Het verraad van Judas Iscariot
http://www.emmerick.be/Fascikel
29 en 30

Het verraad van Judas viel helemaal anders uit dan hij had verwacht.
Hij wilde het hem beloofde verradersloon verdienen en in de gunst van de
Farizeeën komen door hun Jezus in handen te spelen. Aan een doodvonnis en aan
de kruisiging had hij niet gedacht; dit was niet zijn bedoeling; alleen het
geld rinkelde in zijn oren en daarom had hij zich reeds sedert lang met enige sluwe,
valse, spionerende Farizeeën en Sadduceeën in verbinding gesteld, die hem door
vleierij tot verraad trachtten te bewegen.
Judas was het moeizame, lastige zwerversleven van de
apostelen te midden van vervolgingen moe. Reeds in de laatste maanden had hij
zijn misdaad voorbereid door zich bij elke gelegenheid aalmoezen toe te
eigenen; en zijn gierigheid, nog meer geprikkeld door de vrijgevigheid van
Maria Magdalena bij de zalving van Jezus, bracht hem nu tot het uiterste, het
werkelijke verraad.
Steeds had hij gehoopt dat Jezus een aards koninkrijk zou
stichten en dat hij daarin een eervolle en winstgevende functie zou bekleden. Maar
omdat dit Rijk uitbleef, trachtte hij op een andere manier rijkdom te vergaren.
Wanneer hij de moeilijkheden en vervolgingen zag toenemen, vond hij het
raadzaam, goede betrekkingen aan te knopen met de machtige, hooggeplaatste
vijanden van Jezus, eer het te laat was. Hij zag Jezus geen koning worden en de
waardigheid en het aanzien, waarin de hogepriesters en hun vertrouwelingen en
het hoge tempelpersoneel stonden bij het volk maakten indruk op hem. Hij liet
zich daarom steeds meer in met die onderhandelaars die hem onophoudelijk op alle
manieren vleiden en hem op besliste toon verzekerden dat het in alle geval
binnenkort met Jezus uit zou zijn.
Ook in de laatste dagen, die hij met de andere leerlingen
te Betanië bij Lazarus doorbracht, waren zij met hun voorstellen tot hem gekomen
en zo geraakte hij hoe langer hoe dieper verstrikt in zijn verderf. In de
laatste dagen liep hij zich de benen van het lijf om de hogepriesters tot de
daad te bewegen. Zij wilden echter op zijn voorstel nog niet ingaan en
bejegenden hem met diepe verachting. Ze zeiden dat de tijd die hen nog van het paasfeest
scheidde, te kort was en dat hun optreden tegen Jezus het feest zou verstoren
en dat de hele stad in rep en roer zou komen. Alleen het Sanhedrin schonk enige
aandacht aan het voorstel van Judas.
Satan had hem gedurende het Laatste Avondmaal volkomen in zijn
macht gekregen en zo was hij dan vertrokken om het wraakroepend verraad uit te
voeren. Hij zocht eerst nog eens de onderhandelaars op, die hem tot op dat
ogenblik steeds gevleid hadden en die hem ook nu met gemaakte vriendelijkheid
ontvingen. Ook kwamen er nog anderen bij, zelfs Kaïfas en Annas, de
Hogepriesters. Deze laatsten behandelden hem echter zeer hooghartig met spot en
verachting. Men kwam nog niet tot een besluit en bleef vrezen voor een
mislukking van de aanslag, omdat Judas hen onbetrouwbaar leek.

Omdat er onenigheid was over een mislukking van de aanslag,
richtten zij zich tot Judas met de vraag: Bestaat er mogelijkheid om Hem gevangen
te nemen? Beschikt Hij niet over een gewapende escorte? En de schandelijke
verrader zei: Nee, Hij heeft slechts 11 apostelen bij zich. Zelf is Hij
ontmoedigd en zijn 11 aanhangers zijn lafaards. Verder zei hij hun dat zij
zich nu of nooit van Jezus meester moesten maken, want, indien zij deze kans
verkeken, zou hij geen gelegenheid meer vinden om Hem aan hen over te leveren, omdat
hij het voor zichzelf niet raadzaam achtte nog naar de Meester terug te keren.
De laatste dagen hadden zijn medeapostelen en ook Jezus in hun woorden op hem
gezinspeeld; zij schenen achter het doel van zijn geloop gekomen te zijn en
zijn plan doorzien te hebben. Als hij nog naar hen zou terugkeren, liep hij het
gevaar vermoord te worden.
Hij zei ook nog: Als je Hem nu niet gevangen neemt, dan
zal Hij zich uit de voeten maken, later met een groot leger van volgelingen
terugkeren en zich tot koning laten uitroepen. Deze bedreigingen gaven de
doorslag. Men ging op zijn voorstel in. Men zou volgens zijn aanwijzingen en onder
zijn geleide Jezus gevangen nemen en voor zijn verraad kreeg hij dertig
zilverlingen. Omdat ze hem bleven wantrouwen en hem verder met verachting behandelden,
dreven hoogmoed en schijnheiligheid Judas nu reeds om hun het geld aan te
bieden als een offergave voor de tempel, om in hun ogen door te gaan als een
rechtvaardig en onbaatzuchtig man, maar zij weigerden het, omdat het bloedgeld was,
dat in de tempel niet geofferd mocht worden.
Judas was door hun minachting diep gekrenkt en was zeer
verbitterd. Zo iets had hij niet verwacht. Hij oogstte reeds de vruchten van
zijn verraad, nog voor het was uitgevoerd. Hij had zich echter reeds te ver met
deze lieden ingelaten. Hij was in hun macht en kon er zich niet meer aan
onttrekken: zij bewaakten hem streng en verloren hem niet meer uit het oog tot
hij het plan om Jezus te grijpen helemaal had uiteengezet. Daarna gingen 3
Farizeeën met de verrader naar een zaal beneden bij de tempelsoldaten. Toen
alles was afgesproken en het geschikt geachte aantal soldaten bij elkaar was,
liep Judas met een dienaar van de Farizeeën eerst naar het Cenakel om te zien
en hun te laten weten of Jezus zich daar nog ophield. Judas kwam terug en zei
dat Jezus reeds uit het Cenakel weggegaan was en zich naar de Olijfberg had
begeven, waar het zijn gewoonte was in deze dagen te gaan bidden. Opdat de
leerlingen niet achterdochtig zouden worden, het niet zouden opmerken en geen
oproer zouden verwekken, verzocht hij dat men hem maar een klein aantal soldaten
zou meegeven.
Verder zei de eerloze verrader hun nog, dat zij goed
moesten toezien dat Hij hun niet ontsnapte, zoals Hij reeds meerdere keren door
kunstgrepen in de bergen voor zijn begeleiders verdween en, onzichtbaar
geworden was. Daarom deed hij dan ook het voorstel Jezus met een ketting te
boeien en zich daarbij te bedienen van zekere tovermiddelen om Hem te beletten
deze weer te verbreken.
De Joden, vol verachting voor Judas, hielden met al die raadgevingen
geen rekening en spraken honend: Wij laten ons niets door jou op de mouw
spelden; doe je werk, zorg dat wij Hem in handen krijgen, dan zorgen wij wel
dat Hij ons niet ontsnapt. Met de bende die hem vergezelde sprak Judas nu af
dat hij vóór hen de hof zou binnengaan en Jezus zou kussen en groeten, als kwam
hij na een volbrachte boodschap als vriend en leerling tot Jezus terug. Op
datzelfde ogenblik moesten de soldaten naar Jezus toelopen en Hem gevangen
nemen. Hij zou dan doen alsof hij van niets wist en dat zijn terugkeer
toevallig was. Hij zou dan doen zoals de andere leerlingen, die zeker op de
vlucht zouden slaan en er zou geen verraad zijn geweest zijn. Hij dacht dat er van
de kant van de apostelen tegenstand geboden kon worden en dat Jezus, door de
verwarring nog zou kunnen ontsnappen, zoals Hij zich reeds dikwijls had
onttrokken.
Deze gedachten kwamen in hem op, vooral nu hij zich door de
verachting en het wantrouwen van Jezus vijanden diep gekrenkt voelde. De
oorzaak van de gedachten aan mislukking was omdat hij geen berouw had over zijn
wandaad, noch medelijden met Jezus, want hij had zich reeds helemaal aan satan
overgeleverd. Ook wilde hij niet dat zij die achter hem aankwamen, koorden en boeien
bij zich zouden hebben of dat welbekende eerloze schurken hem zouden
vergezellen.
Schijnbaar willigde men zijn verlangen in, maar in feite
handelde men zoals men denkt te moeten handelen als men met een eerloze
verrader te maken heeft: men vertrouwt hem niet en zodra men zijn diensten niet
meer nodig heeft, jaagt men hem weg. Wat men de tempelsoldaten vooral op het
hart drukte was: goed te letten op Judas, tot Jezus was gevangen genomen. Men
had hem reeds de prijs betaald en men vreesde dat de schurk met het geld zou
ontsnappen en dat men Jezus door de duisternis zou missen en een ander in zijn
plaats gevangen zou nemen.

De kohorte (= Romeinse compagnie) die men voor de
gevangenneming van Jezus had uitgekozen, bestond uit 20 soldaten, waarvan een deel
tot de tempelwacht behoorde en de overigen in dienst van Hogepriesters Kaïfas
en Annas waren. Judas trok met zijn 20 soldaten vooruit. Hij werd op enige afstand
gevolgd door 4 eerloze gerechtsdienaren, beulsknechten van het slechtste
allooi, die koorden en boeien droegen. Deze werden zelf na enige passen
tussenruimte gevolgd door 6 onderhandelaars, met wie Judas sedert enige tijd
betrekkingen onderhouden had. De 20 soldaten gingen als kameraden vertrouwelijk
met Judas mee tot op de plaats waar de weg de Olijfhof en de tuin van Getsemani
scheidt. Hier wilden zij niet dat Judas alleen zou vooruitgaan, zoals hij
verlangde maar zij sloegen een heel andere toon aan en drongen hem kordaat en
beslist hun wil op.
Toen Jezus na het verlaten van de grot met de 3 apostelen
op de weg tussen Getsemani en de Olijfhof gekomen was, vertoonden zich Judas en
zijn bende op een afstand van 20 stappen van Jezus. Judas geraakte in onenigheid
met de bende. Hij wilde zich van de soldaten afzonderen en Jezus alleen als
boezemvriend gaan groeten; zij moesten dan de schijn aannemen alsof zij niets
van Judas afwisten, en buiten zijn toedoen en weten daar waren aangekomen. Zij hielden
hem echter tegen en zeiden: Zó niet, kameraad, je zal ons niet ontsnappen,
vóór wij de Galileeër in handen hebben!
Toen zij de 8 apostelen zagen, die bij het horen van het
lawaai toegesneld kwamen, riepen zij de 4 gerechtsdienaars ter versterking van
hun troep. Deze hadden zich tot dan toe op enige afstand gehouden. Maar Judas wilde
hen er helemaal niet bij en er ontstond een felle woordenwisseling onder hen.
Toen Jezus en de 3 apostelen deze bende twistende wapenlui
in het schijnsel van fakkels herkenden, wilde Petrus met geweld tegen hen oprukken:
Heer, sprak hij, de 8 uit Getsemani, zijn daar aan het begin van het pad, wij
gaan de gerechtsdienaars aanvallen! Jezus
echter beval hem kalm te blijven en ging met hen enige stappen achteruit naast
de weg staan. Judas wist op dit ogenblik zelf niet goed wat aan te
vangen en was verschrikkelijk woedend. Vier (van de achtergebleven) leerlingen
waren tot bij hem gekomen en vroegen hem wat er aan de hand was. Judas wilde
met hen een gesprek aanknopen en hun leugens op de mouw spelden om zijn
handelwijze te rechtvaardigen en zijn eer te redden, maar de wachters gaven hem
de vrijheid daartoe niet.
Deze 4 leerlingen waren Jakobus de Mindere, Filippus, Tomas
en Natanael. Jezus naderde enige stappen
tot de bende en sprak op luide en duidelijk verstaanbare toon: Wie zoekt u? De
leider van de soldaten antwoordde: Jezus van Nazareth! En Jezus hernam: Ik ben het! Nauwelijks
had Jezus deze woorden gesproken, of zij voelden zich als door een beroerte
getroffen, achteruitgedrongen en zij vielen op elkaar neer. Judas die zich nog
in hun nabijheid bevond, geraakte met zijn plan daardoor nog meer in
verwarring. Hij leek tot Jezus te
willen naderen, maar de Heer hief zijn hand tegen hem op en zei: Vriend,
waartoe ben je gekomen? Ontsteld stamelde Judas enige woorden over een vervulde opdracht.
Inmiddels waren de soldaten weer opgestaan en tot Jezus genaderd
in afwachting van het afgesproken teken, nl. de kus die de verrader aan Jezus
moest geven. Petrus en de andere leerlingen omringden Judas en scholden hem
voor een verrader en dief. Judas zocht zich door leugens van hen te ontdoen,
maar dit lukte niet omdat de tempelwachters hem tegen de apostelen in
bescherming namen en zo tegen hem getuigden. Nu vroeg Jezus nogmaals: Wie zoekt u? Zij herhaalden, zich
naar Hem toe kerend: Jezus van Nazareth! En weer sprak Jezus: Ik ben het. Ik heb het u reeds gezegd! Indien u
Mij zoekt, laat dezen dan gaan! Op deze woorden: Ik ben het!, vielen
de soldaten opnieuw neer en wel helemaal verwrongen. Nu werd Judas opnieuw door
de andere, uiterst verbitterde apostelen omringd.

Jezus sprak ondertussen tot de
krijgsknechten: Staat recht! en vol schrik stonden zij op. Omdat
Judas zich verdedigde tegen de hem omringende apostelen en deze ook de wachters
te keer gingen, beantwoordden de wachten hun bedreigingen met een tegenaanval
en zo geraakte Judas ontzet. Nu eisten de wachters dringend van hem, onder
bedreiging, het afgesproken teken, want zij hadden de opdracht gekregen alleen
degene gevangen te nemen die door Judas werd gekust. Daarom trad Judas op Jezus
toe en zei, Hem een kus gevend: Wees
gegroet, Meester! Maar Jezus zei hierop: Judas, verraad je de Mensenzoon met
een kus? Nu werd Jezus door de 20 soldaten omringd en de ondertussen
toegesnelde 4 handlangers sloegen de hand aan Jezus. Nu wilde Judas vluchten,
maar de apostelen hielden hem tegen. Onmiddellijk richtten zij hun verzet tegen
de soldaten die Jezus omsingelden en zeiden: Heer, moeten wij er op inslaan
met het zwaard?
Petrus, altijd voortvarender dan de overigen greep
werkelijk zijn zwaard en sloeg naar Malchus, de knecht van de Hogepriester, die
de apostelen terug wilde drijven en hieuw hem een stuk van zijn oor, zodat hij
op de grond neerzeeg. Judas, die, na Jezus de verraderskus te hebben gegeven,
wilde vluchten, werd door enige verderaf staande leerlingen tegengehouden en
met verwijten overladen. Hij werd echter ontzet door 6 Farizeeën, die zich
eerst nu in de daad van Jezus gevangenneming mengden. De 4 handlangers waren
bezig met hun riemen en koorden. Door hen vastgegrepen stond de Heer op het
punt geboeid te worden
Maar Jezus zei hem: Petrus,
steek uw zwaard terug in de schede, want allen die het zwaard trekken, zullen
door het zwaard omkomen. Of meent uj dat Ik niet tot mijn Vader kan bidden en dat
Hij Mij op dit ogenblik niet onmiddellijk meer dan 12 legioenen engelen zou
zenden (indien het zijn Wil is dat Ik word bevrijd)? Maar hoe zouden dan de
Schriften vervuld worden, indien wat hier gebeurt, verhinderd wordt? En moet Ik
de beker, die de Vader voor Mij bestemd heeft, niet drinken?
Hij zei ook nog: Laat Mij ook
nog even die man genezen. Hierop naderde Hij tot Malchus, raakte het gewonde
oor aan en het was genezen. Jezus was omringd door de wachten en
beulsknechten en de 6 Farizeeën en om Jezus te beledigen zeiden ze tot de
bende: Hij gaat met de duivel om; het oor scheen door zijn toverij gewond en
nu lijkt het door dezelfde toverkunst genezen.
Dan sprak Jezus tot hen: U bent uitgetrokken als tegen een rover met zwaarden
en stokken om Mij als een moordenaar gevangen te nemen; dagelijks leerde Ik bij
u in de tempel en u hebt de hand niet naar Mij uitgestoken, maar dit is uw uur,
het uur van de macht der duisternis.

De Farizeeën gaven bevel Hem te binden en snauwden Hem
honend toe: Ons hebt u toch door uw toverkunst niet omver kunnen krijgen. En
zo riepen ook de handlangers Hem toe: Uw toverkunst zullen wij U wel afleren.
Hierop vluchtten de leerlingen in alle richtingen. Degenen die niet waren
gevallen waren volledig in de macht van de duivel en behoorden tot hetzelfde
soort van boze mensen zoals Judas, die ook niet viel, hoewel hij in de onmiddellijke
nabijheid van de soldaten stond.
Allen die gevallen en weer opgestaan waren, bekeerden zich
later en werden Christenen. Hun vallen en opstaan was een voorafbeelding van
hun bekering. De soldaten hadden Jezus alleen maar omsingeld, maar hun handen
niet aan Hem geslagen. Malchus was na zijn genezing reeds zo definitief
bekeerd, dat hij in de volgende uren van Christus lijden als boodschapper naar
Maria en de andere vrienden heen en weer liep om verslag uit te brengen van wat
gebeurde.
|