappelijke partners is immers hard nodig bij de realisatie van een nieuwe onderwijsaanpak. De school is geen eiland, maar een cruciale bondgenoot voor de vele economische, sociale en maatschappelijke partners. De school is van iedereen.
Het voorwoord van het boek werd verzorgd door Peter Adriaenssens, kinder- en jeugdpsychiater en hoofddocent aan de KUL, die niets dan lof heeft voor de innovatieve voorstellen van Voorhamme. Hij maakt zich vooral zorgen om de leerlingen die de school zonder diploma verlaten, wat meestal rampzalige gevolgen heeft voor hun verdere leven, en prijst Voorhamme om de strategieën die hij ontwerpt om dit te vermijden. In het nawoord noemt Guy Tegenbos, politiek redacteur van De Standaard, dit boek een worstelboek dat de problemen waarmee geworsteld wordt helder stelt en nieuwe perspectieven biedt.
Als directeur van uw school heb ik een
eigen visie op multiculturaliteit en interculturele dialoog. Dit vertaalt zich
in de vormgeving van de onderwijspraktijk die jullie dagelijks kunnen ervaren,
het concept brede school, de hoofddoek als onbespreekbaar element en het
belang van religieuze activiteiten tot halal vlees in onze restaurants. Deze
visie werd niet gedeeld, kwam van bovenuit. Daarom ben ik blij met deze
pedagogische studiedag. Al was het maar om het kader, theoretisch en praktisch,
waarop mijn beleid steunde te kunnen verantwoorden.
Diversiteit anders bekeken.
De omgevingsfactoren waar onze scholen
in de stad Antwerpen zich bevinden veranderen steeds sneller en diepgaander. De
evolutie van de grootstedelijke context lijken exponentieel te verlopen.
Onderwijs ondergaat dit en probeert aan steeds wisselende behoeften te
beantwoorden. De demografische parameters die deze veranderingen illustreren
overschrijden al lang het adaptatievermogen van mensen. Omgevingsfactoren zowel
micro of macro spelen voor alle werkvormen van ons onderwijs. De actuele
discussies[1] rond diversiteit lijken nu
al achterhaald. Nadenken over diversiteit in onze stad, haar onderwijs en onze
school kan niet los gezien worden van de veranderingsprocessen die we in zowat
alle aspecten van ons professioneel en privéleven ervaren.
Veranderingsprocessen:
Veranderingsprocessen zijn een
uitgangspunt. Het identiteitsverhaal van gelovigen is daarvan een illustratie.
Terwijl in ons land de ontkerkelijking steeds verder gaat zie je een toename
van godsdienstbeleving over de hele wereld en dus ook bij onze leerlingen. God
is niet dood, hij is gewoon terug en hoe. Ook door en via de leerlingen worden
we bevraagd over de religieuze waarden van onze katholieke school en dat niet
alleen door moslims.
Wanneer we kijken naar hoe mensen en
groepen omgaan met veranderingen het steeds diverser en multicultureel worden
van de samenleving en de daaruit ontstane vervreemdingsverschijnselen stelt
zich de vraag in hoeverre we het adaptatie vermogen van mensen en organisaties overschrijden.
De snelheid waarmee maatschappelijke veranderingen zich aandienen zijn niet
langer een constante.
Concrete incidenten, zelfs in onze school,
kunnen racistisch genoemd worden. De vervreemding waaruit dit ontstaat, leeft
bij ons allen. Een op hol geslagen samenleving waardoor we ons zijn minst
proberen te beschermen tegen het vreemde. Raar is wel dat de religieuze
praktijk bij moslims hinderlijk gelijkt op die van onze gezinnen 30 jaar
geleden. Ik vraag me soms af of er hier geen sprake is van jaloezie. Het
herkennen van ritussen en verbanden die we verloren hebben in een steeds
dwingender moderniteit.
God is niet dood, zelfs niet in onze
scholen waar het katholiek onderwijs vandaag minder dan 4 % kernkatholieken[2] telt. Binnen 5 jaar zijn
ook die weg. God wordt terug binnengebracht via de vele kleuren en nieuwkomers.
Onze katholieke school, leerkrachten, worden bevraagd over hun religieuze
praktijk door de Oost-Europeanen. Kortom veel gelovige leerlingen, hun ouders
zijn wat ontgoocheld in onze K school. Veel van deze ouders, ook de moslims,
kozen voor een school waar geloof in het pedagogisch project is verankerd.
Vandaag gaat het maatschappelijk debat
over de plaats van het geloof in onze samenleving en dus ook in de school.
Geloof als verzwakkend en storend element t.o.v. de postmoderniteit. De positie
van vele maatschappelijke actoren en de concrete praktijk van het verdringen
van katholieke en religieuze organisaties
vertrekt vanuit een beschavingsretoriek. Godsdienst is dus hinderlijk,
achterlijk.
Uiteindelijk herleidt het debat zich
naar onszelf. Zijn we nog een katholieke school en wat betekent dit. De
identiteitsvraag wordt zo door anderen, incidentjes, scherp gesteld. Juist in
dit tijdsgewricht hebben onze inrichtende machten, geflankeerd door het
vicariaat beslist het katholiek onderwijs onze stad te verlaten. Deze bewering
is niet lichtzinnig maar onverkort waar.
Een dialogische benadering?
Daar waar de ene dialoog als middel
gebruikt om tot een vastliggende oplossing te komen (teleologische visie), zal
onze interpretatie van dialoog uitgaan van een steeds blijvend verschil en
ontbreken van een laatste woord (niet-teleologische visie). In deze niet-teleologische
visie is de dialoog oneindig en komt men in een niet-autoritaire relatie tot
het construeren van kennis.
In een pedagogisch kader is deze
dialoog er dus op gericht nieuwe dingen te begrijpen en kennis en inzicht te
bevorderen door steeds van op een andere manier de dingen te benaderen. Hoewel
op het eerste zicht lijkt dat de niet-teleologische visie, een grotere
gelijkheid en vrijheid van ieder individu inhoudt, valt het op dat in het
beleid rond opleiding en vorming vaak vanuit een teleologische visie wordt
vertrokken.
In scholen zien we dus dezelfde
beweging. De lessen worden gegeven aan de hand van maatstaven die vastgelegd
zijn door de middenklasse. Het zijn deze maatstaven waaraan iedereen
uiteindelijk moet aan voldoen. Het eindpunt van de kennis ligt vast en houdt
een ongelijke positie van verlichte en niet-verlichte groepen in stand. In
het multicultureel beleid vertaalt zich dit in autochtonen en allochtonen. Onze
kritiek is met andere woorden gericht op een teleologische visie op dialoog,
waar de uiteindelijke oplossing al vastligt en de dominante middenklasse hoger
komt te staan dan de nieuwkomer. In deze verschillende vormen van dialoog is de
machtsrelatie steeds aanwezig.
In onze school proberen we alvast verschillende
culturen en sociale achtergronden een plaats te geven. Iedereen die hiervoor openstaat,
krijgt de kans om met een brede waaier van levensvisies in contact te komen en
zo de dialoog aan te gaan met mensen van diverse achtergronden maar enkel als
ze dit zelf willen. Er is dus geen uiteindelijke oplossing die moet bereikt
worden door middel van deze dialoog. We gaan uit van een niet-teleologische
visie op dialoog.
Het is belangrijk dat we een plaats
vinden waar we verschillen in identiteit naar buiten kunnen brengen. Deze
plaats moet de verschillen niet laten verdwijnen of laten oplossen door naar
een consensus te groeien, maar moet de verschillen een plaats geven. Een
publieke ruimte zoals onze school kan daartoe in staat zijn door verschillen zichtbaar
te maken, ons te ontlasten van de vreemdheid die in onszelf ontstaat. Dit is
ook wat we in onze school moeten nastreven.
Er wordt gewerkt met ieders
persoonlijke successen, er is geen verbod op hoofddoek of andere religieuze
symbolen. Iedereen mag zijn eigenheid tonen, waardoor er kan nagedacht worden
over de verschillen die aanwezig zijn, zonder dat men hier echt begrip voor
moet hebben of het overgenomen moet worden. Door in de school verschillende
organisaties met een andere achtergrond een plaats te geven, kunnen zij in deze
publieke ruimte verschillen tonen, bijvoorbeeld door hun eigen streekproducten
te bereiden op een lokaal feest. Zo kan iedereen horen wat de andere te zeggen
heeft, maar is er niemand verplicht om hier ook echt begrip voor te hebben.
Enkel als dit hun ook echt raakt, kunnen ze dit geheel vrijwillig in zich
opnemen. Er is plaats voor gesprek waar men van mening kan verschillen zonder
dat het doel is om een overeenkomst te vinden. Ze zetten mensen aan na te
denken wie ze zijn en wat ze willen. Iedereen kiest zelf hoe en met welke
normen en waarden hij of zij deelneemt aan ons schoolgebeuren.
Vandaar ook dat we onze school niet
definiëren als een multiculturele school omdat deze term wijst op een
probleemstelling. Een andere reden waarom we de term multicultureel en de
daarbij horende interculturele dialoog liever niet hanteren in de school is dat
de problemen die er zijn volgens mij weinig te maken hebben met
multiculturaliteit, maar met allerlei vormen van diversiteit in onze samenleving,
zoals sociaal-economische status, taal, cultuur, religie, leeftijd enzoverder.
Beste Collegas, je voelt het, ik wil
iets achterlaten. Ik hoop dat ik bondgenoten vind om het denken rond
diversiteit verder te ontwikkelen. Omgaan met diversiteit is geen kwestie van gelijk,
ongelijk of schuldvragen. Onze scholen, ouders, maar ook onze kinderen willen
allen het beste. Dat we elkaar niet begrijpen is minder een kwestie van taal
(al wil ik het probleem van de taalachterstand niet onder de mat vegen), wel
van verschillen in cultuur en sociale omgeving. Om die te overbruggen moet er
een doorbraak komen zowel in de samenstelling van onze schoolbesturen als in
die van het personeel. Het gebrek aan representatieve kaders en gevormde
leerkrachten uit de nieuwe middengroepen is daarbij een groot probleem.
Ik kan me geen stad voorstellen zonder
warme sociale weefsels. Dit was en is de missie van het katholiek middenveld en
dus ook onze school. Hoe solidariteit waar maken vanuit grote diversiteit? Hoe
het stedelijk project koppelen aan deze van de vele nieuwkomers en de
moslimgemeenschap in het bijzonder? Op zijn minst hebben wij met onze centra
Leren & Werken geprobeerd antwoorden te verzinnen. Brede school, een keuze
voor de moeilijkste leerlingen, kwalitatieve opleidingen, diversiteit als
normaliteit Dit vanuit de praktijk en in de dagelijkse realiteit.
Ondanks het feit dat de laatste 4%
kernkatholieken het onderwijs verlaten lijkt me het christelijk
opvoedingsproject springlevend. Zaak is de veranderingen in onze samenleving,
hoe bevreemdend ook, positief te vertalen. Het blijft mijn overtuiging dat dit
een opportuniteit is voor het katholiek onderwijs. Daarvoor zijn historische,
religieuze maar ook kwaliteitsargumenten.
De vele probleemstellingen in de
analyses hebben wel degelijk een hiërarchie. In de eerste plaats gaat het hier
over de dromen van ouders en hun kinderen. Al de rest is ondergeschikt en
utilitair. Schuldvragen zijn niet aan de orde. Onze scholen, ouders, maar ook
onze jongeren, willen allen het beste. Hoewel, gezien de slechte
onderwijsresultaten bij de gekleurde jongeren we voor een verpletterende
verantwoordelijkheid worden geplaatst.
Deze verantwoordelijkheid dwingt ons
persoonlijke en groeps-identiteit
te overstijgen. Dit vraagt een grote rationaliteit vanuit ethische, humane en
zelfs religieuze overwegingen.
Luc
Lamote
Uw
directeur
[1]Gegevens van de dienst bevolking in Antwerpen
concluderen dat er in 2005 ongeveer 25% niet-Belgen in Antwerpen wonen. Als ze
zich enkel focussen op de lagere schoolleeftijd, is dat aantal nog hoger. Ruim
vierenveertig 44% van de moeders die hun kind inschreven in het eerste
studiejaar schooljaar 2010 had niet het Nederlands als thuistaal. Dit
leerlingenkenmerk groeit aan met 2% per jaar.
Een ander centraal punt
binnen de demografische ontwikkelingen zijn de nieuwe levensvormen, zoals de
eenoudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen, gezinnen met co-ouderschap.
Daarnaast zijn deze nieuwe gezinsvormen niet gelijkwaardig verdeeld over de
samenleving. Laagopgeleiden hebben drie keer meer kans om in een dergelijke
nieuwe gezinsvorm te leven dan hoger opgeleiden. Ook dit is een fenomeen dat
vaker voorkomt binnen een grootstedelijke context zoals Antwerpen. Het aantal
alleenstaanden en eenoudergezinnen in Antwerpen op 1 januari 2006 was 50,64%.
Dit aantal ligt veel hoger dan voor de provincie Antwerpen of Vlaanderen in het
algemeen.
Het aantal mensen in
Antwerpen zonder papieren stijgt zienderogen. Over aantallen, afkomst en
gezinsvormen kunnen we enkel speculeren, maar in onze scholen zijn er steeds
meer kinderen die gebruik maken van hun recht op onderwijs. Een toenemende
instroom in het onderwijs dient zich dus aan onder meer door een stijgend
geboortecijfer en de keuze van niet-Nederlandstaligen, bestaande uit
allochtonen en kinderen uit gans onze wereldbol om in Vlaanderen onderwijs te
volgen, denk maar aan het plaats tekort in Antwerpse scholen. Aangezien nu de
meerderheid van de Antwerpse bevolking in de categorie 18 tot 29 jaar zit , de
leeftijdscategorie die stilaan nadenkt over gezinsuitbreiding, zal het aantal
kinderen dat de schoolgaande leeftijd bereikt de komende jaren zeker toenemen.
[2] Met Kernkatholiek wordt een minimale maandelijkse deelname
aan een katholieke ritus bedoeld.
Sta mij toe enkele gedachten te delen. (Werking SG vanaf 2014)
1.De omgevingsfactoren waar ons handelen in de stad Antwerpen zich bevindt verandert steeds sneller en diepgaander. De evolutie van de grootstedelijk context lijkt exponentieel te verlopen. Onze scholen ondergaan dit en proberen aan steeds wisselende verwachtingen te beantwoorden.
1.1.De demografische parameters die deze veranderingen illustreren overschrijden al lang het adaptatievermogen van mensen. De complexiteit van de analyse maakt het formuleren van strategische doelen extra problematisch. Omgevingsfactoren zowel micro of macro spelen voor alle aspecten van ons pedagogisch bezig zijn. De actuele discussies rond diversiteit lijken nu al achterhaalt.
1.2.Gegevens van de dienst bevolking in Antwerpen concluderen dat er in 2005 ongeveer 25% niet-Belgenin Antwerpen wonen. Als ze zich enkel focussen op de lagere schoolleeftijd, is dat aantal nog hoger. Ruim vierenveertig 44% van de moeders die hun kind inschreven in het eerste studiejaar schooljaar 2010 had niet het Nederlands als thuistaal. Deze leerlingenkenmerk groeit aan met 2% per jaar. Hoewel het migratiesaldo over tien jaar van 1997 2006 maar een groei van 1,7% weergeeft , is er ongeveer 39,4% van de bevolking weggetrokken en zijn er 41,2% nieuwe mensen bijgekomen.
1.3.Een ander centraal punt binnen de demografische ontwikkelingen zijn de nieuwe levensvormen, zoals de eenoudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen, gezinnen met co-ouderschap. Daarnaast zijn deze nieuwe gezinsvormen niet gelijkwaardig verdeeld over de samenleving. Laagopgeleiden hebben drie keer meer kans om in zon nieuwe gezinsvorm te leven dan hoger opgeleiden . Ook dit is een fenomeen dat vaker voorkomt binnen een grootstedelijke context zoals Antwerpen. Het aantal alleenstaanden en eenoudergezinnen in Antwerpen op 1 januari 2006 was 50,64%. Dit aantal ligt veel hoger dan voor de provincie Antwerpen of Vlaanderen in het algemeen.
1.4.Het aantal mensen in Antwerpen zonder papieren stijgt zienderogen. Over aantallen, afkomst en gezinsvormen kunnen we enkel speculeren, maar in onze scholen zijn er steeds meer kinderen die gebruik maken van hun recht op onderwijs.
1.5.Een toenemende instroom in het onderwijs dient zich dus aan onder meer door een stijgend geboortecijfer en de keuze van niet-Nederlandstaligen, bestaande uit allochtonen en kinderen uit buurlanden om in Vlaanderen onderwijs te volgen, denk maar aan het plaats tekort in Antwerpse scholen. Aangezien nu de meerderheid van de Antwerpse bevolking in de categorie 18 tot 29 jaar zit , de leeftijdscategorie die stilaan nadenkt over gezinsuitbreiding, zal het aantal kinderen dat de schoolgaande leeftijd bereikt de komende jaren zeker toenemen. De stad Antwerpen berekende dat er tegen 2026 al 30.000 tot 70.000 meer jongeren onder de twintig in de stad zullen wonen.
1.6.De steeds in verandering zijnde arbeidsmarkt waar kennis meer en meer centraal te staan is de volgende uitdaging. Beroepen in de secundaire sector zullen afnemen en beroepen in de tertiaire of dienstensector en quartaire sector toenemen. Dit vertaalt zich ook in de soorten jobs binnen de Antwerpse context. Het valt echter op dat in Antwerpen het aantal jobs, door het havengebeuren, in de secundaire sector nog relatief hoog is. Toch zullen de jobs in de secundaire sector afnemen en in de dienstensector toenemen . Hoewel er in de secundaire sector zowel functies zijn voor hoog- als voor laaggeschoolden, zullen werkgevers toch voornamelijk hooggeschoolden rekruteren, ook al is het voor relatief eenvoudige jobs.
2.Nadenken over de toekomst van deze stad, haar middenveld en onze scholengemeenschap kan niet los gezien worden van bovenstaande argumenten. De centrale vraag blijft of en in hoeverre onderwijspolitiekemaakbaarheid mogelijk en wenselijk is. Hoe structuren en romantiek elkaar laten versterken. Hoe de consolidatie periode waar de stad in volle transitie voor staat in overeenkomst brengen met ons opvoedingsproject.
2.1.De transitie, zo noemen ze dat nu, die deze stad doormaakt is ongezien.(hoewel in Rotterdam dezelfde cijfers spelen) De daaruit ontstane vervreemdingseffecten zijn het duidelijkst merkbaar. Pas veel later worden deze effecten politiek vertaald op basis van incidenten en dus de waan van de dag. (jeugdcriminaliteit - immigratie). Met als contradictie dat het beleidsvoerend vermogen van scholen maar effectief kan werken op korte termijn .
2.2.Veranderingsprocessen zijn een uitgangspunt. Geen enkel thema kan ontsnappenaan deze analysevoorwaarde. Het identiteitsverhaal van gelovigen is daarvan een illustratie. Terwijl in ons land de ontkerkelijking steeds verder gaat zie je een toename van godsdienstbeleving over de hele wereld en dus ook in onze scholen. God is niet dood, hij is gewoon terug en hoe. Ook door en via de groeiende diversiteit worden we door onze leerlingen bevraagd over onze waarden en normen en dat niet alleen door Moslims.
2.3.Het is belangrijk dat we een plaats vinden waar we verschillen in identiteit naar buiten kunnen en durven brengen. Deze plaats moet de verschillen niet laten verdwijnen of laten oplossen door naar een consensus te groeien, maar moet de verschillen een plaats geven. Een publieke ruimte zoals een school kan in staat zijn verschillen zichtbaar te maken en te ontlasten van de vreemdheid die in onszelf ontstaat .
2.4.Vandaar ook dat we onze scholen niet moeten definiëren vanuit een multicultureel model omdat deze term wijst op een probleemstelling. Een andere reden waarom we de term multiculturaliteit en de daarbij horende interculturele dialoog liever niet moeten hanteren is dat de problemen die er zijn volgens mij weinig te maken hebben met multiculturaliteit, maar met allerlei vormen van diversiteit in onze samenleving, zoals sociaal economische status, taal, cultuur, religie, leeftijd enzoverder.
3.Zaak is de transitie in deze stad, hoe bevreemdend ook, positief te vertalen. Het blijft mijn overtuiging dat dit een opportuniteit is voor onze Katholieke scholengemeenschap.
3.1.Nadenken over scholengemeenschappen is een veelzijdige oefening. De analyses zijn al lang en uitgebreid gemaakt. Wat al 10 jaar duidelijk is wordt vandaag door de werkelijkheden ingehaald. De meerderheidspositie van de witte middenklasse in onze stad is voorbij. Het onderwijs als marktgegeven maakt dat scholen zoals Moretus, Joma en Sint Lutgardis bijzonder kwetsbaar zijn.
3.2.De zwakte van het katholiek onderwijs stelt zich zowel ideologisch, kwalitatief als structureel. Deze zwakten benoemen is een voorwaarde. Het geloof in ons katholiek project heeft te weinig draagkracht bij de schoolbesturen en het personeel. Ook politiek is er geen draagvlak meer. Een stedelijke benadering van het Katholieke project is dus noodzakelijk. Onze operationele organen zijn versnippert. Met 20 schoolbesturen vormen we verschillende scholengemeenschappen waar we een overeenkomst van niet-samenwerking afsluiten. De mogelijkheden die de scholengemeenschap ons boden werden en worden niet benut.
3.3.Onze tijd is op. Het katholiek onderwijs heeft in de feiten beslist de stad te verlaten.Als er niet ingegrepen wordt is er voor de ouders die scholen willen waar religiositeit een pedagogische meerwaarde vormt geen plaats . Hoe het diplomatiek overleg overstijgen door middel van een gemeenschappelijk project.
4.De scholengemeenschap kan wel degelijk de basis vormen van een noodzakelijk gemeenschappelijk project. In respect en behoud van diversiteit dienen tussen verschillende schoolbesturen vergaande samenwerking gerealiseerd . In de stad herleiden wehet aantal schoolgemeenschappen tot twee. Dit alles sterk verbonden en gestuurd door deKerkelijke overheid en het VVKO. Er bestaat maar één Katholiek onderwijs.
5.De Vlaamse gemeenschap voorziet steeds meer middelen en mogelijkheden om de scholengemeenschap als instrument verder uit te bouwen. Laat ons dit instrument gebruiken, het momentum aangrijpen. Zaak is de transitie in deze stad, hoe bevreemdend ook, positief te vertalen. Het blijft mijn overtuiging dat dit een opportuniteit is voor het katholiek onderwijs in Antwerpen. Daarvoor zijn historische, religieuze maar ook kwaliteitsargumenten. Anderen deden het ons voor met Rerum Novarum als bron tot inspiratie.
Eric Boels is een pedagoog op zoek naar oplossingen die verder rijken dan de waan van de dag. Onderzoek en vergelijken van schoolachterstand. Vertrekkende vanuit concrete cijfers die onze dagelijkse werkelijkheid in klaslokalen en scholen illustreren. Dit zonder wetenschappelijke pretentie maar met het duidelijk doel te begrijpen en oplossingen te argumenteren.
Zijn gemeten werkelijkheid oogt niet fraai.
De kloof tussen basis en secundair groeit steeds verder, schoolachterstand groeit, B en C attesten nemen toe. De school maakt wel degelijk het verschil en probeert het beste te doen voor elk kind van de stad. Maar heeft nood aan steun.
Hoe scholen versterken, de draagkracht van leerkrachten verhogen, de maatschappelijke waardering van hun werk herstellen.
Scholen opnieuw emanciperen.
Eric Boels is dus een bondgenoot, mijn waardering en steun wil ik hiermee bevestigen.
Luc Lamote
Het cijferdossier die hij presenteerde op de ontmoetingsdag van het Katholiek Onderwijs in Antwerpen Stad op 9 mei 2011 is een significant werkstuk in bijlage. (Awel - cijferdossier pdf)
De Heer Eric Boels is Coördinerend directeur SGKSO Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen (OLVA)
Het appèl van zorg en barmhartigheid, overwegingen bij het antwoord van de school
1. Vaststelling
Barmhartigheid: grondwoord vind je etymologisch ook terug in baarmoeder: een orgaan dat leven geeft en herbergt. Rahem Cfr. Rahma (Islam): één van de Godsnamen: de barmhartige. Zorg voor de ander wordt dus etymologisch verbonden met de Godsnaam.
Het belang van zorg voor de minste wordt geformuleerd in niet mis te verstane bewoordingen in de verschillende religies. De radicaliteit ervan richt een appel, het is geen vrijblijvende keuze. Het is diegene die om hulp roept die de-centreert: Niet ik, maar de ander! Ik word uit mijn centrum gehaald, en ondanks mezelf word ik opgeroepen tot zorg, nederigheid, dienstbaarheid.
2. Monotheïstische religies over de zorg voor de ander.
Jodendom ziet de zorg in het verbondsdenken. De naaste liefhebben als jezelf, is doen wat God van je verlangt (Cfr. De 613 Mitswot / geboden in de Talmud). JHWH is diegene die Zijn Volk zei: ik zal er zijn voor u (Godsnaam). Door de Grieken werden de Joden atheoi genoemd, atheïsten, omdat zij het personalisme, de nadruk op de menselijke persoon centraal stelden, weg uit de marchandering, de offergedachte (do ut des=ik geef opdat u iets zou geven aan mij) van het meergodendom. In de Mitswot wordt onder andere geappeleerd op liefde en broederschap, mededogen voor armen, wezen, ongelukkigen, het liefhebben en verzorgen van de vreemdeling, en het eerlijk handelen (ook economisch). Levinas (joods filosoof 20e E) bouwt verder op het Joodse solidarisme, maar radicaliseert het: het gelaat van de ander spreekt: dood mij niet. De Ander spreekt door het gelaat van de ander, de hulpbehoevende. Levinas leunt deels aan bij het Christendom, vanuit Joods perspectief.
Ook in het Christendom zien we die radicalisering (Cfr. Boek over Jezus van Daniel Boyarin: a radical Jew): zelfs je vijanden liefhebben (Lucas 6,27-38), je leven geven voor je vrienden (Joh 15,13). Jezus wordt geboren tussen herders (categorie van de dieven, rand van de maatschappij), gaat met zondaars, tollenaars, criminelen om, mensen aan de rand van de toenmalige maatschappij. Zij zijn het gelaat van God. Paulus: daaraan zal je christenen herkennen: zie hoe ze elkaar liefhebben. (zie ook de commentaren terzake in de Apologeticum van Tertillianus) Paulus trekt als Jood volop de kaart van de heidenen, en de verinnerlijking van de boodschap van caritas / liefde voor de naaste, in navolging van Jezus van Nazareth.
In de parabels van de barmhartige samaritaan, de genezing van de leproos, e.a. wordt die radicaliteit doorgetrokken en geïllustreerd. Cfr. Hedendaags: Pater Damiaan Deveuster: liefde voor zij die verbannen werden, ont-menst. Hij was melaats met de melaatsen, tegen het advies van zijn oversten in.
In de Islam is 'de Barmhartige' (Ar-Rahman) een van de meest genoemde 99 Schone Namen van God. De besmele, o.a. vertaald als In de naam van God, de Erbarmer, de Meest Barmhartige is de aanhef van 113 van de 114 soera's van de Koran. Een belangrijke Soera terzake is De Nachtreis (getiteld: de nachtelijke tocht, de kinderen van Israel) 17,110 vermeldt: Zeg: "Roept God aan of roept Rahman aan, bij welke naam je Hem ook noemt, Hij heeft de schoonste Namen." Enkele aspecten: Vastberadenheid in het doen van goede werken in combinatie met geloof, (17,7-9) beloning in het hiernamaals, met je eigen ziel als getuige (17,13-14). Geef aan de verwante, de armen, de reiziger, zonder te verkwisten (17,26), raak niet aan wezen (17,34) vervul het verbond. Voor de gelovigen is de Koran een geneesmiddel, voor de onrechtvaardigen wordt het verlies vergroot (17,82) doch de meeste mensen geloven het niet, zijn ondankbaar. (verwijzing naar geboorteverhaal van Isa/Jezus: 17,90-91: En zij zeggen: "Wij zullen in u stellig niet geloven voordat je voor ons een bron doet ontspringen aan de aarde. Of tenzij je een tuin hebt met dadelpalmen en wijnranken en in het midden daarvan stromen doet vloeien. De Soera Maryam (Maria) vermeldt bij de geboorte van Isa (Jezus) dezelfde genadevolle tekenen: de dadelboom met vele vruchten, en een bron van levend water die ontspringt.
3. Over het muurtje durven kijken buiten de 3 vensters op God van de monotheïstische godsdiensten: enkele Oosterse filosofische stromingen.
-Nishimura Shigeki: eind 19e Eeuw: Japans confusianisme: intellectueel onderbouwde ethiek, morele traditionele waarden verbonden met hedendaagse politiek, open voor Westerse cultuur.
-Ethisch boeddhisme: fijngevoeligheid, nadruk op de intrinsieke waarde van alles en allen, zachtzinnigheid en respect. Vb. bij de Tsunami waren het boeddhisten die samen met moslims en christenen de eerste hulp boden aan de ergst getroffenen. Verschillende strekkingen: Mahayana en Theravada-boeddhisme: Zorg voor de hulpbehoevende, en zelf als hulpbehoevende leven is een weg tot verlichting. (leren met weinig toekomen, nederigheid,..)
4. Blijft enkel het humanisme overeind?
Het gevaar is reëel om vb. de Christelijke ethiek tot ethiek van de menselijkheid te verengen en God erbuiten te plaatsen. Het is in deze tijd bijna een schokkerende bewering die uit de tijd lijkt. Wie spreekt begod (lett.: bij God) nog over God? Een illusoire gedachte?
Wat kan God toelaten betekenen in de zorg? Laten we God mens worden in ons? Paradoxaal genoeg gaat God pas heersen door dienend en verlossend aanwezig te zijn bij de mens, zodat deze bevrijd wordt van kwaad waarin hij gevangen zit. Wat gij aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, hebt ge aan mij gedaan. In de nederigheid, daar gebeurt het Rijk Gods waar gerechtigheid wordt gedaan.
God geeft de mens meermaals kansen, vergeeft. God zelf is dus in de zorg bezig met ethiek. De integere zorg (niet voor het oog van de mensen, maar in het verborgene) is hét middel bij uitstek voor de Godsontmoeting: het wekt ontzag: het is umwerfend, overrompelend overwhelming in de eenvoud: We worden gevonden in de radicale zorg voor elkaar. Daar komt God ons tegemoet. In een tweede naïviteit (Ricoeur) God met ons zoals het in wezen bedoeld is.
5. Zorg in en rond de school, vandaag zorgen voor morgen!
Hoe concretiseer je die Christelijke zorg in de school? De instroom van leerlingen met leerproblemen, uit kansarmoede, al dan niet met taal- of schoolachterstand heeft in het verleden geleid tot heel wat maatregelen. (GON- GOK-beleid,...) De laatste jaren slagen scholen er moeizaam in de niet-gekwalificeerde uitstroom terug te dringen, komt ook het fenomeen van het schoolshoppen meer en meer voor en zal de evolutie van leerachterstand zeker in de multiculturele grootstad- zich verder versterken. Welk antwoord bieden wij daarop? Van een school wordt steeds meer verwacht. Op een eiland staan heeft weinig zin. De maatschappij vindt de facto ook op school plaats, als een oefening in samenleven, een zin-vol leven. Dit vraagt om een opvoedingsproject waarvan de dienstbaarheid en zorg voor jongeren vooral in de daden zichtbaar moet zijn. De school kan zo een tweede thuis zijn voor jongeren, en soms de enige.
In de benadering van kansarmoede is het zaaks de juiste keuzes te maken. Het kan niet de bedoeling zijn bevoogdend te werken en in een blind idealisme te verpamperen. Concreet zijn we in mijn school vnaf dit schooljaar gestart met het opbouwen van een materialenbank, zodat we de schoolonkosten en de financiële instapdrempel drastisch verlagen, en dit in de toekomst, jaar na jaar nog meer kunnen doen. De aanbevelingen van de Koning Boudewijnstichting (trouwens ook vermeld in de APRs), zijn wat dat betreft erg waardevol.
Zorg gaat hand in hand met het responsabiliseren van de jongere/jongvolwassene. De boodschap moet duidelijk zijn: Ik ben verantwoordelijk voor mezelf en de ander, hoe verschillend die ook is. Het is een verhaal in een positieve pedagogie, met een open einde, om samen aan te werken in de dienstbaarheid en de dagdagelijkse zorg voor elkaar.
Wouter Velle,
Directeur Bovenbouw TNA
6. Op zoek naar een nieuw zorgconcept en een gepast pedagogisch model.
In plaats van nog meer zorgverbreders moeten we het concept zorg op school volledig hertalen. Het debat rond gelijke kansen en extra aandacht voor kansengroepen moet loskomen van de welzijnsbenadering en moet een passende pedagogische benadering krijgen. Zoals de filosoof Ivan Ilich eertijds argumenteerde dat meer dokters en meer medicijnen niet noodzakelijk tot een betere gezondheid leiden.
En wat betekent kansarm in onze context ? De ene jongen komt thuis in een eenoudergezin zonder gezamenlijke maaltijden, zonder familiale sfeer, zonder feesten zelfs kerstmis bestaat er nauwelijks. De andere jongen kent dat alles wel : gezamenlijke maaltijden, brede familiale geborgenheid én regelmatig een groot feest weze het dan een suikerfeest. Wie is kansarm ?
Zijn we in de val getrapt van ons eigen idealisme? Heeft zorg terug de kleur van paternalisme, afhankelijkheid en klasse reflex? Een sluitende oplossing om zorg op school doelmatig in te voeren bestaat niet, maar de grote uitval van leerlingen stelt ons probleem bijzonder scherp. Het instrument school kan nl. niet meer waarmaken wat van haar verwacht wordt, het huidig pedagogisch model faalt. Met andere woorden : hoe komen we tot een pedagogisch en zorg model dat terug aansluit bij onze christelijke missie.
Nadenken over ons pedagogisch project is ook nadenken over de maatschappelijk rol van het katholiek onderwijs. Binnen de Vlaamse sociale geschiedenis heeft het katholiek middenveld een centrale rol gespeeld. Zij realiseerde de oprichting van een aantal instellingen, zij nam de leiding in het politieke debat, zij creëerde en beheert de sociale zekerheid, zij legde de sociale verhoudingen vast. Maar de katholieke actie en in het bijzonder het Vrij Onderwijs - werden de laatste decennia apolitiek van aard. Ze heeft zichzelf in een underdogpositie gemanoeuvreerd.
7. Zorgdragen voor elkaar.
Een kernachtige samenvatting van mens- en zorgvisie Zo zijn we terug bij ons uitgangspunt. Onderwijs die vanuit een christelijke mensvisie cliënten zorg en aandacht biedt, gericht op volwaardig leven en dat vanuit de kernwaarden liefde, barmhartigheid, dienstbaarheid en verantwoordelijkheid.
Liefde is een kwestie van doen: jezelf richten op de ander, de ander aanvaarden, tot zijn recht laten komen en waar nodig de weg wijzen. Barmhartigheid is bewogen zijn om voor de ander in actie te komen. Dat gebeurt in dienstbaarheid, waardoor je de ander belangrijker acht dan jezelf. Tenslotte is er de bereidheid verantwoordelijkheid te dragen en waar nodig te nemen. Kernwaarden die richting geven aan ons handelen en die onze identiteit, ons gezicht naar buiten en naar binnen bepalen.
8. Teleologische en niet-teleologische visie.
Daar waar onze pedagogische middelen gebruikt worden om tot een reeds vastliggende oplossing te komen (teleologische visie), zal de andere interpretatie van zorg er van uitgaan van een steeds blijvend verschil en ontbreken van een laatste woord (niet-teleologische visie). In deze diverse samenleving moet iedereen de kans krijgen om met waarden in contact te komen. Een moeilijke redenering om te stellen dat willen we de waarden van de andere als evenwaardig benaderen, we ons bewust moeten zijn van een eigen identiteit.
Luc Lamote
Directeur CL&W TNA
9. Het christelijk onderwijsproject.
Opvoeden is het blikveld zozeer verruimen, dat de vreugde en de zorgen van mensen wereldbreed in beeld kunnen komen.
Het christelijk onderwijsproject wil een eigen bezieling doorgeven, die we putten uit het Evangelie. Die bezieling is niet vrijblijvend. Wie kijkt met de ogen van Jezus, kan steeds verder zien: verder dan de eigen buurt of groep, verder dan het eigenbelang, verder dan het kwaad of het verdriet dat is aangericht, verder zelfs dan het afscheid en de dood. Dat de woorden en het voorbeeld van Jezus inspiratie en bezieling mogen brengen
Koninklijk Orthopedagogisch Centrum Antwerpen vzw (KOCA) groepeert 3 scholen voor Buitengewoon onderwijs, twee Medische Pedagogische Instituten, een audiologische dienst, een Thuisbegeleidingsdienst en een dienst Beschermd Wonen.
De samenleving om ons heen verandert voortdurend en steeds sneller. Globalisering neemt toe onder invloed van media, betere en goedkopere verplaatsingsmogelijkheden en toegang tot internet. Mensen leven langer en blijven ook langer actief. Gezinspatronen veranderen en mannen en vrouwen gaan beiden steeds meer buitenshuis werken. Er beweegt dus heel wat in het straatbeeld en op de werkvloer.
Wat is diversiteit?
Diversiteit staat voor verscheidenheid. Verscheidenheid betekent dat er verschillen zijn tussen de mensen die in onze maatschappij leven op het vlak van gender (man/vrouw), etnisch culturele achtergrond (autochtoon/allochtoon), sociale achtergrond, afkomst,seksuele geaardheid, lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden, religie, levensbeschouwing, leeftijd, Tegelijkertijd hoor je niet enkel tot één van deze groepen maar een mens vormt een kruispunt tussen meerdere van deze factoren. Hoewel onze samenleving dus vrij divers is, denken en doen we de dingen nog vaak vanuit het perspectief of de norm van degemiddelde persoon, diegenen die niet of weinig afwijken van wat wij als normaal beschouwen. Onze positieve aandacht gaat vandaag nog vaak uit naar mensen die grotendeels in deze norm passen. Dat maakt dat we goedbedoeld doelgroepen creëren en mensen bekijken in functie van de verschillen en voorbij gaan aan de identiteit die elk heeft. Het gaat niet over wat men is maar hoe we omgaan met verschillen en gelijkenissen tussen mensen. In deze zin is verscheidenheid niet alleen een gegeven maar vooral een kans.
Binnen onderwijs en welzijn is men zich al goed bewust van de verschillen die kunnen bestaan tussen mensen en poogt men op alle mogelijke manieren toegankelijker te worden voor iedereen. Wanneer we optimaal gebruik willen maken van de maatschappelijke diversiteit, betekent dit dat we erkennen dat mensen vanuit verschillende achtergronden een bijdrage leveren aan het maatschappelijke leven.
Diversiteit in KOCA
De Raad van Bestuur en het directiecomité van KOCA vzw heeft verscheidenheid ook uitdrukkelijk opgenomen in het beleidsplan 2006-2010 als één van de essentiële waarden die men wil nastreven.
De verscheidenheid in onze samenleving neemt toe, wordt zichtbaarder en steeds actiever uitgedragen Binnen KOCA kiezen we ervoor om de verscheidenheid aan gezindheden, culturen, religies en stromingen actief en vanuit een positieve ingesteldheid tegemoet te treden. Vanuit een basishouding van respect en bereidheid tot dialoog willen we onderzoeken hoe we in concrete situaties waarin verschil tot uiting komt, constructief en creatief kunnen samenwerken zonder daarbij de vormgeving van onze eigen waarden uit het oog te verliezen. (KOCA vzw, beleidsplan 2006-2010)
Vanuit deze visie werd diversiteit eveneens opgenomen in het KOCA organisatieplan 2008-2009 en ook goedgekeurd door de ondernemingsraad. Koca kiest dan ook voor een actief diversiteitsbeleid. Langs deze weg willen we nastreven dat de verscheidenheid van de samenleving zich ook in ons personeelsbestand weerspiegelt. In dit verband is er dan ook een duidelijke link tussen Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en diversiteit. Een eerste stap in dit beleid was dan ook de aanstelling van een intercultureel bemiddelaar, mevr. Samira Aboudar. Op dit ogenblik vinden we de grootste diversiteit aan werknemers nog hoofdzakelijk terug binnen de randvoorwaardelijke diensten en dan meer bepaald bij onderhoud, keukenpersoneel en de technische dienst. Dit is evenwel een algemeen verschijnsel binnen de sector. Toch is dit binnen deze personeelsgroepen ook niet zo evident en ondervindt het beleid dat goede informatie naar de nieuwe, maar ook naar de bestaande werknemers zeer belangrijk is om de goede werking te garanderen. Bij de cliëntgebonden functies binnen het MPI en bij de scholen, waar functies in beide gevallen impliciet diplomagebonden zijn, is er aangaande diversiteit in de personeelsbezetting nog een hele weg af te leggen. Bijzondere aandacht voor stagiairs (zowel als stagegever als in de contacten met stageplaatsen) kan hier een belangrijke stap in zijn. Eveneens blijkt dat we nog heel wat kunnen doen aan de bekendmaking van onze aanwezigheid t.o.v. de buitenwereld.
Het diversiteitsplan
Vanuit de Raad van Bestuur, het directieteam en de ondernemingsraad is daarom beslist voor schooljaar 2008-2009 te starten met een diversiteitsplan. De Vlaamse overheid is sinds 1999 gestart met een impulsbeleid voor een diversiteitsbeleid in bedrijven en organisaties. Het doel is, samen met de sociale partners, te streven naar een evenredige arbeidsdeelname van personen die het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt. Dit gebeurt door ondernemingen, instellingen en lokale besturen financieel en inhoudelijk te ondersteunen bij het ontwikkelen van een diversiteitsbeleid via het afsluiten van een diversiteitsplan. Het diversiteitsplan is een veelzijdig en soepel instrument om diversiteit binnen het personeelsbeleid te stimuleren en te ondersteunen. Achterliggend doel is om de werkgelegenheidskansen van personen uit de kansengroepen te verbeteren: allochtonen, oudere werknemers, arbeidsgehandicapten, kortgeschoolden, en via een geoptimaliseerd personeelsbeleid de kwaliteit van tewerkstelling voor iedere werknemer te verbeteren. Om dit project maximale slaagkansen te bieden, kunnen we een beroep doen op de ondersteuning van de Resoc-projectontwikkelaars diversiteit. Resoc staat voor regionaal sociaaleconomisch overlegcomité. Zij kunnen instaan voor de nodige begeleiding, zowel bij de opmaak als bij de uitvoering van het plan.
In het instapdiversiteitsplan KOCA vzw willen we dit werkjaar hoofdzakelijk intern een draagvlak voor diversiteit creëren. We willen dit in de eerste plaats bereiken via werking met de middenkaders. Ons instapplan werd op 18 november 2008 goedgekeurd namens de Vlaamse minister van werk. We voorzien 4 acties tijdens dit jaar. aanstellen van een diversiteitscoördinator oprichten van een diversiteitscommissie organiseren van een startdag diversiteit implementeren van diversiteit in het VTO beleid Om deze werking te ondersteunen voorziet de overheid een subsidiëring van de werkings-en loonkosten.
Startdag diversiteitsbeleid KOCA
Onder het thema Diversiteit is Verscheidenheid organiseren we op dinsdag 10 maart 2009 een startdag diversiteitsbeleid KOCA vzw. Gastspreker Houssein Boukhriss zal ons dan een aantal gezichtspunten aanreiken inzake verscheidenheid, diversiteit en gelijke kansen. We richten ons deze dag in de eerste plaats naar de eigen medewerkers omdat we hier een interactieve werksessie van willen maken en we vooral beperkt zijn in het aantal plaatsen in het auditorium van De Zuidschool. Doel van deze dag is om via de diversiteitscommissie het aanwervingsbeleid en de ondersteuning en doorstroming van de huidige werknemers onder de loep te nemen en waar mogelijk voorstellen te formuleren tot bijsturing in functie van diversiteit.
Diversiteit: opdracht en troef voor KOCA vzw
Door niet alleen onze deuren te open, maar ook onze ogen en onze praktijken te openen, wil KOCA een organisatie zijn waar instroom van andere werknemers kan leiden tot duurzame tewerkstelling. Hiermee wil KOCA vzw ook op dit domein als organisatie ernstig werk maken van haar grote maatschappelijke opdracht in de regio ten aanzien van personen die extra aandacht verdienen. Door in te gaan op de diversiteit aan personeel en de meerwaarde dat dit kan bieden, moedigt KOCA de eigen werknemers aan om van elkaar te leren en hun eigenheid in te zetten als troef binnen de organisatie. Dit creëert een goede werksfeer, leidt tot verbeteringen in de organisatie en draagt bij tot een betere dienstverlening aan de gebruikers.
Paul Boutsen Diversiteitscoördinator
Pioniersprijs Diversiteit 2010 voor KOCA VZW
KOCA vzw viel op 24 februari in de prijzen tijdens de derde editie van de Pioniersprijs Diversiteit.
Met deze prijs, een waardebon van 2500 euro, wil Jobkanaal, een initiatief van de werkgeversorganisaties Unizo, VKW en VOKA bedrijven en social-profitorganisaties belonen die op innovatieve wijze werk maken van diversiteit in hun personeelsbeleid en een voorbeeldrol willen spelen naar andere organisaties en ondernemingen toe.
Bij de Pioniersprijs Diversiteit, houdt de jury rekening met verschillende criteria. Zo wordt er gekeken naar creativiteit en voorbeeldfunctie van het diversiteitsbeleid, de visie en doelstellingen, de betrokkenheid van de directie, de bereikte cultuur- en gedragsveranderingen en de duurzaamheid van het beleid.
In de categorie van de social-profit ondernemingen werd KOCA VZW gekozen als winnaar. De waardebon van 2500 euro kan het Koninklijk Orthopedagogisch Centrum Antwerpen inruilen bij één van de sponsors: de sociale secretariaten ADMB (UNIZO-groep), SD Worx en Acerta. Deze som zullen we besteden om via opleidingen en vorming het diversiteitsbeleid binnen KOCA VZW verder te kunnen uitbouwen.
Uiteraard is deze prijs vooral een beloning voor de inzet die al de KOCA medewerkers elke dag leveren om van KOCA een organisatie te maken waar iedereen zich welkom voelt.