Crocodile Trophy 2014 (en andere mtbike-uitdagingen)
De beslissing, de zware en lastige voorbereiding, de uitdaging om als 49 jarige Parkinson-patient de extreem zware mountainbike wedstrijd Crocodile Trophy in Australie en andere meerdaagse mtb-wedstrijden in het buitenland te rijden.
12-08-2014
"Beestig" halfweg in de Alpen
Het is
vandaag 12 augustus. Over exact twee maanden vertrekt mijn vliegtuig naar de
andere kant van de wereldbol, om daar de Crocodile Trophy te rijden. Het is al
meer dan negen maanden geleden dat ik me heb ingeschreven. Negen maanden
aftellen, trainen en voorbereiden. Het lijkt of het gisteren was om maar eens
een clichè te gebruiken.
Sinds
gisteren zit ik over de helft van mijn hoogtestage in de Franse Alpen. Acht
ritten en 950 km gefietst met tot op heden ongeveer 20000 hoogtemeters op het
conto. Vanwege het weer in een iets andere volgorde dan op mijn schema. Het
gaat me beter af dan ik had verhoopt. Maar het is blazen, puffen, zweten en
doorbijten. Je voelt de roes van de overwinning elke keer weer wanneer je
bovenkomt op een prestigieuze col in dit majestieus landschap. En dan volgt er
de afdaling als beloning, jammer dat dat zo snel voorbij is vooraleer het weer
stoempen is.
Het zegt
misschien niks, maar het geeft mij voldoening dat er tot op vandaag maar 2
fietsers zijn die mij hebben voorbijgereden tijdens het vele klimwerk, en dat
ik er vele tientallen heb ingehaald. Het geeft de mens moed. Ik ben tot op
vandaag ook nog geen andere wielertoerist tegengekomen die net zoals ik gek
genoeg is om hier toertochten van meer dan 110 km, met telkens 3 tot 5 cols
erin, samen met mij af te haspelen. Die gekken zijn dun gezaaid blijkbaar.
Toen ik op
zondag 3 augustus mijn eerste col aanvatte (col de la Colombiere) trapte ik aan
een tempo van gemiddeld 65 omwentelingen bergop. Ondertussen ligt de cadans al
rond de 75, en kan ik een gemiddelde van 10 a 12 km/u aanhouden wanneer de
hellingsgraad tussen de 6% en 11% bedraagt, met een hartslag tussen de 140 en
150 slagen.
Na mijn
eerste beklimming van de col dIseran moest ik in volle afdaling naar Val dIsere
stevig in de remmen na een bocht voor een overstekende marmot. Vermoedelijk
schrok het beestje harder dan ik want ondanks dat het beestje al 2/3 van het
wegdek was overgestoken, besloot ze toch vierklauwens op haar poten terug te
keren, naar de kant waar ze vandaan kwam. De glimlach van de omhoogfietsende
mountainbiker zei genoeg toen ik hem passeerde.
Ik heb al
vele bekende colsbeklommen maar het
zijn vooral enkele mindere gekende die me het meest pijn deden aan mijn benen.
Zoals gisteren toen ik na 90 km te hebben afgelegdendaarbij al 2 cols te hebben beklommen, de col de la Couillole op mijn bord kreeg. Vanuit
St Saveur sur Tinèe, 21 km klimmen aan een gemiddelde van 7 procent op een
slecht wegdek. Dat doet wat met een mens zijn door warmte en dorst vermoeid
lijf. Ook sinds gisteren op die klim heb ik beloofd nooit nog te lachen met een
Bmw-motard, want ik was maar al te blij dat ik van één van die voor mij vreemde
wezens een flesje water aangereikt kreeg op 3 km van de top, en het was begot
nog een Hollander ook.
De
beklimming die het meest in mijn benen kroop was de 8 km lange col naar het
plateau des Glières (vanaf de D12). Niet zozeer vanwege de laatste 5 km asfalt,
nauwelijks de naam van een veredeld geasfalteerd geitepad waardig, maar wel
vanwege de steiltegraad. Vijf km nooit onder de 11% en met pieken tot 17%. Mijn
cadans bedroeg op die stukken dan ook soms maar 38 omwentelingen. Eigenlijk
tegen het omvallen af moest er zijwind geweest zijn. Beestig, en dan kom je
boven op een 3 km lange zandweg. Maar ik wist waar ik aan begon, want ook met
de Harleys zijn we hier al enkele keren overgereden, maar das wel stukken
makkelijker.
En om bij de
beesten te blijven, eergisteren de col des Champs opgereden vanuit Villards-Colmars.
Twaalf km , gemiddeld 8%, ook hier en daar wat asfalt neergegooid op een oud
bospad, want 3/4 van deze klim gaat door een bos. Vliegen, tientallen vliegen
rond mijn hoofd, lijf, armen en benen, en vooral om één of andere reden op mijn
handschoentjes. Je weet onmiddellijk waarom een koe of ne meutte het opgeeft
om vlieg-attacks te bestrijden. Het is gewoon onmogelijk. Op de stukken waar
het zonlicht door de bomen priemden zag ik op de schaduw op het asfalt een
zwerm vliegen rond mijn helm hangen. En de eerste kms deed ik alle moeite om
regelmatig die beesten rond mijn kop weg te slagen, tevergeefs. Op deze klim
reed ik ook een groepje van vier man voorbij. En jawel, ook zij hadden overal
vliegen rondom zich die traag maar gestaag met hen meeklommen. Er was echter één
fietser bij die geen vliegen rondom zich had. Te wijten aan de lijfgeur van
zijn maten (en dus ook de mijne)? Of stonk hij te hard? Alleszins bizar. Eens
de boomgrens voorbij, op de meer winderige hoogvlaktes waren de beestjes ook
onmiddellijk weg.
Nu resten er
nog zeven ritten. Met uitzondering van één rit, steeds meer dan 3000
hoogtemeters, over vooral vele gekende tourcols. De apotheose volgt ergens
volgende week, 150 km met 3800 hoogtemeters. Volgens de gps althans, en dat
beestje durft ook wel eens liegen. Soms in het voordeel (minder htms), soms
in het nadeel (meer htms).
Als binnen
exact twee maanden vanaf vandaag het vliegtuig naar Australie vertrekt zal het
niet aan mijn trainingsijver gelegen hebben moest ik het einde van de Crocodile
Trophy niet halen. Dat is wel zeker. Nu nog wat rusten met een hazenslaapje
vanmiddag.