Lotloosheid
Onbepaald door het lot
Wat ik met 'lot' bedoel? In ieder geval de kans op een tragedie. De determinante buitenwereld, de stigmatisering, die ons leven absurd maakt en het op gewelddadige wijze in een door totalitarisme beheerste situatie brengt, doet die kans teniet. Als we alleen de werkelijkheid van de ons opgelegde determinanten beleven, en niet de verplichtingen die uit onze eigen - betrekkelijke - vrijheid voortvloeien, ontstaat de toestand waarin men niet door het lot wordt bepaald, de toestand van lotloosheid. Imre Kértesz
Foto
Inhoud blog
  • Het graf van Pernath - Hugo Claus
  • Uitvaert van Maria van den Vondel
  • Arsenii Tarkovsky - From the Morning
  • Arsenii Tarkovsky - As a Child ...
  • Arsenii Tarkovsky - Eurydice
    Zoeken in blog

    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    22-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd en bestemming (2) uit Benedictijns Tijdschrift (?)

    Ik begrijp best de kick van degene die aan tweehonderd per uur over onbewaakte nachtelijke snelwegen raast. Vroeger ontsnapte men aan de tijd door volkomen stil te zitten in beschouwing. Nu probeert men aan de tijd te ontsnappen door hem te vlug af te zijn. De tijden veranderen, dat is nu eenmaal zo (en ze veranderen alsmaar sneller). Maar als u dan afzakt naar honderd per uur hebt u een tergende indruk van traagheid. Het gevolg is dat het steeds sneller moet gaan opdat wij nog de indruk zouden hebben dat het snel gaat. Waar moet dat eindigen? Gelukkig hebben wij nu vangrails voorzien, zoals trapezewerkers vangnetten voorzien.

    Een derde fenomeen is een soort deficiëntie, en dat in een tijd die zo prat gaat haar efficiëntie. Maar haast en spoed zijn zelden goed voor het eindresultaat. Haast en tijdsdruk leiden tot half werk en halve kwaliteit. Een enorme hoeveelheid slordige en oppervlakkige publicaties komt op de markt, aangepast aan een lezer die even gehaast is. Dacht u « er even in te bladeren », « er even een blik in te werpen » ? Dan bent u beslist een tijdgenoot. Vastgepind op het hier en nu en de onmiddellijke problemen, wordt ook het politieke leven gedachteloos. De haast en gedachteloosheid leiden tot vergissingen en schade die veel tijd en energie vragen om ze te herstellen. In de sectoren van de maatschappij waar de prestatiedrang minder groot is, kan een eventuele bekommernis om efficiëntie zelfs op weerstand stoten. Van de andere kant roept tijdsdwang subtiele vormen van subversie op, en dat juist niet in de vrije tijd, maar in de bezette tijd : dossiers die blijven slingeren, verlengde koffiepauzes, het systematisch te laat komen, vergaderingen en besprekingen die onvoorbereid zijn en geen enkel nut hebben, het « ziekteverzuim ». Je zou denken dat in de oorlog met de tijd, de meeste van ons tegelijk collaborateurs en verzetslieden zijn.

    Het is mogelijk dat ondertussen onze tijd door het dolle is heengedraaid en dat er zich een andere omgang met de tijd aan het ontwikkelen is, omdat de haastige levensstijl een spel wordt. « Geen tijd hebben » bijvoorbeeld betekent dat men tenvolle meedraait in het systeem : hoe belangrijker men is, hoe minder tijd men heeft. Omgekeerd wordt het « geen tijd hebben » dan een index van belangrijkheid. Belangrijk is iemand immers pas in de ogen van anderen, en het heersende bestel bepaalt hoe wij moeten denken over belangrijkheid. Op dit principe berust een middel om zeer veel tijd te winnen. Doet u alsof u het heel druk hebt, alsof u werkelijk geen tijd hebt, en iedereen zal denken dat u belangrijk bent. Buiten de tijd die u moet besteden aan drukdoenerij, doet u dan precies wat u wil, want het is daarvoor dat wij tijd willen.

    Hier is een oord van onbehagen
    Tijd voor en tijd na
    In een vaal licht : noch daglicht
    Dat vorm bekleedt met heldere roerloosheid
    Schaduw verandert in voorbijgaande schoonheid
    Trage wenteling die doet geloven aan bestendigheid
    Noch duisternis die de ziel zuivert
    Het zinnelijke ontledigt door ontbering
    En het hart reinigt van het tijdelijke
    Volheid noch leegte. Enkel een flikkering
    Over de gespannen door de tijd bezeten gezichten
    In verstrooidheid verstrooid door verstrooidheid
    Gevuld met waan en leeg aan betekenis
    Opgezwollen lusteloosheid zonder concentratie
    Mensen en snippers van papier, wervelend in de koude wind
    Die blaast voor en na de tijd
    Wind in en uit ongezonde longen
    Tijd voor en tijd na
    Oprisping van ongezonde zielen
    In de vergane lucht, de slome
    Gedreven door de wind die vaagt over de sombere heuvels Londen,
    Hampstead en Clerkenwell, Campden en Putney
    Highate, Pimrose en Ludgate. Niet hier
    Niet hier de duisternis, in deze tjirpende wereld.
    Daal dieper af, daal enkel af
    In de wereld van voortdurende eenzaamheid
    Wereld niet wereld, maar dat wat niet wereld is
    Innerlijke duisternis, ontbering
    En vervreemding van alle bezit
    Ontluistering van de wereld van de zinnen
    Ontlediging van de wereld van de verbeelding
    Onvermogen van de wereld van de geest
    Dit is de ene weg, en de andere
    Is dezelfde, niet in beweging
    maar in onthouding van beweging ; terwijl de wereld beweegt
    In begeerlijkheid ; op zijn metalen wegen
    Van verleden en toekomst

    T.S. ELIOT, De Four Quartets, vertaald door Herman Servotte, Antwerpen-Amsterdam, 1974, p. 56-58 (Burnt Norton, III)

    5.       De verliesrekening

    Wat zijn de gevolgen van deze levensstijl voor de westerse mens zelf? Overspanning en oververmoeidheid zijn uitwisselbare termen. Een spanning waar de mens niet meer uitraakt, verhindert de rust; omgekeerd wordt het handelen door een voortdurende vermoeidheid belast. Deze extreme toestand kan evenwel een verscherping zijn van een meer algemene toestand waarbij de mens meer wordt geleefd dan dat hij leeft. De onbevredigende bezette tijd wordt dan gekenmerkt door een lusteloosheid die door de vrije tijd niet wordt opgevangen, omdat deze zelf op lusteloze manier wordt doorgebracht, bijvoorbeeld enkel voor de TV. Op die manier ontwaakt het bewustzijn nooit meer, en verkeert de mens in een diffuse toestand van halfslaap. In zekere zin wordt deze toestand in de westerse cultuur gezocht: zolang wij bezig zijn is er een gesloten, continu bestaan dat ons nooit met de leegte, de diepte, de kwetsbaarheid van het bestaan confronteert.

    De prijs hiervoor is een vergrijzing, vervlakking van het bestaan, niet alleen wegens de diffuse bewustzijnstoestand en de feitelijke oppervlakkigheid van de levensstijl, maar omdat ook het veld van de ervaring versmalt. De snelrijder merkt niet op wat zich naast de weg bevindt, hij rijdt in een tunnel. Zo doet het haastige bestaan de mens in een tunnel leven, die de ervaringswereld versmalt en herleidt tot het sensationele dat zich op brutale wijze opdringt.

    De versmalling van de ervaringscapaciteit heeft ook zijn terugslag op de tussenmenselijke communicatie. Er is geen tijd meer voor de gratuite of toevallige ontmoeting die juist van groot belang kan zijn voor de eigen bestemming. De relaties zelf worden oppervlakkiger. De productieven en druk bezetten hebben vooral geen tijd meer voor de gratuite ontmoeting met de niet-productieven, die schijnbaar « niets oplevert », en die maakt dat de laatsten aan de zelfkant van de samenleving komen te staan. De kredietzijde van de westerse omgang met de tijd, de volheid van het bestaan in het hier en nu voor het (individuele en collectieve) ik heeft aan de debetzijde een gesloten bestaan tot gevolg dat diepgang mist of zelfs de diepgang vreest. De vlucht voor de kwetsbaarheid van het bestaan leidt paradoxaal genoeg tot een verlies van echte vitaliteit.

    II. vrijheid en bestemming

    1.       Hersituering in de levensloop: de verarming van de volwassenheid

    Om vanuit de geschetste situatie verder te komen, bestaat de eerste stap erin te onderkennen hoe de westerse tijdsproblematiek de persoonlijke levensloop bepaalt. Want als kind hebben wij de gratuite tijd gekend. Zomerdagen waren als eindeloze open ruimtes. Er volgde dat moment in de adolescentie waarop je als het ware wakker werd, bewust werd van jezelf, begon te ontdekken wat het leven te bieden had, alert voor wat toevallig op je afkwam. Toen bestond er geen verloren tijd. Het zijn de volwassenen die vinden dat de jeugd zoveel tijd verliest. Maar hoe kan een nog open bestemming gestalte krijgen als het hele leven strak georganiseerd is?

    Als wij dan eenmaal een levensstaat gekozen hebben, ons professioneel leven en enkele persoonlijke interesses hebben uitgebouwd, denken wij dat onze bestemming is uitgeput. Het ziet er niet naar uit dat er voor ons volwassenen, volgroeiden, nog een verdere groei inzit. Wij installeren ons in het verworvene en reeds bereikte, worden er door opgeslorpt en in beslag genomen. Wij hebben het druk maar dreigen geestelijk vast te roesten. In het begin vindt een mens het dan nog wel spijtig dat de poëtische, scheppende, originele, spirituele kant van zijn persoonlijkheid geen kans meer krijgt. Maar op de duur veronachtzamen wij onze zielshonger bijna moedwillig. Het is te bewonderen wanneer een volwassene in onze cultuur een zoekend mens blijft. Velen dragen een verdrukte geestelijke bestemming in zich. Sommigen leven feitelijk oppervlakkig, en voelen wellicht een gemis. Sommigen betreuren een beetje dat de omstandigheden hen niet meer toelaten om in de diepte adem te halen, overigens in een leven dat door het gezin, het werk en de engagementen buitenshuis op gelukkige wijze goed is gevuld. Sommigen klagen oer de maalstroom waarin ze terechtkomen. De meeste leggen er zich bij neer, “omdat er geen tijd meer voor is”, “omdat men er gewoon niet meer aan toekomt”, en vaak is het precies dat berustende “realisme” dat volwassenheid wordt genoemd.

    Het leven kan dan min of meer gelukkig zijn en gevuld, maar er treedt een geestelijke verschraling op, en men verliest zijn openheid en soepelheid. Men merkt wel een zekere sleur, een zekere moeheid, maar kent de oorsprong niet meer. Er kan tenslotte zoiets groeien als een weerstand of een vrees tegenover “de andere dimensie” van ons bestaan, waarvan wij wel weten dat zij het geïnstalleerde leven en de vaste patronen kan verstoren.

    De goede raad die men her en der kan krijgen om “af en toe eens tijd te maken voor bezinning” is welbesteed, maar het lukt niet om haar in praktijk te brengen. Wij voelen aan dat het niet op te lossen is met “af en toe dit”, “eventjes dat”, “een stukje dit erbij en dat er af”. Is het probleem niet juist de versnippering die maakt dat onze tijd en ons leven met brokjes en stukjes aan elkaar hangt? We merken wel dat daarin verandering brengen een meer ingrijpende omvorming van onze levenswijze vraagt. Maar dat kan niet meer, wij zijn niet vrij meer, wij zijn al een weg ingeslagen, het hangt niet alleen van ons af, het gaat ons te boven. En inderdaad heeft onze tijdsproblematiek te maken met ons functioneren in een systeem dat eigen is aan de huidige westerse cultuur. Een spirituele benadering van deze situatie moet dan niet zozeer vragen hoe wij er in slagen ons min of meer te behelpen, maar hoe wij opnieuw het contact kunnen herstellen met ons diepere zelf, en aan ons leven vorm en gestalte kunnen geven vanuit onze innerlijke vrijheid en eigenste bestemming, vanuit de bron van het leven zelf. In het hervinden van deze wijdte schuilt de oplossing voor ons kortademig bestaan.

    2.       De bewustwording van de vrijheid

    Er zijn wijdverbreide klachten over de tijd: stress, het opgejaagd zijn, nervositeit, door een “teveel aan werk in een te korte tijd”, door “tijdsdwang”, “tijdsgebrek”. Men stuurt de tijd wel veel verwijten, maar wat kan die arme tijd daaraan doen? Deze spreekwijze is niettemin begrijpelijk. Omdat niets gebeurt buiten de tijd kan het lijken of de tijd zelf de gebeurtenissen aanbrengt en schikt. En vandaar naar het lost als een onbestemde macht die de gebeurtenissen toezendt, is maar een enkele stap. De verabsoluteerde tijd van de westerse cultuur is als het ware de moderne versie van het lot, die trouwens in deze cultuur zonder problemen zij aan zij bestaat met de oude astrologische versie.

    Maar de tijd doet helemaal niets. De tijd is daar gewoon, en hij is daar altijd. Althans, dat is wat het bewustzijn vaststelt wanneer het zijn vrijheid herneemt. De tijd dient als alibi. De tweede stap weg uit de problematiek van de tijd bestaat erin te beseffen dat deze problematiek er niet een is van tijd, maar van een systeem waarin de tijd als machtsinstrument functioneert. De tijd is de zweep, niet de drijver. De protesten tegen de tirannie “van de tijd”, die de moderne mens wel voelt, maar verkeerd situeert, zouden veeleer gericht moeten zijn tegen dat bestel. De beruchte stress bijvoorbeeld: zou dit niet een soort naar binnen geslagen agressie zijn? Een gevolg, niet van de strijd, maar van de prestatiedwang waartoe men zich omwille van zijn positie ten opzichte van meerderen of omwille van rivaliteiten verplicht ziet? Of het verlangen naar vrije tijd: is dat niet een kreet naar vrijheid ten opzichte van de dwang die onze tijd in beslag neemt? Dat wil zeggen: de problematiek kan gevat worden in termen van bezetting en bevrijding. Deze invalshoek laat toe het fenomeen vanuit Jezus Christus te analyseren. Wij draaien mee in het systeem dat uitwendig is aan onszelf, om erbij te horen. Wij merken dat het systeem ons denatureert, vervreemdt van onszelf. Dat het tegelijk pepmiddelen en tranquillizers verkoopt zodat het vrije bewustzijn niet meer ontwaakt. Tegen deze vervlakking en diffuusheid komt de innerlijke mens in opstand. Wij willen dan tegelijk onze persoonlijke vrijheid en bestemming terugnemen. Zo worden wij woekeraars van de tijd.

    In deze conflictsituatie merken we twee zaken: dat er een uitwendige mens is die, misschien uit levensnoodzaak, maar vooral door het socio-economische roulement waarin wij functioneren, gevangen wordt; en dat er een innerlijke mens is die blijvend vrij en zoekende is. Wij merken met andere woorden onze bezetting en onze vrijheid. Wij merken misschien ook dat de manier waarop wij tegen ons uitwendig leven aankijken, zelf bepaald wordt door die uiterlijke mens, door het “men”. Indien wij vanuit de innerlijke mens konden leven, zou ook het uitwendige anders worden. Het “verbeter de wereld, begin bij jezelf”, spreuk die oppervlakkig beschouw demobiliserend werkt, vindt hier een diepere betekenis: wij kunnen de wereld maar verbeteren als we zelf eerst onze vrijheid hebben hervonden.

    Het eigenlijke conflict is de verstrooiing van ons bestaan, de verdeeldheid van het uiterlijke en het innerlijke, die de energie uitput en tot vermoeienis lijdt. De moeilijkheid is niet dat wij niet sterk genoeg zouden zijn om bijvoorbeeld gezinsleven, werk, sociale en culturele belangstelling en gratuite vriendschappen te combineren. De moeilijkheid is veeleer dat veel energie nodeloos verloren gaat omdat ze zonder onderscheiding besteed wordt, en dat de geestelijke krachtbronnen onaangeroerd blijven. Als wij leven vanuit de geestelijke bron van binnen, die ons innerlijk vereent, kunnen wij waarschijnlijk nog veel meer aan, maar dan in een richting die werkelijk de onze is, die overeenkomt met onze bestemming, en die veeleer onze vitaliteit vergroot dan dat ze ons uitzuigt en vermoeit.

    Tempora labuntur, tacitisque senescimus annis (Ovidius, Fasti 6,77&): “De tijd verglijdt en ongemerkt worden wij oud”. Zo spreekt de uiterlijke mens. Ongetwijfeld worden mettertijd onze knoken stijf, en is ook onze cultuur, zoals de mensheid vanouds, op zoek naar het elixir van de eeuwige jeugd. Het wordt zo gebrouwd dat in heel het publieke leven de “actieven” de boventoon voeren met hun gezwinde en wat overspannen levensritme, dat “wie niet meer zo goed te been is” psychologisch en sociaal opzij wordt gezet, en dat wij wel moeten meedraaien in het systeem indien wij niet uit de boot van het sociale leven willen vallen. Zo verglijdt de tijd, en worden wij toch oud.

    De innerlijke mens, het diepere ik volgt niet deze weg. Dat diepere ik is het spirituele vermogen in de mens, zijn vermogen om in communicatie te treden met de geheimvolle bron van het leven. Krijgt dat diepere ik geen kans, dan kan een mens al geestelijk stijf worden van zodra hij zich in de volwassenheid heeft geïnstalleerd. Maar de mens die leeft vanuit zijn diepere ik; die kan met de jaren alsmaar jonger worden. Zoals Paulus het heeft gezegd: “Al gaan wij ook ten onder naar de uitwendige mens, ons innerlijk leven vernieuw zich van dag tot dag” (2 Kor 4,16). Iedere mens heeft altijd nog een verdere geestelijke bestemming, om zo te zeggen tot en met zijn laatste ademtocht.

    3.       De doortocht

    Ook een verstrooid en oppervlakkig leven doet de innerlijke mens niet te gronde gaan. In haar zesde visioen hoort Hadewijch een stem in naam God tot haar spreken: “Je bent gedoopt in mijn diepte”, en deze onderdompeling in Gods diepte door het doopsel wordt hier niet meer ongedaan gemaakt. Ergens weten wij dat, en beschermen dat diepere ik dat toegang verleent tot wat het ik te buiten gaat. Wij beschermen het tegen de rovers, maar het kan niet worden geroofd. Door ons doopsel zijn wij eens en voor al in de vrijheid hersteld, in de openheid naar God en naar de andere mens; Deze innerlijke mens kan toegestopt en verdekt zijn, maar blijft bestaan. In zijn traktaatje over “De edele mens” zegt Meister Eckhart, Origenes parafraserend wanneer deze spreekt over de puttengravende aartsvader Isaak (Gn 26,15-19)[1]: “Het beeld van God is in de grond van de ziel als een bron van levend water. Wanneer men er aarde op werpt, dat wil zeggen aardse verlangens, wordt zij bedekt en verborgen tot op het punt dat men haar niet meer kent en niet meer waarneemt. Maar in zichzelf blijft zij levend. Van zodra men de aarde wegneemt die haar aan de oppervlakte bedekt, verschijnt zij opnieuw en ziet men haar weer”.

    Eckhart zegt dat de bron wordt toegestopt door aardse verlangens. Zij wordt vrijgelegd door het afzien van aardse verlangens. Dit betekent niet dat alle inspanning erop gericht moet zijn de aardse verlangens in te binden, want dat is een nieuwe slavernij. Wel is het zo dat wij via onze begeerten gevangen worden. Je krijgt op je eigen naam publiciteit in de bus. Je wordt persoonlijk aangesproken, je wordt geëerd, je hebt een prijs gewonnen of bijna, je bent een uitverkorene. Zo kan men dingen verkopen waaraan niemand behoefte heeft aan de mens die in zijn eerzucht is gevleid. Maar de mens die afziet van zijn eerzucht, kan ook niet door zijn eerzucht gevangen worden. Het bewaken van de innerlijke vrijheid vraagt daarom een zekere ironische koppigheid: “je zult me niet hebben”. In die zin maakt de afstand tegenover de begeerte de mens vrij, niet van de begeerte, maar van de bezetting die haar een schijnvervulling oplegt. Want het blijft zo dat er geen vrije mens is zonder begeren en het begeren is de voorwaarde: “Zalig de hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden”. (Mt 5,6)

    Het is op deze weg van vereenvoudiging dat de leegte ons opnieuw afschrikt. De bewustwording is een last, omdat zij ons voor onze vrijheid plaatst en de vrijheid een opgave en verantwoordelijkheid is. Er wordt bij het spreken over bevrijdingsprocessen wellicht te weinig rekening gehouden met het feit dat de uittocht uit Egypte naar het beloofde land voert door de leegte van de woestijn, leegte waarin een mens, merkwaardig genoeg, opnieuw naar de vleespotten van Egypte begint te verlangen. Wij hebben liever de veelheid van dingen en bezigheden rondom die de oren en ogen dichtstoppen, dan het open oog en het open oor. Zowel individueel als op het niveau van instellingen laten wij de zaken blijver op hun beloop dan ons af te vragen wat wij aan het doen zijn. De westerse omgang met de tijd sticht door de tactiek van de bezigheid een vol bestaan, een gesloten wereld van betekenis. Zolang wij bezig blijven of ons laten bezighouden – al is het maar door de TV tijdsvulling – hoeft wat wij als leegte ervaren en wat in feite openheid is niet te verschijnen, laat staan de achtergrond die is: de fundamentele kwetsbaarheid van het bestaan. Wachten in een file, voor een loket, op het ziekbed, of in een andere situatie waarin wij niets anders kunnen doen dan “de tijd doden”, dat is voor ons een verschrikking, omdat de tijd zich daar aan ons opdringt in zijn louter daar-zijn, in ongebruikte staat. En toch is deze tijd niets anders dan een “voortdurend geschenk” dat ons voor onze vrijheid plaatst.

    Ik denk dat deze doortocht door leegte noodzakelijk is. Een mens kan ervaren dat, om in de wervelstorm de diepere bron van communicatie met God terug te vinden, het soms alleen maar een kwestie is van uren nietsdoen, tot die bron vanzelf opwelt. Het is zoals Ruusbroec zegt over de innerlijke vijver: het troebele water moet eerst tot bezinking en helderheid komen zodat de “blinkende steen”, die er hoe dan ook reeds is op de bodem, het zonlicht kan opvangen. Een meditatievorm als Za-Zen kan in onze cultuur waarschijnlijk heilzaam zijn, op voorwaarde dat het werkelijk Za-Zen is, dat wil zeggen dat men niet “aan Za-Zen doet”, maar gewoon neerzit en niets doet.

    Het uithouden in de leegte is niet het doel. Evenmin is het de bedoeling dat een mens in bestaansangst wordt ondergedompeld tot hij er aan de andere kant weer uitkomt: voor de meesten van ons is dit geen doenbare weg. Wel is het de bedoeling dat een mens zijn innerlijke diepte hervindt en uitwendig de wijdte waarin hij wandelen mag, dat het leven opnieuw in zijn wijdste verband komt te staan, de communicatie met God die de Schepper is van al wat bestaat.

    4.       Het vinden van de bestemming

    Zoals God de Almachtige is en niet te doorgronden, zo schuilt in iedere afzonderlijke mens een onherleidbare diepte en eigenheid die door geen enkele macht kan worden tenietgedaan. Zoals iedere mens een unieke vrijheid heeft, zo heeft ook iedere mens een unieke bestemming. Deze bestemming is niet in de sterren geschreven, en wordt op geen enkel ogenblik van buiten af aan de mens opgelegd als een vooraf geprogrammeerde levensloop, zelfs niet door God. De bestemming is niet iets vreemds waaraan de mens onderworpen wordt. De bestemming als levensoriëntatie komt overeen met de diepste vrijheid en eigenste originaliteit van een mens. Om die reden heeft iedere mens een bestemming, omdat het diepste wezen van iedere mens onvervreemdbaar is.

    Nu betekent het volgen van zijn bestemming zeker niet dat men gewoon meteen zijn zin doet. Want dan kan een mens zich laten leiden door zijn oppervlakkige ik en zijn onmiddellijke begeertes. Deze worden makkelijk gemanipuleerd: de som van deze oppervlakkige ikjes is het onbepaalde men. De bestemming is veeleer de levenskunst en de levensoriëntatie die zich ontwikkelt in communicatie met de bron van het leven zelf, en de bevrijding van de mogelijkheden in de mens. De bestemming is niets anders dan de goddelijke roeping van een mens, maar dan in die zin dat de goddelijke roeping overeenkomt met de diepste originaliteit van een mens die door de Geest wordt bevrijd, en dat de roeping een geestelijke weg is die na de elementaire levenskeuzen nog niet is uitgeput. Het is veeleer het avontuur van de Geest dat de hele levensweg begeleidt.

    Het is mogelijk dat een mens afwijkt van zijn bestemming, niet in die zin dat hij afwijkt van een vooraf geprogrammeerde weg, maar omdat hij kan vervreemden van wat hij zelf is, en een niet authentiek bestaan kan leiden waardoor hij steeds verder raakt van zijn eigen hart. Maar ook dan blijft de innerlijke mens bestaan; hij is alleen bedekt en zit verscholen en komt niet tot zijn recht. En zelfs deze vervreemding maakt deel uit van de weg die je aan het afleggen bent. De bestemming is niet zonder meer een toekomstplan dat in de gedachte bestaat en dat vervolgens gerealiseerd moet worden. Niemand kan zijn bestemming geheel overzien, beheersen en plannen. Niemand ook kan zeggen dat hij zo hopeloos van zijn bestemming is afgeweken dat er niets meer aan te doen is. Want de bestemming is in het hier en nu als mogelijkheid gegeven, niet in de toekomst of in het verleden. En zoals er geen sturen is zonder bijsturen is er, denk ik, geen bestemming zonder kronkelingen. Stel dat u van hier naar Jeruzalem wilt gaan; u neemt de kaart en trekt met uw meetlat een lijn en beslist die consequent te volgen: zelfs met een bulldozer komt u er niet.

    Al is de bestemming immers eigen aan de innerlijke mens, toch wordt zij niet gevonden door te wroeten in zichzelf. Het is een vergissing, denk ik, te menen dat het innerlijk leven een zelfbesloten leven is. Het vinden van de bestemming berust eerder op een dialoog tussen de innerlijke mens en de gebeurtenissen en ontmoetingen die van buiten op ons afkomen. Hoe ruimer de innerlijke klankkast, hoe dieper wij de betekenis kunnen vatten van wat van buiten op ons afkomt, ook en juist in het ongewilde en toevallige, het ongezochte en onverwachte. En omgekeerd, hoe aandachtiger wij kunnen ingaan op wat zich aan ons aandient, hoe meer zelfs het dagdagelijkse en gewone een boodschap gaat inhouden voor de innerlijke mens.

    Dit aandachtige leven hoeft niet krampachtig te zoeken naar betekenis. Wij hoeven niet te leven in een gesloten universum waar voortdurend alles een speciale betekenis heeft in verband met onze levensbestemming, al zijn wij mensen nog zo geneigd om van ons leven een aaneengesloten verhaal te weven zonder loze tussentijden, als in een droom. Neem nu de kreet van de vogel in de nacht. Ik wandel in de nachtelijke stilte en plots is er een vogel die klapwiekend overvliegt met enkele schrille kreten, en even plots weer verdwijnt. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat deze kreet een boodschap inhield die door mij vernomen wilde worden, een boodschap over het raadsel van mijn bestemming. Maar welke de boodschap is, dat is volstrekt niet duidelijk, en wordt dat ook niet. En ieder kan in de kreet van de vogel de stem horen van zijn eigen god. Daarom lijkt het mij beter zich hier te onthechten en de kreet van de vogel in de nacht te nemen voor wat hij is: de kreet van de vogel in de nacht. Niettemin is dit een openbarende ervaring: de kreet van de vogel brengt mij tot staan, verwonderd, in een oneindige ruimte. In de zomer van de ervaring sla ik deze openbarende momenten op in de voorraadschuren van mijn ziel, en in de dorre winter zijn ze mij tot herinnering. Ik denk dat wij deze ervaringen moeten onthalen met aandacht en onachtzaamheid tegelijk, en dat ze ingaan in de wijsheid van het lichaam, niet van het bewustzijn dat wil kennen en controleren.



    [1] Gn 26,15-19

    12 Isaak had in die streek (Gesar) gezaaid en hij oogstte dat jaar honderdvoudig, want de HEER zegende hem. 13 Hij werd steeds rijker en was tenslotte schatrijk. 14 Hij bezat kudden schapen en runderen, en zoveel knechten dat de Filistijnen jaloers op hem werden.

    15 Daarom verstopten de Filistijnen al de putten die de knechten van zijn vader Abraham indertijd gegraven hadden, en gooiden° ze dicht met zand. 16 En Abimelek zei tegen Isaak: `Ga bij ons weg, want u bent veel te machtig geworden.' 17 Toen trok Isaak daar weg. Hij sloeg zijn tent op in het dal van Gerar en bleef daar wonen. 18 Hij groef de waterputten weer open, die men in de tijd van zijn vader Abraham gegraven had, en die de Filistijnen na Abrahams dood hadden dichtgegooid. Hij gaf ze dezelfde namen die zijn vader ze gegeven had. 19 Terwijl nu Isaaks knechten in het dal van Gerar aan het graven waren, stootten ze daar op een put met stromend water.



    22-06-2009, 07:31 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd en bestemming (1) uit Benedictijns Tijdschrift (?)

    TIJD, BESTEMMING (1)

    1.       TIJD IN DE WESTERSE CULTUUR

    1.       De weigering van de broosheid van het bestaan

    Op de achtergrond van de westerse cultuur schuilt er, denk ik, een grote vrees voor de kwetsbaarheid van het bestaan. De angst voor de dood is al een verschuiving hiervan naar het levenseinde. Feitelijk wordt het leven op elk ogenblik van binnen uit door de kwetsbaarheid bedreigd. In de Stoïcijnse verwoording, zoals die in de christelijke traditie is ingegaan, zal men dan ook zeggen dat het stervensproces reeds begint bij de geboorte van een mens: “Gedurende heel de tijd van dit leven (als men het al leven mag noemen) is immers zijn veranderlijkheid ermee doende hem naar de dood te laten komen”[1].

    Jean Delumeau heeft de vormen onderzocht van de vrees voor de broosheid van het bestaan in de westerse traditie[2]. De gedachte aan de vergankelijkheid, aan de mogelijke ellende van dit leven, deed het tijdelijke leven beschouwen als een tranendal en een ballingschap, als iets dat geen waarde op zich heeft, maar slechts een proeftijd vormt met het oog op het eeuwige zielenheil. Eeuwenlang is deze taal gehanteerd. Ze is nu volkomen verdwenen. Of men dat spijtig moet vinden weet ik niet. Het komt mij voor dat deze taal in haar brute gestalte een vereenzijdiging inhoudt van het Bijbelse spreken over de bestemming van de mens. De rijkdom van de scheppingsspiritualiteit gaat verloren, en het accent komt te liggen op de bestendiging van het ik in het leven na de dood, in plaats van de gemeenschap met God en met mensen als eeuwigheidbestemming die reeds in het hier en het nu groeiende is. Delumeau raakt met dit schema niet iets wat typisch christelijk is, maar toont veeleer aan hoe het christendom heeft ingespeeld op een in de cultuur verankerde denkwijze, beheerst door de gedachte dat de gouden eeuw van een paradijselijk bestaan in elk geval achter ons ligt, en dat de tijd, wanneer men hem op zijn beloop laat, alle dingen aanknaagt en leidt naar verval, ontbinding, vernietiging ; dat de tijd « tendeert naar het niet-zijn » zoals Augustinus zei. Pietje de Dood, is de meester van de tijd, die het uurwerk draagt of de zandloper, vergezeld van de spreuk hodie mihi, cras tibi – heden ik, morgen gij. Het zou de moeite waard zijn te onderzoeken hoe de knekelman met de zeis die ons wegmaait, teruggaat op Saturnus, de god van de sikkel, die in oorsprong een god is van landbouw, van groeien en oogsten, en helemaal niet van de dood. Hij nam de attributen van de Griekse god Kronos, de goede heerser van de gouden eeuw én tegelijk de titaan die zijn kinderen opvrat, en deze werd al vermengd met Chronos, die voor de Grieken de tijd is, of meer precies de verre, lange duur. In elk geval : er is in de westerse cultuur een oude, onweerstaanbare neiging om de Tijd gelijk te stellen met de Dood, ook en juist in de filosofie die teruggrijpt naar de ondergrond van deze cultuur.

    Maar dat is de ondergrond. De oppervlakte is eerder de omkering hiervan, datgene wat volgt uit de vlucht voor en de weigering van de kwetsbaarheid van het bestaan. Dezelfde taal die de vrees voor de dood aanhield om aan te zetten tot moreel handelen met het oog op het eeuwige heil van het ik, kon de levenshouding doen omslaan in een voor alles redden en beveiligen van het aardse ik tegen iedere bedreiging. De opvatting van de tijd wordt omgedraaid : hij leidt niet tot het verval, maar tot vooruitgang. En hiermee komen we bij de moderne westerse cultuur. Vanaf de renaissance komt de idee van vooruitgang op, die de vorm aanneemt van het geloof dat deze vooruitgang als een natuurlijke evolutie in de tijd zelf is ingeschreven[3]. Dit geloof spoort aan tot handelen. De westerse cultuur ontsnapt inderdaad niet aan de kwetsbaarheid van het bestaan door beschouwing van het ontijdelijke, noch door de fatalistische onderwerping aan het lot, maar door te handelen in functie van tijdelijk welzijn. Er ontwikkelt zich in de 19e eeuw een burgerlijk-maatschappelijke plicht tot handelen, die bijvoorbeeld niet alleen leidt tot volkomen onbegrip voor het contemplatieve religieuze leven, maar het religieuze leven zelf transformeert.

    De vooruitgang is reëel in wetenschap, techniek en economie. De vooruitgang waar het handelen naar streeft, is de steeds grotere en betere beheersing van de levensvoorwaarden, het terugdringen en uitschakelen van wat het leven bedreigt en kwetsbaar maakt. De hedendaagse westerse cultuur is een gigantische poging om aan de kwetsbaarheid van het bestaan te ontkomen, om het vermeende verbond van de tijd met de dood te bezweren. Deze cultuur situeert zich blijvend in de lijn van het bijbelse denken waar de mens inderdaad een verantwoordelijkheid heeft in het scheppingsproces : «Bevolk de aarde en onderwerp haar ». Maar de bemeestering is hier geen middel meer ; het doel is de volheid van het tijdelijke leven van het collectieve ik in het hier en het nu.

    Dit geeft aan de westerse cultuur een paradoxale gestalte. Kolonisatie en imperialisme krijgen de naam van het « brengen van beschaving ». De techniek die medisch het leven van de onzen moet redden, ontwikkelt wapensystemen om dat van de anderen massaal te vernietigen. De medische techniek die het leven van de volwassene moet rekken, dient aan de andere kant om de geboorte van lastige kinderen te vermijden. Om de prijzen aan te houden wordt hier overproductie vernietigd, terwijl in wat dan « de derde wereld » heet mensen van honger sterven. Om de welvaart hier is er uitbuiting ginder. Om de welvaart nu wordt de toekomst met onvoorzienbare staatsschuld belast. De productie in dienst van het biologische welzijn maakt de biosfeer kapot. Het lijkt soms wel een uitvergrote danse macabre.

    2.       De creatie van de westerse tijd

    De menselijke ervaring van de tijd berust op de beschouwing van de schijnbare loop van de zon, de beweging en fasen van de maan, de positie van vaste en bewegende sterren. De tijd verschijnt in eerste instantie doorheen astronomische processen die zich regelmatig herhalen, die de afwisseling bepalen van dag en nacht, seizoenen, getijden en plantengroei en die op deze wijze, samen met de in de lichamelijkheid gegeven tijd als de biologische klok of de vruchtbaarheidscyclus, het levensritme van de mens bepalen. De tijdsmeting in dagen, weken, maanden, jaren berust op de astronomische tijd. Op vanzelfsprekende wijze is de primaire tijdsopvatting cyclisch van aard.

    De controle over de gebeurtenissen vergt controle over de tijd waarin de gebeurtenissen zich afspelen. Het oudste instrument voor tijdmeting is de Egyptische gnonom, de zuil op een platform dat toeliet de positie van de zon af te lezen van de lengte van de schaduw en/of de hoek tegenover de middaglijn[4]. Andere oude instrumenten, zoals het vuuruurwerk, het wateruurwerk of klepshydra, en de zandloper die vanaf 1400 veel op schepen werd aangetroffen, moesten met de zonnewijzer worden geijkt. En het probleem met de zonnewijzer was niet zozeer dat hij alleen overdag en bij helder weer kon dienen, maar dat de uren erop niet altijd even lang waren: in de winter korter dan in de zomer, enz. Het waren Arabische astronomen als Abu’l Hassan die in de 13e eeuw voorstelden om te werken met altijd even lange uren, maar de technische realisatie daarvan werd pas mogelijk door de uitvinding van het horologium in de tweede helft van de 13e eeuw. Onder de vorm van het torenuurwerk met klokslag (vandaar “klok”) kreeg het horloge met tandwielen en gewichten grote verspreiding in de 14e eeuw.

    Toen de veer zijn intrede deed, werden ook draagbare modellen mogelijk. Maar het was nagenoeg ondoenbaar om deze klokken regelmatig te laten lopen. Dat veranderde pas toen Christiaan Huygens in 1656 het slingeruurwerk uitvond, en in 1675 de draagbare versie daarvan met behulp van de balansveer. De eeuw daarop overspoelden de Zwitsers de markt met hun goedkope productie. Daarna bleef het principe lange tijd hetzelfde, en werd het alleen nog maar verbeterd, bijvoorbeeld door de opwindkroon. Want tot het einde van de 19e eeuw werden ook zakhorloges met een sleuteltje opgewonden[5].

    De zonnedag is niet altijd even lang. Een vereffening van deze ongelijkheid tot een “middelbare zonnetijd” werd voor het publieke leven vanaf het einde van de 18e eeuw overal geofficialiseerd, te beginnen in Zwitserland. Maar tot het einde van de 19e eeuw behield iedere stad en ieder dorp zijn eigen lokale tijd. De opkomst van de spoorwegen en de telegrafie leidden ertoe dat men deze op elkaar ging afstemmen. Zo werd in 1880 voor het hele Verenigd Koninkrijk de Greenwichtijd de wettelijke tijd. Op een zeer belangrijke conferentie van astronomen te Washington in 1864 werd het voorstel gedaan om de dag te verdelen in 24 uren, te beginnen om middernacht, voorstel dat vanaf 1925 in toepassing werd gebracht. Nu alle klokken volgens de wet gelijk liepen, stelde zich nog het probleem van het uurverschil bij communicatie in oost-west-richting. Vanaf 1912 werd de aardbol in tijdzones verdeeld, met de meridiaan van Greenwich als uitgangspunt.

    Polshorloges raakten algemeen verspreid na de eerste wereldoorlog. De minuut (letterlijk: “kleine tijd”) werd te groot, en men gin een verdere, tweede (“seconde”) indeling hanteren, maar hoelang een seconde precies is, werd pas in 1967 definitief vastgelegd op basis van de frequentie van het Celsium 133-atoom. Het principe van het elektronische uurwerk op basis van kwarts bereikte het grote publiek. Een elementair kwartsuurwerk made in Japan of Taiwan werd zo goedkoop dat men het eerder weggooit dan herstelt. De wijzerplaat, die nog aan de omloop der sferen herinnert, werd vervangen door het cijferuur. De seconde werd te groot en volstond niet meer, zelfs niet in de sport.

    U ziet het, de geschiedenis van de westerse cultuur sinds de middeleeuwen is er een van steeds meer veralgemeende, preciezere en alles doordringende omgang met de tijd. De tijd werd schijnbaar democratisch: in onze cultuur heeft nagenoeg iedereen een polshorloge. Of is het eerder zo dat de tijd steeds meer iedereen aan de leiband houdt? Gaat het hier om een proces van verabsolutering en totaliseren?

    3.       De tijd als machtsmiddel

    Er is geen sociaal leven mogelijk zonder organisatie van het tijdsgebruik. Het is op dit vlak dat de mechanismen op gang konden komen die leiden tot de hedendaagse westerse tijdsbeleving.

    Een gemeenschapsleven is slechts mogelijk als de handelingen op elkaar afgestemd zijn, en dat is niet mogelijk zonder afspraken over de tijd. Samen bidden betekent onder andere : tezelfdertijd bidden. In Benedictus’ regel voor monniken bijvoorbeeld, die dateert uit een heel andere tijd dan de onze, spelen bepalingen over de tijd een grote rol[6]. Maar het principe is het gemeenschapsleven, niet de tijd op zich. Om die reden bepaalt Benedictus dat psalm 95, de openingspsalm van de dag, « heel slepend en traag gezongen wordt » (RB 43,1), om de laatkomers nog een kans te geven. Om dezelfde reden is hij heel streng voor wie dan werkelijk te laat komt. Voor de aankondiging van het werk Gods is de abt zelf verantwoordelijk, ofwel belast hij hiermee een broeder, "« die zo plichtsgetrouw is dat alles op de juiste uren plaats heeft » (RB 47,1). Die « juiste uren » zijn waarschijnlijk wel met een korrel zout te nemen. En bovendien : het is tijd, niet omdat het zo laat is, maar omdat er teken gegeven wordt : « als er in gemeenschap gebeden wordt, moet het gebed heel kort zijn, en zodra de overste het teken geeft, moeten allen gezamenlijk opstaan » (RB 20,5) ; « op het uur van het koorgebed legt ieder, zodra hij het teken gehoord heeft, alles neer wat hij onder handen heeft » (RB 43,2). De norm is niet het uur, maar het teken. Er is in de regel geen absolute tijd. Het interessante met de regel van Benedictus is dus dat er overduidelijk blijkt dat de tijd een sociale functie heeft, maar op een heel andere manier dan de hedendaagse dwang van uren, minuten en seconden.

    Achter de geschetste evolutie van het uurwerk steekt een andere opvatting van de tijd, niet de innerlijke tijd van de gemeenschap die zich situeert in een kosmisch verband en er een zekere vrijheid tegenover heeft, maar de aan allen uitwendige tijd die op zich leeg en zinloos is, louter een kader waarin alles gebeurt. De absolute tijd van het uurwerk is als het ware de technische realisatie van de opvatting van Aristoteles die via Thomas van Aquino gemeengoed geworden is in de westerse cultuur. « De tijd is de maat van de beweging »[7]. In deze opvatting is de tijd als een meetlat die buiten en langs het universum ligt en die toelaat alles te rangschikken volgens voor en na.

    Daarmee wordt ons verlangen bevredigd om te leven in een universum dat ons niet hopeloos verwart, maar duidelijk omlijnd, geregeld, geordend en dus overzichtelijk is. En het is op het niveau van het ordenen en regelen dat er een wisselwerking bestaat tussen de tijd als een aan alles en allen uitwendige meetlat, en het sociaal functioneren ervan. Want deze meetlat kan niet alleen gebruikt worden om de handel en wandel van planeten en sterren precies te chronometreren, maar ook om de handel en wandel van mensen te regelen en te ordenen, wanneer ze dit of dat moeten doen en hoelang. Met andere woorden : de tijd als meetlat is een machtsinstrument. Maar dat merken wij niet. Misschien verwondert het ons wel dat de westerse tijd een geschiedenis heeft, dat haar schijnbare onoverkomelijkheid het effect is van een reeks wetenschappelijke aanbevelingen, technische realisaties, staatsverordeningen en internationale verdragen. Wij hebben de indruk dat deze absolute, universele tijd een kosmisch gegeven is dat van niemand afhangt en waaraan we ons wel moeten onderwerpen. Deze tijd is dus een ideaal machtsinstrument, omdat hij niet meer als zodanig wordt herkend, en in zijn vermeende absoluutheid wordt hij het middel tot een wereldwijde en het hele leven doordringende tirannie, die niet eens wordt gecontesteerd. Er wordt geklaagd over de tijd, niet over de drijver die de tijd als zweep hanteert, en die onzichtbaar blijft. In het klooster van Benedictus daarentegen is het voor allen duidelijk dat de tijd « uitgehangen » wordt om het sociale leven te regelen, en men past zo nodig de tijd aan dit sociale leven aan.

    Wat is dan de macht die via het polshorloge iedereen aan de leiband houdt, behalve de kleine kinderen die nog niet in het systeem meedraaien ? Bekijkt men de kleinschalige tijdsbeleving van de westerse mens, dan is hij gediend met regelmaat, met de herhaling van hetzelfde, maar deze mechaniek en gecontroleerde tijd moet de inspanning en het handelen gaande houden. De grootschalige tijdsbeleving van de westerse cultuur is gericht op de vooruitgang. En het is de economische vooruitgang die op maatschappelijk niveau leidt tot tijdsdwang. In de talrijkemoraalspreuken in de zin van « de tijd vliegt snel, gebruik hem wel » steekt trouwens reeds het economische principe. Het gevleugelde woord van Benjamin Franklin in zijn Advice to a young tradesman, « time is money », is schaamteloos maar zeer to the point om de hedendaagse tijdsproblematiek te situeren.[8]

    Het klassieke voorbeeld van economische tijdsdwang is dat van het 19e eeuwse fabriekswerk, waar exacte tijd en strikte uurroosters hun intrede deden, en het bandwerk (nog steeds het principe van de repetitie) toeliet om het werkritme op te drijven. Maar dit model is ten aanzien van de hedendaagse tijdsproblematiek al ouderwets, enerzijds omdat men begint te merken dat deze dwang op de duur de productiviteit niet ten goede komt, anderzijds omdat de hedendaagse tijdsdwang ook elders ligt. Als een mens immers op elk ogenblik doet wat hem gezegd wordt te doen, komt hij geen tijd te kort. Het probleem ontstaat pas bij opdrachten die algemeen omschreven zijn, en die tijdslimieten opleggen zonder dat rekening gehouden wordt met de benodigde tijd. Als men deze aanpakt omdat ze toelaten zijn positie te versterken, of omdat ze nu eenmaal tot de aangenomen verantwoordelijkheid behoren, of uit vrees te mishagen en zijn positie te verliezen, treedt er tijdstekort op, overwerk, en de moderne fenomenen van stress en overspanning.

    De hedendaagse westerse problematiek van de tijd wordt ook niet meerlouter door de werktijd bepaald. Exacte tijd en strikte uurroosters zijn een recente westerse uitvinding, maar vakantie en vrije tijd zijn dat eveneens. Vanaf het begin van deze eeuw zijn in Europa de industrialisatie van de werktijd en de hoeveelheid vrije tijd gelijk opgegaan. het is precies de gedwongen tijd aan de ene kant die de nood aan vrije tijd als uitlaatklep oproept. Heel het huidige maatschappelijke leven wordt geregeerd door de tegelijk brutale en subtiele dialectiek van deze twee. Want omdat de geproduceerde goederen ook moeten worden verbruikt, wordt de vrije tijd zelf tot een economische noodzaak. Aan het lijstje van Prediker kan men toevoegen : « een tijd om te produceren, een tijd om te consumeren ». De grotere vrije tijd heeft als gevolg dat er een hele nijverheid (en dus bezette tijd) op gang komt die niets anders produceert dan vrijetijds- en vakantiebesteding. Produceert het systeem stress en overspanning, dan ontstaat tegelijk een nieuwe (grote !) markt voor tranquillizers. Zo is de molen aan de gang, met als gevolg dat de vrije tijd het probleem van de gedwongen tijd niet meer oplost, omdat die vrije tijd zelf deel uitmaakt van het systeem.

    4.       Curieuze fenomenen in de westerse omgang met de tijd

    Op die manier ontstaan de onsamenhangende en zelfs tegenstrijdige verschijnselen die typisch zijn voor de westerse omgang met de tijd. Ons probleem met de tijd is dat wij er geen hebben, of te weinig. Toch is dat vreemd. Want objectief gesproken heeft de mens nog nooit zoveel tijd gehad. De verplaatsingen gebeuren veel sneller, de computer heeft in een oogwenk de niet-betalende abonnees eruit gehaald, de wasmachine heeft van de wasdag weinig overgelaten. Dat alles moet toch een enorme tijdswinst opleveren? En toch wordt er alom geklaagd over chronisch tijdsgebrek. Is hier de regel van toepassing: “Het zijn de grootste valiezen die het meest vol zitten”? In de grote valies, daarin stopt U nog een transistor, een paar laarzen en een badmintonstel, want dat kan er allemaal nog bij[9]. Is het zo gesteld met onze tijd dat wij er veel hebben, maar er dan teveel willen instoppen? Dat betekent ook dat wij veel hebben om onze tijd te vullen, en steeds meer tijd nodig hebben. Hier treedt een eerste merkwaardig verschijnsel op, een soort decompensatie die de normale verhoudingen omkeert. Hoe meer vrije tijd, hoe meer de andere als belastend ervaren wordt. Hoe meer snelwegen, hoe meer files. Hoe langer het weekend, hoe vermoeider de maandag. Hoe meer tijd, hoe minder.

    De uitgewonnen tijd wordt immers niet gebruikt voor meditatie, maar in de lijn van de westerse logica, om de activiteit op te drijven, terwijl tegelijkertijd ook de angst om in de leegte te vallen alsmaar groter wordt. Wij haasten ons niet alleen om op tijd te komen, maar zelfs om onze vakantiebestemming te bereiken, alsof wij met grote devotie de eeuwige vakantie tegemoet snellen. Wanneer wij moeten wachten en niets kunnen doen, worden wij nerveus, winden wij ons op om de tijd sneller te doen gaan. Het zijn de minuten waarvan wij willen dat ze sneller moeten gaan, de jaren daarentegen, daarvan vinden wij dat ze te snel gaan, dat wij het nauwelijks beseffen, dat het leven aan ons voorbijschiet. Wat willen wij eigenlijk? Het is alsof wij verslaafd zijn en gewenningsverschijnselen vertonen. Wij hebben steeds meer nodig om in de roes te raken. Vandaag kunnen wij al ongeduldig worden omdat de beursberichten uit Tokio niet meteen ter beschikking zijn, morgen omdat de man uit Australië een half uur te laat is op de bijeenkomst in Brussel. De toeschouwers van de eerste trein van Brussel naar Mechelen kregen duizelingen omdat het gevaarte vijftig per uur reed. Niet dat ik heimwee heb naar die tijd.



    [1] Augustinus. De stad van God, XIII, 10.

    [2] Zie vooral J. DELUMEAU, Le péché et la peur. La culpabilisation en Occident. 13e-18e s., Parijs, 1983.

    [3] Cfr L. LAEYENDECKER, Brengt de vooruitgang ons verder? Kanttekeningen bij een wijd verbreid geloof, Baarn, 1986.

    [4] De gnomonica is, als afgesloten wetenschap, in het begin van de moderne tijd samengevat door Sebastian MUENSTER, Horologiographia, Bazel, 1531 en CLAVIUS, Gnomonices de horologis, 1612.

    [5] Voor de geschiedenis tot die tijd: Mathieu PLANCHAU, L’horloge, son histoire rétrospective, pittoresque et artistique, Parijs, 1899; Lord GRIMTHORPE, Rudimentary Treatise on Clocks, Watches and Bells, 8e ed., Londen, 1903

    [6] Of het nu is voor de liturgie (RB 8-17), de weekbeurt in de keuken (RB 35) of “op welke uren de broeders moeten eten” (RB 41,1).

    [7] THOMAS VAN AQUINO, Summa I, q. 10, a. 1,C: “(Tempus)… nihil aliud est quam numerus motus secundum prius et posterius”. Henri BERGSON, Essai sur les données immédiates de la conscience, in Oeuvres I, PUF, Parijs, 1959, heeft aangetoond dat deze tijd als orde van gelijke stukjes die buiten elkaar staan, in feite berust op een ruimtelijk denken. Ook volgens de fysica na Einstein is deze opvatting niet houdbaar: tijd, ruimte, energie en materie bestaan niet zonder elkaar. Deze nieuwe opvatting komt meer overeen met de oude theologie, bvb. die van Augustinus, voor wie de tijd geschapen was en zoals al het geschapene ook zelf veranderlijk.

    [8] De spreuk gaat terug op oudere versies, zoals die van Bacon in zijn Essais of Dispatch, aan het begin van de moderne tijd: “Time is the measure of business, as money is of wares”.

    [9] Het beeld is van Gérard de LIGNY, Gérer son temps, in Christus 27 (1980) 283-296, p. 284-285.



    22-06-2009, 07:28 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Piet Van Breemen s.J. - Geloofsbenadering versus morele benadering

    Dit boek (Kostbaar in zijn ogen van Piet Van Breemen s.J.) gaat over het geloof zoals het ons door de woorden van de Schrift wordt doorgegeven. De inhoud van het geloof wordt omschreven in dit bijbelse zinnetje: “Wij geloven in de liefde die God voor ons heeft” (1 Joh 4,16). De nadruk op Gods liefde voor ons zoals we zijn, doortrekt ieder hoofdstuk.

    Aan het eind kan het nuttig zijn om een kort overzicht te geven van enige aspecten van deze kerngedachte. Dit overzichtje is enkel bedoeld als een schema dat de inhoud van het boek niet wil vervangen, maar juist veronderstelt. Zonder dat zou dit schema wel eens meer verwarring dan verheldering kunnen brengen.

    Omwille van de duidelijkheid stellen we de geloofsbenadering tegenover een meer morele of ethische benadering. De eerlijkheid gebiedt dan echter wel om tot voorzichtigheid te manen. De morele en de geloofsbenadering vormen namelijk geenszins een volledige tegenstelling en er is al evenmin een waterdichte scheiding tussen de twee. Integendeel, zij vloeien samen en zijn beiden onvervangbaar. De morele benadering heeft haar eigen rechtmatigheid, waarde en wijsheid. Dat het toch verantwoord is om de twee tegenover elkaar te stellen komt omdat er een levensgroot verschil bestaat tussen een levensstijl waarbij de nadruk valt op het geloof en een levenswijze die vooral de moraal beklemtoont.

    Het gevaar bestaat dat een christen te zeer opgaat in het ethische, zijn eigen gerechtigheid bewerkt en dan eigenlijk het belang van het geloof onderschat, misschien niet in theorie maar toch wel in de levenspraktijk. De ideale houding bestaat in een sterk, diep geloof, dat een gezond en krachtig moreel streven insluit en beheerst.

    Na deze waarschuwing is het schema hopelijk niet te grof.

     

     

    Geloofsbenadering

    Morele benadering

     

     

    De kostbaarste waarde is Gods liefde voor mij zoals ik ben en voor mijn naaste.

    Het belangrijkste is mijn liefde voor God en voor mijn naaste.

     

     

    Omdat God goed is, maakt Hij mij kostbaar in zijn ogen en dat doet mij dan weer proberen om goed te zijn. Door zijn liefde maakt Hij mij goed.

    Doordat ik probeer om goed te zijn, ben ik welgevallig in zijn ogen.

     

     

    God is de diepste Grond van mijn bestaan. Alleen wat ik aan Hem geef, is werkelijk van mij. Het dreigende gevaar ligt niet bij God, maar bij mij in zoverre ik God niet God laat zijn.

    God wordt gemakkelijk beschouwd als een bedreiging. Hij vraagt voortdurend offers van me. Hij is als een concurrent: wat er bij Hem bij komt, gaat er bij mij af.

     

     

    God is Iemand, die als de Allerbelangrijkste wordt beleefd.

    God als Persoon die liefheeft, staat wat aan de rand van de bestaanservaring.

     

     

    Geloof bestaat op de eerste plaats in een liefdesverhouding met God – Vader, Zoon en heilige Geest. Die persoonlijke relatie blijkt vruchtbaar in onze wijze van omgaan met mensen, situaties en dingen: aan de vruchten kent men de boom.

    Geloof is vooral een levensbeschouwing die voert tot toewijding, edelmoedigheid en inzet. Deze levensinstelling maakt mensen tot fijne, nobele mensen. Er is dikwijls meer aandacht voor de vruchten dan voor de boom.

     

     

    Zonde is: me niet door God laten beminnen, mezelf afschermen voor Zijn liefde – meestal door te veel op te gaan in dingen of mensen; proberen mijn geluk zelf te maken zonder het van God te ontvangen.

    Zonde is: een poging om op een ongeoorloofde manier een leegte in mijn leven op te vullen; een overtreding van wetten en voorschriften; een bewust tekort schieten in mijn plichten; een gebrek aan liefde voor God, waardoor God wellicht ook minder van mij houdt.

     

     

    Gewetensonderzoek is op de eerste plaats God danken voor concrete tekenen van Zijn zorg en trouw, en – tegen die achtergrond – berouw over mijn gebrek aan respons.

    Gewetensonderzoek is vooral een speuren naar mijn tekortkomingen en een onder-zoeken van mijn motieven, met een oefening van berouw over mijn falen en een voornemen om beter mijn best te doen.

     

     

    Het biechten vindt zijn hoogtepunt in de pure vreugde die de Vader vervult wanneer Hij mij weer opneemt na mijn afdwalingen; het betekent: delen in zijn vreugde en zo groeien in intimiteit met Hem.

    Het biechten is vooral gericht op mijn zonden die ik nauwgezet moet belijden en op mijn berouw over die zonden; er is dankbaarheid voor Gods vergeving, een opluchting.

     

     

    Het kruis wordt niet opgelegd door God, maar wordt juist veroorzaakt door ons verzet tegen God.

    Het kruis wordt door God opgelegd, zowel in Jezus’ bestaan als in mijn leven. Ik moet het geduldig aannemen uit zijn handen.

     

     

    Bidden betekent: me door God laten beminnen, a.h.w. zonnebaden in zijn liefde; Gods heerlijkheid beschouwen in Jezus en daardoor heel diep omgevormd worden (vgl. 2 Kor 3,18[1]); Christus beter leren kennen, beminnen en navolgen.

    Bidden is mediteren over het Woord van God en vragen om zijn genade en hulp; ik moet dat ook steeds op mijzelf betrekken, met het risico dat mijn aandacht, zich te veel op mezelf richt. Eigenlijk kan iedere vorm van bezinnend bezig zijn meditatie genoemd worden.

     

     

    Overgave is iets dat God in mij tot stand brengt; ik moet me door Hem laten trekken.

    Overgave wordt psychologisch (niet theologisch) beleefd als vrucht van eigen inspanning, waarbij ik me natuurlijk van mijn tekorten bewust ben.

     

     

    Nederigheid is geboeid zijn door de schoon-heid, goedheid en grootheid van God, en een verlangen om bij Jezus te zijn in zijn lijden en in zijn heerlijkheid.

    Nederigheid komt neer op een kleineren van mezelf, dat steeds mijn aandacht richt op mijn eigen zwakheid en schamelheid.

     

     

    Volmaaktheid is leven met God – Hij in mij en ik in Hem.

    Volmaaktheid betekent dat er niets aan mankeert – geen fouten, geen gebreken, geen tekorten.

     

     

    Naastenliefde is de liefde van God die mijn hart vult tot die rand, tot overstromens toe, en die dan doorstroomt naar mijn naaste. Het is zijn liefde die door mij heen naar de anderen vloeit. Dat het zijn liefde is, blijkt uit het feit dat ze de minsten van mijn broeders en zusters insluit.

    Naastenliefde is het grootste gebod, gelijk aan het gebod om God te beminnen, en de norm volgens welke we tenslotte geoordeeld zullen worden. Het is mijn voornaamste opgave. Ik ben God dankbaar dat deze liefde groeit, maar ik ontdek nog altijd veel egoïsme in mij en het spijt me werkelijk dat ik sommige mensen nog steeds niet aanvaard zoals ze zijn.

     

     

    De Eucharistie heeft vele aspecten, die allemaal samenkomen in deze kern: “Doe dit

     tot mijn gedachtenis”.

    Eucharistie, dat is: Jezus. Met zijn Lichaam en zijn Bloed geeft Hij mij ook zijn Geest.

    Eucharistie is een maaltijd die een band veronderstelt tussen degenen die er aan deelnemen, en dan tevens die band versterkt. Door aan die maaltijd deel te nemen verplicht ik mezelf om me echt voor anderen in te zetten.

     

     

    Kort samengevat: het is Gods liefde voor mij zoals ik ben, die me heel en heilig maakt. De nadruk ligt op God, die ik wil dienen.

    Het is mijn liefde voor God die mij heel en heilig maakt. De nadruk ligt op mijzelf, op mijn dienst aan God.



    [1] 2 Kor 3,18

    Het° is ons, die met onverhuld gelaat de glorie van de Heer als in een spiegel aanschouwen°, gegeven om herschapen te worden tot een steeds heerlijker gelijkenis met Hem, door de Geest van de Heer.



    22-06-2009, 07:20 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Piet Van Breemen s.J. - Geloofsbenadering versus morele benadering

    Dit boek (Kostbaar in zijn ogen van Piet Van Breemen s.J.) gaat over het geloof zoals het ons door de woorden van de Schrift wordt doorgegeven. De inhoud van het geloof wordt omschreven in dit bijbelse zinnetje: “Wij geloven in de liefde die God voor ons heeft” (1 Joh 4,16). De nadruk op Gods liefde voor ons zoals we zijn, doortrekt ieder hoofdstuk.

    Aan het eind kan het nuttig zijn om een kort overzicht te geven van enige aspecten van deze kerngedachte. Dit overzichtje is enkel bedoeld als een schema dat de inhoud van het boek niet wil vervangen, maar juist veronderstelt. Zonder dat zou dit schema wel eens meer verwarring dan verheldering kunnen brengen.

    Omwille van de duidelijkheid stellen we de geloofsbenadering tegenover een meer morele of ethische benadering. De eerlijkheid gebiedt dan echter wel om tot voorzichtigheid te manen. De morele en de geloofsbenadering vormen namelijk geenszins een volledige tegenstelling en er is al evenmin een waterdichte scheiding tussen de twee. Integendeel, zij vloeien samen en zijn beiden onvervangbaar. De morele benadering heeft haar eigen rechtmatigheid, waarde en wijsheid. Dat het toch verantwoord is om de twee tegenover elkaar te stellen komt omdat er een levensgroot verschil bestaat tussen een levensstijl waarbij de nadruk valt op het geloof en een levenswijze die vooral de moraal beklemtoont.

    Het gevaar bestaat dat een christen te zeer opgaat in het ethische, zijn eigen gerechtigheid bewerkt en dan eigenlijk het belang van het geloof onderschat, misschien niet in theorie maar toch wel in de levenspraktijk. De ideale houding bestaat in een sterk, diep geloof, dat een gezond en krachtig moreel streven insluit en beheerst.

    Na deze waarschuwing is het schema hopelijk niet te grof.

     

     

    Geloofsbenadering

    Morele benadering

     

     

    De kostbaarste waarde is Gods liefde voor mij zoals ik ben en voor mijn naaste.

    Het belangrijkste is mijn liefde voor God en voor mijn naaste.

     

     

    Omdat God goed is, maakt Hij mij kostbaar in zijn ogen en dat doet mij dan weer proberen om goed te zijn. Door zijn liefde maakt Hij mij goed.

    Doordat ik probeer om goed te zijn, ben ik welgevallig in zijn ogen.

     

     

    God is de diepste Grond van mijn bestaan. Alleen wat ik aan Hem geef, is werkelijk van mij. Het dreigende gevaar ligt niet bij God, maar bij mij in zoverre ik God niet God laat zijn.

    God wordt gemakkelijk beschouwd als een bedreiging. Hij vraagt voortdurend offers van me. Hij is als een concurrent: wat er bij Hem bij komt, gaat er bij mij af.

     

     

    God is Iemand, die als de Allerbelangrijkste wordt beleefd.

    God als Persoon die liefheeft, staat wat aan de rand van de bestaanservaring.

     

     

    Geloof bestaat op de eerste plaats in een liefdesverhouding met God – Vader, Zoon en heilige Geest. Die persoonlijke relatie blijkt vruchtbaar in onze wijze van omgaan met mensen, situaties en dingen: aan de vruchten kent men de boom.

    Geloof is vooral een levensbeschouwing die voert tot toewijding, edelmoedigheid en inzet. Deze levensinstelling maakt mensen tot fijne, nobele mensen. Er is dikwijls meer aandacht voor de vruchten dan voor de boom.

     

     

    Zonde is: me niet door God laten beminnen, mezelf afschermen voor Zijn liefde – meestal door te veel op te gaan in dingen of mensen; proberen mijn geluk zelf te maken zonder het van God te ontvangen.

    Zonde is: een poging om op een ongeoorloofde manier een leegte in mijn leven op te vullen; een overtreding van wetten en voorschriften; een bewust tekort schieten in mijn plichten; een gebrek aan liefde voor God, waardoor God wellicht ook minder van mij houdt.

     

     

    Gewetensonderzoek is op de eerste plaats God danken voor concrete tekenen van Zijn zorg en trouw, en – tegen die achtergrond – berouw over mijn gebrek aan respons.

    Gewetensonderzoek is vooral een speuren naar mijn tekortkomingen en een onder-zoeken van mijn motieven, met een oefening van berouw over mijn falen en een voornemen om beter mijn best te doen.

     

     

    Het biechten vindt zijn hoogtepunt in de pure vreugde die de Vader vervult wanneer Hij mij weer opneemt na mijn afdwalingen; het betekent: delen in zijn vreugde en zo groeien in intimiteit met Hem.

    Het biechten is vooral gericht op mijn zonden die ik nauwgezet moet belijden en op mijn berouw over die zonden; er is dankbaarheid voor Gods vergeving, een opluchting.

     

     

    Het kruis wordt niet opgelegd door God, maar wordt juist veroorzaakt door ons verzet tegen God.

    Het kruis wordt door God opgelegd, zowel in Jezus’ bestaan als in mijn leven. Ik moet het geduldig aannemen uit zijn handen.

     

     

    Bidden betekent: me door God laten beminnen, a.h.w. zonnebaden in zijn liefde; Gods heerlijkheid beschouwen in Jezus en daardoor heel diep omgevormd worden (vgl. 2 Kor 3,18[1]); Christus beter leren kennen, beminnen en navolgen.

    Bidden is mediteren over het Woord van God en vragen om zijn genade en hulp; ik moet dat ook steeds op mijzelf betrekken, met het risico dat mijn aandacht, zich te veel op mezelf richt. Eigenlijk kan iedere vorm van bezinnend bezig zijn meditatie genoemd worden.

     

     

    Overgave is iets dat God in mij tot stand brengt; ik moet me door Hem laten trekken.

    Overgave wordt psychologisch (niet theologisch) beleefd als vrucht van eigen inspanning, waarbij ik me natuurlijk van mijn tekorten bewust ben.

     

     

    Nederigheid is geboeid zijn door de schoon-heid, goedheid en grootheid van God, en een verlangen om bij Jezus te zijn in zijn lijden en in zijn heerlijkheid.

    Nederigheid komt neer op een kleineren van mezelf, dat steeds mijn aandacht richt op mijn eigen zwakheid en schamelheid.

     

     

    Volmaaktheid is leven met God – Hij in mij en ik in Hem.

    Volmaaktheid betekent dat er niets aan mankeert – geen fouten, geen gebreken, geen tekorten.

     

     

    Naastenliefde is de liefde van God die mijn hart vult tot die rand, tot overstromens toe, en die dan doorstroomt naar mijn naaste. Het is zijn liefde die door mij heen naar de anderen vloeit. Dat het zijn liefde is, blijkt uit het feit dat ze de minsten van mijn broeders en zusters insluit.

    Naastenliefde is het grootste gebod, gelijk aan het gebod om God te beminnen, en de norm volgens welke we tenslotte geoordeeld zullen worden. Het is mijn voornaamste opgave. Ik ben God dankbaar dat deze liefde groeit, maar ik ontdek nog altijd veel egoïsme in mij en het spijt me werkelijk dat ik sommige mensen nog steeds niet aanvaard zoals ze zijn.

     

     

    De Eucharistie heeft vele aspecten, die allemaal samenkomen in deze kern: “Doe dit

     tot mijn gedachtenis”.

    Eucharistie, dat is: Jezus. Met zijn Lichaam en zijn Bloed geeft Hij mij ook zijn Geest.

    Eucharistie is een maaltijd die een band veronderstelt tussen degenen die er aan deelnemen, en dan tevens die band versterkt. Door aan die maaltijd deel te nemen verplicht ik mezelf om me echt voor anderen in te zetten.

     

     

    Kort samengevat: het is Gods liefde voor mij zoals ik ben, die me heel en heilig maakt. De nadruk ligt op God, die ik wil dienen.

    Het is mijn liefde voor God die mij heel en heilig maakt. De nadruk ligt op mijzelf, op mijn dienst aan God.



    [1] 2 Kor 3,18

    Het° is ons, die met onverhuld gelaat de glorie van de Heer als in een spiegel aanschouwen°, gegeven om herschapen te worden tot een steeds heerlijker gelijkenis met Hem, door de Geest van de Heer.



    22-06-2009, 07:20 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.P. Van Breemen - het ethisch en het geloofsstandpunt

    Dit boek (Kostbaar in zijn ogen van Piet Van Breemen s.J.) gaat over het geloof zoals het ons door de woorden van de Schrift wordt doorgegeven. De inhoud van het geloof wordt omschreven in dit bijbelse zinnetje: “Wij geloven in de liefde die God voor ons heeft” (1 Joh 4,16). De nadruk op Gods liefde voor ons zoals we zijn, doortrekt ieder hoofdstuk.

    Aan het eind kan het nuttig zijn om een kort overzicht te geven van enige aspecten van deze kerngedachte. Dit overzichtje is enkel bedoeld als een schema dat de inhoud van het boek niet wil vervangen, maar juist veronderstelt. Zonder dat zou dit schema wel eens meer verwarring dan verheldering kunnen brengen.

    Omwille van de duidelijkheid stellen we de geloofsbenadering tegenover een meer morele of ethische benadering. De eerlijkheid gebiedt dan echter wel om tot voorzichtigheid te manen. De morele en de geloofsbenadering vormen namelijk geenszins een volledige tegenstelling en er is al evenmin een waterdichte scheiding tussen de twee. Integendeel, zij vloeien samen en zijn beiden onvervangbaar. De morele benadering heeft haar eigen rechtmatigheid, waarde en wijsheid. Dat het toch verantwoord is om de twee tegenover elkaar te stellen komt omdat er een levensgroot verschil bestaat tussen een levensstijl waarbij de nadruk valt op het geloof en een levenswijze die vooral de moraal beklemtoont.

    Het gevaar bestaat dat een christen te zeer opgaat in het ethische, zijn eigen gerechtigheid bewerkt en dan eigenlijk het belang van het geloof onderschat, misschien niet in theorie maar toch wel in de levenspraktijk. De ideale houding bestaat in een sterk, diep geloof, dat een gezond en krachtig moreel streven insluit en beheerst.

    Na deze waarschuwing is het schema hopelijk niet te grof.

     

    Geloofsbenadering

    Morele benadering

     

     

    De kostbaarste waarde is Gods liefde voor mij zoals ik ben en voor mijn naaste.

    Het belangrijkste is mijn liefde voor God en voor mijn naaste.

     

     

    Omdat God goed is, maakt Hij mij kostbaar in zijn ogen en dat doet mij dan weer proberen om goed te zijn. Door zijn liefde maakt Hij mij goed.

    Doordat ik probeer om goed te zijn, ben ik welgevallig in zijn ogen.

     

     

    God is de diepste Grond van mijn bestaan. Alleen wat ik aan Hem geef, is werkelijk van mij. Het dreigende gevaar ligt niet bij God, maar bij mij in zoverre ik God niet God laat zijn.

    God wordt gemakkelijk beschouwd als een bedreiging. Hij vraagt voortdurend offers van me. Hij is als een concurrent: wat er bij Hem bij komt, gaat er bij mij af.

     

     

    God is Iemand, die als de Allerbelangrijkste wordt beleefd.

    God als Persoon die liefheeft, staat wat aan de rand van de bestaanservaring.

     

     

    Geloof bestaat op de eerste plaats in een liefdesverhouding met God – Vader, Zoon en heilige Geest. Die persoonlijke relatie blijkt vruchtbaar in onze wijze van omgaan met mensen, situaties en dingen: aan de vruchten kent men de boom.

    Geloof is vooral een levensbeschouwing die voert tot toewijding, edelmoedigheid en inzet. Deze levensinstelling maakt mensen tot fijne, nobele mensen. Er is dikwijls meer aandacht voor de vruchten dan voor de boom.

     

     

    Zonde is: me niet door God laten beminnen, mezelf afschermen voor Zijn liefde – meestal door te veel op te gaan in dingen of mensen; proberen mijn geluk zelf te maken zonder het van God te ontvangen.

    Zonde is: een poging om op een ongeoorloofde manier een leegte in mijn leven op te vullen; een overtreding van wetten en voorschriften; een bewust tekort schieten in mijn plichten; een gebrek aan liefde voor God, waardoor God wellicht ook minder van mij houdt.

     

     

    Gewetensonderzoek is op de eerste plaats God danken voor concrete tekenen van Zijn zorg en trouw, en – tegen die achtergrond – berouw over mijn gebrek aan respons.

    Gewetensonderzoek is vooral een speuren naar mijn tekortkomingen en een onder-zoeken van mijn motieven, met een oefening van berouw over mijn falen en een voornemen om beter mijn best te doen.

     

     

    Het biechten vindt zijn hoogtepunt in de pure vreugde die de Vader vervult wanneer Hij mij weer opneemt na mijn afdwalingen; het betekent: delen in zijn vreugde en zo groeien in intimiteit met Hem.

    Het biechten is vooral gericht op mijn zonden die ik nauwgezet moet belijden en op mijn berouw over die zonden; er is dankbaarheid voor Gods vergeving, een opluchting.

     

     

    Het kruis wordt niet opgelegd door God, maar wordt juist veroorzaakt door ons verzet tegen God.

    Het kruis wordt door God opgelegd, zowel in Jezus’ bestaan als in mijn leven. Ik moet het geduldig aannemen uit zijn handen.

     

     

    Bidden betekent: me door God laten beminnen, a.h.w. zonnebaden in zijn liefde; Gods heerlijkheid beschouwen in Jezus en daardoor heel diep omgevormd worden (vgl. 2 Kor 3,18[1]); Christus beter leren kennen, beminnen en navolgen.

    Bidden is mediteren over het Woord van God en vragen om zijn genade en hulp; ik moet dat ook steeds op mijzelf betrekken, met het risico dat mijn aandacht, zich te veel op mezelf richt. Eigenlijk kan iedere vorm van bezinnend bezig zijn meditatie genoemd worden.

     

     

    Overgave is iets dat God in mij tot stand brengt; ik moet me door Hem laten trekken.

    Overgave wordt psychologisch (niet theologisch) beleefd als vrucht van eigen inspanning, waarbij ik me natuurlijk van mijn tekorten bewust ben.

     

     

    Nederigheid is geboeid zijn door de schoon-heid, goedheid en grootheid van God, en een verlangen om bij Jezus te zijn in zijn lijden en in zijn heerlijkheid.

    Nederigheid komt neer op een kleineren van mezelf, dat steeds mijn aandacht richt op mijn eigen zwakheid en schamelheid.

     

     

    Volmaaktheid is leven met God – Hij in mij en ik in Hem.

    Volmaaktheid betekent dat er niets aan mankeert – geen fouten, geen gebreken, geen tekorten.

     

     

    Naastenliefde is de liefde van God die mijn hart vult tot die rand, tot overstromens toe, en die dan doorstroomt naar mijn naaste. Het is zijn liefde die door mij heen naar de anderen vloeit. Dat het zijn liefde is, blijkt uit het feit dat ze de minsten van mijn broeders en zusters insluit.

    Naastenliefde is het grootste gebod, gelijk aan het gebod om God te beminnen, en de norm volgens welke we tenslotte geoordeeld zullen worden. Het is mijn voornaamste opgave. Ik ben God dankbaar dat deze liefde groeit, maar ik ontdek nog altijd veel egoïsme in mij en het spijt me werkelijk dat ik sommige mensen nog steeds niet aanvaard zoals ze zijn.

     

     

    De Eucharistie heeft vele aspecten, die allemaal samenkomen in deze kern: “Doe dit

     tot mijn gedachtenis”.

    Eucharistie, dat is: Jezus. Met zijn Lichaam en zijn Bloed geeft Hij mij ook zijn Geest.

    Eucharistie is een maaltijd die een band veronderstelt tussen degenen die er aan deelnemen, en dan tevens die band versterkt. Door aan die maaltijd deel te nemen verplicht ik mezelf om me echt voor anderen in te zetten.

     

     

    Kort samengevat: het is Gods liefde voor mij zoals ik ben, die me heel en heilig maakt. De nadruk ligt op God, die ik wil dienen.

    Het is mijn liefde voor God die mij heel en heilig maakt. De nadruk ligt op mijzelf, op mijn dienst aan God.

     



    [1] 2 Kor 3,18

    Het° is ons, die met onverhuld gelaat de glorie van de Heer als in een spiegel aanschouwen°, gegeven om herschapen te worden tot een steeds heerlijker gelijkenis met Hem, door de Geest van de Heer.



    22-06-2009, 07:13 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ik geniet van het leven - kerkbezoek

    Geestelijk voedsel voor mijn job en mijn leven van elke dag zou me goed doen. Maar in de zondagsviering voel ik mij niet echt op mijn plaats. Ik heb de indruk dat daar alleen de kleinen en de armen, de moedelozen en zorgelijken welkom zijn. Ik heb succes in mijn leven en wil dat zo houden. Ik heb macht en invloed, en dat schenkt mij vreugde. Ik geniet van het leven. Maar in de kerk word ik meteen als zondaar, als zwakke mens begroet. Dat ben ik natuurlijk ook, maar dat is niet mijn eerste gevoel. Mijn welvaart en mijn vitaliteit, mijn macht en mijn succes zijn blijkbaar in de ogen van kerkmensen verdacht.

    Het verhaal van een man (Duitsland) 2001 uit Kerk en Leven 24-1-2001 Mark Van De Voorde een artikel over kerkbezoek.



    22-06-2009, 07:10 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geknakte riet

    42 1 Ziehier° mijn dienstknecht, die Ik ondersteun;

    mijn uitverkorene, die Ik met genoegen gadesla.

     Ik heb mijn geest° op hem gelegd,

    en hij maakt het recht° bekend aan de volken.

    2 Hij roept niet en schreeuwt niet,

    hij laat zijn stem niet horen op straat.

    3 Het geknakte riet zal hij niet breken

    en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit.

    Werkelijk, hij zal recht brengen.

    4 Hij zal niet zwak worden en niet worden geknakt,

    maar hij vestigt het recht op de aarde

    en de eilanden zullen naar zijn boodschap uitkijken.

     

    5 Zo° spreekt de HEER God,

    die de hemel geschapen en uitgespannen heeft

    en de aarde heeft gespreid met alles wat zij voortbrengt,

    die adem geeft aan de mensen die er wonen

    en levensgeest aan iedereen die er zijn weg gaat.

    6 Ik, de HEER, heb u geroepen om heil° te brengen,

    Ik neem u bij de hand,

    Ik vorm° u, en bestem u

    tot een verbond met het volk, tot een licht voor de naties;

    7 om blinde° ogen te ontsluiten,

    om gevangenen uit de kerker te bevrijden,

    degenen die in de duisternis van de gevangenis wonen.

    8 Ik° ben de HEER, dat is mijn naam,

    mijn glorie deel Ik met geen ander,

    Ik geef mijn roem niet aan godenbeelden.

    9 Wat vroeger gezegd is kwam uit

    en Ik kondig u nieuwe dingen aan,

    Ik laat ze u horen nog voordat ze ontkiemen.

     

    42,1-4. Het eerste van de zgn. liederen van de dienaar van de HEER (42,1-4; 49,1-6; 50,4-11; 52,13-53,12). Zie inleiding. Deze perikoop heeft betrekking op de profeet die door God met zijn zending wordt belast.

    1. mijn geest: Een profetische geest. recht: Betekent hier en elders de door God gewilde wereldorde, die Hij in de geschiedenis tot stand brengt tot heil van Israël.

    5. Deze perikoop is een roepingsorakel, gericht tot Kores, maar door een redacteur hier ingelast omdat het begrepen werd als een profetie over de dienaar van de HEER.

    6. heil: Letterlijk `gerechtigheid'. Gerechtigheid is een gezindheid waardoor een gemeenschap wordt opgebouwd die goed geordend en gelukkig is. Gods gerechtigheid hangt samen met het verbond waardoor Hij God van Israël is. In zijn trouw aan Israël brengt Hij, allereerst ten bate van zijn volk, een door Hem gewilde heilzame wereldorde tot stand. Het woord `gerechtigheid' staat dan ook vaak gelijk met `voorspoed, heil' e.d., zoals blijkt uit 46,13, waar het geflankeerd wordt door `redding', en uit 48,14, waar `vrede' de pendant is. Al naar de samenhang zal het woord dan ook vaak met `zege, heil' e.d. vertaald moeten worden, omdat ons woord `gerechtigheid' nu eenmaal niet dezelfde bijbetekenissen heeft. vorm: Hetzelfde werkwoord als dat waarmee de schepping van de mens wordt aangeduid in Gn 2,7.

    7. blinde ogen: Vgl. vers 16.

    8-9. Opnieuw het strikte monotheïsme, met een zinspeling op de macht tot voorspellen, zie de aant. bij 41,21-29.



    22-06-2009, 07:06 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terruwe A.A. - frustratieneurose - bevestiging

    Wat is nu “frustratieneurose”?

    Een onvolgroeid gevoelsleven, ondanks een normale lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling.

    Wat is de oorzaak van dit onvolgroeid gevoelsleven? Een kil en koud klimaat. Het niet kennen van warmte, tederheid, waardering, bevestiging.

    Welke zijn de gevolgen van die frustratieneurose? Men is helemaal gesloten in zichzelf: men kent de open bestaanswijze niet. Die open bestaanswijze dankt een mens aan de bejegening door anderen. Wanneer een dier geboren wordt, is het gebogen over zichzelf en blijft zo gedurende het ganse leven. Wanneer een mens geboren wordt, is hij gebogen over zichzelf, maar dankzij tederheid, de warmte, de liefde, de bevestiging voor en onmiddellijk na de geboorte, komt er een heel belangrijk ogenblik in het leven van dat kindje: de eerste glimlach. Die eerste glimlach toont aan dat de baby geraakt is in zijn gevoel, en dat er een antwoord komt vanuit die baby naar zijn ouders toe. Het is de eerste gevoelsuitwisseling. Het betekent dat dit het begin is van het rationeel door het leven kunnen gaan.

    Dankzij de open bestaanswijze is een menselijk wezen ook in staat om te genieten, te genieten van de dingen buiten zich om: de natuur, de cultuur, de medemens en God. Die dingen buiten ons worden “waarden” voor ons, als wij er door geraakt worden in ons gevoelsleven, en dat “geraakt worden” kan alleen gebeuren door een open bestaanswijze. Wie deze openheid niet kent, is niet in staat om genietend door het leven te gaan.

    Een frustratieneurotisch mens mist dan heel veel elementen om echt gelukkig te zijn. En dat niet alleen. Het kan gebeuren dat er agressiviteit uit voortkomt: depressiviteit, veelvuldig gebruik van alcohol, van drugs en van seks, en ten slotte suïcide.

    Wat kan nu die frustratieneurose voorkomen en in bepaalde gevallen ook genezen? De bevestiging.

    Wat is bevestiging?

    Bevestiging is een zijnskwalificatie die ons gegeven wordt door iemand anders. Iemand anders kwalificeert, beoordeelt ons “zijn”, ons “goed zijn”, onze goedheidskwaliteiten, onze zijnskwaliteiten.

    Ik sprak dus over zijnskwaliteiten en goedheidskwaliteiten. Wat wordt daarmee eigenlijk bedoeld? Ik wil dat duidelijk maken aan de hand van enkele voorbeelden. Zijnskwaliteiten en goedheidskwaliteiten zijn onder meer: geduld, trouw, sociale zin, creativiteit, barmhartigheid, deemoed, dankbaarheid, dienstbaarheid, vriendelijkheid, zachtmoedigheid, tederheid en zoveel andere meer. Wij moeten ons in ons gemoed laten raken door één of meer van deze zijnskwaliteiten en goedheidskwaliteiten bij iemand anders. Dit kan alleen gebeuren bij een open bestaanswijze in verband met onszelf en met de andere. Dan wordt het mogelijk dat ik in vermoeden of in een grondeloos vertrouwen iets aanvoel van een van die kwaliteiten bij de ander. Die andere mens wordt dan ook een waarde voor mij. Hij was een ding buiten mij, maar hij wordt een “waarde” voor mij, vanaf het moment dat die ander mij raakt.

    Vanzelfsprekend komt dan de tweede fase in de bevestiging: ik zal dan aan de andere duidelijk maken wat ik bij hem ervaren heb in vermoeden of in grondeloos vertrouwen. En ik kan dat doorgeven. Ik kan dan eenvoudig verwoorden wat ik gezien heb met de ogen van mijn hart op de verschillende manieren. Ik kan dat ook zeggen zonder woorden te gebruiken, eenvoudigweg door een gevoelscommunicatie. Ik kan ook woorden gebruiken om te zeggen wat ik ervaren heb. Ik kan tederheid gebruiken als communicatiemiddel. Tederheid is de kwaliteit van het aanwezig zijn. De tederheid kan gerealiseerd worden door het timbre van de stem, door de keuze van de woorden, door gebaren. En u voelt al aanstonds dat bevestiging te maken heeft met vriendschap, met liefde.

    Dan komt de volgende fase in de bevestiging: als iemand mij beschouwt als een goed in mezelf en een goed voor hem (voor haar), dan kan het niet anders of ik ga die ander op mijn beurt bevestigen. Ik ga die ander op mijn beurt zien als een goed in zichzelf, als een goed voor mij. En zo krijgen we de wederzijdse goedheidsonthulling. Wederzijdse goedheidsonthulling, het is de resultante van de bevestiging. Daardoor ontstaan relaties: vriendschapsrelaties, liefdesrelaties.

    En uiteindelijk is er nog één aspect te benaderen: iemand die bevestigd wordt, voelt zich gesterkt in zijn gevoel van zelfwaarde, van eigenwaarde. We moeten onszelf niet wijsmaken dat we goed zijn: iemand anders maakt het duidelijk en dat juist geeft ons een versterking van het gevoel van zelfwaarde, het gevoel van eigenwaarde, van de kern van het menselijk geluk. “De ander is mijn geluksdrager.” (A. Terruwe)

    Wanneer wij bevestigend samenleven, wanneer ons samenzijn gekenmerkt wordt door deze vorm van goedheidsonthulling en goedheidswaardering, dan is er geen plaats voor de frustratieneurose.

    Ik wil nog even stilstaan bij de mogelijkheid om vanuit de bevestigingsleer de frustratieneurotische mens tot een harmonisch iemand te brengen. Lichtere gevallen van frustratieneurose en een jeugdige leeftijd kunnen tamelijk gemakkelijk behandeld worden vanuit de bevestiging. Maar als het om zwaardere gevallen en mensen van jaren wordt het steeds moeilijker.

    Alleen diegenen die met een grenzeloze liefde naar iemand toegaan, zullen er uiteindelijk in slagen van een gesloten mens een open iemand te maken. Het is een enorme opgave bij iemand aan te kloppen die nooit opendoet, liefde te geven zonder liefde terug te krijgen. Dat volhouden gedurende jaren, is een opdracht, die alleen vervuld kan worden door iemand die gedreven wordt.

    Jij en ik – Tweemaandelijks tijdschrift – Jg 15 nr 3-4 – mei-juni-juli-augustus 1998

    Blz. 4-9

    Br. Adriaan Geilleit

    De frustratieneurose en de bevestigingsleer van Dr. A. Terruwe



    22-06-2009, 07:03 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vader Remi - Epifanie 2001 - 'Driekoningen'

    Mijn hele kindertijd werd, mag ik wel zeggen, verblijd door het bekijken van reproducties van schilderijen. Een absolute topper in mijn persoonlijke hitparade was de aanbidding van de Koningen van Hans Memlinc. Uren en uren heb ik daarnaar gekeken en ik sloot die periode af toen ik er, vijftien jaar oud, op school een spreekbeurt over hield. Vandaag wil ik daar ook een paar dingen over kwijt.

    Vooreerst dit: wij moeten ons bewust zijn dat zo’n schilderij altijd heel zwaar is aan symboliek. Ik haal dus een paar symbolen naar voor – precies in verband met het feest van vandaag: De Openbaring Gods in het Kind Jezus.

    Laat ons kijken naar de drie Koningen. Volgens een veelgebruikt procédé van toen stellen ze de drie leeftijdscategorieën voor: De jeugd, de volwassenheid, de ouderdom. En de wijze waarop deze zich -schematisch natuurlijk – gedragen en verhouden tegenover Gods Mysterie. Drie leeftijden. Drie mensentypes. Drie manieren van godsdienstigheid. Drie facetten ook waarop God zich naar de mens toekeert.

    De jeugd is de zwarte koning. Hij komt het toneel binnengestapt: lang, slank, kaarsrecht, en neemt ondertussen elegant en nonchalant zijn hoed af. Hij draagt een prachtig gewaar van goudbrokaat dat reikt tot even boven de knieën – waardoor zijn atletische benen te kijk komen te staan! Hij stapt binnen met een air van ‘hier ben ik – zie mij: ik sta op het punt God te veroveren want Hij zal zich onverwijld aan mij openbaren’. Zelfzeker! Hij kan God aan. Het Kind is eigenlijk geen partij voor hem. Hij torent er letterlijk bovenuit. Hij kijkt erop neer.

    Ge moet mij goed verstaan: ik wil niet spotten met deze houding. God is immers ook degene die ons uitdaagt. Die zegt: Kom, verover Mij. Wees hemelbestormer. Dan toon Ik mij aan U. Alleen: het is wel eenzijdig – en voorlopig, deze atletische, ascetische bestorming van God.

    Dan de tweede koning, de volwassenheid. Zijn haar wordt al wat dunner, hij heeft een gezicht zonder veel identiteit. Maar zijn kledij is des te opvallender. Dat is eigenlijk de kleurrijke aandachtstrekker van het hele toneel. Hij draagt een wijd gedrapeerd roodfluwelen gewaad, met daarop een witte hermelijnen schoudermantel. Hij doet een halfgemeende poging om een knie te buigen. Dat komt niet over als een daad van eerbetoon maar als een uitdrukkelijk zich poneren op dezelfde hoogte – op ooghoogte van Moeder en Kind. Hij is aan hen gewaagd. Hij heeft het gevat. Zijn systemen kloppen. Deze man is niet meer op zoek naar de Openbaring Gods maar heeft ze op zak! Jezus is zijn kameraad, zijn gezel, zijn vriend. Wat er te weten valt, weet hij ook.

    Ge moet mij weerom goed verstaan: ik wil ook nu niet spotten. God openbaart zich wel degelijk als levensgezel. Met wie ik sta: oog in goog. Met wie ik omga als met een vriend. Met wie ik spreek van man tot man. Alleen is ook dit eenzijdig en voorlopig, deze dogmatische insnoering van God.

    En dan hebben we koning nummer drie, de grijsaard. Zijn houding is allesbehalve koninklijk. Op handen en voeten ligt hij op de grond – kruipt hij over de grond. Hij heeft geen behoefte meer om zijn ego te etaleren. Met zijn rechterhand drukt hij onhandig zijn koninklijke hoed plat. Met zijn linker pakt hij onzeker de voetjes van het Kind om ze te kussen. Koning nummer één kijkt van bovenaf naar het Kind. Koning nummer twee kijkt op ooghoogte toe. Koning nummer drie zakt eronder. Hij onder-werpt zich. Het geheim van het Kind mag zijn mysterie bewaren. Wat hij doet is: voor het mysterie neervallen, ervoor kruipen, het vol emotie kussen.

    God openbaart zich hier als het hopeloos onvatbaar mysterie, op Wie ons doen en ons kennen geen vat hebben. God, verborgen achter de wolk van niet-weten.

    Drie koningen, drie houdingen tegenover God, drie wijzen waarop God zich openbaart. Hij daagt ons uit. Hij levert zich uit. Maar finaal ontsnapt Hij.

    Om te eindigen nog één symbolisch gegeven uit mijn schilderij van Memlinc. Het zegt eigenlijk hetzelfde, op een andere wijze. De ruimte waarbinnen het tafereel zich afspeelt is niet het stalletje van Bethlehem, uit onze westerse foklore, is ook geen grot, zoals op de Kerstikoon. Het is eigenlijk de ruïne van een kasteel.

    Wij allen, wij bouwen ons kasteel. Wij noemen dat ons Godsbeeld, ons mensbeeld, ons wereldbeeld, ons zelfbeeld. Het is fraai, het zit goed in elkaar. Zo menen wij toch. God krijgt er de Hem toekomende plaats, de mens, de wereld, alles krijgt er zijn geëigende plaats. Tot op het moment dat God eens echt begint zichzelf te zijn. Dan ontploft ons kasteel en wat overblijft is een ruïne. Brokstukken. Kortom: geen enkel theologisch systeem, geen enkele spirituele traditie, geen enkele kerkelijke of kerkse institutie blijft overeind. Ze spatten alle uit elkaar met een knal, wanneer God de voorlopigheid onderuithaalt. Wanneer Hij zich waarlijk laat gelden.

    We zijn er heel lang niet goed van. Verdwaasd neerzittend midden het puin van ons kasteel. Midden dat puin nu wordt een nieuwe God geboren. Kersvers leven. Als een baby. Laten wij Hem aanbidden.



    22-06-2009, 06:56 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bond zonder naam

    Bond zonder naam

    Welvaart kan je niet redden als je geestelijk ten onder gaat.

    Je bent niet gemaakt voor de industrie, voor de productie, de bankrekening en de supermarkt.
    Je bent gemaakt om ‘mens’ te zijn, gelukkig te worden, te leven in liefde en om mee te zorgen voor het geluk van je medemens.

    De weg naar binnen is de enige om te overleven.

    Zijn wij vrij?

    ‘Vrijheid’ behoort – aldus wetenschappelijk onderzoek – tot de waarden die het hoogst scoren in het Westen. Maar dat is voor velen een illusie. Want je moet mee. Vooruit. Stil staan is achteruit gaan. Ondertussen draaien mensen kapot in complexe systemen. Harde economische wetmatigheden ‘dwingen’ steeds sneller te produceren en steeds meer te consumeren, terwijl de reclamewereld zich vergrijpt aan de kennis van de menselijke psychologie om massaal mensen te verleiden en te misleiden.

    Wat zoekt de mens?

    Kijk om je heen: zijn mensen gelukkig? Zien ze er tevreden uit? Hebben ze wat ze zoeken? Is er vreugde in hun arbeid? Geluk in hun gezinsleven? Ze zijn gehaast. Ze hebben veel te doen en hebben weinig tijd.

    Time is money

    Mensen zijn ook bereid veel te doen. Het doel is geld verdienen. Zo veel mogelijk. Genoeg is te weinig en veel is niet genoeg. Het gaat om kopen en verkopen. Produceren en consumeren. Reclame voert de consumptie verder op. De productie volgt wel. Het milieu echter niet.

    En tijd? Tijd wordt schaars. Time is money. Hardnekkig gaat de mens door met jagen op dode dingen. Hij moet altijd verder. Hij staat onder druk. Meer dit en meer dat. En hoe meer hij heeft, hoe meer hij gaat rekenen, beleggen, beschermen, beveiligen en verzekeren.

    Angst voor de leegte

    Dan komt het moment dat de mens niet meer kan. Hij wil wel vooruit, maar het lukt niet meer. Hij voelt zich moe. Onbevredigd ook. Leeg. Iets knaagt in hem en hij weet niet goed wat. Iets schreeuwt en keert steeds weer terug.

    Het is dat gevoel van leegte. De mens is moe van zijn jacht op de materie. Moe van te leven aan de buitenkant. Diep van binnen is hij ‘het moe’.

    Mensen verlangen

    Mensen willen rust. Zoeken vrede. Het is genoeg. Velen kunnen niet meer. Kunnen ‘het’ niet meer aan. Willen wegkruipen. Velen over-leven elke dag.

    Aan de buitenkant is dat niet altijd goed zichtbaar. Ze zijn bakker, leidinggevend, geestelijke, poetsvrouw en werkeloos, rijk, gezond, ziek, gevangene, druggebruiker, moeder, kind, schoolgaand, …

    Luister alsjeblieft

    Vroeg of laat kloppen mensen aan. Ze zoeken … een luisterend oor. Iemand die ze kunnen vertrouwen. Ze vertellen en komen aarzelend op verhaal. Je hoort – als je lang genoeg luistert – telkens dezelfde vragen. Het zijn fundamentele vragen. Het is dan: gedaan met het masker; weg met alleen maar de buitenkant. Tranen verraden dan hoe diept het hart kan schreeuwen … als het eindelijk wenen mag!

    Vertrouwen

    Het gaat bij alle mensen om wat zij niet krijgen en koortsachtig zoeken: het is aandacht, respect, begrip, genegenheid en trouw. Kortom: een beetje vriendschap en iemand zijn.

    Het is de meest verborgen en tegelijk minst uitgesproken nood. Het is honger naar liefde en erkenning. En dat is geen cliché. Het is zo. Maar de omgeving hoort of ziet dat niet meer. De oren zijn dicht. De ogen zijn verblind. Het gevoel is verhard.

    Gekwetste mensen

    Het gevoel van veel mensen is gekwetst. Soms diep verwond. Het zoekt, maar vindt niet. Het verlangt, maar krijgt niet. En wat het niet heeft, kan het ook niet geven. Vluchten …is dan een (begrijpelijke) houding. Het tekort aan erkenning en liefde wordt gecompenseerd met doen en presteren, eten en drinken, kopen, zappen, … De mens blijft achter met een volle maag, maar een leeg gemoed. Want kopen helpt niet. Het zappen ook niet. En het drinken nog minder.

    Kan de mens dan anders? Is het mogelijk temidden het dal van verbittering, angst en ongeloof het roer om te gooien? Kan het werkelijk?

    Ze bestaan

    Niemand en niemand anders dan – jijzelf – is in staat voor reële verandering te zorgen. Maar je moet het niet alleen doen. Het kan best dat jij het niet weet en dat ik het niet weet, maar samen vinden we misschien wel een antwoord; een weg om er uit te geraken.

    Ze bestaan de mensen die willen luisteren en helpen. Ze bestaan in elk dorp en in iedere stad. Ze reiken je een hand. Geven je een oor. Ze bestaan!

    Opstaan!

    Wonderen gebeuren bij dageraad!

    De komende eeuw nodigt ons uit op te staan uit de onmacht.

    Elk voor zich en het recht van de sterkste haalt het niet langer. Het is samen overleven of ten onder gaan.

    De mens – jij en ik – heeft de toekomst in handen. Jij en niemand anders staat voor de uitdaging op te staan uit het doemdenken, vrij te worden en illusies achterwege te laten.

    Het is een avontuur, maar aan het eind wacht de ‘echte vrijheid’.



    22-06-2009, 06:52 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herman Verbeek - Zang van de monnik - Coming out

    Coming out

    de boom hij had

    nog nooit gebloeid als

    alle bomen in de boomgaard

    bloesemden in overvloed

    kon hij het niet zo goed

    de boom hoe veel

    had hij gezien hoe

    wit en rose zij rondom hem

    voorjaars stonden mooi te zijn

    en al dat deed hem pijn

    de boom hij had

    niet meer verwacht dat

    hem te bloeien werd gegeven

    dat zijn bloeien werd tot zaad

    het was toch wel te laat

    dit voorjaar toch

    is hem gekomen

    was het van het zien der bomen

    wit en rose werd zijn huid

    en zie de boom kwam uit

    Herman Verbeek – Zang van de monnik



    22-06-2009, 06:51 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Barbara - L'aigle noir

    Un beau jour, ou peut-être une nuit,
    Près d'un lac je m'étais endormie,
    Quand soudain, semblant crever le ciel,
    Et venant de nulle part,
    Surgit un aigle noir,

    Lentement, les ailes déployées,
    Lentement, je le vis tournoyer,
    Près de moi, dans un bruissement d'ailes,
    Comme tombé du ciel,
    L'oiseau vint se poser,

    Il avait les yeux couleur rubis,
    Et des plumes couleur de la nuit,
    A son front brillant de mille feux,
    L'oiseau roi couronné,
    Portait un diamant bleu,

    De son bec il a touché ma joue,
    Dans ma main il a glissé son cou,
    C'est alors que je l'ai reconnu,
    Surgissant du passé,
    Il m'était revenu,

    Dis l'oiseau, ô dis, emmène-moi,
    Retournons au pays d'autrefois,
    Comme avant, dans mes rêves d'enfant,
    Pour cueillir en tremblant,
    Des étoiles, des étoiles,

    Comme avant, dans mes rêves d'enfant,
    Comme avant, sur un nuage blanc,
    Comme avant, allumer le soleil,
    Etre faiseur de pluie,
    Et faire des merveilles,

    L'aigle noir dans un bruissement d'ailes,
    Prit son vol pour regagner le ciel,

    Quatre plumes couleur de la nuit
    Une larme ou peut-être un rubis
    J'avais froid, il ne me restait rien
    L'oiseau m'avait laissée
    Seule avec mon chagrin

    Un beau jour, ou peut-être une nuit,
    Près d'un lac, je m'étais endormie,
    Quand soudain, semblant crever le ciel,
    Et venant de nulle part,
    Surgit un aigle noir,

    Un beau jour, une nuit,
    Près d'un lac, endormie,
    Quand soudain,
    Il venait de nulle part,
    Il surgit, l'aigle noir...

    Barbara

    L'aigle noir

    Paroles et Musique: Barbara   1970

    Warner Chappell Music France

    autres interprètes: Patricia Kaas, Florent Pagny, Thierry Amiel (2003)



    22-06-2009, 06:46 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elie Wiesel - Alle rivieren stromen naar de zee 2

    (…)Van rabbi Mendel van Kotzk werd gezegd dat hij bleef zwijgen zelfs als hij sprak. Bestaat er een taal die een ander zwijgen inhoudt, een door het spreken gevormd en verdiept zwijgen?

    Maar toch. Spreken en zwijgen zijn mijn twee meest geliefde woorden. Ze zijn van toepassing op alle situaties, gelukkige en rampzalige. De zon gaat op? Maar toch zal hij weer ondergaan. Kondigt de nacht troosteloosheid aan? Maar toch zal ook die voorbijgaan, en nooit meer terugkomen. Van belang is dat we niet berusten. Niet zwelgen in een onvruchtbaar fatalisme. Koning Salomo, een grote pessimist, heeft het goed geformuleerd: ‘Dagen komen, dagen gaan; een geslacht gaat, een ander komt, en de aarde bestaat nog steeds; de zon gaat op, de zon gaat onder… wat geweest is zal zijn’ Zou ik de tijd dus stil moeten zetten? En de zon? Soms moet je dat proberen. ook als het voor niets is? Precies, soms rust op ons de taak te proberen omdat het voor niets is. Omdat de dood ons aan het eind van de weg te wachten staat, moeten we volledig leven. Omdat een gebeurtenis ons zinloos voorkomt, moeten we er een betekenis aan geven. Omdat de toekomst ons ontsnapt, moeten we die scheppen.

    Goed laten we die moraliserende conclusies aanderen overlaten, of aan later. (…)

    Uit Elie Wiesel ‘Alle rivieren stromen naar de zee’ blz. 30



    22-06-2009, 06:33 geschreven door Nao  
    21-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paulus - Galatenbrief 5,13-6,10 - Gij zijt tot vrijheid geroepen - Vruchten van de Geest

    Gij immers zijt tot vrijheid geroepen,

    broeders-en-zusters,

    alleen: maakt die vrijheid niet

    tot een vrijbrief voor het vlees,

    nee, weest elkaar juist dienstbaar

    door de liefde!

    Want heel de Wet is vervat in één woord,

    in dít: ‘liefhebben zul je je naaste

    als jezelf’ (Lev 19,18)

    Maar als ge elkaar bijt en aanvreet,

    kijk dan uit dat ge niet

    door elkaar wordt vernietigd!

    Ik zeg daarmee: wandelt

    gedreven door de Geest

    en volbrengt niet

    het verlangen van het vlees.

    Want wat het vlees verlangt

    gaat tegen de Geest in,

    en de Geest gaat tegen het vlees in,

    want die zijn elkaars tegengestelden,

    zodat ge niet doet

    wat ge wel wilt.

    Maar als ge u laat leiden door Geestkracht,

    dan staat ge niet meer onder een wet.

    Het is duidelijk

    wat allemaal de werken van het vlees zijn:

    ontucht, zedeloosheid, bandeloosheid

    beeldenverering, toverij, vijandschappen,

    twist, na-ijver, woede uitbarstingen,

    uitingen van zelfzucht,

    tweedrachten, partijschappen,

    aanvallen van afgunst, dronkenschappen,

    orgiën en dergelijke dingen, -

    waarvan ik u voorzeg

    _ zoals ik voorheen gezegd heb _

    dat zij die dergelijke dingen bedrijven

    het koninkrijk Gods niet zullen beërven!

    Maar de vrucht van de Geest is

    liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid,

    vriendelijkheid, goedheid, betrouwbaarheid,

    zachtmoedigheid, zelfbeheersing;

    tegen dergelijke dingen is geen wet.

    Maar wie van Christus Jezus zijn

    hebben het vlees

    met zijn hartstochten en verlangens

    gekruisigd.

    Als wij leven uit Geestkracht,

    moeten wij in Geestkracht

    het spoor houden;

    laten we geen zoekers van ijdele eer

    worden, die elkaar uitdagen,

    op elkaar afgunstig zijn!

    Broeders-en-zusters,

    zelfs als een mens meegesleurd wordt

    in een of andere misstap,

    moet gij die door de Geest geleid wordt

    zo iemand terechthelpen

    in een geest van zachtmoedigheid,

    ziende op uzelf,

    dat gij niet óók in de verzoeking komt!

    Verdraagt elkaars lastigheden;

    zó zult ge Christus’ wet vervullen.

    Want als iemand meent iets te zijn

    terwijl hij niets is,

    bedriegt hij zichzelf.

    Nee, laat ieder zijn eigen werk toetsen,

    en dán zal hij zijn roem

    vóór zichzelf houden

    en niet naar de ander …

    want ieder zal zijn eigen vrachtje dragen.

    Maar wie onderwezen wordt in het woord

    moet wie hem onderwijst laten delen

    in alle goede dingen.

    Dwaalt niet:

    God laat niet met zich spotten (…)

    want al wat een mens zaait

    dat zal hij ook oogsten;

    want wie zaait in de akker van

    zijn eigen vlees

    zal er verderf oogsten,

    maar wie zaait in de akker van de Geest

    zal van de Geest eeuwig leven oogsten;

    laten wij in goed-doen

    niet verslappen;

    te gelegenertijd immers

    zullen wij oogsten

    als we niet verflauwen.

    Laten we daarom dan zolang we tijd hebben

    goede werken doen aan allen,

    maar het meest aan

    de huisgenoten des geloofs.

    (…)

    Galaten 5,13 – 6,10



    21-06-2009, 09:41 geschreven door Nao  
    20-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Psalm 1 - Gelukkig de man ... 1

    אַשְֽׁרֵי־הָאִישׁ

    asher haish

    gelukkig de man

    Gelukkig (welvarend)

    is een groet, een felicitatie bijna.

    Iemand wordt welkom geheten in de kring. Hij wordt begroet om de weg die hij ging.

    ·         Hij wordt bevestigd in zijn gedrag: ‘Jij bent de goede weg gegaan”.

    ·         Tegelijk wordt in deze groet het perspectief op een goede toekomst geopend: “Je bent op de goede weg”.

    ·         Ten slotte: deze groet haalt iemand in de gemeenschap naar voeren. Hij gaat werken als een voorbeeld: “Dit is de weg die wij als gemeenschap moeten gaan”.

    Gelukkig (welvarend)

    roept de sfeer op van het gewone, alledaagse leen: thuis, op het land, in het dorp. Het leven met zijn bezigheden.

    Gelukkig (welvarend)

    is minder plechtig dan ‘gezegend’. De keuze voor het ‘profane’ woord ‘gelukkig’ (‘welvarend’) is geen toeval. Dat blijkt als we het begin van psalm 1 leggen naast de parallelle tekst uit Jeremiah:

    Gezegend de man die

    zich zekert in Wezer

    en wezen zal Wezer zijn zekerte

    en wezen zal hij als een boom

    gestekt aan water

    Jr 17, 7-8

    Uit Waaijman's bespreking van psalm 1.



    20-06-2009, 20:06 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Imre Kertész - Kadisj voor een niet geboren kind 1

    “Nee!” zei ik ogenblikkelijk en terstond, zonder aarzeling, bijna instinctief, want zo langzamerhand is het heel natuurlijk geworden dat onze instincten tegen onze instincten ingaan, dat niet onze instincten, maar onze ‘tegeninstincten’ functioneren, ja die instincten praktisch vervangen – ik maak een grapje, als dit althans grappig kan worden genoemd, ik bedoel: als de naakte, droevige werkelijkheid grappig kan worden genoemd.

    Het bovenstaande zei ik tegen de mij tegemoetkomende filosoof nadat we allebei stil waren blijven staan in het kwijnende en door een ziekte – misschien de tering – bijna hoorbaar hijgende beukenbos of -bosje of hoe het ook mag heten, ik geef toe dat ik geen greintje verstand van bomen heb, alleen sparren herken ik onmiddellijk, dankzij hun naalden, en platanen natuurlijk, want van die bomen houd ik; wat mij dierbaar is, herken ik, zelfs tegenwoordig nog, ondanks mijn tegeninstincten, altijd onmiddellijk, al is het niet de wurgende, de maag tot een vuist ballende, agressieve, elektriserende, bijna inspirerende herkenning die optreedt wanneer ik iets zie wat ik haat.

    Ik weet niet waarom bij mij altijd alles volkomen anders is dan bij andere mensen, en als ik het misschien toch weet, is het eenvoudiger om te doen alsof ik het niet weet.

    In principe zou een mens door zo’n gedragswijze heel wat verklaringen kunnen uitsparen, maar kennelijk kunnen w e ons niet onttrekken aan de verplichting om verklaringen af te leggen, we leggen immers voortdurend verklaringen af en rechtvaardigen ons gedrag steeds opnieuw, en zelfs het leven zelf, dat onverklaarbare geheel van fenomenen en gevoelens, eist verklaringen van ons, evenals onze omgeving dat doet en uiteindelijk ook wijzelf, en dat gaat net zo lang door totdat wij erin slagen om ons heen, ja ook onszelf, te vernietigen, dat wil zeggen dood te verklaren, expliceerde ik de filosoof met de mij tegen de borst stuitende maar onbedwingbare praatzucht die mi altijd bevangt wanneer ik niets te zeggen heb, een praatzucht die, naar ik vrees, aan dezelfde wortel ontspruit als mijn gewoonte om in restaurants, taxi’s en bij het omkopen van ambtelijke en halfambtelijke personen vorstelijke fooien uit te delen, zoals ook mijn overdreven, aan zelfverloochening grenzende beleefdheid een loot van die wortel is; het lijkt wel alsof ik onophoudelijk om mijn leven smeek, om het leven dat ik thans leid – Here God!

    Ik liep te wandelen door het bos – een nogal weidse benaming voor het groepje armtierige eikenbomen waar ik tussendoor liep -, in de frisse lucht – een lucht die overigens nogal bedorven rook -, om me wat te laten uitwaaien, laat ik het zo maar zeggen, zo klinkt het het beste als men de betekenis van de woorden niet te nauw neemt, want neemt men die wel nauw, dan is dit natuurlijk klinkklare onzin, ik hoefde immers helemaal niet ‘uitgewaaid’ te worden, integendeel, ik ben heel gevoelig voor tocht; op de plaats die ik bedoel bracht ik – als zo dikwijls – mijn vakantie door, een korte vakantie (ik ga niet in op de betekenisnuances vn het woord ‘kort’) in een Hongaars middelgebergte, in een huis – laten we het een vakatnietehuis noemen, hoewel ik evengoed van een werkplaats zou kunnen spreken (ik werk immers onafgebroken, en niet alleen omdat het leven mij daartoe dwingt: als ik niet zou werken, leefde ik, en als ik leefde, weet ik niet waartoe ik mij gedwongen zou voelen, het is maar goed dat ik dat niet weet, hoewel mijn cellen en mijn ingewanden het ongetwijfeld wel weten, daarom werk ik ook onafgebroken; zolang ik werk kan ik blijven voortbestaan, als ik niet werkte, zou ik vermoedelijk niet kunnen voortbestaan, daarom neem ik mijn werk serieus, ik moet het wel serieus nemen omdat er zo’n nauw verband bestaat tussen mijn werk en mijn voortbestaan, dat staat vast).

    Ik logeerde dus in een vakantietehuis, in een tehuis waar ik af en toe een poosje mag wonen en dan in het illustere gezelschap verkeer van soortgelijke intellectuelen als ikzelf, van mensen waarop ik lijk en die ik dus niet kan ontwijken, want hoe stil ik me ook in mijn kamer terugtrek (ik verraad het geheim van mijn schuilplaats hoogstens door het ingetogen geratel van mijn schrijfmachine) en hoe zachtjes ik ook door de gangen sluip, een mens moet weleens eten en als ik eet, verkeer ik in het meedogenloze gezelschap van mijn disgenoten; bovendien moet men zich ook weleens vertreden; tijdens een van die wandelingen kwam de filosoof dr. Obláth me tegemoet, midden in het bos, in al zijn grofstoffelijkheid, in het geheel niet harmoniërend met de omgeving; hij droeg een pet met bruine en beige ruiten  en een wijde jas met raglanmouwen; dr. Obláths ogen zijn smal en groenblauw en zijn grote, weke gezicht lijkt op een goed doorgekneed en langdurig gerezen stuk deeg; hij heeft een heel alledaags, fatsoenlijk beroep, namelijk het beoefenen van de filosofie, wat hij desgewenst kan aantonen met zijn persoonsbewijs; dr. Obláth is filosoof, zoals ook Immanuel Kant, Baruch Spinoza en Heraclitus van Ephese filosofen zijn geweest en zoals ik schrijver en literair vertaler ben; ik maak mezelf echter niet nog belachelijker dan ik al ben door nu een aantal beroemde schrijversnamen op te sommen, namen van mensen die nog echte schrijvers en (soms ook) echte vertalers waren, want ik ben al belachelijk genoeg door dit beroep, hoewel het feit dat ik ook vertaler ben een schijn van objectiviteit aan mijn bezigheden verleent en die bezigheiden op de uitoefening van een officieel beroep doet lijken (zodat ze acceptabel zijn voor bepaalde lieden, voornamelijk autoriteiten, en ook voor mezelf trouwens, zij het om geheel andere redenen).

    “Nee!” schreeuwde en huilde iets in me, ogenblikkelijk en terstond, toen mijn vrouw (…)

    Imre Kertész – Kaddisj voor een niet geboren kind – Van Gennep Amsterdam - blz. 7-9.



    20-06-2009, 13:04 geschreven door Nao  
    18-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Omtrent Nagy 4

    De meerwaarde van het contextueel denken voor het welzijnswerk

    Kris Janssens & Marleen Heylen

    Het contextueel gedachtegoed van Ivan Boszormenyi-Nagy wint op een onmiskenbare manier meer en meer terrein in het welzijnswerk. Dit is helemaal niet zo verwonderlijk als we zien dat welzijnswerkers dagelijks heel concreet en heel acuut te maken krijgen met vragen rond verbindingen en breuken in familiale banden en met steeds terugkerende problematieken over de generaties heen. Deze hulpverleners vragen een kader en een visie die hen aangrijpingspunten bieden om zich steeds opnieuw in te zetten temidden van een schijnbare uitzichtloosheid. Maar ook andere hulpverleners kampen meer en meer met gelijkaardige ervaringen en de belangstelling vanuit andere sectoren neemt gestaag toe: OCMW's, mutualiteiten, allerlei vormen van (semi-)residentiële opvang van gehandicapten, psychiatrie, sociale diensten in de gezondheidszorg en allerhande overheidsdiensten, palliatieve eenheden, buurtwerk, diverse afdelingen van het algemeen welzijnswerk, justitie, vlucht- en opvanghuizen, thuislozenzorg, enzovoort. Al deze hulpverleners zoeken naar antwoorden op de vragen waarmee ze dagelijks geconfronteerd worden. In de contextuele visie vinden zij een belangrijke respons en de nodige ankerpunten om in de complexiteit van het werkterrein constructief te blijven handelen. En dit is niet zo vreemd als we volgend fragment lezen uit het boek ‘Grondbeginselen van de contextuele benadering’ (blz. 19-20):

    Sinds 1958 heeft de contextuele benadering een organisch ontwikkelingsproces doorgemaakt. De aanzet was de maatschappelijke achtergrond van overbelaste, geïsoleerde en verbroken kerngezinnen. Contextuele therapie is een verhandeling die zich in een rechtstreeks antwoord heeft gericht op de maatschappelijke, politieke en economische werkelijkheid. Deze visie op het gezin is het meest directe antwoord op het nieuws in de dagbladen en sociaaldemografische statistieken. De omstandigheden waaronder het gezin als sociale institutie tracht te overleven, zijn voor iedereen zichtbaar. Echtscheidings­statistieken geven weer dat gezinnen proberen voort te bestaan in het vacuüm dat ontstond, toen de verbinding tussen levensvatbare relaties en intergenerationele geworteldheid werd verbroken en de ethische implicaties van die verbinding verloren gingen. In deze sociale context werden ethische dynamieken als familiale loyaliteit en andere imperatieven die voortkomen uit gemeenschappelijke wortels, hevig op de proef gesteld. In onze huidige sociale context is het gezin nog meer verbrokkeld, en steeds minder vrouwen met kinderen zijn in staat zichzelf boven de armoedegrens te houden. Ethische kwesties, zowel binnen als buiten de familie en tussen familie en de samenleving, zijn nog nooit zo nijpend geweest. Door aan deze bezorgdheden voorrang te geven, neemt de contextuele therapie afstand van het accentueren van abstracte hypothesen zoals ‘structurele’ afwijkingen of ‘rigide communicatieregels’. De belangrijkste lasten van het hedendaags kerngezin zijn complex, maar men kan ze niet eenvoudigweg reduceren tot sequenties van interacties die zich voordoen in het kerngezin of zelfs de grootfamilie.

    De contextuele visie is dus vanuit zijn ontstaan in de eerste plaats gericht op het terrein van het maatschappelijk en sociaal welzijn van mensen, net het terrein waarin de eerstelijnswerker het meest actief is. Zij hebben reeds decennia lang ervaren waar het in de contextuele visie om draait en dit in heel concrete situaties. De verklaring waarom een in aanvang therapeutisch kader zo vlot en gemakkelijk aangrijpingspunten vindt in de dagelijkse praktijk van het welzijnswerk is daarmee gevonden. Dit gegeven daagt ons uit om stil te staan bij de vragen en de opdrachten die leven in de welzijnswereld en bij de antwoorden die men hierop kan formuleren vanuit de contextuele visie.

    We willen tonen hoe we vanuit het theoretisch kader van de contextuele therapie een methode ontwikkelden die een verruimende bijdrage levert aan de inhoud van het welzijnswerk. De toepasbaarheid ervan strekt zich uit over de diverse werkvormen en opdrachten die het welzijnswerk rijk is en richt zich dus naar de ruime groep hulpverleners die deze sector bevolken. We benoemen de hulpvrager meestal als ‘cliënt’ omdat dit voor ons als ‘auteurs’ de meest geëigende benaming is, niet omdat we ons willen beperken tot bepaalde werkterreinen. Als lezer kan je dit ook begrijpen als ‘gast’, ‘bewoner’, ‘patiënt’, ‘resident’, enzovoort.

    Het ligt niet in onze bedoeling om uitvoerig stil te staan bij de theorie van het contextueel denken. Hiervoor verwijzen we naar de reeds bestaande literatuur. Wel willen we aantonen hoe je met een aantal begrippen concreet kan werken in de dagelijkse realiteit van het welzijnswerk. We laten zien hoe dit kader een houvast en leidraad is voor de hulpverlener en hoe deze methode een belangrijke bijdrage levert aan het hulpverleningsproces

    We overlopen achtereenvolgens de meest in het oog springende winstpunten voor de dagdagelijkse praktijk van het welzijnswerk en lichten dit toe.

    1. De meerwaarde voor de hulpvrager en voor het hulpverleningsproces.

    1.1. Een kapstok met vier haken.

    Het kijken naar de menselijke relaties vanuit de vier dimensies levert een overzichtelijk en bruikbaar kader aan de welzijnswerker waardoor het inzicht in de vaak complexe dynamiek verhoogt. Denk maar aan de veelheid van vragen waarmee een OCMW-werker dagelijks te maken krijgt of bij de verwikkelingen rond een uithuisplaatsing van jongeren of personen met een handicap. Of kijk naar alle ambulante en residentiële voorzieningen waarvan de werkterreinen liggen in de complexiteit van gezinnen in een echtscheidingssituatie, nieuw-samengestelde gezinnen, intra-familiaal misbruik en geweld, opvoedkundige thema’s in gezinnen met opgroeiende kinderen, enzovoort.

    De meeste contextuele literatuur vertrekt vanuit de indeling in de vier dimensies, omdat dit meteen duidelijk maakt hoe het contextueel gedachtegoed zich verhoudt tot de andere invalshoeken en denkkaders. De welzijnswerker kan hierin ontdekken dat veel van de eerder gebruikte methoden en hulpverleningshoudingen waardevol en noodzakelijk blijven. Meer nog, ze worden in hun mogelijkheden en krachten erkend door ze in de juiste dimensie te plaatsen. Vermits we beloofden geen uitgebreide theorieën uit te werken, zullen we ons hier beperken tot een korte maar noodzakelijke toelichting om de winstpunten van het kader van de vier dimensies voor het welzijnswerk te verduidelijken.

    In de eerste dimensie worden alle feitelijke gegevens die zich in het leven van de mens hebben voorgedaan - en zich momenteel nog voordoen - op een rij gezet. Een bijzonder instrument hiervoor is het genogram. Eén van de doelstellingen van het opmaken ervan is gericht op het in kaart brengen van al dit feitenmateriaal op een zo volledig mogelijke wijze en over de generaties heen. Een groot deel van het maatschappelijk werk situeert zich op de eerste dimensie omdat veel vragen op een eerstelijnsdienst zeer concrete onderwerpen hebben. Maar men mag in de geboden hulpverlening niet uit het oog verliezen dat er ook nog een tweede, derde en vierde dimensie bestaat.

    Om dit te verduidelijken geef ik een dagelijks voorbeeld: een cliënt meldt zich aan met financiële problemen.

    De vaststelling van de grootte van de schulden, wie de schuldeisers zijn, hoeveel reeds werd afgelost, hoe groot het gezinsinkomen is en hoeveel mensen hiervan moeten leven, welke andere bestaanmiddelen er zijn, enzovoort, situeert zich duidelijk op de eerste dimensie.

    De tweede dimensie beslaat het terrein van de psychologie. Concreet gaat het hier over angsten, wensen, gevoelens, dromen, fantasieën, egosterkte, verwachtingen, geheugen, leerprocessen, enzovoort. Talrijke psychologische theorieën vinden hier hun inbreng.

    In ons voorbeeld kan het gaan over de angsten en de onzekerheden waarmee de cliënt worstelt. Benoemen hoezeer de schulden drukken op deze cliënt, hoe zijn schuldgevoelens tegenover zijn gezinsleden hem doen wakker liggen, hoeveel woede, verdriet en schaamte hiermee gepaard gaan, enzovoort, is onderwerp van de tweede dimensie.

    De interacties vullen de derde dimensie in. Hiertoe behoren de invalshoeken vanuit de systeem- en communicatietheorieën. Begrippen als systeem, machtsstructuren, coalities, homeostase, zondebokmechanismen, communicatiepatronen, enzovoort zijn hier aan de orde.

    Zo kan in het voorbeeld blijken dat in het gezin nauwelijks gesproken wordt over de schuldenlast, of omgekeerd: dat dit nog het enige gespreksonderwerp is in de relatie. Het gezinsevenwicht kan grondig verstoord zijn en het nemen van financiële beslissingen kan een machtskwestie worden tussen de partners. Het kan ook dat iemand als (on-)schuldige voor de moeilijkheden wordt aanzien door de overige gezinsleden. Betekenisvol is ook de positie waarin de hulpvrager staat tegenover de hulpverlener en diens organisatie.

    De vierde overkoepelende dimensie is de eigenlijke contextuele dimensie die de relationele ethiek omvat. Nagy omschrijft ‘relationele ethiek’ als het leggen van 'een betrouwbare basis voor het omgaan met elkaar, waardoor het vertrouwen, de veiligheid en de solidariteit tussen mensen vergroot'. Het kan hierbij gaan over het vragen om en erkenning geven aan de zorg van anderen en dit op basis van rechtvaardigheid.

    Zo kunnen we in het gezin van deze cliënt nagaan hoe elk gezinslid (ook het kleine kind) zijn bijdrage levert aan de oplossing van het financiële probleem en of dit een rechtvaardige bijdrage is die rekening houdt met zijn krachten en mogelijkheden. Er wordt gezien wie door zijn investeringen verdienste verwerft en of dit erkend wordt door de anderen. Er kan ook stilgestaan worden bij de vraag hoe het is als loyale volwassen dochter of zoon tegenover de eigen ouders om in financiële problemen verzeild te raken en hoe ermee wordt omgegaan binnen de respectievelijke gezinnen van herkomst. Het intergenerationele verhaal over financiële kwesties en over schuldenlasten is een belangrijk element in de hulp aan deze cliënt.

    Een benadering die zich beperkt tot de feiten van de eerste dimensie laat dus een heleboel andere kansen en mogelijkheden onbenut om de werkelijke draagwijdte van problemen bespreekbaar te maken. Plaats geven aan de overige dimensies kan het welzijn van de cliënt op fundamentelere basis bevorderen en kan zo het ontstaan van verdere problemen voorkomen.

    Elk van de eerste drie dimensies heeft invloed op de relationele ethiek (vierde dimensie) en is niet los te koppelen van de andere dimensies. Daardoor is ook de éne dimensie niet belangrijker dan de andere en dient elk ervan evenwaardige aandacht te krijgen van welzijnswerker. Om het met een metafoor te zeggen: een kapstok waar alles aan één haak opgehangen wordt, valt om. Een evenwichtige verdeling over de vier haken behoudt de stabiliteit.

    De ordening in de vier dimensies schept ook duidelijkheid in de complexe ‘neven’-verschijnselen van een probleemstelling. We zetten ‘neven’ tussen aanhalingstekens omdat ze vaak zo bekeken worden, maar vanuit de vier dimensies hun evenwaardig belang hebben in het geheel. Dikwijls raken zij juist de kern van het gezinsprobleem en van de verstoorde relaties met de omgeving. Een gebrek aan aandacht hiervoor kan ook een efficiënte hulpverlening in de weg staan. Om nog even naar ons voorbeeld terug te keren:

    Hoe kan je adequaat omgaan met de woede- en schaamte-uitingen van de cliënt die worden afgereageerd op bureau van de hulpverlener, als je geen oog hebt voor de tweede dimensie? Hoe kan je bij een huisbezoek de onverschillige reactie van de partner begrijpen als je de derde dimensie links laat liggen? Hoe kan je de plotselinge gedragsproblemen van de puber in dit gezin kaderen als jij en de omgeving niet opmerken hoe hij ongezien mee de zorgen van het gezin draagt?

    1.2. Een kamer vol mensen

    Eigen aan de houding van de contextuele hulpverlener is de meerzijdige partijdigheid waarbij hij vanuit alle betrokkenen, ook vanuit diegenen die niet aanwezig zijn of zelfs (nog) niet (meer) in leven zijn, naar de situatie kijkt. De woon- en de spreekkamer zit voor de hulpverlener altijd ‘vol mensen’, ook al is er in feite slechts één persoon aanwezig. Door beurtelings de verdiensten en de rekeningen van elke partij te bekijken komen we tot de houding van de meerzijdige partijdigheid.

    De aanzet tot deze houding zit vaak 'ingebakken' bij veel welzijnswerkers omdat zij door de eigenheid van de werkvormen waarin zij actief zijn, automatisch rekening houden met de omgeving van de hulpvrager bijvoorbeeld bij huisbezoeken, bij bezoekmomenten in de residentiële voorziening, bij administratieve formaliteiten waarbij gegevens van overige familieleden gevraagd worden, enzovoort. De contextuele visie en zijn meerzijdige partijdigheid biedt de mogelijkheid hiermee bewuster en directer om te gaan, waardoor de factor van de toevallige af- of aanwezig­heid verdwijnt. Deze houding is soms moeilijk te realiseren maar heeft zijn bijzondere waarde in het welzijnswerk, omdat we van hieruit zorg dragen voor alle betrokkenen van de relationele werkelijkheid van de cliënt. Bovendien verhoogt deze houding het vertrouwen van de cliënt in de hulpverlener. Tijdens een bezoek aan België illustreerde Nagy deze meerzijdige partijdigheid met de opvallende uitspraak: “I’m not a parent-beater” waarmee hij zich distantieert van de tendens om ouders (en dan bij voorkeur de moeders) als ‘schuldigen’ aan te wijzen. Dit druist namelijk regelrecht in tegen de principes van de meerzijdige partijdigheid.

    Vanuit de zekerheid van de cliënt dat de hulpverlener door deze meerzijdige partijdigheid de rechtvaardige belangen van de omgeving van de cliënt blijft zien, wordt de cliënt ook niet deloyaal door het verhaal vanuit zijn standpunt te brengen. Onlangs werd dit ons op een vrij extreme manier duidelijk gemaakt tijdens een gesprek met een cliënte. Als incestslachtoffer verwoordde zij dat het haar geruststelde dat we ook met daders van seksueel geweld werken. Vanuit de zekerheid die zij heeft dat we vanuit onze werkervaring ook nog kunnen blijven zien dat deze man meer is dan alleen een incestpleger, kan zij haar verhaal vrij verwoorden. Ze moet in onze gesprekken haar vader - zoals ze tegenover de buitenwereld gewoonlijk wel moet doen - niet in bescherming nemen. Haar loyaliteit blijft intact.

    1.3. Met vereende krachten

    Kenmerkend voor het welzijnswerk is de focus op netwerkondersteuning. Een contextuele welzijnswerker verruimt dit netwerk met de aanwezige en noodzakelijke hulpverleningsinstanties. Tijdens het opmaken van het genogram en het ecogram worden meteen ook alle potentiële hulpbronnen in kaart gebracht. Een ingangspoort hiertoe is de mogelijkheid die veel welzijnswerkers hebben om de cliënt in zijn eigen vertrouwde omgeving te zien, bijvoorbeeld tijdens het huisbezoek of tijdens de gesprekken in de kamer van de resident. De foto’s aan de muur, de aanwezigheid van huisdieren en de plaats die zij innemen, brieven die geschreven werden of het bezoek dat geweest is, de woonomgeving, de aan- of afwezigheid van huisgenoten, zijn belangrijke bronnen om de relaties van de cliënt te helpen in beeld brengen. Door deze te exploreren op hun beschikbaarheid, hun betrouwbaarheid en door de afbakening van de verschillende terreinen waarin ondersteuning nodig is, legt de hulpverlener meteen ook de basis voor de uitbouw van een ondersteunend geheel. Deze bronnen liggen veelal in de persoonlijke leefomgeving van de cliënt maar vinden we daarnaast ook in de bestaande hulpverlenings­instanties. Voor het mobiliseren van deze krachten doen we een duidelijk appèl op de cliënt om hierin op een gepaste manier zelf actie te ondernemen. Zo verwachten we van hem dat hij zelf mee zoekt wat hij nodig heeft en welke persoon of dienst hem daarin het best kan ondersteunen. Indien mogelijk spreekt hij hiertoe zelf de mensen en de diensten aan met zijn concrete vragen. Een contextueel geïnspireerd welzijnswerker ontwikkelt hiervoor een bijzondere aandacht en werkt op deze manier ontvoogdend met de cliënt: zijn zelfwaardegevoel en zijn autonomie zullen hierdoor vergroten.

    Door bewust en actief te werken met de zorgomgeving van de hulpvrager wordt elke omgever erkend voor zijn inbreng en zijn betekenis. De hulpverlener zou deze erkenning kunnen geven, maar ze wint aan kracht en effect indien de hulpverlener de cliënt ertoe kan bewegen om zelf deze erkenning te formuleren naar de diegene die investeert in zorg voor hem. Het maakt een hemelsbreed verschil voor een achttienjarige zoon die mee de zorg opneemt voor zijn terminaal zieke moeder dat hij van haar hoort hoezeer ze zijn inzet waardeert dan wanneer de maatschappelijk werker dit doet. De wederkerigheid in de balans van geven en ontvangen tussen de moeder en de zoon neemt hiermee in belangrijke mate toe.

    1.4. Oude wijn in nieuwe vaten: voorkomen blijft nog altijd beter dan genezen.

    Eén van de basisopdrachten van het welzijnswerk omvat preventie. Hulpverleners trachten hierop een antwoord te formuleren met een probleembenadering op structureel niveau. Het doel hiervan is te anticiperen op de voortzetting of de herhaling van probleemscheppende handelingen. Een belangrijk onderdeel van deze taak wordt vanuit de contextuele visie ingevuld via de zorg die gedragen wordt voor de belangen van de toekomstige generaties. Elke generatie heeft tot opdracht om de erfenis aan gedragingen, opvattingen en attitudes die van generatie op generatie worden overgedragen, kritisch te evalueren op hun bijdrage voor de toekomst. De uitspraak 'het beter willen doen dan mijn ouders' of 'mijn kinderen doe ik niet aan wat mijn ouders mij hebben aangedaan' klinkt elke welzijnswerker al te bekend in de oren. Deze wens voor de volgende generatie en de wil om zelf daadwerkelijk de destructieve elementen om te buigen in plaats van ze onder vorm van 'traditie' verder te zetten, zijn de aangrijpingpunten waarop de hulpverlener verder kan verkennen: wat wil je bereiken, hoe wil je dit doen, wat heb je daarvoor nodig, wie kan je daarbij helpen, welke inspanningen hebben jij of anderen hiertoe reeds geleverd, wie heeft gezien wat je al hebt geïnvesteerd, heb jij al opgemerkt dat anderen ook een bijdrage hebben gedaan, wat hindert je om deze verandering te bereiken, enzovoort.

    Hoe vaak de wens tot doorbreking van de oude 'familiegewoonten' ook geuit wordt, daarnaast volgt dikwijls de onmacht omdat de overgeërfde patronen niet zo eenvoudig te doorbreken zijn omwille van roulerende rekeningen of van loyaliteiten. Sommige destructieve overervingen kunnen doorbroken worden op eigen kracht, soms is de hulp en de ondersteuning van een hulpverlener die hier oog voor heeft noodzakelijk, soms is een doorverwijzing naar een therapeut aangewezen of blijkt residentiële hulp nodig.

    Telkens iemand erin slaagt om te investeren in de toekomst, voorkomt men dat problemen in dezelfde vorm telkens opnieuw opduiken in een volgende generatie: soms wordt de ernst ervan verminderd, soms slaagt men erin om de herhaling van de problemen te voorkomen.

    1.5. De kracht van het woord

    De taal is voor de welzijnswerker de belangrijkste bijdrage van het contextueel begrippenkader om te benoemen wat zich op relationeel ethisch niveau voordoet. De hulpverlener werkt voortdurend met de inhoud van de vierde dimensie zonder deze misschien als dusdanig te herkennen, laat staan ze zo te benoemen. Hulpverleners hebben steeds zelf hun weg moeten vinden in allerlei dynamieken die ze over zich heen krijgen op het werkterrein. Deze contextuele taal creëert dus niets nieuws maar benoemt de vanzelfsprekendheden die ze in het welzijnswerk tegenkomen. We ondervinden dit telkens wanneer we de begrippen toelichten aan cursisten en geïnteresseerde collega's uit de welzijnswereld. Zij wéten waarover het gaat en de herkenning vanuit het werkterrein is groot. We benoemen dus niets nieuws voor de welzijnswerker.

    Wat een naam krijgt bestaat en wordt gezien. Het risico is groot dat we aan fundamentele aspecten van de cliënt voorbijgaan zolang we geen woorden geven aan wat zich op dit niveau afspeelt. De taal biedt erkenning voor wat eerder subtiel en weinig tastbaar aanwezig is maar wat onmiskenbaar een wezenlijke rol speelt in relaties. Als wij als welzijnswerkers geen taal hebben om te benoemen wat we zien afspelen tussen grootouders, ouders en kinderen, zullen we er niet zo bewust mee omgaan en zullen we waarschijnlijk voorbij gaan aan de werkzame krachten die hierin schuilen. Door het schijnbaar ongrijpbare te benoemen stappen we uit de ijle sfeer en wordt de inhoud zichtbaar en herkenbaar in de concrete handelingen en gedragingen van de cliënt en zijn omgevers.

    1.6. Een deksel op vele potjes.

    Soms horen we de bedenking dat de contextuele visie en de vierde dimensie in het bijzonder toch wel heel ingewikkelde materie is, waardoor de vraag rijst of deze hulpverleningsvorm wel geschikt is voor multi-problemgezinnen, kansarmen, kinderen, zwakbegaafden, enzovoort. Onze mening is dat deze doelgroepen meer dan in gelijk welke andere methode bijzonder gebaat zijn bij een contextuele benadering.

    Allereerst stellen we vast dat de contextuele taal voor de welzijnswerker zoveel herkenning biedt aan wat zich binnen de hulpverlening afspeelt op niveau van de vierde dimensie en dat dit effect ook doorloopt naar de hulpvrager. Onze ervaring met het uiteenlopend contextueel werken op eerstelijnsdiensten leert ons dat cliënten de inhoud van de contextuele begrippen zeer snel begrijpen en herkennen zonder daarvoor enige scholing nodig te hebben. De contextuele visie voert geen dialoog over het hoofd van de hulpvrager, maar benoemt wel heel tastbaar en concreet de dingen in zijn leven. Het is een misverstand te denken dat je over een zekere dosis intelligentie en kennis moet beschikken om beter te begrijpen waar het in de relationele ethiek om gaat. Soms ervaren eerstelijnshulpverleners net het tegendeel. Mentaal zwakkeren, mensen die een vrij marginaal leven leiden, analfabeten, (jonge) kinderen, enzovoort, staan direct en onmiddellijk in contact met hun eigen relationele ethiek, zonder afleiding door allerlei theoretische bedenkingen en rationele overwegingen. De interventies van de contextuele hulpverlener geven hen heel tastbaar feedback over hun eigen leven en biedt hen aanzetten tot actie in heel concrete handelingen.

    Op de tweede plaats gaat er in de contextuele hulpverlening niet over om mensen te beoordelen in termen van 'slecht en goed', of van 'waar of onwaar'. We willen hierbij een fragment citeren uit het boek "Grondbeginselen van de contextuele benadering" van Nagy (blz. 12-13):

    Door te werken met de balans van geven en ontvangen tussen mensen wordt het minder belangrijk na te gaan wat de waarheid is van wat mensen onderling tegen elkaar zeggen. De cliënten wegen ieder voor zich af wat belangrijk is en wat 'waar' is. Het is trouwens niet aan de hulpverlener vast te stellen wat wel of niet waar is in de relatie tussen mensen. In het domein van de relationele ethiek gaat het om de ethiek van rechtvaardigheid, billijkheid en betrouwbaarheid: hoe men in een relatie billijk ten opzichte van de ander kan zijn. (.........) Het wegen van de billijkheid gebeurt altijd tussen de mensen die met elkaar een relatie hebben. Alleen zij kunnen uiteindelijk door middel van dialoog, het verduidelijken van wat ieders geven en ontvangen inhoudt, bepalen of de relatie billijk is. De hulpverlener kan hierbij behulpzaam zijn door het stellen van vragen over de betrouwbaarheid, over ieders inbreng en hulpvragen, over de gerechtigde aanspraken en verplichtingen. Dan werkt men aan de relationeel-ethische component van de relatie.

    Met dit uitgangspunt voorkomt de hulpverlener dat cliënten zich beoordeeld voelen in hun relatiepatronen, die kunnen afwijken van wat de maatschappelijke regels voorschrijven. Zij ervaren dit als een respect voor de eigen relationele ethiek, waardoor zij sneller bereid zullen zijn om de vragen die de contextuele hulpverlener stelt ernstig af te wegen in hun leefwereld. De relationele ethiek richt zich immers op het uniek menselijk proces van het verwerven van een eerlijke en rechtvaardige balans van geven en ontvangen tussen de mensen. Tenslotte zijn zij het zelf die deze balansen in hun eigen relaties moeten evalueren. Vanuit dergelijke opstelling van de hulpverlener kan elke cliënt zich erkend weten in een contextuele benadering, ongeacht het mens- en wereldbeeld van de betrokkenen.

    Op de derde plaats staan we stil bij de opmerking dat deze hulpverlening enkel geschikt zou zijn voor langdurige begeleidingen. Uiteraard liggen de mogelijkheden bij kortdurende begeleidingen anders, maar ze zijn daarom niet minder belangrijk. Een hulpverlener die vanuit een 'contextuele bril' naar mensen kijkt zal sowieso andere dingen opmerken en in vraag stellen. Denk maar even terug aan het voorbeeld dat we eerder gaven rond de aanmelding van een persoon met financiële problemen. Bij dit soort aanmeldingen beperkt veel hulpverlening zich tot de eerste dimensie. De kennis van de andere dimensies doet de hulpverlener specifieke vragen stellen en kenmerkende signalen opvangen waaraan hij anders zou voorbijgaan. Door deze benadering erkennen we mensen ook in de andere aspecten van hun probleem. Kunnen we omwille van de beperktheid van onze opdracht de begeleiding niet verder opnemen, dan is het altijd zinvol om vanuit een verkenning over de vier dimensies, een gerichte doorverwijzing te doen naar andere diensten, hulpverleners en therapeuten. Het maakt voor de cliënt een groot verschil om een hulpverlener te treffen die voorbij de eerste aanmeldingsfeiten kijkt. Een enkele opmerking, een vraag, een erkenning, kan voor de cliënt een bijzondere betekenis krijgen en kan gevolgen hebben waar we als hulpverlener niet altijd zicht op hebben. In het algemeen welzijnswerk krijgen we regelmatig cliënten over de vloer die rechtstreeks door een OCMW-werker worden doorverwezen, maar ook mensen die zich door een gesprek met de maatschappelijk werker zo aan het denken zijn gebracht dat zij zelf de stap zetten om de totaliteit van hun problemen op te nemen in een langere begeleiding. Nog minder zichtbaar maar even belangrijk zijn die cliënten die na enkele zinvolle contacten met de OCMW-werker, op eigen krachten een aantal belangrijke positieve veranderingen in hun situatie kunnen doorvoeren.

    2. De meerwaarde voor de hulpverlener.

    De zorg voor de welzijnswerker zelf wordt in de contextuele zienswijze op een nadrukkelijke wijze opgenomen en manifesteert zich op drie terreinen. Allereerst wordt hij erkend in de beschikbare ruimte van zijn opdracht en er wordt rekening gehouden met zijn noden en vragen. Daarnaast wordt een positieve ingesteldheid gecreëerd door zich niet uitsluitend te richten op de problemen en hun negatieve invloeden. Ten derde wordt de afbakening van de mogelijkheden van de welzijnswerker als een basisgegeven erkend en worden de hulpverleningsdoelen hierop afgesteld.

    2.1. Epistemologie of pragmatiek?

    De gemotiveerde welzijnswerker heeft op het terrein vaak nood aan inventieve ideeën en creatieve invalshoeken om het hoofd te bieden op wat op hen afkomt in het werkterrein. Studiedagen worden bezocht, opleidingen worden gevolgd en (leesbare) boeken worden er soms op nageslagen. De gemiddelde welzijnswerker heeft echter niet de ruimte om zich bezig te houden met het doorgronden en uitdiepen van op papier mooi-ogende theorieën. De vraag naar snel toepasbare methodes en handelingen klinkt nadrukkelijk door. Welzijnswerkers zijn immers de mensen die het belangrijk vinden 'niet teveel te blijven denken maar te handelen ', omdat ze ervaren dat dit op het werkterrein het meest beantwoordt aan de nood van de cliënten. Vandaar dat zij een zeer kritische keuze moeten maken om in de beperkte voorziene tijd vernieuwende informatie te vergaren. Vanuit al deze elementen heeft de eerstelijnswerker een pragmatische ingesteldheid verworven ten aanzien van het aangeboden materiaal en stellen zij zich telkens de vraag: "Wat kan ik daar nu concreet mee doen?"

    Ook Nagy meent dat de opdracht voor de hulpverlener er niet in bestaat om "filosofische vragen van epistemologische aard te beantwoorden". Het doel van de hulpverlening is volgens hem dan ook niet alleen "het verbeteren van communicatie, het begrijpen van onbewuste behoeften­configuraties of drijfveren, het corrigeren van verkeerde cognities, of het oplossen van concrete problemen"", maar hoofdzakelijk "mensen in staat te stellen een bevredigend constructief leven met anderen te leiden en hun nakomelingen toe te staan hetzelfde te ervaren, met het oog op de overleving van het nageslacht."

    Het is dan ook een geruststellende gedachte dat het niet noodzakelijk is om veel en zware theoretische bagage te verwerven om contextueel geïnspireerd te kunnen werken binnen het welzijnswerk. De hulpverlener zal er ook niet toe genoodzaakt zijn om alle gekende en vertrouwde kaders af te schrijven om dan in de chaos van het nieuwe te belanden zonder een basis om op terug te vallen. Meer nog: zoals we reeds eerder aanhaalden wordt de plaats van de oude vertrouwde werkwijzen geherwaardeerd omwille van hun specifieke en noodzakelijke bijdrage aan een kwaliteitsvolle hulpverlening. De grootste veranderingen zullen zich manifesteren via de andere bril waarmee we naar situaties kijken en met de daaraan verbonden methodes die we in dit boek aanreiken.

    2.2. Problematiek of dynamiek?

    In de dagelijkse praktijk van het welzijnswerk geeft men zelden aandacht aan de nog aanwezige constructieve elementen in een moeilijk functionerend geheel en focust men vaak exclusief op de problemen die zich tonen. In tegenstelling tot veel andere benaderingen plaatsen we in de contextuele visie ook de positieve krachten in de schijnwerpers. Ook de kleine en schijnbaar onbelangrijke bijdragen die op zorg en verbinding wijzen, krijgen onder onze bijzondere aandacht.

    Dit is belangrijk in de vaak complexe problematieken die zich op de eerste lijn aandienen. Denk maar bijvoorbeeld aan de aanmelding van een multiproblemgezin. De veelheid van problemen die zich tegelijkertijd voordoen is soms onoverzichtelijk en de uitgeputte hulpverleners lopen kris kras doorheen het verhaal van dit gezin. Door af te stappen van een eenzijdige visie op de kluwen van problemen, heeft men de ruimte om eens te kijken naar wat nog wél goed loopt in dit gezin. Dit is eerder afwijkend van de klassieke benadering, maar het werpt een heel ander licht op de zaak. Van hieruit krijgt de hulpverlener zicht op wat anders over het hoofd gezien wordt: de ondanks alles oprechte bekommernis en zorg van de ouders voor hun kinderen, het feit dat de ouders in hun moeilijke situatie toch iets blijven betekenen voor elkaar, de solidariteit die onder de kinderen heerst, de oudste zoon die de maaltijden bereidt, de buurvrouw die af en toe een handje toesteek, de bekommernis van de grootouder die soms wat geld toestopt, de leerkracht die de kinderen een warm hart toedraagt, de huisarts die mee een oogje in het zeil houdt, enzovoort. Uit al deze hulpbronnen kunnen we belangrijke ondersteuning filteren en coördineren.

    Deze constructieve houding ten aanzien van de cliënt en zijn omgeving heeft ongetwijfeld zijn weerslag op de hulpverleningsrelatie waardoor we de problemen kunnen aanpakken, maar heeft ook een bijkomend effect op de hulpverlener zelf. Door zijn aandacht op de zinvolle verbindingen te richten, krijgt hij meteen ook zicht op de mogelijkheden die in en rond dit systeem aanwezig blijken. Het is voor hem steunend en helpend om te ontdekken dat, in een op het eerste zich hopeloze situatie, toch mogelijke hulpbronnen te ontdekken zijn die een actieve ondersteuning en hulp kunnen betekenen. De hulpverlener staat niet langer alleen voor een moeilijke en onbegonnen opdracht, maar kan de potentiële hulp binnen het cliëntsysteem activeren en coördineren. De gedeelde verantwoordelijkheid legt niet alle gewicht op de schouders van de hulpverlener en de gevreesde uitputtingsslag wordt vermeden.

    2.3. Toverij of nederigheid?

    De welzijnswerker is bijzonder gebaat bij het hanteren van een minimumprogramma. In de meeste handelingsplannen stelt men verre en moeilijk te bereiken doelen voorop. Hoe hoger men de lat legt, hoe groter de kans om te falen. Grote doelstellingen die onbereikbaar blijven hebben een ontmoedigend effect en doen het geloof in verandering teniet. Dit werkt zo voor de cliënt, maar heeft een boemerangeffect op de hulpverlener. Regelmatig terugkerende teleurstellingen op het werkterrein veroorzaken burn-out of kweken op zijn minst ontmoedigde hulpverleners die uiteindelijk verbitterd andere werkterreinen kiezen.

    Om ons betoog kracht bij te zetten maken we hierbij gebruik van het beeld dat Bram Vermeulen gebruikt in zijn lied 'De steen':

    Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.

    Het water gaat er anders dan voorheen.

    De stroom van een rivier hou je niet tegen.

    Het water vindt altijd een weg omheen.

    Uiteindelijk gaat dit over de opdracht van de hulpverlening: het verleggen van 'kleine steentjes' waardoor we kleine veranderingen brengen die op het eerste gezicht nauwelijks merkbaar, maar toch onmiskenbaar aanwezig zijn. Een ganse 'stroom' kan je als hulpverlener niet veranderen en houd je niet tegen. Het is niet zinvol grootse veranderingen tot doel te stellen die geen rekening houden met de eigen relationele ethische 'stroom' van cliënten waarin zij zelf bepalen wat rechtvaardig en billijk is in hun betekenisvolle relaties. Uiteindelijk is het niet de hulpverlener die verantwoordelijk is voor wat de cliënt bereikt. Zijn bescheiden opdracht bestaat erin een katalysator te zijn van bestaande krachten en mogelijkheden. De 'kleine steentjes' zijn de kleine realiseerbare doelstellingen die we vooropstellen. Door hieraan te werken bekomen we dat gestagneerde relaties en situaties opnieuw in beweging komen. In aanvang zijn deze wijzigingen vaak zeer gering, maar door de erkenning voor de geleverde inspanningen en door de aandacht voor de kleine veranderingen verhoogt de motivatie voor alle betrokkenen en bekomen we een cumulatief effect in de beweging. Hierdoor bereiken we vaak verdere doelen die we aanvankelijk niet vooropstelden en die we dus eigenlijk ook niet verwachtten, maar die zowel voor de cliënt als voor de hulpverlener tevredenheid leveren.

    De welzijnswerker die de evolutie van de cliënt bemerkt, voelt zich een competente hulpverlener en wordt gemotiveerd om de kwaliteit van zijn hulpverleningsinterventies nog verder te ontwikkelen en te verbeteren. De burn-out blijft op een afstand....

    http://users.skynet.be/kern/conteart.html



    18-06-2009, 12:45 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Omtrent Nagy 3

    Familiebanden zijn sterk.

    Toegevoegd door Saskia Beugel op 06-02-2009 om 00:22

    In het boek De liefdesladder toont Else-Marie van den Eerenbeemt, familietherapeute, de kracht en kwetsbaarheid van familierelaties en de invloed van opeenvolgende generaties op iemands leven.

    Yoga en meditatie waren het begin op mijn pad van spiritualiteit en persoonlijke groei. Heerlijk, ik voelde me fit en vrolijk maar onderhuids was ik toch van alles aan het bezweren.. Patronen, angsten en depressies bleven. En.. boeken lezen, heel veel boeken lezen en workshops en cursussen volgen. Twee jaar lang. Iedere dag yoga, diverse keren naar India (waar ik me direct thuis voelde, waar het leven toch 'vrijer' voelt), retreats volgen, een sjamaan bezocht en later Vipassana. Bij iedere retreat (Yoga, Vipassana) voelde ik wel na een paar dagen pijn, diepe pijn en kwam het in delen omhoog en daarna voelde ik me vrijer maar nog niet helemaal bevrijd.

    Ik wist dan ook niet dat dit stuk zou komen.. gosh what a rollercoaster.. de zoektocht naar waar je patronen geworteld zijn, je jeugd en de rol in je familie... Naar het schijnt het belangrijkste stuk van persoonlijke en spirituele groei: geen workshops meer, maar de weg naar binnen (wel Vipassana), werken aan de relatie met jezelf, en de relatie met je ouders, je familie, je roots, je familieleden en met het kind van toen.

    Niet de rol van het kind wat moet geven aan de ouders uit dankbaarheid om hun tekorten te verzachten en angsten te bezweren. Maar een relatie waarin liefde onvoorwaardelijk heen en weer stroomt en belangen erkend en gerespecteerd worden. Het gaat om openheid, eerlijkheid, respect voor gevoelens en kwetsbaarheden, geen familiegeheimen meer maar liefde, onvoorwaardelijke liefde. En geen onderdrukking van de waarheid en gevoelens, verdraaiing, verfraaiing, geen manipulatie, aantrekken, afstoten, afwezigheid van kwetsbaarheid, maskers en slopende emotionele en psychologische chantage meer. Het lijkt me zo heerlijk als dat vrij kan stromen.

    Volgens Kareem (DJ van Rishis) is dit een hele subtiele energetische lijn waar veel mensen in blijven zitten en die niet iedereen doorknipt. Als je t niet doet blijf je het doorgeven aan je kinderen en blijf je zelf tegen je problemen en je shit aanlopen en vastzitten daarin, dan ben je niet vrij. Als je t wel doet is het een loodzwaar proces maar wel bevrijdend (en ook voor je patronen want al die mensjes met die eigenschappen zoals boven komen gewoon op je pad en blijven ook komen zolang als je dit niet doorknipt). Niet door knippen om te breken maar om te groeien, niet alleen zelf maar ook je familie, je familie relaties. Dit soort processen worden in de psycho-spirituele wereld vaak schoonmaken van oud familie karma, de familiedemonen genoemd.  

    Ik ga het opeens zien. Niet dat het anders had gekund, niet dat mijn ouders niet gedaan hebben wat ze konden. Die zijn ook weer op een bepaalde manier grootgebracht. Maar ik zag het niet eens. Wat er ten grondslag ligt aan alle patronen waar ik tegenaan liep, mijn prestatiedrang en mijn angsten, grenzen die ik niet kon aangeven, niet kunnen aarden, altijd chaotisch, vergeetachtig, geen nee kunnen zeggen, niet het stuur in hand kunnen nemen. Alles moest snel, druk, alleen maar aan het wegvliegen was omdat ik niet kon AARDEN, omdat ik mijn grenzen niet kon aangeven. En het ergst ik kon niet voelen.. niet voelen..althans niet in verbinding pas later... wel een soort van oergevoel maar niet de verbinding maken met mijn hoofd en handelen...waardoor je je gebruikt gaat voelen.. als een puppet on the strings..

    Ik was bang. En nu zie ik het, ik heb alles gevoeld en ik kan niet alleen zien waar het vandaan komt bij de wortels maar ik kan nu ook beter zien wat er bij andere mensen speelt.

    Loodzwaar dat wel, loodzwaar vind ik het gevoel van afgesneden te zijn, dag en nacht, dromen, angsten. En ik mis mijn neefje (lieve Boeddha) waar ik zo'n enorm sterke band mee voel, die in al mijn dromen aanwezig is en die het voelt dat weet ik, die mij ziet en ik hem. Spirituele mensen zeggen je bent familiekarma aan het schoonmaken. Als ik pyschologen er op na-lees komt het op hetzelfde neer.

    Maar het gevoel dat je liefde en verbinding wil maar dat je afgewezen word, dat je niet echt begrepen word. Anderen zien het maar je familie niet, dus ik ben aan het losscheuren maar dat is lijden. Dat je in je eigen familie niet word begrepen en ook niet de verbinding voelt en liefde.. als het erop aankomt. En Byron Katie zal zeggen is dat echt waar? Nee ik geloof dat ze van me houden en andersom ook maar ik voel de verbinding niet, niet op een moment dat je het het meest nodig hebt... Ik voel dat het voorwaardelijk is en dat er toch chantage, hardheid, afwijzing en verdraaiing is.

    Omdat ze ook niet weten en mij niet meer begrijpen maar het voelt hard, koud met een laagje saus van lieve woordjes erover heen. Zo zei Coen van der Kroon die as zondag komt spreken bij Rishis 1,5 jaar geleden op den retreat tegen mij. De grootste spirituele groei is de relatie met je ouders, je familieleden, het voelen van je autonomie, losmaken van patronen en uit de kind rol in die relatie komen.

    Via Leonie kreeg ik de tip om de boeken van Else Marie van de Eerenbeemt te lezen. Nuchter en begrijpelijk geschreven en vergelijkbaar met de familie opstellingen van de sjamanen:

    Ze gebruikt als beeld de ladder. De staanders representeren de verworvenheden en nalatenschappen -het erfgoed- van vorige generaties van waar uit de persoon zijn ontwerp voor de toekomst bouwt. De sporten van de ladder stellen de nieuwe betekenisvolle relaties voor, levenspartners en vrienden. Dat wat meegegeven is, is van invloed op nieuwe relaties, maar ook op eigen kinderen. Als kinderen tot in hun volwassenheid wrok blijven koesteren tegen hun ouders, werkt dat door in de relatie met hun eigen kinderen. Ze zijn zo bezig met het vereffenen van de rekening met hun ouders, dat ze niet zien dat hun eigen kinderen liefde willen geven en ontvangen. Zo komen zij bij hun kinderen in het krijt te staan. Tot in het derde en vierde geslacht of langer kan deze roulerende rekening worden doorgegeven. De manier van werken met gezinnen waarin oog is voor het doorbreken van patronen over verschillende generaties wordt contextuele hulpverlening genoemd.

    De Hongaars-Amerikaanse psychiater en therapeut Ivan Boszormenyi-Nagy, geïnspireerd door Martin Buber, is de grondlegger hiervan. Nagy stelt dat de relationele werkelijkheid van een persoon vier dimensies omvat. Hij heeft oog voor de dimensie van de feiten, zoals erfelijkheid, lichamelijke eigenschappen en gebeurtenissen in het leven van de persoon (echtscheiding, adoptie, invaliditeit, werkloosheid, armoede, oorlog). De tweede dimensie is die van de psychologie. Daar gaat het om de behoeften, gevoelens, gedachten, fantasieën en motivaties als ook de persoonlijkheidseigenschappen en afweermechanismen van een persoon. Vervolgens onderscheidt hij de dimensie van de interacties: de patronen van waarneembaar gedrag en communicatie tussen personen (gezinsstructuren, zondebokmechanismen, coalitievorming). Tot zover zegt Nagy belangwekkende, maar geen opzienbarende dingen. De vierde dimensie die hij onderscheidt, peilt een niveau dieper. Hij noemt deze de dimensie van de relationele ethiek. De kern hiervan is of een relatie als rechtvaardig wordt ervaren. Met andere woorden of er een relationeel evenwicht is tussen het geven en ontvangen van gepaste zorg aan elkaar. Dit ligt subtiel en gaat veel verder dan de juiste verdeling van de corveetaken over de familieleden. Het toelaten dat iemand voor je zorgt of je helpt kan een vorm van geven zijn. Een kind, dat door vage lichamelijke klachten of gedragsproblemen als bliksemafleider fungeert in het gezin en daardoor voorkomt dat relationele spanningen tussen ouders boven tafel komen, geeft op zijn manier veel aan het gezin. Hij houdt namelijk zijn ouders bij elkaar. Het is helend als hier erkenning voor komt.

    Het in acht nemen van ieders belangen, waardoor betrouwbare relaties kunnen ontstaan, is van fundamentele betekenis. Er hoeft dan geen tegenstelling te zijn tussen het zoeken van winst voor jezelf en rekening houden met andermans belang. Als je elkaar immers kunt vertrouwen mag je ook aanspraak maken op iemands zorg. Deze wederzijdse beïnvloeding van familieleden duurt een leven lang, omdat de band tussen ouders en kinderen onverbreekbaar is: nooit houdt men op de moeder of vader van dat kind te zijn en nooit houdt men op de zoon of dochter van die ouders te zijn. Loyaliteit is dus geen gevoel, maar een zijnsgegeven. Verbreken, vermijden of ontkennen van die loyaliteit – hoe begrijpelijk ook als de relatie onrechtvaardig is – maakt onvrij. Een volwassen kind is pas echt vrij als hij het bestaan van familiebanden en beïnvloeding onderkent en daar een eigen passend antwoord op heeft. Dat antwoord is niet het negeren van eigen emoties of het zich zonder overtuiging voegen in het spoor van de ouders. Van den Eerenbeemt zet haar kaarten op begrip voor de ouders. Als je begrijpt wat je ouders hebben gekregen hebben van hun ouders en waarin ze tekort kwamen, als je hun context in ogenschouw neemt, werkt begrip en toenadering bevrijdend. Ze gebruikt hiervoor de term verzoening in de zin van een soort hertaxatie van de ouder die tekortschoot. Deze verzoening omvat niet noodzakelijkerwijs vergeving. Ik vraag mij af of verzoening zonder vergeving de helende kracht kan hebben die Van den Eerenbeemt eraan toekent. Wel geloof ik dat wrok en kramp er inzichtelijk en hanteerbaar door kunnen worden.

    Ik heb eerder publicaties gelezen op het gebied van de contextuele therapie. Het gedachtegoed spreekt me aan. De publicaties doorgaans minder. Een aantal publicaties is dusdanig theoretisch dat de concrete vertaalslag naar het hulpverlenend handelen lastig is. Dit boekje zit in het andere uiterste. Het is toegankelijk geschreven, doorspekt met voorbeelden en onderbouwd met onderzoeksresultaten uit de Libelle. Deze kracht is tegelijkertijd de zwakte van het boek. Het theoretische fundament licht soms op, maar houdt een gefragmenteerd karakter. Ter illustratie van Nagy´s denkbeelden had ik liever een paar uitgewerkte familieverhalen gelezen in plaats van de talloze korte voorbeelden. Het sterk anekdotische karakter gekoppeld aan de weinig systematische bespreking van het theoretische fundament bemoeilijken reflectie op de eigen plek in de familie. En daar lijkt me dit boekje vooral voor bedoeld. Niet voor hulpverleners, maar voor iedereen die stil wil staan bij zijn plek in de familie, familiegeheimen en partnerkeuze. De liefdesladder geeft een eerste aanzet om hierover na te denken. Het boekje past dus prima op de zelfhulpplank van de boekwinkel. En op die plank staat het zelfs heel mooi tussen al die andere boekjes over de allerindividueelste zelfontplooiing. Want hoewel ik de diepgang mis in dit boekje, Van den Eerenbeemt geeft echt een ander geluid.

    Bron http://www.wapenveldonline.nl/viewArt.php?art=514



    18-06-2009, 12:22 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bradshaw - Het (gekwetste) kind 2

    Hoe zag Bradshaw Het Gekwetste Kind?

    Bradshaw geeft een beschrijving van enerzijds het verwonde kind en anderzijds het magische kind. Hij noemt het ook het aangepaste zelf (ego) en het wezenlijke zelf (ziel). Hij gaat er vanuit dat om met je wezenlijke zelf in contact te treden, er eerst een gezonde relatie nodig is tussen je magische kind (ziel) en je verwonde kind (ego).
    Het Verwonde Kind:
    Wanneer het verwonde Kind wordt weggehouden, blijft het het leven verstoren met driftbuien, overtrokken reacties, huwelijksproblemen, verslavingen, negatief oudergedrag, en heilloze en smartelijke relaties.
    Drie dingen vallen op bij het werken met het Kind
    :
    1. de snelheid waarmee mensen veranderen wanneer ze eenmaal met hun Kind beginnen te werken;
    2. het ingrijpende karakter van die verandering;
    3. en de geestkracht en creativiteit die vrijkomen wanneer in het verleden geslagen wonden genezen.
    Hierbij is het nodig om mensen te helpen af te rekenen met het onverwerkte verdriet dat uit hun kindertijd is blijven hangen. Verdriet ten gevolge van verlating, mishandeling in alle mogelijke vormen, de verwaarlozing van de behoeften die een afhankelijk kind bij zijn ontwikkeling heeft, en de emotionele verwarring ontspruitend aan een niet of slecht functionerend gezinssysteem.
    De stap voor stap benadering, van de ene ontwikkelingsfase naar de volgende, is de grondigste en meest doeltreffende manier om onze emotionele verwondingen te genezen. Bradshaw gelooft dat zijn workshop de enige is die deze benadering volgt.
    Worden de behoeften, die we als kind hadden niet vervuld, dan maken we alle kans om met een verwond Kind de volwassenheid binnnen te stappen, 'volwassen kinderen'.
    De enorme energie van de volwassen-kindbeweging heeft getuigenis afgelegd van deze nieuwe inzichten in het archetype van het verwonde Kind.
    Wanneer mensen het verwonde Kind in henzelf weer hebben opgeroepen en liefdevol gekoesterd, begint de creatieve energie van hun fantastische natuurlijke kind aan de dag te treden. Is het kind geïntegreerd, dan wordt het een bron van nieuwe groei en vitaliteit. Nu we de oude en alomheersende traditie van de kindermishandeling beginnen aan te vechten, geven we nieuwe benamingen aan de demonen incest, fysieke mishandeling en emotionele mishandeling. Wij zien duidelijk de zielenmoord bestaande uit de geestelijke verwonding die voortkomt uit de schending van het IK BEN van het kind.
    Ons tijdperk is er een geweest van rampen en duistere verwoesting. De hele geschiedenis der mensheid kent niets dat hiermee te vergelijken valt. Miljoenen zijn omgekomen bij de strijd voor vrijheid en democratie. Ik geloof dat de catastrofe van het nazidom geworteld is geweest in de opbouw van het Duitse gezin, met zijn op bescherming berustende en autoritaire ouderlijke tucht en gedragsregels. Maar, al werden deze regels in Duitsland tot in het extreme doorgevoerd, het waren geen Duitse regels. Het zijn namelijk over de hele wereld verbreide regels die kinderen generaties lang verwond hebben en die heden ten dage nog steeds bestaan. Omdat deze regels als normaal beschouwd werden, was men zich er niet van bewust hoe desastreus ze waren. Met de verklaring van de rechten van de mens bij de Amerikaanse en Franse revolutie - ook al kleefden daar smetten aan - brak een nieuwe en gulden periode aan. Net als de mythische Feniks is deze uit de as opgestegen. Ons besef van het bestaan van het verwonde Kindsarchetype heeft ons ertoe gebracht het Kind te genezen en weer te erkennen.
    Het magische Kind als het authentieke zelf:
    Je magische Kind is je wezenlijke zelf. De psychologen maken een onderscheid tussen het wezenlijke zelf en het aangepaste zelf. Het woord dat ze dikwijls gebruiken om je wezenlijke zelf te beschrijven is het woord ziel. Het woord voor je aangepaste zelf is ego.
    Volgens hun model is je ego dat beperkte deel van je bewustzijn dat je gebruikt om je aan te passen aan de eisen gesteld door je gezin, je familie en de cultuur waar je in leeft. Je ego wordt door deze overlevingseisen beperkt. Het is je aan tijd gebonden zelf en wortelt in je familie van oorsprong zowel als in de cultuur waarin je geboren bent. Alle culturele en gezinssystemen zijn van relatieve aard en vertegenwoordigen slechts een van de vele mogelijke wijzen om de werkelijkheid te verstaan en te interpreteren. Zelfs al is je egoaanpassing in de relatie tot je familie en cultuur volledig functioneel geweest, dan nog was ze in de relatie tot je ware zelf nog steeds beperkt en fragmentarisch. Volgens de transpersoonlijke theorie is je ego in vergelijking tot je ziel altijd niet-authentiek. Daarom identificeer ik de ziel met het magische Kind en het ego met het verwonde Kind.
    Toch moet je ego geïntegreerd en functioneel zijn, wil je overleven en de eisen van het leven van alledag aankunnen.
    Een sterk geïntegreerd ego geeft je zelfvertrouwen, het gevoel greep op je leven te hebben. Het terugvinden van en het opkomen voor je verwonde Kind stelt je in staat je ego te helen en te integreren. Wanneer je het eenmaal hebt geïntegreerd wordt je ego je bron van kracht die je de ruimte geeft de mogelijkheden van je magische Kind, je wezenlijk zelf, te onderzoeken.
    Hoe paradoxaal het ook mag lijken, je ego moet sterk genoeg zijn om je beperkingen opleggende defensiviteit en strikte controle te laten varen. Je moet een sterk ego hebben om boven je ego uit te kunnen stijgen. Om het in een eenvoudig beeld te vervatten: het ego is als de lanceerraket die je in je baan brengt. Daarna neemt je ziel het over en gaat in de onbegrensde weidsheid van de ruimte aan het werk.
    De relatie tussen je magische Kind (ziel) en je verwonde Kind (ego) moet gezond worden gemaakt voordat je met je wezenlijk zelf in contact kunt treden.
    Wanneer je het werken met je ego achter de rug hebt (het doorwerken van je basaal verdriet of gewettigd trauma), ben je klaar voor een volledige zelfverwezenlijking. In feite is het je magische Kind dat je motiveert om je egoarbeid te doen. Het verwonde Kind kan de herstelwerkzaamheden niet uitvoeren, aangezien het het te druk heeft met zich verdedigen en overleven. Wanneer het hele leven één chronische aanval van kiespijn is, kan men niet over die pijn heen uitkijken en zien dat er groenere weiden zijn. Aangezien je magische Kind je authentieke zelf is, heeft het altijd aan je staan trekken om een mogelijkheid tot zelfverwerkelijking te krijgen. Ook wanneer je ego afgesloten was en blind en doof vanwege zijn opgaan in overlevingskwesties.
    Je Kind zal de dingen ervaren zoals je ze in je kindertijd oorspronkelijk ervaren hebt, maar deze keer zal je volwassen zelf erbij zijn om je Kind te beschermen en steun te geven, terwijl dit belangrijke onvoltooide zaken alsnog voltooid. (Bradshaw p 11 -12 - 282 - 283 - 285 - 286).

    http://www.mandala.be/psychotherapie/bradshaw.htm



    18-06-2009, 12:14 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vaessen - Als hechten moeilijk is

    Als hechten moeilijk is

    http://books.google.com/books?id=WKzSUIyBgsMC&pg=PA70&lpg=PA70&dq=nagy+psychologie&source=bl&ots=ylUiRkOtb3&sig=sprmcwvZ_HSjmddBgCD2R1CAKBU&hl=nl&ei=sg46Su7bGo65jAfnhN2qDQ&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=1#PPA80,M1



    18-06-2009, 12:09 geschreven door Nao  
    Foto
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Archief per week
  • 19/09-25/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 21/06-27/06 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 20/07-26/07 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 11/05-17/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
    Gastenboek
  • Hallo

    Respect

    Foto
    Foto
    Foto
    Foto

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs