12.1
Oefeningen bij het vragend voornaamwoord (Vest.p.181-183)
a.
Het vragend
voornaamwoord wordt in deze oefening bijvoeglijk gebruikt. Het vervult dan de
functie van een bijgesteld adjectief. Zo kun je dus de naamval, het geslacht en
het getal bepalen.
1. gen.vr.mv.
2. acc.m.enk.
3. dat.m.enk. dat.vr.enk.
4. acc.vr.mv.
5. nom.m.enk.
6. acc.onz.enk.
7. abl.vr.mv.
8. acc.onz.mv.
9. nom.m.mv.
10. dat.m.mv.
11. nom.vr.enk.
12. gen.m.enk. gen.vr.enk.
13. abl.m.enk.
14. abl.vr.enk.
15. acc.vr.enk.
b.
1. Van welke meisjes ben je de
vriendin?
2. Welk boek lees je?
3. Welke slaaf en welke slavin
vertrouwt de meester het meest?
4. Welke zorgen heeft Herman al
lang?
5. Welke slaaf is altijd het eerst bij
het
avondeten?
6. Welke naam roepen ze?
7. In welke kamertjes wonen de
slaven?
8. Welke geheimen maken ze bekend
In hun boek?
9. Welke geluiden wekken Herman uit
zijn slaap?
10. Aan welke vrienden toont Caecilia
de kist?
11. Welke slavin is de moeder van
Herman?
12. Van welke slaaf en van welke slavin
zijn Herman en Goedele de
kinderen?
13. Op welke plaats is Ewald
verborgen?
14. Met welke vriendin gaat Plinia
buiten naar de tuin?
15. Welke gedaante bemerkt Herman?
d.
1. Wie is al aanwezig?
2. Wie zoeken jullie?
3. Met wie gaat hij naar de tuin?
4. Van wie is hij de/een zoon?
Wiens zoon is hij?
5. Wie geloof je?
6. Wat is hier verborgen?
7. Over wie vertellen ze dat?
8. Wie dan toch woont daar?
e.
1. Wie zendt hij/ze?
2. Welke raad geven jullie me?
3. Wat begrijpen jullie niet?
4. Welk meisje ziet hij graag?
5. Aan wie geeft hij/ze het geschenk?
6. Welke geluiden hoort hij/ze?
7. Wat dan toch zegt hij/ze?
8. Wie geloven jullie?
9. Voor welke straffen is hij bang?
10. Wie waarschuwt de overige slaven?
11. Naar welk kamertje gaan ze?
12. Voor welke slaaf is hij/ze bang?
13. Over welke diefstal vertelt hij/ze?
14. Van wie dan toch zijn deze sporen?
15. Welke sporen bemerkt hij/ze?
16. Van welke jongens ken je de namen
niet?
17. Van wie houdt die slavin?
18. Wat vertrouwt hij aan Herman toe?
19. Welke woorden herhaalt hij/ze?
20. Wie dan toch gaat voorbij?
21. Welke meester dienen ze?
22. Van welk meisje ben je de zus?
23. Waarom zijn ze zo blij?
24. Voor wie is dit niet voldoende?
18-05-2009 om 16:40
geschreven door R.Carels