|
Pauselijke Zoeaven
(uit: Wiki)
De Pauselijke
Zoeaven waren, in navolging van de Franse zoeaven, een infanterie-eenheid van
de Kerkelijke Staat (1861-1870), opgericht als antwoord op interne
instabiliteit en op de Risorgimento, de beweging die het van oudsher in
grotere en kleinere staten en staatjes verdeelde Italië wilde verenigen tot één
Italiaanse staat.
In
het kader van de Risorgimento werd de Kerkelijke Staat bedreigd door militaire
en guerrilla-aanvallen die werden geleid door Victor Emanuel II, koning van
Sardinië, en diens bondgenoot Giuseppe Garibaldi, een liberaal en
nationalist die streefde naar de scheiding van kerk en staat. Ook interne
instabiliteit vormde een grote bedreiging voor het voortbestaan van de
Kerkelijke Staat. In het Revolutiejaar 1848 waren er opstanden die
leidden tot een kortstondige Romeinse Republiek (1849). Franse legers hielpen
de Paus toen weer in het zadel, maar de problemen bleven voortduren. Om deze
dreigingen het hoofd te bieden, riep Paus Pius IX in 1860 de gehele Katholieke
wereld op om jonge, ongehuwde mannen te zenden, om als vrijwilliger dienst te
doen in dit legeronderdeel. De Pauselijke Zoeaven vormden samen met de Zwitserse
Garde het leger van de Kerkelijke Staat.
Oorsprong
Pius
IX deed in 1860 een oproep aan de gehele Katholieke wereld om jonge,
ongehuwde mannen te zenden, om hem bij te staan bij de verdediging van zijn
grondgebied. De eerste toestroom van vrijwilligers was vooral afkomstig uit
Frankrijk en België en die vormden de zogenaamde Tirailleurs Franco-Belges,
een eenheid die onder bevel stond van Christophe, graaf de Lamoricière (18061865),
een Franse officier die was opgeklommen tot maarschalk van Frankrijk en
gouverneur van Algiers. Toen De Lamoricière de organisatie van alle pauselijke
troepen op zich nam, ging het bevel over de zoeaven naar de Franse graaf Louis
de Becdelièvre.
Vanaf
1 januari 1861 droeg de groep de nieuwe benaming 'Pauselijke Zoeaven', een
naam die zou zijn bedacht door de Belgische Aartsbisschop en Pauselijk minister
van Oorlog Frédéric-François-Xavier Ghislain de Merode. De Lamoricière had
eerder de Franse zoeaven geleid, een in 1831 opgericht Frans
legeronderdeel dat in Noord-Afrika dienst deed. Hij entte de snit van de uniformen
van de Pauselijke zoeaven op hun schilderachtige, inheemse dracht: een hemd,
een kort tuniekjasje en een wijde pofbroek van blauwgrijs laken, afgezet met
dofrode biezen, tressen en chevrons. Als hoofddeksel droegen de zoeaven een
grijze kepie en incidenteel een rode fez, of hoge kolbak. Het was een
comfortabel uniform. Alleen de lage hals van het overhemd en jasje, en de kepie
zonder beschermende nekflap, leidden voor noorderlingen tot ongemak in de
brandende hitte van het vaak zonnige Italië. Lage schoenen en slobkousen (soms
laarzen) voltooiden het geheel.

Samenstelling
Het
regiment Zuavi Pontifici ("Pauselijke Zoeaven") bestond
uit ongehuwde RK-mannen, vrijwilligers van tussen de 16 en 40 jaar oud. De
meesten tekenden voor een diensttijd van 2 jaar; sommigen tekenden bij, of
meldden zich in latere jaren opnieuw aan.
De
enige Nederlander die opklom tot kapitein was baron Van Lamsweerde, die reeds
als 16-jarige in 1860 bij Castelfidardo had gevochten en zich door de rangen had
opgewerkt. De Belgische baron Zénon de Résimont, afkomstig van kasteel Moresnet
bij Gemmenich, was 7 jaar zoeaaf voordat hij in 1866 de rang van luitenant
(later kapitein) kreeg.
In
totaal hebben over de gehele periode van de strijd om de Kerkelijke Staat
(1860-1870) ongeveer 11.000 man dienst gedaan bij de zoeaven. In de praktijk
telde het regiment jaarlijks tussen de vier- en vijfduizend man. Het
Nederlandse contingent, met 3181 inschrijvingen, vormde een derde van het
totaal. De samenstelling was internationaal: van over de gehele
wereld stroomden vrijwilligers toe. In mei 1868 telde het regiment 4592 mannen,
waarvan 1910 Nederlanders, 1301 Fransen, 686 Belgen, 157 Romeinen,
135 Canadezen, 101 Ieren, 87 Pruisen, 50 Engelsen, 32 Spanjaarden,
22 Duitsers, 19 Zwitsers, 14 Amerikanen, 14 Napolitanen, 12 Modenezen, 12
Polen, 10 Schotten, 7 Oostenrijkers, 6 Portugezen, 6 Toscanen, 3 Maltezen en 2
Russen. Alle bevelen werden gegeven in het Frans, hetgeen weleens tot
onbegrip kon leiden. Het opperbevel lag vanaf de winter van 1860-1861 in handen
van de Zwitserse kolonel Jozef ("papa") Allet. In de praktijk
voerde eerst de Franse generaal De Lamoricière het pauselijke leger aan, later
opgevolgd door de bij het Nederlandse contingent zeer geliefde Franse
luitenant-kolonel Athanase, baron de Charette de la Contrie (1832-1911).
Inzet
Vanuit
Rome werden de meeste zoeaven verdeeld over de depots van 28 garnizoensplaatsen
binnen de Kerkelijke Staat, sommige aan de kust, het merendeel in het
bergachtige binnenland. De tocht ging goeddeels te voet over karren- en
ezelspaden, want wegen waren er nauwelijks: achttien tot 40 uur lopen, en dat
met volledige bepakking. Eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming bestond
de diensttijd uit dagelijks vele uren wachtlopen bij stadsmuren en -poorten, en
gedisciplineerde exercitie, waarbij het leren van de in het Frans gegeven
bevelen voor de Nederlanders het moeilijkst was, en het schieten het
gemakkelijkst.
Veel
tijd ging ook zitten in dagenlange patrouilles door het gebergte en het
onderhoud van de uitrusting. In 1860 gingen de Romagna en de Marken (val
van Castelfidardo), beide gelegen aan de Adriatische kust, en Umbrië in de
Apennijnen reeds voor de Paus verloren. Hem resteerde in het westen nog
slechts een brede strook land langs de Tyrreense Zee. Van 1860 tot 1866
probeerden de zoeaven Garibaldi's rebellen met kleinere en grotere militaire
acties te weren uit het restant van de Kerkelijke Staat en binnenlandse
opstanden in het door de Paus autocratisch geregeerde land te
onderdrukken. De strijd spitste zich uiteindelijk toe op twee belangrijke
sleutelmomenten: de campagne van de nationalisten in 1867, die uitmondde in de
door de pauselijke troepen gewonnen Slag bij Mentana, en de strijd om en inname
van Rome in september 1870, door de Italiaanse nationalisten.
Campagne
van 1867 en de Slag bij Mentana
Eind
1866 werden de Franse troepen, die tot dan toe de Paus hadden ondersteund, uit
Rome teruggehaald. In 1867 ondernam Garibaldi een expeditie en leverde
slag met de Pauselijke zoeaven bij Montelibretti (13 oktober) en
Monterotondo (28 oktober). Intussen rebelleerde de bevolking van
Rome, een opstand die het Pauselijk leger onderdrukte voordat Garibaldi voor de
stad arriveerde. Eenmaal bij Rome wachtte Garibaldi op het uitbreken van nog
een volgende opstand, maar die bleef uit. Intussen had de Franse regering haar
troepen per schip weer retour gezonden. Gesteund door de Fransen kon het
Pauselijk leger bij Mentana met succes een aanval op de troepen van Garibaldi
uitvoeren. Het versloeg de Italianen op 3 november 1867, waarbij de Nederlandse
zoeaven de helden van de dag werden.
Inname
van Rome
Op
5 augustus 1870 riep Frankrijk in verband met de internationale situatie in
West-Europa opnieuw zijn troepen terug. In juli had Pruisen de oorlog
verklaard en was de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) een feit. Toen na de Val
van Sedan op 1 september 1870 het Tweede Franse Keizerrijk ineenstortte
en honderdduizenden Franse soldaten door Pruisen krijgsgevangen werden gemaakt
(de Franse keizer Napoleon III incluis), had Italië niets meer te vrezen
van het Franse leger. Tevergeefs leverden de zoeaven slag om Rome: op 20
september 1870 werd de stad door de Italiaanse nationalisten ingenomen.
Op
die laatste dag sneuvelde naast achttien anderen nog de Nederlandse zoeaaf Alphons
Houben uit Thorn, zoon van de plaatselijke arts. Een dag later werd het
pauselijk zoeavenleger ontbonden en huiswaarts gestuurd. Op 4 oktober bereikte
het Nederlandse contingent van (toen) zevenhonderd man via Aken Maastricht.. De
Paus bleef als vrijwillig gevangene achter in Rome, in een kleine wereldlijke
enclave, het Vaticaan. De Kerkelijke Staat had definitief opgehouden te
bestaan. De eenwording van Italië was een feit.
Verliezen
In
de slag bij Mentana verloor het regiment 144 manschappen en de meevechtende
Franse troepen 38. Dat is fors minder dan de verliezen aan Italiaanse zijde.
Het leger van Garibaldi telde in Mentana 1.100 doden en gewonden, terwijl
800-1.000 Italianen door de pauselijke troepen werden gevangengenomen. Bij
de inname van Rome leden de Pauselijke zoeaven met negentien doden opnieuw
minder verliezen dan de Italianen, die 49 man verloren. Over de periode van
1861-1870 stierf ongeveer vijf procent van het totale aantal zoeaven. Frappant
is dat 78 procent van die vijf procent niet ten offer viel aan de strijd, maar
aan besmettelijk ziekten. De belangrijkste doodsoorzaken waren cholera,
pokken, buiktyfus en malaria. Een groot deel van deze doden had -
terugziend met de ogen van nu - voorkomen kunnen worden met goede hygiëne
(cholera, buiktyfus), vaccinatie (het pokkenvaccin bestond toen al lange tijd)
en verzorging (malaria).
Bij
de 1.634 Belgische zoeaven worden de verliezen geschat op ongeveer 120 man, een
twintigtal tijdens de gevechten en de rest door ziekte of ongeval. Hoe de
cijfers liggen voor de 3.181 Nederlandse zoeaven, is vooralsnog niet duidelijk.
De Nederlandse zoeaven
Aspirant-zoeaven
kwamen uit het hele land. De meesten waren eenvoudige katholieke boerenjongens.
De vrijwilligers uit Noord- en Midden-Nederland meldden zich eerst in
Amsterdam, om vervolgens naar de West-Brabantse plaats Oudenbosch af
te reizen, het verzamelpunt. Vrijwilligers uit Gelderland, Noord-Brabant en
Zeeland gingen rechtstreeks naar Oudenbosch. De plaatselijke pastoor Hellemons,
bijgenaamd "de zoeavenpastoor", bood een groot aantal van hen
onderdak in het Pensionaat Saint Louis, om daar voor hun uitzending naar
Rome een eerste beoordeling te ondergaan. Daarna vertrokken ze per trein naar
Brussel, waar ze werden geregistreerd en een medische keuring kregen. De
Limburgse vrijwilligers volgden een andere route naar Brussel. Aspiranten uit
de omgeving van Venlo meldden zich meestal in Maaseik, bij de Belgische
logementshouder en zaakwaarnemer Lambert Wakkers. Zij gingen per trein
via Hasselt naar Brussel. De Zuid-Limburgers, die het merendeel van
het Limburgse contingent vormden, werden in Maastricht geregistreerd door de
koopman/wijnhandelaar Ch. Hollman en gingen eveneens per trein via Hasselt naar
Brussel. Vervolgens ging de reis per trein naar Marseille, per boot naar de
haven van Civitavecchia en opnieuw per trein naar Rome. In totaal
duurde de reis (per derde en vierde klas) vanuit Amsterdam acht dagen,
inclusief 48 uur in weer en wind op het open bovendek van de veerboot.
Veel
van de naar Nederland terugkerende zoeaven waren hun staatsburgerschap kwijtgeraakt,
omdat ze in vreemde krijgsdienst waren getreden zonder hiervoor
toestemming aan koning Willem III te vragen. Deze omissie was te
wijten aan de geestelijken in Amsterdam en Oudenbosch, die hieraan geen
aandacht hadden geschonken. Veel Limburgse zoeaven werden voor stateloosheid
behoed door de meer 'werelds' ingestelde Hollman in Maastricht (wiens zoon
eveneens tekende als zoeaaf), die voor hen dispensatie aanvroeg. Uit heel
Nederland zijn 118 verzoeken aan de koning in Den Haag behandeld. Op een enkele
uitzondering na werd het verlof altijd toegestaan.
Na
terugkomst was het voor veel oud-strijders niet eenvoudig weer aan het werk te
komen. Door hun stateloosheid kwamen zij als werkloze of invalide
niet in aanmerking voor ondersteuning door het gemeentelijk armbestuur.
Sommigen ondervonden ook weinig begrip in de hen omringende omgeving. In
overwegend katholieke streken lijkt het gemakkelijker te zijn geweest het
gewone leven weer op te pakken, al kwamen ook daar sommigen op latere leeftijd
in financiële problemen. Omstreeks 1890 ontstonden op veel plaatsen
zoeavenbonden en -verenigingen, die onder meer tot doel hadden onderling financiële
steun te bieden. Dergelijke verenigingen werden mede gesponsord door de
burgerij, die door de zichtbare aanwezigheid van geüniformeerde oud-strijders
tijdens de zondagse hoogmis en bij processies blijvend herinnerd werd
aan hun offers in dienst van de Kerk. De laatste Nederlandse zoeaaf,
Pieter Verbeek, overleed kort na de Tweede Wereldoorlog in 1946, 95 jaar
oud.
Belgische zoeaven
In
België, werden een 1700 pauselijke soldaten gerekruteerd, waaronder ongeveer
600 Oost-Vlamingen. Nadat Rome was ingenomen, keerden de overlevenden weer naar
huis.
|