Langs deze weg
langs de weg van de innerlijke rijpwording die de volledige ontdekking van de
zin van het mens-zijn insluit komt God in het binnenste van de mens, dringt
hij steeds dieper door in heel de menselijke wereld. De drie-ene God die in
zichzelf bestaat als transcendente werkelijkheid van de wederkerige gave van
de drie Personen, vormt de menselijke wereld om van binnenuit, vanuit het
innerlijk van het hart en het geweten, door zichzelf in de H. Geest mee te
delen als gave aan de mens. Langs deze weg wordt de wereld die deelachtig is
geworden aan de goddelijke gave, steeds menselijker, steeds dieper
menselijk, zoals het Concilie leert, terwijl door middel van het hart en
het geweten van de mensen in de wereld het rijk groeit waarin God
uiteindelijk alles in alles zal zijn: als gave en liefde.
Dit is de
eeuwige kracht van de drie-ene God die zichzelf in de H. Geest opent voor de
mens en de wereld. In het perspectief van het jaar tweeduizend na de geboorte
van Christus gaat het erom te bereiken dat een steeds groter aantal mensen
zichzelf volledig kan vinden in de oprechte gave van zichzelf, volgens de
reeds vermelde uitdrukking van het Concilie; dat onder de werking van de
Geest-Parakleet in onze wereld zich het proces voltrekt van echte rijpwording
in het mens-zijn, in het individuele en gemeenschappelijke leven, met
betrekking waarop Jezus wanneer Hij zijn Vader bidt dat allen één mogen zijn
... zoals Wij één zijn (Joh. 17:21-22) ... zinspeelt ... op een
zekere gelijkenis tussen de eenheid van de goddelijke Personen en de eenheid
van de kinderen van God in waarheid en liefde. Het Concilie bevestigt deze
waarheid over de mens, en de Kerk ziet daarin een bijzonder sterke en
beslissende aanwijzing voor haar eigen pastorale taken.
Want als de
mens inderdaad de weg van de Kerk is, dan loopt deze weg over heel het mysterie
van Christus, als goddelijk model voor de mens. Langs deze weg bewerkt de H.
Geest die in ieder van ons het diepste wezen versterkt, dat de mens
zichzelf steeds beter vindt inde oprechte gave van zichzelf. Men kan zeggen
dat in deze woorden van de pastorale constitutie van het Concilie heel de
christelijke antropologie wordt samengevat: de op het evangelie gebaseerde
theorie en praktijk waarin de mens in zichzelf ontdekt dat hij Christus
toebehoort en in Hem verheven is tot kind van God en zo ook beter zijn
waardigheid als mens begrijpt, juist omdat God tot hem gekomen is en in hem verblijft,
naar hem is afgedaald wat het vooruitzicht en de wortel van de uiteindelijke
verheerlijking insluit. Dan kan men terecht zeggen dat de glorie van God de
levende mens is en het leven van de mens de aanschouwing van God is. Als
de mens leeft uit goddelijk leven, is hij de glorie van God, en van dit leven
en deze glorie is de H. Geest de verborgen uitdeler. Basilius de Grote zegt dat
Hij in zijn wezen enkelvoudig is en in zijn werking veelvoudig. Hij deelt zich
mee en blijft onverminderd zichzelf... Hij is in ieder die in staat is Hem te
ontvangen, tegenwoordig alsof hij de enige was, en stort in allen de genade in
voldoende en volle maat uit.
60 Als de mensen onder de invloed van de H. Geest deze
goddelijke dimensie van hun wezen en leven als persoon en tevens als
gemeenschap ontdekken, dan zijn zij in staat zich te bevrijden van de
verschillende vormen van determinisme die voornamelijk voortkomen uit de
materialistische grondslagen van het denken, de praktijk en de methodologie
hiervan. Deze factoren zijn er in ons tijdperk in geslaagd door te dringen tot
in het binnenste van de mens, in het heiligdom van het geweten waarin de H.
Geest voortdurend het licht en de kracht brengt van het nieuwe leven volgens de
vrijheid van de kinderen Gods. De rijpwording van de mens in dit leven wordt
verhinderd door de beperkingen en de druk die de heersende structuren en
systemen op hem leggen in de verschillende sectoren van de maatschappij.
Men kan zeggen
dat in veel gevallen de maatschappelijke factoren in plaats van de ontwikkeling
en de ontplooiing van de menselijke geest te bevorderen het ontrukken aan de
echte werkelijkheid van zijn wezen en leven waarover de H. Geest waakt -, om
hem te onderwerpen aan de vorst van deze wereld. Het grote jubileum van het
jaar tweeduizend bevat dus een boodschap van bevrijding door de Geest, de enige
die de mensen en de gemeenschappen kan helpen bevrijden van oude en nieuwe
vormen van determinisme, door hen te leiden met de wet van de Geest
die het leven in Christus geeft (Rom. 8:2), waardoor zij de volle
maat van de echte menselijke vrijheid ontdekken en vervullen. Want, zoals de H.
Paulus schrijft: Waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid (2
Kor. 3:17).
Deze openbaring
van de vrijheid en derhalve van de echte menselijke waardigheid, is bijzonder
welsprekend voor de christenen en de Kerk die vervolgd worden hetzij in
vroegere tijden hetzij in de huidige tijd: want zij die van de goddelijke
waarheid getuigen, worden dan een levend bewijs van de werking van de Geest der
waarheid die verblijft in het hart en het geweten van de gelovigen, en niet
zelden bezegelen zij door hun marteldood de hoogste roem van de menselijke
waardigheid.
Ook in de gewone maatschappelijke omstandigheden dragen de christenen als getuigen
van de authentieke waardigheid van de mens, door hun gehoorzaamheid aan de H.
Geest bij tot de veelvormige vernieuwing van het aanschijn der aarde, als zij
met hun broeders samenwerken om alles wat in de hedendaagse vooruitgang van de
beschaving, de cultuur, de wetenschap, de techniek en de andere sectoren van
het menselijk denken en handelen goed, edel en schoon is, te verwerkelijken en
te benutten. Zij doen dit als leerlingen van Christus die, zoals het Concilie
schrijft, door zijn verrijzenis Heer geworden...nu door de invloed van zijn
Geest werkt in de harten van de mensen en niet alleen een vurig verlangen naar
de komende tijden wekt, maar, juist daardoor, ook die edelmoedig gesteldheid
bezielt, zuivert en versterkt waarin de mensheid poogt haar eigen bestaan nog
meer menselijk te maken en de gehele wereld aan dit doel ondergeschikt te
maken.
Zo bevestigen
zij nog meer de grootheid van de mens die gemaakt is naar het beeld en de
gelijkenis van God; grootheid die verlicht wordt door het mysterie van de
menswording van de Zoon van God, die op de volheid der tijden in de H. Geest
de geschiedenis is binnengegaan en waarlijk mens is geworden, Hij de
eerstgeborene van heel de schepping, door wie het al bestaat en wij in het
bijzonder (1 Kor. 8:6) .
5 De Kerk
sacrament van de innige vereniging met God
61 Bij de nadering van het einde van het tweede millennium
dat aan allen de komst van het Woord op de volheid der tijden in herinnering
moet brengen en deze als het ware opnieuw moet verwerkelijken, wil de Kerk
nogmaals doordringen tot het wezen van haar goddelijke-menselijke constitutie
en van de zending die haar doet deelnemen aan de Messiaanse zending van
Christus, volgens het altijd geldige onderricht van het Tweede Vaticaans
Concilie. Deze lijn volgend kunnen wij terugkeren naar het cenakel waar Jezus
Christus de H. Geest openbaart als Parakleet, als Geest der waarheid, en
spreekt over zijn eigen heengaan door middel van het kruis als noodzakelijke
voorwaarde voor diens komst: Het is goed voor u dat Ik heenga; want
als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu ik wel ga, zal Ik Hem
tot u zenden (Joh. 16:7).
Wij hebben
gezien dat deze aankondiging reeds op de avond van de dag van Pasen voor het
eerst werkelijkheid is geworden en vervolgens op Pinksteren te Jeruzalem, en
dat zij van toen af in de mensengeschiedenis werkelijkheid wordt door
bemiddeling van de Kerk. In het licht van die aankondiging wordt ook volledig
de betekenis duidelijk van wat Jezus eveneens tijdens het Laatste Avondmaal
zegt over zijn nieuwe komst. Het is inderdaad veelbetekenend dat Hij in de
afscheidsrede niet alleen over zijn heengaan spreekt maar ook over zijn
nieuwe komst. Hij zegt: Ik zal u niet verweesd achterlaten: Ik keer
tot u terug (Joh. 14:18). En op het ogenblik van zijn definitieve
afscheid voor zijn hemelvaart zal Hij nog uitdrukkelijker zeggen: Ziet,
Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld (Mt. 28:20).
Deze nieuwe
komst van Christus, dit voortdurend komen om met de apostelen en met de Kerk
te zijn tot aan de voleinding der wereld, verandert zeker niet het feit van
zijn heengaan. Zij volgt daarop, na de afsluiting van het Messiaanse werk van
Christus op aarde, en zij geschiedt in het kader van de aangekondigde zending
van de H. Geest en vindt om zo te zeggen plaats in diens werking. Zij voltrekt
zich door de H. Geest die maakt dat Christus die heengegaan is, nu en altijd op
nieuwe wijze komt. Deze nieuwe komst van Christus door de H. Geest en zijn
aanwezigheid en werking in het geestelijke leven worden verwezenlijkt in de
sacramentele werkelijkheid. Christus die heengegaan is in zijn zichtbare
mensheid, komt tegenwoordig in de sacramentele werkelijkheid en handelt daarin
op zon innige wijze in de Kerk dat deze als het ware zijn Lichaam wordt. Als
zodanig leeft, werkt en groeit de Kerk tot aan de voleinding der wereld. Dit
alles geschiedt door de werking van de H. Geest.
62 De meest volledige sacramentele uitdrukking van het
heengaan van Christus door middel van het mysterie van het kruis en de
verrijzenis is de Eucharistie. Daarin wordt iedere keer zijn komst, zijn
heilzame tegenwoordigheid op sacramentele wijze verwerkelijkt: in het offer en
in de communie. Zij wordt verwezenlijkt door de H. Geest, in zijn zending (Dit
wordt uitgedrukt door de epiclese voor de consecratie: Heilig dan deze gaven
met de dauw van uw H. Geest, dat zij voor ons worden tot Lichaam en Bloed van
Jezus Christus onze Heer (Eucharistisch gebed II)). Door middel van de Eucharistie
voltrekt de H. Geest de versterking van het diepste wezen van mens waarover
de brief aan de Efeziërs spreekt. Door middel van de Eucharistie leren de
mensen en de gemeenschappen door de werking van de Parakleet-Helper de
goddelijke zin van het menselijke leven te ontdekken waaraan het Concilie heeft
herinnerd; de zin waardoor Jezus Christus de mens voor zichzelf duidelijk
maakt, als Hij een zekere gelijkheid tussen de eenheid van de goddelijke
Personen en de eenheid van de kinderen van God in waarheid en liefde
suggereert.
Deze eenheid
wordt speciaal uitgedrukt en verwerkelijkt door middel van de Eucharistie
waarin de mens die deelneemt aan het offer van Christus dat door de viering
tegenwoordig gesteld wordt, ook leert zichzelf te vinden...door de ...gave van
zichzelf, in de gemeenschap met God en met andere mensen, zijn broeders.
Om deze reden bleven de eerste christenen vanaf de dagen die volgden op de
nederdaling van de H. Geest ijverig in het breken van het brood en in
het gebed. Op deze wijze vormden zij een gemeenschap die eensgezind was in
de leer van de apostelen. Zo herkenden zij dat hun verrezen en naar de hemel
opgestegen Heer opnieuw in hun midden kwam in en door de eucharistische
gemeenschap van de Kerk. Vanaf het begin drukte de Kerk zichzelf onder leiding
van de H. Geest uit door middel van de Eucharistie en werd zij hierdoor
bevestigd. En zo is het steeds geweest, in alle generaties van christenen, tot
aan onze tijd toe, tot aan deze vooravond van de voleinding van het tweede
christelijke millennium.
Zeker, wij
moeten helaas vaststellen dat het nu afgelopen millennium het millennium is
geweest van de grote scheuringen in de christenheid. Naar het voorbeeld van de
apostelen zullen dus alle christenen zich volledig moeten inzetten om hun
denken en handelen in overeenstemming te brengen met de wil van de H. Geest,
het beginsel van de kerkelijke eenheid 5, opdat allen die
gedoopt zijn in één Geest om één lichaam te vormen, elkaar terugvinden als
broeders die verenigd zijn in de viering van de ene Eucharistie, sacrament van
goedheid, teken van eenheid, band van liefde!
63 De eucharistische tegenwoordigheid van Christus zijn
sacramenteel Ik ben met u maakt het de Kerk mogelijk haar eigen mysterie
steeds dieper te ontdekken, zoals heel de ecclesiologie van het Tweede
Vaticaans Concilie bevestigt: In Christus is de Kerk als het ware het
sacrament, dat wil zeggen het teken en instrument, van de innige vereniging met
God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht. Als sacrament ontplooit
de Kerk zich vanuit het paasmysterie van het heengaan van Christus en leeft
zij van zijn steeds nieuwe komst door de H. Geest, in der werking van de
Parakleet, de Geest der waarheid. Juist dit is het wezen van het mysterie van
de Kerk zoals het Concilie belijdt. Krachtens de schepping is God degene door
wie wij allen het leven, het bewegen en het zijn hebben (Hand.
17:28), terwijl de kracht van de verlossing zich op haar beurt doorzet en
ontvouwt in de geschiedenis van de mens en de wereld als in een tweevoudig
ritme waarvan de bron zich bevindt in de eeuwige Vader.
Het is
enerzijds het ritme van de zending van de Zoon die in de wereld gekomen is en
geboren is uit de Maagd Maria door de H. Geest; en anderzijds ook het ritme van
de zending van de H. Geest, die definitief geopenbaard is door Christus. Door
het heengaan van de Zoon is de H. Geest gekomen en komt Hij onophoudelijk als
Helper en Geest der waarheid. En in het kader van de zending van de H. Geest, als
het ware in het hart van zijn onzichtbare aanwezigheid, komt de Zoon die in
het Paasmysterie heengaan was voortdurend tegenwoordig in het mysterie van de
Kerk; nu eens verbergt Hij zich, dan weer op openbaart Hij zich in haar
geschiedenis, terwijl Hij steeds de loop ervan leidt. Dit alles geschiedt op
sacramentele wijze, door de werking van de H. Geest die put uit de schatten van
de verlossing van Christus en aanhoudend het leven geeft. Door zich steeds
levendiger bewust te zijn van dit mysterie ziet de Kerk zichzelf steeds beter,
vooral als sacrament.
Het geschiedt ook, omdat de Kerk volgens de wil van haar Heer door middel van
de verschillende sacramenten haar heilbrengend dienstwerk verricht ten opzichte
van de mens. Iedere keer dat een sacrament toegediend wordt, brengt dit het
mysterie mee van het heengaan van Christus door middel van het kruis en de
verrijzenis, uit kracht waarvan de H. Geest komt. Hij komt en werkt: Hij geeft
het leven. Want de sacramenten betekenen de genade en bewerken de genade: zij
betekenen het leven en bewerken het leven. De Kerk is de zichtbare uitdeelster
van de gewijde tekenen, terwijl de H. Geest hierin werkt als de onzichtbare
uitdeler van het leven dat zij betekenen. Samen met de H. Geest is en werkt
Christus Jezus daarin.
64 De Kerk die het sacrament is van de innige vereniging met
God, is dit in Jezus Christus, in wie deze vereniging zich verwerkelijkt als
heilswerkelijkheid. Zij is het in Jezus Christus door de H. Geest. De volheid
van de heilswerkelijkheid, die Christus is in de geschiedenis, wordt op
sacramentele wijze uitgestort in de kracht van de Geest-Parakleet. Op deze
wijze is de H. Geest de andere Helper of de nieuwe Helper, want door zijn
werking krijgt de Blijde Boodschap gestalte in het menselijke geweten en hart
en verbreidt zij zich in de geschiedenis. In dit alles is het de Geest die het
leven geeft. Als wij het woord sacrament gebruiken met betrekking tot de
Kerk, moeten wij bedenken dat in de tekst van het Concilie de sacramentaliteit
van de Kerk onderscheiden blijkt van de sacramentaliteit in strikte zin die
eigen is aan de sacramenten. Wij lezen immer: De Kerk is als het ware het
sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging
met God. Maar wat geldt en naar voren komt in de analoge zin waarin het woord
gebruikt wordt in de twee gevallen, is het verband tussen de Kerk en de kracht
van de H. Geest, die de enige is die het leven geeft: de Kerk is teken en
instrument van de tegenwoordigheid en de werking van de levendmakende Geest.
Het Tweede Vaticaans Concilie voegt eraan toe dat de Kerk het sacrament
is...van de eenheid van heel het menselijk geslacht. Het gaat uiteraard om de
eenheid die het menselijke geslacht dat in zich veelvuldig verscheiden is, heeft
van God en in God. Deze eenheid is geworteld in het mysterie van de verlossing,
met betrekking tot het universele heil. Aangezien God wil dat alle
mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen (1 Tim. 2:4) ,
omvat de verlossing alle mensen en op zekere wijze heel de schepping. Krachtens
het heengaan van Christus werkt de H. Geest in dezelfde universele omvang als
de verlossing. Daarom ziet de Kerk die dor middel van haar eigen mysterie
geworteld is in het trinitaire heilsbestel, zichzelf terecht als sacrament van
de eenheid van heel het menselijk geslacht. Zij weet dat zij dit is door de
kracht van de H. Geest, waarvan zij teken en instrument is in de
verwerkelijking van het heilsplan van God.
Op deze wijze wordt de nederdaling van de oneindige liefde van de
Drie-eenheid verwerkelijkt: God, de onzichtbare Geest, komt tot de zichtbare
wereld. De drie-ene God deelt zich in de H. Geest vanaf het begin aan de mens
mede door middel van zijn beeld en gelijkenis. Onder de werking van dezelfde
Geest komen de mens die door Christus verlost is, en door hem de geschapen
wereld tot hun definitieve bestemming in God. Van dit naar elkaar toekomen van
de twee polen van de schepping en de verlossing, God en de mens, is de Kerk
het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument. Zij werkt om de
eenheid te herstellen en te versterken aan de wortels van het menselijke
geslacht: in de band en de gemeenschap die de mens heeft met God als zijn
Schepper, Heer en Verlosser.
Aan de hand van
het onderricht van het Concilie kunnen wij deze waarheid overwegen, verklaren
en toepassen in heel haar betekenis in deze tijd van de overgang van het tweede
naar het derde christelijke millennium. En wij willen ons steeds graag levendig
bewust zijn van het feit dat in de activiteit, die de Kerk ontplooit in de
heilsgeschiedenis welke zich afspeelt in de geschiedenis van de mensheid, de H.
Geest aanwezig is en werkt, Hij die de wind van het goddelijke leven blaast
door de aardse pelgrimstocht van de mens, en heel de schepping heel de
geschiedenis doet samenvloeien naar haar laatste einddoel, in de eindeloze
oceaan van God.
6 De
Geest en de bruid zeggen: "Kom!"
65 De adem van het goddelijke leven, de H. Geest, wordt op de
meest eenvoudige en gewone wijze uitgedrukt en ervaren in het gebed. Het is
mooi en heilzaam te bedenken dat, waar men ook bidt in de wereld, de H. Geest
daar is, de levensadem van het gebed. Het is ook mooi en heilzaam te beseffen
dat, als het gebed over heel de aarde verbreid is, in het verleden, het heden
en de toekomst, de aanwezigheid en de werking van de H. Geest even verbreid
zijn, omdat Hij het gebed in het hart van de mens inspireert in heel de
onmetelijke gamma van de meest verschillende situaties en van omstandigheden
die nu eens gunstig dan weer ongunstig zijn voor het geestelijke en
godsdienstige leven. Dikwijls stijgt het gebed op uit het hart van de mens
onder de werking van de Geest ondanks het hart van de mens onder de werking van
de Geest ondanks verboden en vervolgingen en zelfs ondanks officiële
verklaringen over het areligieuze of atheïstische karakter van het openbare
leven!
Het gebed
blijft steeds de stem van al diegenen die schijnbaar geen stem hebben, en in
deze stem weerklinkt altijd het luid roepen dat aan Christus
toegeschreven wordt door de brief aan de Hebreeën. Het gebed is ook de
openbaring van de peilloze diepte die het menselijk hart is: een diepte die uit
God is en alleen door God gevuld kan worden juist met de H. Geest! Wij lezen in
Lucas: Als gij dus, ofschoon ge slecht zijt, goede gaven aan uw
kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de H.
Geest geven aan wie Hem erom vragen (Lc. 11:13) .
De H. Geest is de gave die in het mensenhart komt samen met het gebed. Hierin
verschijnt Hij bovenal als de gave die onze zwakheid te hulp komt. Sint
Paulus heeft deze prachtige gedachte ontwikkeld waar hij in de brief aan de
Romeinen schrijft: Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de
Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 8:26) .
De H. Geest stelt ons dus niet alleen in staat te bidden, maar voert ons van
binnenuit tot het gebed, vult onze ontoereikend aan en verhelpt ons
onvermogen om te bidden: Hij is aanwezig in ons gebed en geeft er een
goddelijke dimensie aan. Zo weet Hij die de harten doorgrondt
waar de Geest op zint, want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling (Rom.
8:27) . Het gebed in de H. Geest wordt de steeds meer volwassen
uitdrukking van de nieuwe mens die daardoor deel heeft aan het goddelijke
leven.
Ons moeilijke tijdperk heeft speciaal het gebed nodig. Talrijke mannen en
vrouwen hebben in de loop van de geschiedenis nu en in het verleden
getuigenis afgelegd van het belang van het gebed door zich te wijden aan de lof
van God en aan een leven van gebed, vooral in de kloosters. In de laatste jaren
groeit ook het aantal mensen die in steeds meer verspreide gebedsbewegingen en
groepen aan het gebed de eerste plaats geven en hierin de vernieuwing van het
geestelijke leven nastreven. Dit is een veelbetekenend en troostrijk
verschijnsel, aangezien hun ervaring bijgedragen heeft tot de terugkeer naar
het gebed onder de gelovigen die geholpen zijn om beter te begrijpen dat de H.
Geest in de harten een diep verlangen naar heiligheid opwekt. In vele mensen en
gemeenschappen groeit het bewustzijn dat de mens bedreigd wordt, dat de
mensheid bedreigd wordt, ondanks de duizelingwekkende vooruitgang van de
technisch-wetenschappelijke beschaving en niettegenstaande de reële veroveringen
en bereikte doelen.
Afzonderlijke
personen en hele gemeenschappen die het gevaar en zelf reeds de beangstigende
werkelijkheid van de geestelijke decadentie van de mens ervaren, zoeken, als
het ware geleid door een innerlijke geloofszin, de kracht die de mens kan
opheffen en beschermen tegen zichzelf, tegen zijn eigen vergissingen en
dwalingen welke zijn verworvenheden vaak schadelijk doen zijn. En zo ontdekken
zij het gebed waarin de Geest zich openbaart die onze zwakheid te hulp komt.
Op deze wijze brengen de tijden waarin wij leven, velen dit tot het gebed
terugkeren, nader tot de H. Geest.
Ik vertrouw erop dat allen in het onderricht van deze encycliek voedsel zullen
vinden voor hun innerlijke leven en erin zullen slagen om onder de werking van
de Geest hun toeleg op het gebed te versterken in harmonie met de Kerk en haar
leerambt.
66 Te midden van de problemen, de ontgoochelingen en de hoop,
de afval en de terugkeer van onze tijden blijft de Kerk trouw aan het mysterie
van haar geboorte. Het is een historisch feit dat de Kerk op Pinksteren uit het
cenakel naar buiten is getreden, maar men kan in zekere zin zeggen dat zij het
nooit heeft verlaten. Geestelijk behoort het pinkstergebeuren niet alleen maar
tot het verleden: de Kerk is steeds in het cenakel, dat zij in haar hart
draagt. De Kerk blijft ijverig in het gebed, zoals de apostelen samen met
Maria, de Moeder van Christus, en degenen die te Jeruzalem de eerste kiem van
de christengemeenschap vormden en biddend de komst van de H. Geest afwachtten.
De Kerk blijft ijverig in het gebed met Maria. Deze gemeenschap van de biddende
Kerk met de Moeder van Christus maakt deel uit van het mysterie van de Kerk
vanaf het begin; wij zien haar in dit mysterie op dezelfde wijze tegenwoordig
als in het mysterie van haar Zoon. Dit zegt ons het Concilie: De heilige Maagd
...overschaduwd door de Geest...heeft Zoon ter wereld gebracht, die God heeft
gesteld tot Eerstgeborene onder vele broeders, de gelovigen namelijk, tot wier
geboorte en opvoeding zij met moederlijke liefde bijdraagt. Zij is door haar
heel bijzondere genaden en opdrachten...innig met de Kerk verbonden; zij is
het model van de Kerk. De Kerk die de verborgen heiligheid van Maria
beschouwt en haar liefde navolgt...wordt zelf ook moeder en in navolging van
de Moeder van de Heer bewaart zij op maagdelijke wijze, door de kracht van de
H. Geest, het ongerept geloof, de standvastige hoop en de oprechte liefde;
ook zij (de Kerk) is moeder: zij behoudt haar trouw aan de Bruidegom gaaf en zuiver.
Zo begrijpt men de diepe zin van de reden waarom de Kerk zich samen met de
Moedermaagd ononderbroken als bruid tot haar goddelijke Bruidegom richt, zoals
de door het Concilie aangehaalde woorden van de Apokalyps getuigen: De
Geest en de bruid zeggen tot de Heer Jezus: Kom!. Het gebed van de Kerk
is steeds deze onophoudelijke smeekbede waarin de Geest zelf voor ons ten
beste spreekt: Hij spreekt dit gebed in zekere zin zelf uit met de Kerk en in
de Kerk. Want de Geest is aan de Kerk gegeven, opdat door zijn kracht heel de
gemeenschap van het volk Gods, in heel haar verscheidenheid en in al haar
vertakkingen, mag volharden in de hoop: in die hoop waarin wij gered
zijn. Het is de eschatologische hoop, de hoop op de uiteindelijke voltooiing
in God, de hoop op de eeuwige rijk dat werkelijkheid wordt in de deelname aan
het leven van de Drie-eenheid. De H. Geest die als Helper aan de apostelen is
gegeven, is de bewaarder van deze hoop in het hart van de Kerk.
In het vooruitzicht van het derde millennium na Christus en terwijl de Geest
en de bruid tot de Heer Jezus zeggen: Kom!, is dit gebed zoals steeds geladen
met een eschatologische strekking die bestemd is om ook aan de viering van het
jubileum zijn volle betekenis te geven. Het is een gebed dat gericht staat op
de heilsbestemmingen waarvoor de H. Geest door zijn werking in de loop van heel
de mensengeschiedenis op aarde de harten opent. Maar dit gebed richt zich
tegelijk op een heel bepaald moment van de geschiedenis, waarin de volheid der
tijden benadrukt en gescandeerd wordt door het jaar tweeduizend. De Kerk wil
zich op het jubileum voorbereiden in de H. Geest, zoals de Maagd van Nazareth,
uit wie het Woord het vlees heeft aangenomen, voorbereid werd door de H. Geest.
DEEL 4:
Besluit
67 Wij willen deze overwegingen besluiten in het hart van de
Kerk en van de mens. De weg van de Kerk loopt door het hart van de mens, omdat
hier de geheime plaats is van de heilzame ontmoeting met de H. Geest, met de
verborgen God en juist hier de H. Geest de waterbron wordt, die
opborrelt tot eeuwig leven. Hier komt Hij als Geest der waarheid en
Parakleet, beloofd door Christus. Van hier uit werkt Hij als Trooster,
Voorspreker, Helper in het bijzonder als de mens of de mensheid staat voor de
veroordeling door de aanklager van wie de Apokalyps zegt dat hij
onze broeders dag en nacht bij onze God aanklaagt. De H. Geest houdt niet
op de bewaarder te zijn van de hoop in het hart van de mens: van de hoop van
alle menselijk schepselen en vooral van diegenen die de eerstelingen
van de Geest hebben ontvangen en wachten op de verlossing
van hun lichaam.
In zijn mysterieuze band van goddelijke gemeenschap met de Verlosser van de
mens zet de H. Geest diens werk voort: Hij ontvangt van Christus en geeft er
allen van. Zo treedt Hij onophoudelijk door het menselijke hart de geschiedenis
van de wereld binnen. Zo wordt Hij zoals de sequentie van het hoogfeest van
Pinksteren uitroept waarlijk vader van de armen, schenker van de gaven,
licht van de harten; Hij wordt de zoete gast van de ziel die de Kerk zonder
ophouden begroet op de drempel van het innerlijk van ieder mens. Hij brengt
inderdaad rust en lafenis te midden van het zwoegen, het werk van de
menselijke handen en geest; Hij brengt rust en verkwikking te midden van de
hitte van de dag, te midden van de onrust, van de strijd en van de gevaren van
alle tijden. Hij brengt tenslotte de vertroosting als het menselijke hart
schreit en bekoord wordt door wanhoop.
Om deze reden roept de sequentie uit: Zonder uw kracht is er niets in de mens,
is niets zonder schuld. Want alleen de H. Geest levert het overtuigend bewijs
van wat zonde is, van wat kwaad is, teneinde het goede in de mens en in de
wereld te hernieuwen: om het aanschijn van de aarde te vernieuwen. Daarom
bewerkt Hij de zuivering van alles wat de mens bevlekt, van wat vuil is.
Hij verzorgt de wonden van het menselijk bestaan, ook de meest diepe. Hij
verandert de innerlijke dorheid van de zielen en maakt ze tot vruchtbare velden
van genade en heiligheid. Hij buigt wat verstijfd is, koestert wat
kil is en wat afgedwaald is brengt Hij terug op de rechte weg van
het heil.
Zo biddend belijdt de Kerk voortdurend haar geloof dat er in onze geschapen
wereld een Geest is die ongeschapen gave is. Het is de Geest van de Vader en de
Zoon: ongeschapen, oneindig, eeuwig, almachtig, God, Heer, zoals de Vader en de
Zoon. Deze Geest van God vervult het aardrijk en al het geschapene herkent in
Hem de bron van de eigen identiteit, vindt in Hem de eigen transcendente
uitdrukking, richt zich tot Hem, wacht op Hem en roept Hem met het eigen wezen
aan. Tot Hem, de Parakleet, de Geest van waarheid en liefde, richt zich de mens
die leeft uit waarheid en liefde en niet kan leven zonder de bron van de
waarheid en de liefde. Tot Hem richt zich de Kerk die het hart van de mensheid
is, om voor allen de gaven af te smeken van de liefde die door Hem is
uitgestort in onze harten, en die ze aan allen uit te delen.
Tot Hem richt
de Kerk zich op de wirwar van de wegen van de menselijke pelgrimstocht: en zij
vraagt onophoudelijk om de rechtschapenheid van het menselijk handelen, als
zijn werk; zij vraagt om de vreugde en de troost die alleen Hij, de ware
Vertrooster, kan brengen door neer te dalen in het diepst van het menselijke
hart; zij vraagt om de genade van de deugden die de eeuwigheid verdienen, zij
vraagt om het eeuwige heil, in volledige mededeling van het goddelijke leven
waarvoor de Vader van eeuwigheid af de mensen heeft uitverkoren die uit
liefde geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van de Allerheiligste
Drie-eenheid.
Met heel haar hart dat de harten van alle mensen omvat, vraagt de Kerk aan de
H. Geest om het geluk dat alleen in God volledig verwezenlijkt wordt: de vreugde die
niemand zal kunnen ontnemen, de vreugde die vrucht is van de liefde en dus
van God die liefde is; zij vraagt om de gerechtigheid, de vrede en de
vreugde in de H. Geest waarin volgens de H. Paulus het Koninkrijk van
God bestaat.
Ook de vrede is vrucht van de liefde: de innerlijke vrede die de vermoeide mens
zoekt in het binnenste van zijn wezen; de vrede waarom de mensheid, de
mensenfamilie, de volkeren, de naties, de werelddelen met vrezen vragen en met
de hoop hem te verkrijgen in het vooruitzicht van de overgang van het tweede
naar het derde christelijke millennium. Aangezien de weg naar de vrede
uiteindelijk over de liefde loopt en naar de schepping van de beschaving van de
liefde wil leiden, richt de Kerk haar blik op Hem die de liefde van de Vader en
de Zoon is, en niettegenstaande de toenemende dreigingen houdt zij niet op te
vertrouwen, houdt zij niet op de vrede van de mens op de aarde af te smeken en
te dienen. Haar vertrouwen is gegrondvest op Hem die, omdat Hij de Geest is die
liefde is, ook de Geest van de vrede is en steeds in onze menselijke wereld
aanwezig is, aan de horizon van het geweten en het hart, om het aardrijk te
vullen van liefde en vrede.
Ik kniel voor Hem neer aan het eind van deze overwegingen en smeek dat Hij als
Geest van de Vader en de Zoon ons allen de zegen en de genade moge verlenen die
ik in naam van de Allerheiligste Drie-eenheid wil schenken aan de zonen en
dochters van de Kerk en aan heel de mensenfamilie.
Gegeven te
Rome, bij Sint Petrus, op 18 mei,
het hoogfeest van Pinksteren, van het jaar 1986, het achtste van mijn
Pontificaat.
Paus
Johannes Paulus II