Hij herinnerde zich weinig van de eerste jaren van zijn bestaan. Ze waren gehuld in nevels, korte flarden van bewustzijn waarin hij geluiden opving en stemmen. Hij herinnerde zich een moment waarop een vrouwenstem hij herinnerde zich niet of hij haar gezicht had gezien- bewonderend had gezegd dat hij zo vol beweging leek. Een waar kunstwerk, had ze gezegd. Ze was niet de enige die dergelijke dingen had uitgesproken over hem.
Misschien was het dat wat hem had doen ontwaken uit zijn pathosloze toestand. Als er genoeg mensen over je spreken, genoeg mensen het over je hebben als was je een levend, ademend persoon, misschien deed dat wel wat met je. Misschien zette het je aan tot beweging. Misschien
het zou goed kunnen dat hun beweging zijn beweging had begonnen. Het was niet te vreemd om te bedenken, gezien zijn toestand.
Het was avond. In het park waren nog slechts enkele mensen aanwezig. Traag voortstappend, soms pratend, vaak zwijgend. Genietend van het hier en nu, zelfs al daar twijfelde hij niet over- voor sommige mensen het hier en nu veel verleden en een zorgenrijke toekomst betekende. De vogels, vervloekte beesten waren het, hadden eindelijk hun onafgebroken gezwets beëindigd en hadden een veilige haven gevonden in de bomen.
De schemering was altijd zijn favoriete moment geweest. Het was rustiger dan overdag, maar vol interessante zaken. Voor de persoon die er oog voor had, tenminste. Hij had er oog voor, zeker, en tijd ook. Een koppeltje koerde langs hem heen. De man drukte een kus in de hals van een giechelende vrouw. Hij had haar nogal gezien. Met andere mannen. Ze werkte hier, de struiken waren haar bureau, de lanen haar wachtzaal. Zoëven zou ze verdwijnen met de man, tussen twee struiken door, naar een plaats die hij nooit had gezien. Geknutselde geluiden zouden weerklinken, ietwat gedempt. Zij zou later opnieuw verschijnen, zonder geforceerde glimlach of bestudeerde gebaren deze keer en terug op weg gaan. Waarschijnlijk zou de man een minuutje wachten en dan ook terug op het toneel verschijnen. Met een aangedaan gezicht. Voldoening, schaamte
hij had alle emoties de revue zien passeren. Maar de mannen waren allemaal, stuk voor stuk, aangedaan.
Het was best interessant om zoals hij dat genoodzaakt was deel uit te maken van het decor. Niemand kon hem van voyeurisme beschuldigen, en toch was hij altijd daar. Kijkend. Observerend.
De man verscheen, zijn kleren afvegend. Hij leek voldaan. Een man die een mans werk had gedaan. Hij volgde de man met zijn ogen tot hij bijna uit het zicht verdween en voelde hoe zijn hals zich inspande om de beweging van zijn ogen te volgen.
Toen gebeurde het. Voor hij goed en wel wist wat er gebeurde, had zijn hoofd zich de volle vijf centimeter gedraaid. De beweging de beweging!- had een cascade van andere bewegingen in gang gebracht, en zonder zich te kunnen controleren had hij een halve seconde later voor het eerst gras tegen zijn gezicht gevoeld. Grond onder zijn voeten. Een bronzen hartslag, als van een kampioen, weerklonk in zijn innerlijk.
Hij stond op en keek om zich heen. Zijn sokkel stond er verlaten bij, net zo verlaten als het park rondom hem. Niemand had gezien wat er was gebeurd. Het was een wonder, een unieke gebeurtenis. Hij zou zich extatisch moeten gevoeld hebben. LEVEND! Ja, levend!
Op de een of andere manier had hij echter niet het gevoel iets wonderbaarlijk gedaan te hebben. Het was
gewoon. Gewoon gewoon. Nieuwsgierigheid nam bezit van hem. Hij had wel eens gefantaseerd over wat hij zou doen mocht hij ooit deze kans krijgen. Er was iets dat hij absoluut wilde doen
Gedecideerd ging hij op weg. De bomen rondom hem wierpen al haast geen schaduwen meer af. Nog even en het duister zou enkel nog afzijdig worden gehouden door de cirkels van licht die enkele geïsoleerde lantaarnpalen uitzonden. Het grind onder zijn voeten knarste. Het geluid was hem bekend, maar had hem nog nooit zo uitgenodigd, zo lieflijk geklonken. De weg nam een bocht. Nog even en
Hij stond plotseling stil. Hij wist niet of hij daarvoor had gezorgd door onbewust te willen stoppen of dat iets anders hem een halt had toegeroepen, maar zijn plotse bewegingsloosheid bracht hem volledig van zijn stuk. Hij voelde paniek in hem opkomen. Angst dat hij niet opnieuw meer in beweging zou geraken, niet meer zou weten hoe hij dat moest doen! Golven van verdriet en angst en schrik zoals hij die nog nooit had gevoeld, zwolgen hem op en verteerden hem. Het was verschrikkelijk, het was onecht, het was
Hij wist niet hoe lang hij daar had gestaan. Misschien een minuut, misschien een uur. Misschien verscheidene dagen. Toen hij weer tot zichzelf kwam, was het echter zoals voorheen donker. Het leek dezelfde avond, maar hij kon het niet met zekerheid zeggen.
Hij realiseerde zich plots dat zijn ogen zagen wat ze nog nooit eerder hadden gezien. Voor hem uit lag een meer te glinsteren in het maanlicht. Het water lag er bewegingsloos bij en leek een duplicaat van de sterrenhemel erboven. Een bankje stond naast de oever te baden in het gouden licht van een lantaarnpaal. Het was het mooiste dat hij ooit had gezien. Het was een betoverend aanzicht, onverdund geluk in beeld gebracht.
Hij voelde een onbedwingbare drang om het beeld dat hij had van het meer aan te raken, als was het een schilderij of een kunstwerk. In plaats daarvan zette hij een stap naar voor en nog één en nog één tot hij de rand van het meer bereikte. De schoonheid van het schilderachtige aanblik deed hem bijna vergeten waarom hij zoveel lust had gehad hierheen te komen. Hij zou eindelijk zien
De man die naar hem keek had een volle, lokkenrijke baard. Zijn ogen keken rustig in de zijne en leken veel te hebben gezien, veel te hebben meegemaakt. Ze waren niet verbaasd, nieuwsgierig misschien, maar leken verder onaangedaan door hun plotse revelatie. Hij zag een hand naar het gezicht van de man gaan en voelde hoe het de rimpels streelde, de glooiing van de jukbeenderen, de geprononceerde neus.
Het was een mooie man. Een wijze man. Iemand die iets had bereikt dat de moeite waard was, dat stond buiten kijf. Hij keek op maar voelde de hand nog steeds. Ze voelde aan zijn haren, zijn oren en zijn hals. Hij keek naar beneden om te zien hoe ze een lange overjas streelde en verdween in één van zijn zakken. Het beeld van de man stond op zijn netvlies gebrand.
De onthulling had hem ietwat sprakeloos achtergelaten. Hij draaide zich om en wandelde naar de bank. Hij zette zich neer en voelde hoe zijn kleren zich rond zijn lichaam drapeerden, het volgden en gehoorzaamden. Hij keek uit over het meer en dacht na over de man die hij had gezien. De man waarvan hij de gelijkenis droeg, die hij was.
Hij was moe. Plotseling en onherroepelijk moe. Zijn oogleden leken een eigen leven te leiden en sloten zich geregeld vanzelf. Hij was uitgeput en verlangde naar zijn sokkel, zijn stille bestaan. Hij stond op, keek in het voorbijgaan nog een laatste keer naar zijn reflectie en wandelde terug naar zijn sokkel. De wereld leek zilverig in het maanlicht en zijn sokkel verwelkomde hem met een serene zwarte binnen al dat grijs. Hij kroop er met wat moeite op, schikte zijn kleren en sloot de ogen.
Hij had daarna nooit meer opnieuw bewogen. Misschien was weten wie hij was de enige beweegreden geweest om zich in beweging te zetten en was er nu hij dat wist geen nood meer aan. Hij wist niet of één van de voorbijgangers ooit had opgemerkt dat zijn ogen nu gesloten waren. Hij geloofde van niet, misschien hadden ze nooit gemerkt dat ze überhaupt ooit open waren geweest. Het deed er niet toe. Flarden bewustzijn doken soms weer op, steeds opnieuw, met in hun midden het gezicht van de man die hij had ontmoet.
Zichzelf.
18-03-2014 om 13:04
geschreven door Zwerver 
Categorie:Het juiste Pad
|