15/03/2000 Luc Lamote
Uiterst-rechts gedijt door maatschappelijke problemen als migranten, verloedering van de stad, onveiligheidsgevoel, apolitieke tendensen. Conclusie: als we deze problemen oplossen, zal uiterst-rechts vanzelf verdwijnen.
Naarstig beginnen onze beleidvoerders oplossingen te verzinnen en uit te voeren. Programma's van stadsrenovatie worden uitgevoerd, een mobiliteitsplan wordt gerealiseerd, verkrotting aangepakt. Bepaalde wijken kennen per inwoner meer sociale werkers dan cafés. En toch wordt de bruine vloed niet gekeerd. Volstaan de inspanningen niet of is de analyse fout?
Niet dat je een aantal problemen zoals het onveiligheidsgevoel moet minimaliseren, maar Antwerpen een verloederde stad? Een simpele vergelijking met andere Europese steden maakt duidelijk dat daar het probleem niet kan liggen. De bestaande inspanningen moeten wel worden voortgezet. Ze zullen de leefbaarheid van de stad ten goede komen, maar de voedingsbodem van uiterst-rechts zullen ze niet wegnemen.
De stad Antwerpen biedt de laatste jaren een culturele programmering aan waar iedereen zijn gading in kan vinden. Antwerpen is een bruisende stad en toch dreigt ze ten onder te gaan aan haar eigen gekanker. Terwijl op de Groenplaats en op de Grote Markt de wereld feestviert, alle nationaliteiten, talen en kleuren elkaar ontmoeten, dreigt Antwerpen met 30 procent Vlaams-Blokkiezers de tak waarop we zitten, door te zagen.
De cijfers die ons welzijn illustreren, bevatten merkwaardige paradoxen. De werkloosheid lijkt opgelost, tientallen jobs worden niet ingevuld. Hoe langer hoe meer worden laag- en niet-geschoolden gevraagd en niet gevonden. Toch daalt de werkloosheid bij bepaalde categorieën niet. Een jonge migrant heeft nog nooit zo weinig kansen gehad op werk. Het probleem is ingewikkelder dan de cijfers. Rendabiliteit maar ook sociale vaardigheid spelen hierbij een rol.
Het aantal werkenden ligt hoog, het gemiddelde gezinsinkomen ook. Ondanks die welstand breekt het OCMW van Antwerpen dagelijks nieuwe records. De kaap van de honderd miljoen frank steun op maandbasis is al lang gerond.
De centrale paradox is een welvaartsmaatschappij waar uitsluiting nog nooit zo sterk heeft doorgewerkt. Mochten de mechanismen van die uitsluiting in sociaal-economische termen te omschrijven zijn, dan lagen oplossingen voor de hand. Maar ze situeren zich vooral op cultureel gebied.
In onze samenleving wil iedereen tot de middenklasse behoren. De non -middenklasse, bij gebrek aan een beter begrip, heeft als voornaamste doel tot de middenklasse te kunnen behoren. Ze slaagt daar niet in omdat ze de sleutels en de codes niet krijgt -- inkomen, cultuur, sociale vaardigheden, intellectuele tools.
Haar underdogpositie kreeg politiek vertaling in het Vlaams Blok. Deze klasse herkent in de underdogpositie van het Vlaams Blok zichzelf en heeft in de eigen omgeving argumenten gevonden die wel op de een of ander manier aansluiting vinden bij het programma van deze partij.
Zoals Filip Dewinter het zelf uitdrukte: we zijn niet de partij van de Bekende Vlaming (lees: de woordvoerders van de middenklasse), we zijn de partij van de gewone Vlaming (lees: de non-middenklasse).
Het belangrijkste uitsluitingssysteem start in het onderwijs. Er vallen zeer goede dingen over ons onderwijssysteem te vertellen, maar ook dat het secundair onderwijs meer en meer fungeert als een selectiesysteem. Het was anders bedoeld.
Onderwijs als cultureel apparaat bij uitstek -- de plaats waar de middenklasse haar waarden, haar sleutels en codewoorden doorgeeft. Wie niet tot de middenklasse behoort, wordt er onverbiddelijk uitgezet: heb je gedragsproblemen of communicatieproblemen? Ben je te lastig, te brutaal? Omgekeerd gebeurt het ook dat middenklasse-leerlingen die duidelijk niet intelligent genoeg zijn om bepaalde richtingen te volgen, te lang in bepaalde schoolsystemen worden gehouden. Een deel van de jongeren komt onverbiddelijk in het watervalsysteem terecht, zeker als ze geen sterke sociale thuisbasis hebben. Slechts enkelen zullen de sleutels en de codes van de middenklasse kunnen bemachtigen.
Om die maatschappelijke uitsluiting te vermijden, worden -- naast materiële elementen -- een enorme psychische kracht, organisatietalent en professionele meerwaarde verwacht.
Ook andere sociale categorieën worstelen met dat probleem. Vrouwen, bijvoorbeeld, doordat sociale verbanden uit elkaar vallen, ook in de gezinnen. Of de honderden zelfstandigen die in de jaren tachtig onder invloed van de veranderde distributiesystemen hun zaak hebben moeten sluiten. Ook zij voelen zich vaak uitgesloten.
Binnen de dienstensector bestaat een steeds grotere nood aan ongeschoolde arbeid, maar daar heeft een geschoolde gespecialiseerde arbeider bij een bedrijfssluiting weinig boodschap aan. Van een matrijzenmaker maak je niet zomaar een geschikt iemand voor de dienstensector. Ook al vinden velen opnieuw werk, de veranderde kwaliteit maakt dat ook zij zich psychologisch uitgesloten voelen.
In verschillende sectoren worden eisen gesteld waaraan een almaar grotere groep van mensen niet meer kan voldoen. Onthaasting is hier een sleutelwoord, dat evenwel haaks staat op de sociaal-economische realiteit. Sociaal zwakkeren dreigen een nieuwe categorie gehandicapten te worden. De welzijnssector is in plaats van een oplossing een deel van het probleem geworden. Vele van deze organisaties kunnen geen enkele kwaliteitstoets doorstaan.
Ze creëren afhankelijkheid en werken niet emancipatorisch. Door hun kleinschaligheid en projectmatige subsidiëring gaat bijna alle energie naar hoe ze zichzelf in stand kunnen houden.
Zowel het culturele apparaat, het onderwijs, de welzijnssector als de politiek moeten zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid. Ze zijn de oplossing, maar ook een deel van het probleem.
(De auteur is coördinator deeltijds onderwijs in Antwerpen en lid van het nationaal partijbestuur van Agalev.)
|