25/3/2023 Verschijning van
de Koning van Barmhartigheid over de Bron Maria Annuntiata met een regen van
lelies.
Boven ons zweeft een grote
gouden lichtbol in de lucht. Zeven kleinere lichtbollen vergezellen de grote
gouden lichtbol. De grote lichtbol gaat open en we baden allemaal in een
wonderbaarlijk gouden licht. Een roodachtig licht komt ook uit deze bol
tevoorschijn en omhult ons. Het genadevolle Kindje Jezus komt in de vorm van
Praag uit de grote lichtbol tevoorschijn. De Koning van Barmhartigheid draagt
een grote gouden kroon, een donkerblauw gewaad en een donkerblauwe mantel.
Gewaad en mantel zijn geborduurd met gouden lelies. In Zijn rechterhand houdt
de Hemelse Koning een grote gouden scepter en in Zijn linkerhand de Vulgaat, de
Heilige Schrift.
Nu gaan de andere zeven
lichtbollen open. Het licht schijnt op ons neer. Zeven engelen, gekleed in
effen witte gewaden, komen tevoorschijn uit de zeven lichtbollen. De engelen
nemen de mantel van het Kindje Jezus en spreiden die als een tent over ons uit.
De engelen zingen: Et verbum caro factum
est, et verbum caro factum est, et verbum caro factum est, et habitavit in
nobis! Nu kijken de engelen ons aan en laten witte leliebloesems op ons
allemaal vallen. Het is een regen van lelies die op ons valt. De pelgrims om me
heen ruiken de geur van lelies en verkondigen vreugdevol hun ervaring. De Hemelse
Koning kijkt naar ons en vooral naar de aanwezige kinderen en Hij is heel blij.
De Koning van
Barmhartigheid spreekt:
In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen. De Zoon, dat ben Ik, beste vrienden. Ik verheug Me bij jullie komst. Over
jullie gebed om eerherstel vóór de Eeuwige Vader. Vandaag is het de feestdag
van Sievernich. Mijn Allerheiligste Moeder kwam naar jullie toe en bereidde de
weg voor Mij voor. Vandaag geef Ik jullie Mijn genaden.
Het genadevolle Kindje
Jezus komt dichterbij en zegt:
Hoe vaak heeft Mijn Allerheiligste Moeder de mensen opgeroepen?
Hoe vaak is Ze op aarde verschenen? En toch verharden jullie je hart en blijven
jullie oren gesloten. Maar ik kom bij de Mijne. Mijn schapen zullen niet
verloren gaan. Open je hart voor Mijn Woord, voor de Heilige Schrift.
De Heilige Schrift wordt
geopend in de handen van het Kindje Jezus. Ik zie de Bijbeltekst Jeremia 32:29-44.
Een stralend licht komt tot ons vanuit de Heilige Schrift.
Er volgt een persoonlijke
boodschap.
De Koning van
Barmhartigheid neemt Zijn Scepter op Zijn Hart en het wordt de aspergil
(wijwaterkwast) van Zijn Kostbaar Bloed. Hij zegent en besprenkelt ons met Zijn
Kostbaar Bloed: In de naam van de Vader
en de Zoon - dat ben Ik - en van de Heilige Geest. Amen. Tegelijk worden de
mensen in de verte, en die aan Hem denken. Dit is wat de Koning van
Barmhartigheid zegt. Hij spreekt verder:
Wees niet bang! Raak niet ontmoedigd, want Ik ben bij jullie.
Ga niet in op dwaling! Blijf trouw aan het Woord van de Vader, het woord van de
Geloofsvaders. Er zijn altijd boze geesten geweest die mensen naar beneden
willen halen. Dit is niet nieuw, beste vrienden! Leef in de Sacramenten van
Mijn Kerk! Wat Michaël tegen je zei, is essentieel: leg getuigenis af, wees
getuigen van het Geloof! Mijn Woord is het Woord van de Eeuwige Vader. Het
geldt voor alle eeuwigheid! Beste vrienden, het is niet relatief. Er is maar
één Geloofswaarheid. Mijn Apostelen beschermden Mijn Woord en het Woord van de
Eeuwige Vader. Het was Heilig voor hen. Ze veranderden het nooit, maar gaven
het trouw door. Jullie zouden hetzelfde moeten doen. Dit is Mijn opdracht aan jullie.
Blijf getrouw! Adieu!
M.: "Adieu, Heer!"
De Koning van
Barmhartigheid gaat terug naar het Licht en vraagt ons het volgende gebed te
bidden:
"O mijn Jezus,
vergeef ons onze zonden, breng alle zielen naar de Hemel, vooral degenen die Uw
Barmhartigheid het meest nodig hebben."
De engelen gaan nu ook
weer het Licht in. De Heer en de engelen verdwijnen. Ik zie dat de mand met de
brieven met gebedsverzoeken van mensen vol zit met veel witte leliebloemen.
Jeremia 32:29-44
Het leger van de Babyloniërs zal de stad binnen komen en in
brand steken. Alle huizen waarop de mensen brand-offers en wijn-offers hebben
gebracht voor Baäl en andere goden, zullen afbranden. Want ze hebben Mij heel
erg kwaad gemaakt met die offers. De bewoners van het koninkrijk Israël en
de bewoners van het koninkrijk Juda hebben hun hele leven altijd alles gedaan
wat Ik verboden heb. Ze hebben Mij aldoor woedend gemaakt met alles wat ze
deden, zegt de Heer. Sinds de dag dat ze deze stad hebben gebouwd, hebben
de bewoners Mij kwaad gemaakt.
Nu doe Ik haar uit mijn ogen weg. En dat doe Ik
vanwege alle slechte dingen die de bewoners van het koninkrijk Israël en van
het koninkrijk Juda hebben gedaan. Want ze hebben Mij daarmee heel erg kwaad
gemaakt. Want zij, hun koningen, hun leiders, hun priesters, hun profeten, de
bewoners van Juda en de bewoners van Jeruzalem wilden niets met Mij te maken
hebben. Ik probeerde steeds hen te leren hoe ze moesten leven. Maar ze
wilden niet naar Mij luisteren. Ze wilden Mij niet gehoorzamen. In plaats
daarvan bedierven ze met hun godenbeelden de tempel waar Ik zou wonen. En
ze bouwden altaren voor hun goden in het Ben-Hinnomdal. Daar offerden ze hun
zonen en dochters aan Moloch. Dat had Ik hun niet bevolen. Ik heb nooit gezegd
dat ze dat moesten doen. Zoiets heb Ik zelfs nooit bedacht. Juda deed
gruwelijke dingen.
Maar nu zegt de Heer, de God van Israël: Je hebt gelijk: de
bewoners van deze stad komen nu in de macht van de koning van Babel. Ze zullen
sterven door het zwaard, de honger en de pest. Maar let op, Ik zal hen
weer verzamelen uit alle landen waarheen Ik hen in mijn woede verjaag. Ik zal
hen hier terugbrengen. Ik zal ervoor zorgen dat ze hier veilig kunnen
wonen. Ja, ze zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. Ze zullen
maar één ding willen: bij Mij horen. Zij en hun kinderen zullen hun leven lang
diep ontzag voor Mij hebben. Dan zal het goed met hen gaan. Ik zal een
eeuwig verbond met hen sluiten. Ik beloof dat Ik hen nooit meer zal verlaten en
dat Ik goed voor hen zal zijn. Ik zal er Zelf voor zorgen dat ze diep ontzag
voor Mij zullen hebben. Daardoor zullen ze nooit meer bij Mij weglopen. En
Ik zal blij over hen zijn en goed voor hen zijn. Ik zal ervoor zorgen dat ze
voor altijd in dit land zullen wonen. Ik zal met hart en ziel voor hen zorgen.
Want dit zegt de Heer: Eerst laat Ik deze grote ramp over
dit volk komen. Maar Ik laat nu alvast weten dat Ik straks ook weer goed voor
hen zal zijn. Jij zegt wel dat dit land een wildernis wordt waar geen mens
of dier wil wonen, een land dat veroverd wordt door de Babyloniërs. Maar Ik zeg
je dat er in het land weer akkers gekocht zullen worden. De mensen
zullen akkers kopen en koopbrieven schrijven, die brieven laten ondertekenen
door getuigen en ze verzegelen. Dit zal gebeuren in het land van de stam van
Benjamin, in de omgeving van Jeruzalem, in de steden van Juda vanaf de bergen
tot de vlakte en in de steden in het zuiden. Want Ik zal een einde maken aan
hun gevangenschap, zegt de Heer.
|