Stefan Noppen
TAAL IS MEER DAN WOORDEN KENNEN EN ZE BEGRIJPEN
Opmerkelijke verrassende taaltestresultaten.
Een persoonlijk onderzoek naar de invloed van taal op de schoolresultaten van mijn leerlingen met een verrassende wending:
Welke taalvaardigheid heeft de meeste invloed op schoolresultaten?
Leesvaardigheid en begrijpend lezen zoals de inhoud van een tekst kunnen vatten en uit de context de betekenis en inhoud kunnen afleiden) of schrijfvaardigheid en syntactische taalvaardigheden (zoals: meervouden, dictee, vervoegingen, grammaticale juiste zinnen vormen met losse woorden, alfabetisch rangschikken en stripbeelden logisch kunnen ordenen tot een juist verhaal en dit verhaaltje bondig kunnen samenvatten en verwoorden)?
Uit een zelfonderzoek waarbij deze beide taaltesten werden gecorreleerd aan de theoretische eindtesten voor algemene vakken en beroepspraktijk bleek de correlatie tussen de taaltest schrijven en de overige testen allemaal positief te zijn, waarvan een aantal duidelijk significant. De beide taaltesten correleerden significant negatief.
Om het kort samen te vatten: wie goed begrijpend kan lezen, kan daarom niet noodzakelijk goed schrijven of zinnen formuleren en correct verwoorden. En wie correct zinnen kan schrijven en formuleren, kan daarom niet noodzakelijk altijd even vlot de inhoud van een tekst of betekenissen van woorden uit de context vatten. Wie dus veel leest, schrijft, formuleert of rapporteert daarom nog niet beter en omgekeerd.
Maar nog opmerkelijker is het feit dat de schrijftest altijd een positieve correlatie heeft met de open en gesloten boektesten voor de algemene vakken en de beroepsgerichte vakken, terwijl diezelfde testen ALTIJD negatief correleerden met de scores begrijpend lezen. (zie tabellen onderaan)
Blijkbaar komen in de schrijftaaltest meer vaardigheden aan bod die nodig zijn om goede schoolresultaten te behalen. Blijkbaar heeft ook logisch denken er mee te maken want de begrijpende leestest correleerde ook negatief met de testen die enkel bestonden uit meerkeuzevragen en waarbij je zelf geen antwoord moest kunnen formuleren. Diezelfde meerkeuzevragentesten correleerden op hun beurt opmerkelijk positief met de schrijftest (en zelfs significant).
Het kunnen begrijpen en weergeven van leerstof voor algemene vorming en de theoretische beroepsgerichte vorming, hangt kennelijk meer samen met syntactische vaardigheden dan met semantische. Meestal stelt men dat jongeren die goed en veel lezen betere schoolresultaten behalen, maar de resultaten die ik verkreeg zijn zo overdonderend dat ik eerder moet concluderen dat ik ze beter meer grammatica, oefeningen op logisch denken geef en een goede zinsbouwtraining, nog eerder dan veel lezen.
Deze resultaten betekenen nog niet dat het lezen van teksten minder noodzakelijk is en dat woordenschatkennis daarom minder belangrijk is, maar de prioriteiten liggen toch blijkbaar anders. Woordenschat en uitdrukkingen leer je al doende door veelvuldig gebruik in het dagelijkse leven, De grammatica en zinsbouw van een taal verwerf je daarentegen best meer gestructureerd, vergelijkbaar functioneel rekenen.
Is dat ook de reden waarom vele middelbare schoolstudenten uit het ASO meer moeite hebben met een goed verslag maken en een paper dan het fatsoenlijk kunnen uitleggen?
Nog een opmerkelijke vaststelling was dat zowel de open testen onderling, als gesloten testen onderling, voor algemene vakken en beroepspraktijk hoog significant correleerden, zodat we rustig konden stellen dat ze inderdaad dezelfde vaardigheden peilden (supertesten 2007-2008)
Vele nieuwkomers hebben meestal al een vrij goede kennis van hun eigen taal zowel op het vlak van woordenschat als grammatica. Maar komen ze in contact met het Nederlands ondervinden ze eigen eigenlijk dezelfde moeilijkheden en problemen die onze Vlaamse leerlingen ondervinden met het aanleren van een nieuwe taal (Engels, Frans, Duits of ander). Na het middelbaar onderwijs kunnen onze jongeren niet allemaal vlot deze nieuwe taal hanteren. Die leer je immers beheersen door de nieuwe taal veelvuldig te gebruiken en te onderhouden via een spreekbad en schrijfbad. Wie een taal minder goed onderhoudt zal op termijn lijden aan woordenschatverlies, + het niet goed kennen van typische uitdrukkingen maar daarom nog niet onmiddellijk aan verlies van de elementaire syntaxis en toepassing van die nieuwe taal.
Nieuwkomers die minder kunnen terugvallen op hun eigen thuistaalgroep zullen daarom op termijn beter en sneller het Nederlands beheersen dan wie regelmatig thuis met vrienden en familie de Nederlandse taal niet of weinig spreekt. Wie een nieuwe taal goed beheerst zal ook eerder geneigd zijn teksten in de vreemde taal te lezen, dan de eigen taal.
De significante hoge correlaties die we bij huidig onderzoek vaststellen tussen de schrijftaaltest/ functionele rekenvaardigheidtest en de schrijftaaltest/ PAV- bevestigen opnieuw het oude onderzoek naar de sterkere relatie tussen schrijftaalbeheersing en schoolresultaten. (zie onderzoek 2010-2011). Geletterdheid betekent inderdaad op de eerste plaats: zinnen kunnen schrijven, functioneel kunnen rekenen en voldoende ICT- vaardig zijn!!
Uit dit onderzoek zouden we ons terecht de vraag kunnen stellen of ons onderwijs niet overdreven veel nadruk legt op leesvaardigheid en woordenschat en dat hierdoor vele kinderen en jongeren die de Nederlandse taal niet als thuistaal hebben daarom achteropgesteld raken omdat er onvoldoende de nadruk wordt gelegd op het ontwikkelen van geletterdheid, waarbij schrijftaalvaardigheid en functionele rekenvaardigheden belangrijker zijn????
Wie een taal grammaticaal beheerst, zal minder moeite hebben met het verwerven van een grotere woordenschat en leesvaardigheid dan andersom.
Actieve taalbeheersing vergt ook dat men voldoende de syntaxis van een taal kent en beheerst. Passieve taalbeheersing vergt minder grammaticale schrijfvaardigheid. Is het toeval dat zuigelingen en peuters eerst passief de moedertaal leren beheersen en lzterr beginnen te spreken met 2 of meerdere woorden? Spreken begint met de eenvoudigste grammaticale regels van een taal en daarom later, wanneer hersenen voldoende rijpheid hebben. Bovendien leren kinderen sneller nieuwe woorden oppikken dan de grammaticaregels van hun moedertaal voldoende correct beheersen.
Bieden we wel taal aan op maat van hoe de hersenen van kinderen en jongeren werkelijk functioneren????
Noppen Stefan, juni 2007-2008, 2011
Bijlage: Resultaten supertest onderzoek, Keerpunt 2007-2008
Naam
|
Schrijftest (S)
|
Leestest
(L)
|
Open PAV
(OA)
|
Open BGV
(OB)
|
Gesloten PAV (GA)
|
Gesloten
BGV (GB)
|
gemiddelde
|
Darifa
|
52
|
52
|
68
|
85
|
90
|
40
|
64,5
|
Chabely
|
54
|
59
|
65
|
80
|
88
|
57,5
|
67,25
|
Cathy
|
73
|
57
|
76
|
81
|
66
|
41
|
65,66
|
Celina
|
62
|
60
|
61,5
|
62,5
|
92
|
64
|
67
|
Britt
|
61,5
|
51
|
61,5
|
70
|
86
|
60
|
65
|
Kadija
|
33,5
|
70
|
54
|
50
|
46
|
0
|
42,25
|
Natija
|
34
|
65
|
60
|
76
|
68
|
62
|
60,83
|
Giani
|
53,5
|
64
|
62
|
72,5
|
60
|
36
|
58
|
gemiddelde
|
52,9
|
59,8
|
63,5
|
72,1
|
74,5
|
45,1
|
61,31
|
Is dit toeval?
Zeer waarschijnlijk niet !!
Bijlagen: Er bestaat een samenhang tussen taaltestscores en graden in het DBSO.pdf (190.9 KB) jrg37_nr5_januari2010_T.Kleemans_E.Segers_L.Verhouden_De_rol_van_taal_bij_rekenontwikkeling_pag_20_22.pdf (345.3 KB) Opmerkelijke verrassende taalresultaten bis.doc (72.5 KB)
25-06-2011 om 22:56
geschreven door Luc Lamote 
Categorie:Meten is Weten
Tags:Leren & Werken
|