6e overweging

Zes dagen voor Pasen kwam Jezus te Betanie aan, waar
Lazarus woonde, die Jezus uit de doden had opgewekt. Hij werd uitgenodigd aan
het avondmaal bij Simon de melaatse. Ook Lazarus lag samen met de Apostelen bij
Jezus aan. Martha diende op en Maria wenste de goddelijke Gast een blijk te
geven van de innigste liefde. Zij nam een albasten flesje balsem echte,
kostbare nardus zalfde de voeten van Jezus en droogde ze met haar haren af.
Het huis werd gevuld met de geur van het reukwerk. (Matt 26,6; Joh 12,3)
Judas kon zijn spijt niet verbijten: hij haatte Maria
Magdalena wegens haar verkwisting: Waarom, zo viel hij uit, heeft men die balsem niet voor driehonderd
denariën verkocht en het geld aan de armen gegeven? (Joh 12,5) Dit zei hij
echter niet omdat hij om de armen bezorgd was, maar omdat hij een dief was, en
omdat hij de beurs droeg, het daarin gestorte bedrag ontvreemdde. (Joh 12,6) Er
ontgaat hem een gelegenheid om zich geld toe te eigenen.
Mijn ziel, je zou graag willen zien wat Judas gezien heeft.
Hij heeft in Jezus gezelschap mogen leven
je zou je zalig prijzen, als je
had kunnen zien wat hij gezien heeft. Jezus noemde hem vriend. Judas was
tegenwoordig bij de bruiloft van Kana. Hij was bij de opwekking van Lazarus.
Jezus was zo goed
en toch viel Judas!
Een hartstocht bracht hem ten val: de dorst naar geld
doodde in zijn ziel elk edel gevoel en verstikte de liefde voor zijn goddelijke
Meester. En in het openbaar verwijt hij Jezus de verkwisting van Magdalena te
hebben toegelaten. Jezus echter doorgrondt Judas' geheime bedoelingen en neemt
de verdediging van Magdalena op Zich: Laat haar!
De armen zullen jullie
altijd bij je hebben, maar Mij niet. (Joh 12,7-8)
Judas was beschaamd, vernederd. Verbitterd als hij was,
besloot hij zijn Meester aan diens vijanden te verkopen. Ziedaar, mijn ziel,
hoe een lage drift Judas ten val bracht. Hij wordt er zodanig door verblind,
dat hij zelfs geen liefdevolle opmerking van zijn Meester kan verdragen. Leer
hieruit, uw hart nooit te hechten aan aardse goederen, of u door geen andere
hartstochten te laten verblinden. Wees blij als er iemand u vermaant; en wees
er dankbaar voor.
Voor niemand was het een geheim dat de Joodse priesters
Jezus zochten te doden. Wie zich openlijk voor Jezus verklaarde, werd uit de
tempel gedreven. Jezus zelf verweet de Joodse priesters hun boze plannen. Beter
dan wie ook was Judas van dit alles op de hoogte. Na de laatste vermaning van
Jezus in het huis van Simon de melaatse was hij van zijn Meester geheel vervreemd.
Het gezelschap van de Apostelen verveelde hem. Opgejaagd door zijn geldzucht,
begeeft hij zich de woensdag voor Pasen, naar de raadsvergadering van de Joodse
priesters en vraagt: Wat wilt u me geven, als ik Hem aan u overlever? (Matt
26, 15) Judas bepaalt geen som: elke prijs is welkom.
Jezus vijanden zijn blij verrast: wat een uitkomst! Graag
hadden zij de Verlosser in hun macht; maar zij durfden Hem in het openbaar niet
aanhouden uit vrees voor het volk, en zij wisten niet hoe Hem in het geheim
gevangen te nemen.
Zij verdringen zich rond Judas, beramen plannen, maar het
mag niet te veel kosten: dertig zilverlingen, zodat alles naar wens verloopt,
zonder oproer van het volk.
Judas neemt aan. Hij kent de levenswijze van zijn Meester;
weet waar Hij gewoonlijk de nachten doorbrengt in gebed, in eenzaamheid. Judas
zal er dus wel voor zorgen, dat Jezus gevangen wordt zonder dat het volk er
iets vanaf weet.
Verrader! Betoont gij op die manier uw dankbaarheid aan uw
goddelijke Meester voor alle weldaden die gij van Hem ontvangen hebt? In ruil
beraamt gij verraad en stelt u aan het hoofd van de samenzwering, tegen het
leven van uw goede Meester! Ondankbare verrader!
En opdat de Apostelen hem niet zouden verdenken, mengt
Judas zich onder hen en neemt met hen deel aan het laatste avondmaal. Welke
schijnheiligheid! Judas zoekt nog enkel een gelegenheid om onze Zaligmaker over
te leveren: hoe eerder hoe liever!
Helaas! Ben ik, o mijn Jezus, niet slechter geweest dan
Judas? Eenmaal slechts verkocht hij U aan uw vijanden. En ik! Als ik zweeg in
gezelschap dat ik Christen ben, heb ik U dan niet verraden, ben ik dan niet een
oorzaak geweest van vijandschap en opstand tegen U? Barmhartigheid, Heer, en
medelijden!
|