11.1 Oefeningen bij tegere
a.
1.
vale- :
jullie zijn
gezond,
ik ben
gezond,
wees gezond,
we zijn
gezond,
je bent
gezond,
hij/zij is
gezond,
ze zijn
gezond
2. veni- :
we komen, je komt, kom, ze komen, hij komt, kom, jullie komen, ik kom
3. roga-: je
vraagt, we vragen, vraag, ze vragen, vragen, jullie vragen, vraag, hij vraagt
4. scrib-:
schrijf, hij schrijft, je schrijft, jullie schrijven, ik schrijf, ze schrijven,
schrijf, schrijven
5. statu-:
ze beslissen, ik beslis, hij beslist, beslis, we beslissen, je beslist, jullie
beslissen, beslis
b.
1. intellego tegere
2. immineo monere
3. comprehendo tegere
4.
retineo monere
5.
audeo monere
6.
soleo monere
7.
contineo monere
8.
perdo tegere
9.
appareo monere
10.
dico tegere
11.
moveo monere
12.
credo tegere
13. metuo tegere
14. rideo monere
15. prodo tegere
16. taceo monere
c.
1. addimus intellegimus repetimus
2. duco mitto
addo curro
3. curre statue prode
4. scribunt dimittunt dicunt comprehendunt
5. vivit perdit addit
6. mittitis surgitis creditis
7. prodis comprehendis metuis
d.
1. curr-i-t hij loopt
2. reperi-t hij
vindt terug
3. aperi-u-nt ze openen
4. adjuva-tis jullie helpen
5. intelleg-o ik begrijp
6. voc-o ik
roep samen
7. metu-i-mus we
vrezen
8. mitt-i-te zend!
9. monstra-re tonen
10. statu-i-s je
beslist
11. contine-t het bevat
12. perveni-u-nt ze komen aan
13. comprehend-e-re begrijpen
14. immine-re bedreigen
15. prod-u-nt ze verraden, ze halen te voorschijn
16. surg-e sta op!
e.