De werkelijkheid is geen constructie, maar schepping Dit blog geeft een korte samenvatting van enkele hoofdlijnen van de zesdelige blog, getiteld "Transatheïsme" ( http://www.bloggen.be/bethina )
Het Logisch Positivisme is van mening dat de filosofie maar het best kan ophoepelen. De metafysica kan immers niet onderworpen worden aan Carnap's verificatieprincipe, want metafysische experimenten zijn er niet[1]. Etienne Vermeersch heeft het over het geringe rationaliteitskarakter van de filosofie: men kan van filosofische uitspraken niet zeggen dat ze door en door rationeel zijn. Wetenschap daarentegen zou, als middel om betrouwbare kennis te verwerven middels een heldere taal, logisch-mathematische systemen en falsifieerbare uitspraken, wel door en door rationeel zijn. Als men aan uitspraken een rationaliteitsindex zou toekennen gaande van 0 tot 1, zou de wijsbegeerte een index van slechts ca. 0,5 krijgen. Want naarmate het aantal behandelbare problemen groter wordt, wordt de rationaliteitsindex van de uitspraken daarover kleiner, aldus Vermeersch.[2]
Wij sluiten ons aan bij de opvatting die verdedigd wordt in het intuïtionisme van L.E.J. Brouwer, namelijk dat de rekenkunde een product is van de menselijke creativiteit.[3] Maar om methodologische redenen zullen we de positivisten hier even volgen, en zullen we veronderstellen dat er een klassieke rekenkunde bestaat, die gebaseerd is op een aantal afspraken met betrekking tot haar elementen en de bewerkingen op deze elementen. In zon rekenkunde zouden uitspraken, bijvoorbeeld de uitspraak "1+1=2", perfect falsifieerbaar zijn. Maar merk op, dat hier slechts sprake kan zijn van falsifieerbaarheid krachtens de afspraken die deze rekenkunde constitueren, en middels welke zich deze falsifieerbaarheid kan voltrekken. Dit impliceert, dat de rationaliteit van deze rekenkunde identiek is aan de mogelijkheid tot het naleven van de afspraken die deze rekenkunde constitueren. Anders gezegd: rationeel handelen binnen deze rekenkunde betekent niets anders dan het naleven van de afspraken die deze rekenkunde constitueren. Maar omdat elk handelen binnen deze rekenkunde, krachtens de elementen en de wetten die haar constitueren, geanticipeerd wordt, gaat het telkens om een 100 percent voorspelbaar handelen. Een 100 percent voorspelbaar handelen nu, is per definitie een handelen zonder vrijheid. En een handelen zonder vrijheid is geen handelen maar een ondergaan.
Waar de positivisten nu beweren dat zo'n rekenkunde een rationaliteitsindex heeft die gelijk is aan 1, beweren ze aldus tegelijk dat rationaliteit identiek is aan gedetermineerdheid.[4]
Nemen we als tweede voorbeeld de bovenstaande redenering, waarbij we tevens veronderstellen dat ze kan beschouwd worden als behorend tot het terrein van de wijsbegeerte, zodat ze, volgens Vermeersch, een rationaliteitsindex gelijk aan ca. 0,5 moet toegewezen krijgen. Herinneren we er nu aan dat de positivisten impliciet de rationaliteit impliciet definiëren als gedetermineerd handelen. Welnu, indien deze definitie van rationaliteit klopt, dan moet ze als noodzakelijk bestempeld worden, en krijgt ze aldus zelf een rationaliteitsindex gelijk aan 1. Maar tegelijk hebben we het expliciet maken van deze impliciete definitie als een wijsgerige activiteit beschouwd. Dus moeten we, althans volgens dezelfde redenering, ook aan de wijsbegeerte een rationaliteitindex gelijk aan 1 toekennen.
We herinneren hier nogmaals aan het feit dat we hier om methodologische redenen het bestaan van een dergelijke volstrekt gedetermineerde rekenkunde vooronderstellen. Het betreft weliswaar een naïeve opvatting van de rekenkunde, maar het valt niet in te zien op welke andere wijze het door Vermeersch door en door rationeel geacht wetenschappelijke zich anderszins zou kunnen onderscheiden van het door hem gelaakte wijsgerige. Blijkbaar vergeet Vermeersch dat de basis van elke zogenaamd door en door rationele wetenschap niets anders kan zijn dan het resultaat van een wijsgerige en dus creatieve, menselijke en niet-absolute of feilbare activiteit. Zon rekenkunde en de wijsbegeerte onderscheiden zich dan hierin, dat die rekenkunde geconstitueerd en dus 'af' is, terwijl de wijsbegeerte 'onaf' is[5]. Die rekenkunde heeft slechts te bieden wat ze is, en haar beoefenaar ondergaat ze. De wijsbegeerte daarentegen wordt, en haar beoefenaar maakt ze. Die rekenkunde heeft betrekking op haar eigen 'irreële' wereldje, terwijl de wijsbegeerte verwijst naar de dingen zelf. Wie de wijsbegeerte irrationeel acht, moet, zoals aangetoond, de irrationaliteit gelijkstellen met de vrijheid. Merken we hierbij tenslotte nogmaals op, dat zelfs zon rekenkunde niet kan beantwoorden aan de geschetste 'volmaakte' rationaliteit, zoals het in de kansrekening bekende problème des partis aantoont: zij is ultiem betrokken op rechtvaardigheid, vrijheid, kortom op het maatschappelijke[6].
Verder behoort het nastreven van rationaliteit niet tot het rationeel handelen, maar tot het streefhandelen, het passionele, zodat het, extreem doorgedreven, kan ontaarden in de door Jon Elster genaamde 'hyperrationaliteit'[7], die zich van haar uiteindelijke gronden, namelijk de gevestigde waarheden en waarden, niet langer bewust is, wat haar des te gevaarlijker maakt.
Betreffende de vrijheid geven we hier enkel onze stellingen beknopt weer. De bewijzen zelf moeten we in dit bestek achterwege laten.[8]
(1) Vrijheid is steeds de vrijheid van een subject. (2) Dit is steeds keuzevrijheid. (3) Mijn vrijheid wordt geconditioneerd door de mate waarin mijn actie waarvoor mijn vrijheid een conditie is, determinerend is met betrekking tot al mijn andere acties. (4) Het identificeren van Vrijheid met Rationaliteit, waarbij Rationaliteit geïdentificeerd wordt met Gedetermineerd Handelen, impliceert een specifieke opvatting omtrent Vrijheid, waarvoor geldt dat deze opvatting de mogelijkheid tot Vrijheid uitschakelt terwijl ze de term, aldus ingebed in zijn specifieke definitie, laat bestaan. Verder wordt zodoende ook het begrip Rationaliteit ten onrechte geponeerd.
Wie vrijheid definieert als gedetermineerd handelen, ontkent de discrepantie tussen het ontische en het epistemische en sluit ethiek uit. In zon visie zou bijvoorbeeld ook datgene wat een zuurstofatoom doet als het zich verbindt met waterstof, 'rationeel' moeten heten. De subjectiviteit wordt hier ontkend.[9]
Het concept 'vrijheid' kan ook beschouwd worden als volgend uit een ongeoorloofde inductie van het epistemische naar het ontische gebied: de ervaring van de gevangenschap gaat noodzakelijk vooraf aan het begrip van de vrijheid.[10] Anders gezegd: de vrijheid wordt niet ervaren tenzij als een resultante van de ervaring van de afwezigheid ervan. Vervolgens kan ook de 'noodzakelijke vrijheid' onder de loep genomen worden, en daarbij kan men tot de verhelderende vaststelling komen dat de vrijheid gefundeerd wordt op de mogelijkheid tot vernietiging: men is namelijk vrij om daaraan te verzaken. Hieruit volgt tenslotte dat ik mezelf determineer tot het al dan niet vrij zijn. Want het niet-vernietigde bestaat binnen mijn vrijheid vanaf het ogenblik dat ik aan de vernietiging heb verzaakt.
[3]Brouwer 1907: 179, zoals geciteerd in: de Swart 1989: 18: De wiskunde is een vrije schepping, onafhankelijk van de ervaring.
[4]Voegen we hier nog aan toe dat zelfs A. Turing zegt dat een machine niet tegelijk onfeilbaar en intelligent kan zijn. (Zie: Penrose 1995 (1994): 129).
[5] Voegen we hier nog aan toe dat in plaats van het verificatieprincipe van R. Carnap, hoe langer hoe meer het (door W. Mielants zo genoemde) principe van de logische perfectie wordt toegepast, waarbij het criterium voor de waarheidswaarde van een theorie veeleer verwijst naar de logische consistentie, de harmonie en zelfs de esthetische kwaliteiten van de theorie in kwestie. (Zie: Mielants 1996: 4.
[6]Zie de uiteenzetting van dit probleem in: Cléro 1990.
Inherent aan het fysicalisme is het microreductionisme, waarin de geest herleid wordt tot een biologisch proces, en de biologie tot de fysica. Het heelal zou opgebouwd zijn (- ziedaar opnieuw de gevaarlijke reductie van de schepping tot een constructie! -) uit elementen die steeds complexere gehelen vormen. De aldus 'bestaande objecten' worden dan in acht niveaus ingedeeld: op niveau nul staan de logisch-mathematische objecten, op niveau één, de quarks of de meest elementaire bouwstenen van de werkelijkheid, en dat gaat dan over atomen en moleculen tot men uiteindelijk, op niveau zeven, de groepen van meercellige organismen en, op niveau acht, hun producten, situeert. Er wordt gesteld dat er een parallel bestaat tussen, enerzijds, de geschetste niveaus en, anderzijds, de algemeenheid van de theorieën over de objecten binnen de respectievelijke niveaus en het aantal structuurbeschrijvingen met betrekking tot de typen van objecten. In het eerstgenoemde parallel is sprake van omgekeerd evenredigheid, in het tweede van recht evenredigheid.
Merken wij vooreerst op dat zon indeling nu precies berust op de graad van algemeenheid en op de graad van structuurherkenning bij het beschouwen van deze objecten. Met andere woorden: bekijkt men de dingen vanuit hun algemeenheid, dan creëert men, precies door deze visie, de niveaus 0, 1, 2 of 3. Bekijkt men de dingen echter veeleer met het oog op het ontdekken van structuren, dan creëert men zo doende bijvoorbeeld de niveaus 5, 6 en 7. Het is, met andere woorden, tautologisch om te stellen dat men kan vaststellen dat bijvoorbeeld aan de niveaus 0 tot 3 algemenere theorieën en minder structuurbeschrijvingen beantwoorden in de betreffende wetenschap, terwijl bijvoorbeeld aan de niveaus 5 tot 7 meer specifieke theorieën en meer structuurbeschrijvingen beantwoorden in de betreffende wetenschap. Nog anders uitgedrukt: de feitelijkheid van de algemeenheid van de theorieën en van de specificiteit van de structuurbeschrijvingen volgt niet uit de niveaus, maar het 'bestaan' van de niveaus berust precies op de wijze waarop men de bestaande dingen bekijkt. Nog anders uitgedrukt: als men z'n aandacht toespitst op wat de dingen gemeenschappelijk hebben, creëert men zo doende niveau 0 of niveau 1. Spitst men daarentegen z'n aandacht toe op de onderlinge verschillen tussen de dingen, dan creëert men bijvoorbeeld de niveaus 5, 6 of 7.
Maar wat meer is: volgens dit schema zal het microreductionisme zelf behoren tot niveau 8: het zal dus een onderdeel van zichzelf moeten zijn teneinde waar te kunnen zijn. Doch dit is onmogelijk want iets kan niet tegelijk zichzelf en niet zichzelf zijn, of, anders uitgedrukt: iets kan niet waar zijn, tenzij het gelijk is aan zichzelf.[2]
Het bestaan van de mens is onnodig voor het bestaan van om het even wat anders, zegt de microreductionist. Met anders woorden: de mens is het meest contingente wezen.
Nu zegt de microreductionist dat de elementen van het heelal zich samenstellen tot steeds complexere gehelen. Als men nu de mens, die in deze visie reeds een tamelijk complex geheel vormt, als zijnde contingent beschouwt, dan moet men insgelijks oordelen over de wetten die hem tot stand hebben gebracht uit meer elementaire onderdelen, en insgelijks moet men oordelen over deze meer elementaire onderdelen zelf. Gaat men zo door naar het steeds meer elementaire toe, dan moet men tenslotte oordelen dat nietsnoodzakelijk is. Maar indien niets noodzakelijk is, is het begrippenpaar 'noodzakelijkheid-contingentie' irrelevant.
Acht men de mens daarentegen een noodzakelijk wezen, dan moet men ook zijn producten, onder meer het microreductionisme, noodzakelijk achten. Maar een noodzakelijke wetenschap kan niet beweren dat de mens contingent is, zonder zichzelf tegelijk als contingent te beschouwen. Deze veronderstelling resulteert dus in een contradictie en is daarom absurd.
Onderzoeken we vervolgens de stelling dat het bestaan van de mens niet noodzakelijk is voor het bestaan van iets anders. In het microreductionisme wordt het bestaan van doelen weliswaar miskend, maar geldt tevens dat alles een bestaansoorzaak heeft, en dus dat alle niveaus (die aan de mens voorafgaan), noodzakelijk zijn voor de daaruit volgende niveaus. Maar dan moet tevens aangenomen worden dat uiteindelijk iéts noodzakelijk is voor het bestaan van quarks. Aangezien nu de quarks hypothetische constructies zijn, bestaat hun mogelijkheidsvoorwaarde uit niets anders dan het menselijk bewustzijn. Maar daaruit volgt dat de mens niet het meest contingente wezen is, aangezien hij noodzakelijk is voor het bestaan van quarks én voor alles waarvoor die quarks noodzakelijk zijn. Het gaat hier met andere woorden niet om de noodzaak en de contingentie van werkelijke dingen maar van veronderstelde dingen of ideeën, wat betekent dat alleen noodzakelijke en contingente veronderstellingen hier relevant zijn. Het gaat hier om een voorwaardelijk denken, om een implicatie-logica, en allerminst om feiten.
Beschouwen we vervolgens het concept 'toeval' meer algemeen. Men spreekt over 'toeval', wanneer zich een gebeurtenis voordoet die afwijkt van de voorspellingen vanuit een theorie. Dit is duidelijk een zich bezondigen aan inductie. Dat ik een gebeurtenis niet kan voorspellen middels mijn ordenende theorie, geeft mij niet het recht om die gebeurtenis 'toevallig' te noemen. Ik handel pas correct indien ik in zo'n geval zeg dat mijn theorie onvolkomen is. Immers, het feit is, alleen al krachtens zijn feitelijkheid, noodzakelijk. Het enige wat ik over een onvoorspelbare gebeurtenis kan zeggen, is dat ze feitelijk in strijd is met mijn voorspelling en dat haar onvoorspelbaarheid niet toevalsmatig is, doch noodzakelijk resulteert uit de onvolkomenheid van mijn theorie. Met andere woorden: indien ik de onvolkomenheid van mijn theorie aanneem, dan zal ik ook de noodzaak van het zich voordoen van een onvoorspelde gebeurtenis moeten erkennen, en dan kan ik deze gebeurtenis zelf niet 'toevallig' noemen. Een toepassing met betrekking tot het Darwinistisch selectieproces, volgt in de paragraaf 1.7.
Kant schreef reeds dat wij de natuur pas kunnen kennen in de mate dat we in staat zouden zijn om hem zelf te maken. De betekenis van deze uitspraak mag niet worden onderschat: wij kunnen de natuur niet (na)maken, omdat de natuur geen maaksel is. Omdat al datgene wat wij met onze plannen en handen tot stand brengen, opgebouwd wordt uit elementen (die wij in de natuur aantreffen), hebben wij de neiging om te denken dat ook de natuur zelf het resultaat van zon bouwproces zou zijn. Geven wij aan deze neiging toe, dan bezondigen we ons aan inductie. Wanneer wij een boom materieel ontleden, vinden wij daarin stoffen zoals water, koolstof, en nog andere elementen. In wezen is die boom helemaal niet het resultaat van zon samenstelling van elementen, en een hersamenstelling zou ons dan ook geen boom opleveren. In onze analyse hebben we ons immers beperkt tot de materiële analyse van één specifieke boom. Wat daar boven uitstijgt, kan niet meer worden geanalyseerd, wat namaak uitsluit. Maar vooral is namaak onmogelijk omdat een boom, en in het algemeen: de natuur, geen maakwerk is. Het is bijvoorbeeld mogelijk voor een papegaai om een menselijke uitspraak na te zeggen, maar de essentie van de uitspraak, namelijk zijn betekenis, kan door de papegaai niet worden gevat, wat zijn prestatie irrelevant maakt. In zijn overmoedig geloof in de (principiële) namaakbaarheid van de schepping, gelijkt de mens nu op zon sprekende ara, zich niet bewust van zijn potsierlijkheid. De mens met een mechanicistische wereldvisie is vergelijkbaar met de instrumentist die niet in staat is om ook maar het minste greintje gevoel te koesteren bij zijn eigen muzikale uitvoeringen, omdat hij doof is: voor hem is musiceren een harde labeur, iets zoals het sturen van een ingewikkelde machine. Nu geloven fysicalisten dat de natuur zon absurd orkest is zonder klank, alleen omdat zij niet in staat zijn te horen.
[1]Voor onze argumentatie betreffende de circulariteit van het microreductionisme en tegen de stelling van de menselijke contingentie, zie ook: Bauwens 1994, de hoofdstukken 1.4.1. en 1.4.4.. Deze twee argumenten vinden we in een enigszins andere vorm terug in: Coolsaet 1998: 78-80.
[2]Men zou zich hierbij kunnen afvragen of de leugen dan gelijk is aan zichzelf. Het antwoord is ontkennend, want de leugen is onwaar. Wat niet waar, schoon of goed is, heeft uiteindelijk geen kracht van bestaan, zoals wij elders breedvoeriger aantonen. Hier kunnen we nog vermelden dat er slechts één waarheid, doch talloze leugens mogelijk zijn, wat impliceert dat de leugen niet het complement van de waarheid is, en dus onbepaald, met andere woorden: zonder werkelijkheidswaarde.
03-08-2006
I. De werkelijkheid is geen constructie - I.1. Inleiding
Soms wordt de metafysische vraag naar de ultieme zijnsgrond van de werkelijkheid verengd tot de technische vraag naar haar ultieme bouwstenen. Ten onrechte, want de werkelijkheid is geen constructie. Kant wijst er op dat wij de natuur pas kunnen kennen in de mate dat wij in staat zijn om hem zelf te maken; waarmee hij in feite zegt dat wij de natuur niet kunnen kennen, want niet kunnen maken[1]. En Spinoza onderscheidt, enerzijds, datgene wat zijn oorzaak in zichzelf heeft (God, de Natuur) en, anderzijds, de dingen die hun oorzaak buiten zichzelf hebben[2]. Ook Gödel wijst op het onderscheid tussen het scheppen van iets (- uit niets) en het construeren van iets uit iets anders (- uit iets dat reeds geschapen is).[3] Allen worden zij voorafgegaan door Augustinus, die de ongelovigen bekritiseert omdat zij, vanuit hun lijfelijke vertrouwdheid met werklieden en bouwmeesters, denken dat alle dingen samengesteld zijn uit grondstoffen, en zo ook de door God geschapen werkelijkheid.[4]
Als we eventjes abstractie mogen maken van kunst en ethiek, kunnen we zeggen dat alle door mensenhanden gemaakte dingen werktuigen zijn, verlengstukken van ons lichaam. Onze wereld is een instrument, hij is ons gemeenschappelijk, uitgebreid lichaam. De grondstof voor dat instrument rekruteren wij uit de natuur. Omdat onze wereld een constructie is van onze handen, neigen wij er toe om ook de natuur als een constructie op te vatten. Een bouwwerk dat wij afbreken om er het onze mee op te richten. Maar dat is een vergissing. De natuur is niet op zijn beurt opgebouwd uit grondstof die weer van elders komt. Waar wij dat geloven, achten wij onszelf potentiële natuurmakers of goden.
Zo laakt Carnap de metafysica omdat haar uitspraken niet experimenteel verifieerbaar zijn. Maar de eis van toepasbaarheid van dit beginsel op de ganse werkelijkheid, verkapt eigenlijk de overtuiging van de (na-)maakbaarheid van de werkelijkheid. In het Logisch Positivisme, in het fysicalisme, het microreductionisme, hebben we dus te maken met de misvatting waarvoor onder meer Augustinus, Kant, Spinoza en Gödel waarschuwen. Daar acht de mens zichzelf God. Hij is dat niet, zegt Spinoza, want hij is niet zijn eigen oorzaak.
Het wereldbeeld dat wij voorstaan is er een van een wereld die zijn fundamenten vindt in zijn doel: al het lagere komt voort uit het hogere, het vindt er zijn bestaansreden én zijn ultieme zijnsgrond. Het is onze overtuiging dat zich alleen zo een bevredigende verklaring van de ganse werkelijkheid kan openbaren.
Haaks op dat wereldbeeld staat het vandaag even succesrijke als kwaadaardige wereldbeeld van het fysicalisme, de nieuwste variant van het materialisme. Daar worden de zaken op hun kop gezet. Het materialisme heeft de waarschuwingen van de genoemde filosofen niet begrepen.
Het fysicalisme zit principieel vervat in elk atheïsme, omdat dit ruimte laat voor toeval, terwijl het elke vorm van teleologie loochent: het wijst de zinvraag a priori van de hand en veinst bevrediging te vinden in reductionistische know-how van micro- en macrokosmos die eigenlijk niet anders dan als een toevallige buit worden opgevat. Het is ethisch onverantwoord dat het fysicalisme de mens verweesd achterlaat. Hier echter zal in de eerste plaats de cognitieve onverantwoordbaarheid van het fysicalisme ons aanbelangen.
In het eerste gedeelte van deze tekst zullen we enkele bedenkingen uiten bij het fysicalisme. Als model ter kritisering, bekijken we de vormenleer van Etienne Vermeersch.[5] We geven een beknopte weergave van Vermeersch basisintuïties. Dan volgen enkele algemene bedenkingen daarbij. We behandelen Vermeersch versie van het microreductionisme, zijn rationaliteitsconcept in relatie tot zijn concept van filosofie, zijn vormentheorie en, meer algemeen, zijn fysicalisme. We wijzen op enkele tekorten in Vermeersch fysicalistisch cultuurconcept en we bestrijden de door hem verdedigde stelling van de principiële namaakbaarheid van de mens.[6]
[3]H. Wang 1996: 14: Gödel distinguishes creation, in the sense of making something out of nothing, from construction or invention, in the sense of making something out of something else.
[5]Etienne Vermeersch was van 1960 tot 1997 hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Gent. We kozen hem uit, omdat zowat één op honderdvijftig Vlamingen zijn colleges volgden, welke leidden tot het argumentatieve en rethorieke luik van de atheïstische tendens bij ons, vandaag de dag. Voor een volledige uiteenzetting van zijn ideeën raadplege men zijn proefschrift: Vermeersch 1967. Andere belangrijke teksten van zijn hand worden vermeld waar zij in deze tekst ter sprake komen.
[6] Voor een uitgebreide behandeling, zie: Bauwens 2003.
In dit boekje willen wij enkele kerngedachten weergeven uit een uitgebreider werk[1], dat ontstond vanuit een bezorgdheid naar aanleiding van het ons inziens onterechte en vaak misleidende succes van bepaalde fysicalistisch geïnspireerde wereldbeelden. We trachtten een kritiek te formuleren en een alternatief aan te reiken waarmee wij tegen het al te voorbarige doodvonnis van het Christendom in beroep gaan.
In het eerste gedeelte volgen enkele bedenkingen bij een model van een fysicalistisch mens- en wereldbeeld. In een tweede gedeelte geven wij een alternatieve metafysica.
Opmerking: deze samenvatting kan onmogelijk de stringente methode van bewijsvoering verschaffen welke wij wel poogden aan te wenden in het oorspronkelijke werk: "Transatheïsme".
De werkelijkheid is een creatie, geen constructie, vormt een synthese van enkele kerngedachten uit Trans-atheïsme; de metafysica van het Lam, Serskamp 2003, ISBN 90-9017181-9.
Inhoud
Woord Vooraf______________________________ 11
I. DE WERKELIJKHEID IS GEEN CONSTRUCTIE. OVER DE DUISTERNIS VAN HET FYSICALISME____________________________________________ 13
1.1. Inleiding_______________________________ 13
1.2. Vermeersch antropologie en kenleer________ 17
Enkele algemene bedenkingen_______________________ 18
Informatie is enkel informatie-voor-ons________________ 18
Het instrument is slechts zijn functie-voor-ons__________ 19
Ons lichaam als ultieme parameter van de wereld__________ 20
Het Schone____________________________________ 127
Het schone handelen_____________________________ 127
Het wezen van de kunst___________________________ 127
Het heilige en de Liefde___________________________ 129
De metafoor____________________________________ 131
2.6. Rede en geloof_________________________ 135
2.7. God__________________________________ 136
Conclusies________________________________ 137
Literatuur________________________________ 138
27-09-2005
1.6. De circulariteit van de informatietheorie
Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt. Het is gewoon zoals je het zélf wenst. Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed. Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.
Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat. Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard.
1.2. Vermeersch' antropologie en kenleer
Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig. Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.
Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.
Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".
Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen. In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.
De werkelijkheid is een creatie, geen constructie. Avant la lettre wijst Aurelius Augustinus (1999: 322) op de fysicalistische denkfout en hij verklaart ze meteen: in zijn De Fide et Symbolo (II:§2) bekritikeert hij ongelovigen die "vanuit hun vertrouwdheid met handenarbeiders, huizenbouwers en allerlei andere artisanen die niets kunnen tot stand brengen zonder grondstof", geloven dat ook God (een aan Hem externe) grondstof nodig had om alles te 'maken'. Maar zelfs indien God dingen tot stand bracht uit grondstof, dan werd ook die grondstof door Hem uit het niets geschapen, aldus Augustinus. Max Wildiers (1988) wijst er op dat omstreeks de zeventiende eeuw onze houding tegenover de natuur drastisch veranderde: het majestatisch, ontzagwekkende beeld van een hiërarchisch geordende natuur, veranderde vanaf Descartes in dat van een zielloze machine: vanuit de hunker naar vrijheid, maakten de principes van orde en gezag, met ruimte voor ethiek en esthetiek, plaats voor het principe van de macht (over de natuur), welke kon verworven worden via de natuurwetenschappen en de techniek.
"De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf."