DEEL 2:
De Geest die de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde is
1 Zonde,
gerechtigheid en oordeel
27 Toen Jezus tijdens zijn rede in het cenakel de komst van de
H. Geest aankondigde 'tegen de prijs' van zijn heengaan en
beloofde: 'Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden', voegde Hij er juist
in dezelfde context aan toe: 'Eenmaal gekomen zal Hij de wereld het overtuigend
bewijs leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is' (Joh. 16:7s) .
De Helper en Geest der waarheid die beloofd is als degene die 'zal leren' en 'in herinnering zal brengen', die 'getuigenis zal afleggen', die 'tot de volle
waarheid zal brengen', wordt met de geciteerde woorden aangekondigd als degene
die 'de wereld het overtuigend bewijs zal leveren van wat zonde, gerechtigheid
en oordeel is'. Ook de context lijkt veelbetekenend. Jezus verbindt deze
aankondiging van de H. Geest met de woorden die zijn 'heengaan' door middel van
het kruis aanduiden en er de noodzaak van onderstrepen: 'Het is goed
voor u dat Ik heenga; want als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen' (Joh.
16: 7). Maar nog belangrijker is de uitleg die Jezus zelf geeft van deze drie
woorden: zonde, gerechtigheid en oordeel.
Hij zegt
immers: 'Hij zal de wereld het overtuigend bewijs leveren van wat zonde
is, omdat zij niet in Mij geloven; van wat gerechtigheid is, omdat Ik naar de
Vader ga, zodat gij Mij niet meer ziet; van wat oordeel is, omdat de vorst deze
wereld geoordeeld is' (Joh. 16:8-11) . In Jezus' gedachte hebben
de zonde, de gerechtigheid en het oordeel een zeer nauwkeurige betekenis die
verschilt van de betekenis die men wellicht geneigd zou zijn aan deze woorden
toe te kennen onafhankelijk van de uitleg van degene die spreekt. Deze uitleg
geeft bovendien aan hoe men dit 'de wereld het overtuigend bewijs leveren' dat
eigen is aan de werking van de H. Geest, dient te verstaan. Zowel de betekenis
van de afzonderlijke woorden als het feit dat Jezus ze met elkaar verbonden
heeft in één en dezelfde zin, is hier belangrijk. 'De zonde' betekent in deze
passage het ongeloof dat Jezus ontmoette onder de 'zijnen', het eerst bij de
stadgenoten van Nazaret.
Het betekent de
afwijzing van zijn zending, welke de mensen er toe brengen zal Hem ter dood te
veroordelen. Als Hij vervolgens spreekt over 'de gerechtigheid', lijkt Hij te
denken aan de uiteindelijke gerechtigheid die de Vader Hem zal laten wedervaren
als Hij Hem bekleedt met de heerlijkheid van de verrijzenis en de hemelvaart: 'Ik ga naar de Vader'. In de context van de zo begrepen 'zonde' en 'gerechtigheid' betekent 'het oordeel' alleen de 'vorst dezer wereld' betreft,
Satan dus, degene die vanaf het begin het werk van de schepping misbruikt tegen
het heil, tegen het verbond en de vereniging van de mens met God: hij is 'reeds
geoordeeld' vanaf het begin. Als de Geest-Helper de wereld het overtuigend
bewijs moet leveren van wat oordeel is, dan is dit om zo het heilswerk van
Christus in de wereld voort te zetten.
28 Wij willen hier onze aandacht vooral richten op deze
zending van de H. Geest om 'de wereld het overtuigend bewijs te leveren van wat
zonde is', maar onder inachtneming van de algemene context van de woorden van
Jezus in het cenakel. De H. Geest die van de Zoon het werk van de verlossing
van de wereld aanneemt, neemt daarmee tegelijk de heilbrengende taak op zich 'de zonde aan te tonen'. Dit aantonen staat steeds in verbinding met de 'gerechtigheid',
dat wil zeggen met het definitieve heil in God, met de voltooiing van de
heilseconomie die als middelpunt de gekruisigde en verrezen Christus heeft. En
deze heilseconomie van God onttrekt de mens in zekere zin aan het 'oordeel',
aan de veroordeling dus waarmee de zonde van Satan, 'de vorst dezer wereld', is
getroffen, de zonde van hem die vanwege zijn zonde 'beheerser van deze wereld
van duisternis' is geworden. Zo openen zich dor de verbinding met het 'oordeel' wijde perspectieven voor het begrip van de 'zonde' en ook van de 'gerechtigheid'. De H. Geest die tegen de achtergrond van het kruis van
Christus de zonde in de heilseconomie aantoont (de zonde die men 'de verloste
zonde' zou kunnen noemen), maakt duidelijk hoe het zijn zending is ook de zonde 'aan te tonen' die reeds definitief veroordeeld is ('de veroordeelde zonde').
29 Alle woorden, die de Verlosser uitgesproken heeft in het
cenakel op de vooravond van zijn lijden, worden opgetekend in de tijd van de
Kerk: allereerst de woorden over de H. Geest als Parakleet en Geest der
waarheid. Zij worden daarin op steeds nieuwe wijze opgetekend, in iedere
generatie, in ieder tijdperk. Dit is, wat onze eeuw betreft, bevestigd door het
geheel van het onderricht van het Tweede Vaticaans Concilie en speciaal door de
pastorale constitutie 'Gaudium et Spes'. Vele teksten van dit document
tonen duidelijk aan dat het Concilie dat zich opengesteld heeft voor het licht
van de Geest der waarheid, verschijnt de authentieke bewaarnemer van de
aankondigingen en de beloften die Christus aan de apostelen en de Kerk gedaan
heeft in de afscheidsrede: in het bijzonder van de aankondiging dat de H. Geest 'de wereld het overtuigend bewijs' moet 'leveren van wat zonde, gerechtigheid
en oordeel is'. Dit toont reeds de tekst aan waarin het Concilie uitlegt hoe
het de 'wereld' verstaat:
'De wereld
van de mensen staat het Concilie dus voor ogen, die is de gehele mensenfamilie
met het geheel van de aardse dingen waarin zij leeft. Een wereld dus die het
toneel van de geschiedenis van de mensheid is, gekenmerkt door naarstige
toeleg, door nederlagen en overwinningen; een wereld waarvan de christenen
geloven dat zij uit liefde door de Schepper is geschapen en in stand wordt
gehouden; dat zij wel in de macht van de zonde is geraakt, maar door de
kruisdood en verrijzenis van Christus, die daardoor de macht van de boze heeft
gebroken, is bevrijd om volgens Gods heilsbedoeling te worden omgevormd en haar
uiteindelijke voltooiing te bereiken'
Onder
verwijzing naar deze zeer synthetische tekst moet men de andere passages van de
constitutie lezen die met heel de werkelijkheidszin van het geloof de situatie
van de zonde in de huidige wereld trachten duidelijk te maken en ook proberen
haar wezen vanuit verschillende gezichtspunten te verklaren.
Als Jezus op de vooravond van Pasen spreekt over de H. Geest als degene die 'de
wereld het overtuigend bewijs zal leveren van wat zonde is', dan moet men van
de ene kant hieraan de grootst mogelijke strekking geven welke alle zonden in
de geschiedenis van de mensheid omvat. Maar als Jezus uitlegt dat deze zonde
bestaat in het feit dat 'zij niet in Hem geloven', lijkt de strekking zich van
de andere kant te beperken tot hen die de Messiaanse zending van de Mensenzoon
hebben verworpen en Hem tot de dood aan het kruis hebben veroordeeld. Maar men
kan moeilijk nalaten op te merken hoe deze meer beperkte en historisch bepaalde
strekking van de betekenis van de zonde zich verwijdt en tenslotte een
universele omvang aanneemt op grond van de universaliteit van de verlossing,
dat volbracht is door middel van het kruis. De openbaring van het mysterie van
de verlossing opent de weg naar een begrip waarin elke zonde, waar en wanneer
ook bedreven, in verbinding wordt gebracht met het kruis van Christus en dus indirect
ook met de zonde van hen die 'niet in Jezus Christus geloofd hebben' en Hem
veroordeeld hebben tot de dood aan het kruis.
Vanuit dit gezichtspunt is het nodig terug te keren naar het pinkstergebeuren.
2 Het
getuigenis van Pinksteren
30 Op de dag van Pinksteren vond alles wat Christus in de
afscheidsrede aangekondigd had, zijn meest precieze en directe bevestiging, in
het bijzonder de aankondiging waarover wij nu spreken: 'De Helper zal de wereld
het overtuigend bewijs leveren van wat zonde is'. Op die dag daalde de beloofde
H. Geest neer over de apostelen die samen met Maria, de Moeder van Jezus, in
gebed verenigd waren in hetzelfde cenakel, zoals wij in de Handelingen van de
Apostelen lezen: 'Zij werden allen vervuld van de H. Geest en begonnen
in vreemde talen te spreken, naargelang de Geest hun te vertolken gaf' (Hand.
2:4). 'Zo bracht Hij de verstrooide stammen weer bijeen en bood Hij aan de
Vader de eerstelingen van alle naties aan'.
Het verband tussen de aankondiging en deze gebeurtenis is duidelijk. Wij zien
daarin de eerste en fundamentele vervulling van de belofte van de Parakleet.
Hij komt, gezonden door de Vader, na en tegen de prijs van het heengaan van
Christus. Dit heengaan is eerst een heengaan door middel van de kruisdood en
vervolgens, veertig dagen later, door middel van de hemelvaart. Op het ogenblik
van de hemelvaart beval Jezus aan de apostelen 'Jeruzalem niet te
verlaten maar de belofte van de Vader af te wachten'; 'gij zult over enkele
dagen gedoopt worden met de H. Geest ... die over u komt, om mijn getuigen te
zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde' (Hand.
1:4.5.8).
De laatste woorden bevatten een echo van de aankondiging in het cenakel. Op
Pinksteren wordt deze aankondiging heel precies verwezenlijkt. Petrus handelt
onder de invloed van de H. Geest, die de apostelen tijdens het gebed in het
cenakel ontvangen hebben; hij vertoont zich aan de menigte mensen van
verschillende talen die samengekomen waren voor het feest, en spreekt. Hij
verkondigt datgene wat hij daarvoor zeker niet de moed gehad zou hebben te
zeggen: 'Mannen van Israël...Jezus de Nazareeër was een man wiens
zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige
daden, wonderen en tekenen, die God door Hen onder u heeft verricht. Hem, die
volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij
door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft
Hem ten leven opgewekt na de smarten van de dood te hebben ontbonden; want het
was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden' (Hand. 2:22-24) .
Jezus had voorgezegd en beloofd: 'Hij (de H. Geest) zal over Mij getuigenis
afleggen. Maar ook gij moet getuigen...'. Het is duidelijk dat het begin van
dit 'getuigenis' de eerste redevoering van Petrus te Jeruzalem is: het
getuigenis over de gekruisigde en verrezen Heer; het getuigenis van de
Geest-Parakleet en van de apostelen. En in de inhoud van dit eerste getuigenis 'levert' de Geest der waarheid door de mond van Petrus 'het overtuigend bewijs
van wat zonde is': allereerst wat de zonde betreft die de verwerping van de
Christus is tot aan de terdoodveroordeling, tot aan het kruis op Golgotha.
Volgens de tekst van de Handelingen der Apostelen zullen verklaringen met
overeenkomstige inhoud zich herhalen bij andere gelegenheden en op
verschillende plaatsen.
31 Vanaf dit eerste getuigenis op Pinksteren is de werking van
de Geest der waarheid, die 'de wereld het overtuigend bewijs levert van de
zonde' van de verwerping van Christus, stelselmatig verbonden met het
getuigenis over het paasmysterie: het mysterie van de Gekruisigde en Verrezene.
En in deze verbinding openbaart het 'aantonen van de zonde' zijn heilsdimensie.
Want het is een 'aantonen' dat niet alleen maar tot doel heeft de wereld aan te
klagen en nog minder haar te veroordelen. Jezus Christus is niet in de wereld
gekomen om haar te oordelen en te veroordelen maar om haar te redden. Dit wordt
reeds benadrukt in de eerste apostolische redevoering op Pinksteren. Petrus
roept uit: 'Voor heel het huis van Israël moet dus onomstotelijk vaststaan,
dat God Hem en Heer en Christus heeft gemaakt, die Jezus die gij gekruisigd
hebt' (Hand. 2:36).
En als de
aanwezigen vervolgens vragen: 'Wat moeten wij doen, mannen broeders?',
antwoordt Petrus: 'Bekeert u en iedere van u late zich dopen in de naam
van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de H.
Geest ontvangen' (Hand. 2:37s) Op deze wijze wordt het 'aantonen
van de zonde' tevens een aantonen van vergiffenis van de zonden, uit kracht van
de H. Geest. In zijn redevoering te Jeruzalem spoort Petrus tot bekering aan,
zoals Jezus zijn toehoorders aanspoorde aan het begin van zijn Messiaanse
activiteit. De bekering vereist dat men de zonde onderkent en zij sluit een
innerlijk oordeel van het geweten in. Dit oordeel dat een bewijs is van de
werking van de Geest der waarheid in het innerlijk van de mens, wordt tegelijk
het nieuwe begin van de gave van de genade en de liefde: 'Ontvangt de H.
Geest' (Joh. 20:22). Zo ontdekken wij in het 'aantonen van de zonde' een tweevoudige schenking: de gave van de waarheid van het geweten en de gave
van de waarheid van het geweten en de gave van de zekerheid van de verlossing.
De Geest der waarheid en de Helper.
Het 'aantonen van de zonde' door middel van het dienstwerk van de apostolische
verkondiging in de beginnende Kerk wordt – onder de aandrang van de Geest die
op Pinksteren is uitgestort – in verband gebracht met de verlossende kracht van
de gekruisigde en verrezen Heer. Zo wordt de belofte over de H. Geest die voor
Pasen is gedaan, vervuld: 'Hij zal aan u verkondigen wat Hij van Mij
ontvangen heeft'. Als Petrus dus tijdens het pinkstergebeuren spreekt
over de zonde van hen die 'niet geloofd hebben' en Jezus van
Nazaret uitgeleverd hebben aan een smadelijke overwinning die in zekere zin
behaald is door middel van de grootste zonde die de mens kon bedrijven: het
doden van Jezus, de Zoon van God, één in wezen met de Vader!
Op gelijke
wijze overwint de dood van de Zoon van God de dood van de mens: 'Ero
mors tua, o mors' – 'Ik zal uw dood zijn, o dood' – (Hos. 13:14),
zoals de zonde van de kruisiging van de Zoon van god de menselijke zonde 'overwint'! De zonde die bedreven werd te Jeruzalem op Goede Vrijdag – en ook
iedere zonde van de mens. Op de grootste zonde van de mens antwoordt de
Verlosser immers in zijn hart met de gave van de hoogste liefde die het kwaad
van alle zonden van de mensen overtreft. Op grond van dit vaste geloof aarzelt
de Kerk niet ieder jaar in de Romeinse liturgie gedurende de paaswake te
herhalen: 'O, felix culpa!' – 'o, gelukkige schuld!' -, in de lofzang
van de diaken op de verrijzenis, het 'Exsultet'.
32 Maar niemand anders kan 'de wereld', de mens,
het menselijk geweten 'het overtuigend bewijs leveren' van
deze onuitsprekelijke waarheid dan Hijzelf, de Geest der waarheid. Hij is de
Geest die 'de diepste geheimen van God doorgrondt'. Tegenover het
mysterie van de zonde is het nodig 'de diepste geheimen van God' tot op de
bodem te doorgronden. Het is niet voldoende het menselijke geweten, het
innerlijke mysterie van de mens, te doorgronden, maar het is nodig door te
dringen in het innerlijke mysterie van God, in die 'diepste geheimen' van God
die samengevat worden in de synthese: aan de Vader – in de Zoon – door de H.
Geest. Het is juist de H. Geest die ze doorgrondt en er het antwoord van God op
de zonde van de mens in vindt. Met dit antwoord wordt het proces van het 'aantonen van de zonde' afgesloten zoals het pinkstergebeuren duidelijk maakt.
Door de 'wereld' het overtuigend bewijs te leveren van de zonde van Golgota,
van de dood van het onschuldige Lam, zoals op Pinksteren gebeurt, toont de H.
Geest ook iedere zonde aan, waar en wanneer ook bedreven in de mensengeschiedenis:
want Hij toont het verband ervan aan met het kruis van Christus.
Het 'overtuigend bewijs leveren' is het aantonen van het kwaad van de zonde, van
iedere zonde, in verbinding met het kruis van Christus. Als de zonde in dit
verband wordt gezien, dan wordt zij onderkend in heel de omvang van het kwaad
die haar eigen is door het mysterium iniquitatis – het geheim van het kwaad
– dat zij in zich bevat en verbergt. De mens kent deze omvang niet –
op geen enkele wijze, tenzij in het kruis van Christus. Daarom kan zij hem niet 'aangetoond' worden tenzij door de H. Geest: de Geest der waarheid, maar ook de
Helper.
In verbinding met het kruis van Christus wordt de zonde tegelijk onderkend in
de volle omvang van het mysterium pietatis – het geheim van
het geloof – , zoals de postsynodale apostolische
exhortatie Reconciliatio et paenitentia heeft aangegeven. Ook
dezelfde dimensie van de zonde kent de mens alleen door het kruis van Christus.
En dit kan de mens ook alleen maar 'aangetoond' worden door de H. Geest: door
Hem die 'de diepste geheimen van God doorgrondt'.
3 Het
getuigenis over het begin: de oorspronkelijke realiteit van de zonde
33 Dit is de dimensie van de zonde die wij aantreffen in het
getuigenis over het begin dat opgetekend is in het boek Genesis. Het is de
zonde die volgens het woord van de goddelijke openbaring het begin en de wortel
van alle zonden vormt. Wij staan tegenover de oerwerkelijkheid van de zonde in
de mensengeschiedenis en tevens in het geheel van het heilsbestel. Men kan
zeggen dat in deze zonde het mysterium iniquitatis begint, maar ook dat dit de
zonde is ten opzichte waarvan de verlossende kracht van het mysterium pietatis
bijzonder doorzichtige en werkdadig wordt. Dit drukt Sint Paulus uit als hij
tegenover de 'ongehoorzaamheid' van de eerste Adam de 'gehoorzaamheid' van
Christus, de tweede Adam, stelt: 'de gehoorzaamheid tot aan de dood'.
Volgens het getuigenis over het begin geschiedt de zonde in haar oervorm in de
wil – en in het geweten – van de mens allereerst als 'ongehoorzaamheid',
namelijk als verzet van de wil van de mens tegen de wil van God. Deze
oorspronkelijke ongehoorzaamheid veronderstelt de weigering of minstens de
afkeer van de waarheid die vervat is in het woord van God die de wereld schept.
Dit woord is het Woord dat 'in het begin....bij God' was,
dat 'God was' en zonder wie 'niets is geworden van wat
geworden is', aangezien 'de wereld door Hem geworden was'.
Dit Woord is
ook de eeuwige wet, de bron van alle wetten, die de wereld regelt en special
het menselijk handelen. Toen Jezus Christus dus op de vooravond van zijn lijden
sprak over de zonde van hen die 'niet in Hem geloven', weerklonk in deze
smartelijke woorden als het ware een verre echo van de oerzonde die op duistere
wijze binnendringt in het mysterie van de schepping. Want degene die sprak, is
niet alleen de Mensenzoon maar tevens de 'eerstgeborene van heel de
schepping', 'want in Hem is alles geschapen:...door Hem en voor Hem'. In
het licht van deze waarheid begrijpt men dat de 'ongehoorzaamheid' in het
mysterie van het begin in zekere zin hetzelfde 'ongeloof', hetzelfde 'ze hebben
niet geloofd', veronderstelt dat zich zal herhalen ten opzichte van het
paasmysterie.
Zoals gezegd
gaat het om de weigering of tenminste om de afkeer van de waarheid die vervat
is in het Woord van de Vader. De weigering drukt zich praktisch uit als 'ongehoorzaamheid',
in een daad die gesteld is als gevolg van de verzoeking welke van de 'vader
van de leugen' komt. De wortel van de zonde van de mens is dus de
leugen als radicale weigering van de waarheid die vervat is in het Woord van de
Vader door wie de liefderijke almacht van de Schepper zich uitdrukt: de almacht
en de liefde 'van God de Vader, Schepper van hemel en aarde'.
34 'De Geest van God' die
volgens de Bijbelse beschrijving van de schepping 'over de wateren
zweefde', duidt dezelfde Geest aan als de 'Geest die de diepste geheimen
van God doorgrondt'; Hij doorgrondt de diepste geheimen van de Vader en van het
Woord, de Zoon, in het mysterie van de schepping. Hij is niet slechts de
directe getuige van hun wederzijdse liefde waaruit de schepping voortkomt, maar
Hij is zelf deze liefde. Hij is zelf, als liefde, de eeuwige ongeschapen gave.
Hij is de bron en het begin van iedere gave aan de schepselen. Het getuigenis
over het begin dat wij in heel de openbaring vinden, te beginnen met het boek
Genesis, is op dit punt eenstemmig. Scheppen wil zeggen: uit het niet tot het
bestaan roepen; scheppen wil dus zeggen: het bestaan schenken. En als de
zichtbare wereld geschapen wordt voor de mens, dan wordt de wereld aan de mens
geschonken.
Tegelijk
ontvangt de mens in zijn eigen mensheid een bijzonder 'beeld en gelijkenis' van
God ten geschenke. Dit betekent niet alleen rede en vrijheid als constitutieve
eigenschappen van de menselijke natuur, maar ook, vanaf het begin, vermogen tot
een persoonlijke betrekking met God, als 'ik' en 'U', en dus vermogen tot het
verbond dat tot stand zal komen in het heil waarmee God zich aan de mens
mededeelt. Tegen de achtergrond van het 'beeld en de gelijkenis' van God
betekent 'de gave van de Geest' tenslotte roeping tot de vriendschap waarin de
transcendente 'diepste geheimen van God' in zekere zin geopend worden voor de
deelname van de mens. Het Tweede Vaticaans Concilie leert: 'De
onzichtbare God spreekt uit de overvloed van zijn liefde de mensen aan
als zijn vrienden en gaat met hen om, om hen uit te nodigen tot de
gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen'.
35 Daarom kent de Geest die 'alles doorgrondt, zelfs
de diepste geheimen van God' vanaf het begin 'de geheimen van
de mens' Juist hierom kan alleen Hij ten volle 'de zonde aantonen' die
aan het begin staat, de zonde die de wortel is van alle andere zonden en de
nooit uitdovende haard van de zondigheid van de mens op aarde. De Geest der
waarheid kent de oorspronkelijke realiteit van de zonde die in de wil van de
mens veroorzaakt is op aanzetting van de 'vader van de leugen' –
van hem die reeds 'geoordeeld is'. De H. Geest levert de wereld dus
het overtuigend bewijs van wat zonde is door te verwijzen naar deze 'veroordeling', maar terwijl Hij voortdurend naar de gerechtigheid leidt die
aan de mens geopenbaard is samen met het kruis van Christus: door middel van
de 'gehoorzaamheid tot de dood toe'. Alleen de Geest kan het
overtuigend bewijs leveren van de zonde van het begin van de mens. Juist Hij
die de liefde van de Vader en de Zoon is, die gave is, terwijl de zonde van het
begin van de mens bestaat in de leugen en in de weigering van de gave en de
liefde die in het begin van de wereld en de mens bepaald hebben.
36 Volgens het getuigenis over het begin dat wij in de Schrift
en de Traditie vinden, na de eerste (en ook meest volledige) beschrijving ervan
in het boek Genesis, is de zonde in haar oervorm 'ongehoorzaamheid',
wat eenvoudig en direct betekent: overtreding van een door God opgelegd verbod.
Maar in het licht van heel de context is het ook duidelijk dat de wortels van
deze ongehoorzaamheid gezocht moeten worden diep in heel de bestaande situatie
van de mens. De mens die tot het bestaan is geroepen – man en vrouw -, is een
schepsel. Het 'beeld van God' dat in de rede en de vrijheid bestaat, maakt de
grootheid en de waardigheid van het menselijk subject uit dat persoon is.
Maar dit
persoonlijke subject is ook altijd een schepsel: in zijn wezen en bestaan hangt
het van de Schepper af. Volgens het boek Genesis moest 'de boom van de kennis
van goed en kwaad' aan de mens de 'grens' duidelijk maken en voortdurend in
herinnering brengen welke een geschapen wezen niet mag overschrijden. In deze
zin moet het verbod van God verklaard worden: de Schepper verbiedt aan de man
en de vrouw de vruchten te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad. De
woorden van de aanzetting, van de verzoeking dus, zoals ze geformuleerd zijn in
de gewijde tekst, verleiden tot overtreding van dit verbod – tot overschrijding
van de grens dus: 'Als u eet van de boom, zullen uw ogen opengaan en
dan zult u gelijk worden aan God ('worden als goden'), door de kennis van goed
en kwaad' (Gen. 3:5).
De 'ongehoorzaamheid' betekent precies de overschrijding van deze grens die de
wil en de vrijheid van de mens als geschapen wezen niet mogen overschrijden.
God de Schepper is immers de enige en beslissende bron van de zedelijke orde in
de wereld die Hij geschapen heeft. De mens kan niet uit zichzelf bepalen wat
goed en wat kwaad is – kan niet 'het goed en het kwaad kennen, zoals God'. Ja,
in de geschapen wereld blijft God de eerste en hoogste bron van de beslissing
over goed en kwaad, door middel van de innerlijke waarheid van het zijn die
weerspiegeling is van het Woord, de eeuwige Zoon die één in wezen met de Vader
is. De H. Geest geeft aan de mens die geschapen is naar het beeld van God, het
geweten ten geschenke, opdat daarin het beeld trouw zijn model kan
weerspiegelen dat de eeuwige wijsheid en wet is, de bron van de morele orde in
de mens en in de wereld.
Als
oorspronkelijke dimensie van de zonde betekent de 'ongehoorzaamheid' afwijzing
van deze bron, door de aanmatiging van de mens onafhankelijke en uitsluitende
bron te worden van de beslissing over goed en kwaad. De Geest die 'de diepste
geheimen van God doorgrondt', en die tevens voor de mens het licht van het
geweten en de bron van de zedelijke orde is, kent in heel haar omvang deze dimensie
van de zonde die binnengedrongen is in het mysterie van het begin van de mens.
En Hij houdt niet op 'de wereld de zonde aan te tonen' in verbinding met het
kruis van Christus op Golgotha.
37 Volgens het getuigenis over het begin heeft God zich in de
schepping geopenbaard als almacht die liefde is. Tegelijk heeft Hij aan de mens
geopenbaard dat hij als 'beeld en gelijkenis' van zijn Schepper geroepen is om
deel te hebben aan de waarheid en de liefde. Deze deelname betekent een leven
in vereniging met God die het 'eeuwige leven' is. Maar de mens
heeft zich onder de invloed van de 'vader van de leugen' onttrokken aan deze
deelname. In welke mate? Zeker niet in de maakt van Satan. De menselijke geest
is niet in staat zo'n maat te bereiken. Men kan in de beschrijving van het boek
Genesis gemakkelijk het verschil in graad opmerken tussen de inblazing van het
kwaad door hem die 'vanaf het begin zondaar is (of in de zonde blijft)' (1
Joh. 3:8) en 'reeds geoordeeld is' (Joh. 16:11), en het
kwaad van de ongehoorzaamheid van de mens.
Maar deze
ongehoorzaamheid betekent ook altijd dat de mens God de rug toekeert en dat de
menselijke vrijheid zich in zekere zin voor Hem afsluit. Het betekent ook dat
deze vrijheid – van het geweten en van de wil van de mens – zicht in zekere
mate openstelt voor degene die de 'vader van de leugen' is. Deze daad van
bewuste keuze is niet slechts 'ongehoorzaamheid' maar sluit ook een zekere
instemming in met de beweegreden die vervat is in de eerste aansporing tot de
zonde en onophoudelijk hernieuwd is in heel de mensengeschiedenis: 'God weet
dat uw ogen open zullen gaan als u eet van die boom, en dat u dan gelijk zult
worden aan God, door de kennis van het kwaad'.
Wij bevinden ons hier in het centrum van wat men zou kunnen noemen het 'anti-Woord', dat wil zeggen de 'anti-waarheid'. Want de waarheid over de mens
wordt vervalst: wie de mens is en welke de grenzen zijn van zijn wezen en
vrijheid die hij niet mag overschrijden. Deze 'anti-waarheid' is mogelijk omdat
tegelijk de waarheid over wie God is, volledig vervalst wordt. God de Schepper
wordt in staat van verdenking gesteld, ja zelfs in staat van beschuldiging, in
het geweten van het schepsel. Voor het eerst in de mensengeschiedenis
verschijnt de perverse 'geest van verdachtmaking'. Hij probeert het Goede zelf,
het absolute Goede, te vervalsen, dat zich juist in het scheppingswerk getoond
heeft als het Goede dat op onuitputtelijke wijze geeft: als bonum diffusivum
sui. Als zich wegschenkend goed, als scheppende liefde. Wie anders kan ten
volle 'de zonde aantonen' ofwel de beweegreden voor de oorspronkelijke
ongehoorzaamheid van de mens, dan degene die alleen de gave is en de bron van
iedere schenking, dan de Geest die 'de diepste geheimen van God doorgrondt' en
de liefde van de Vader en de Zoon is?
38 Ondanks heel het getuigenis van de schepping en van de
heilseconomie is de geest van de duisternis in staat God voor te stellen
als vijand van zijn eigen schepsel en vooral als vijand van de mens, als bron
van gevaar en bedreiging voor de mens. Op deze wijze wordt door Satan in de
ziel van de mens de kiem geplant van het verzet tegen degene die 'vanaf het
begin' beschouwd moet worden als vijand van de mens – en niet als Vader. De
mens wordt uitgedaagd de tegenstander van God te worden.
De analyse van de zonde in haar oorspronkelijke dimensie toont aan dat er in de
loop van de geschiedenis door de 'vader van de leugen' blijvend druk zal worden
uitgeoefend op de mens om God af te wijzen, tot aan de haat toe: Amor
sui usque ad contemptum Dei – liefde voor zichzelf tot en met
verachting van God -, zoals Sint Augustinus het uitdrukt. De mens zal
geneigd zijn in God allereerst een beperking van zichzelf te zien en niet de
bron van zijn eigen bevrijding en de volheid van het goede. Wij zien dit
bevestigd in het moderne tijdperk waarin de ideologieën er naar streven de
godsdienst uit te roeien op grond van de vooronderstelling dat hij de radicale 'vervreemding' van de mens veroorzaakt, alsof aan de mens zijn eigen mensheid
ontnomen zou worden als hij het idee van God aanvaardt en aan Hem toeschrijft
wat aan de mens toebehoort en uitsluitend aan de mens!
Vandaar een
proces van denken en van historisch-sociologische praktijk waarin de afwijzing
van God zover is gegaan dat Hij 'dood' is verklaard. Een begripsmatige en
verbale absurditeit! De ideologie van de 'dood van God' bedreigt eerder de
mens, zoals het Tweede Vaticaans Concilie aangeeft als het het probleem van
de 'autonomie van het tijdelijke' analyseert en
schrijft: 'Zonder een Schepper verdwijnt... het schepsel in het niet...
Ja, de godvergetenheid hult de schepping in duisternis'. De gevolgen van de
ideologie van de 'dood van God' bewijzen gemakkelijk dat zij op theoretisch en
praktisch vlak de ideologie van de 'dood van de mens' is.
4 De
Geest die het lijden omvormt in liefde die het heil brengt
39 De Geest die de diepste geheimen van God doorgrondt, is
door Jezus in de rede van het cenakel de Parakleet genoemd. Hij wordt inderdaad
vanaf het begin te hulp geroepen (In het Grieks is het werkwoord παρα-xαλεìν) om 'de wereld het overtuigend bewijs
te leveren van wat zonde is'. Hij wordt definitief te hulp geroepen door
middels van het kruis van Christus. De zonde aantonen wil zeggen het kwaad dat
daarin steekt, aantonen. Wat gelijk is aan het mysterie iniquitatis openbaren.
Het is niet mogelijk het kwaad van de zonde in heel zijn smartelijke
werkelijkheid te onderkennen zonder 'de diepste geheimen van God te
doorgronden'. Vanaf het begin is het duistere geheim van de zonde in de wereld
verschenen tegen de achtergrond van de verwijzing naar de Schepper van de
menselijke vrijheid. Het is verschenen als een wilsdaad van het menselijke
schepsel welke tegengesteld is aan de wil van God: aan Gods heilswil; ja, het
is verschenen als tegenstelling tot de waarheid, op grond van de leugen die
reeds definitief 'geoordeeld' is: de leugen die de scheppende en heilbrengende
liefde zelf in staat van beschuldiging heeft gesteld, in staat van blijvende
verdachtmaking.
De mens is de 'vader van de leugen' gevolgd en heeft zich opgesteld tegen de Vader van het
leven en tegen de Geest van de waarheid. Zal 'het aantonen van de zonde' dus
ook niet de openbaring van het lijden moeten betekenen? Openbaring van het
onbegrijpelijke en onuitsprekelijke leed dat de heilige Schrift in haar
antropomorfe zienswijze lijkt te onderscheiden in het 'diepste innerlijk van
God' en in zekere zin in het hart zelf van de ondoorgrondelijke Drie-eenheid?
Op ingeving van de openbaring gelooft en belijdt de Kerk dat de zonde een
belediging van God is. Welke realiteit komt in het ondoorgrondelijke innerlijk
van de Vader, het Woord en de H. Geest overeen met deze 'belediging', met deze
afwijzing van de Geest die liefde en gave is? Het begrip van God als
noodzakelijkerwijs volkomen volmaakt wezen sluit zeker bij God alle leed uit
dat voortkomt uit gemis of verwonding; maar in het 'diepste innerlijk van God' is er een vaderliefde waarvan de reactie tegen de zonde van de mens volgens de Bijbelse
taal zover gaat dat Hij zegt: 'Het spijt Mij dat Ik de mens gemaakt
heb'. 'Toen Jahwe zag hoezeer op de aarde de boosheid van de mensen
was toegenomen...kreeg Hij spijt dat Hij de mens op aarde gemaakt had en Hij
was er zeer verdrietig om... En Jahwe zei: Het spijt Mij dat Ik ze gemaakt heb' (Gen.
6:5-7) .
Maar de gewijde
Schrift spreekt vaker over een Vader die medelijden heeft met de mens en diens
leed als het ware deelt. Kortom, het ondoorgrondelijke en onuitsprekelijke 'leed' van de Vader zal vooral de bewonderenswaardige economie van de
verlossende liefde van Jezus Christus voortbrengen, opdat door middel van het
mysterium pietatis de liefde sterker mag blijken dan de zonde in de
mensengeschiedenis: opdat de 'gave' het mag winnen!
De H. Geest die volgens Jezus' woorden 'het overtuigend bewijs van wat zonde is
levert', is de liefde van de Vader en de Zoon, en als zodanig is Hij de gave
van de Drie-eenheid en tegelijk de bron van iedere goddelijke schenking aan het
geschapene. Precies in Hem kunnen wij de barmhartigheid die de patristische en
theologische traditie in de lijn van het Oude en het Nieuwe Testament aan God
toekent, verpersoonlijkt en op transcendente wijze verwezenlijkt opvatten. In
de mens sluit de barmhartigheid lijden en medelijden voor de nood en de ellende
van de naaste. In God zet de Geest die liefde is, het zien van de menselijke
zonde om in een nieuwe gave van heilbrengende liefde. Uit Hem, in eenheid met
de Vader en de Zoon, komt het heilsbestel voort dat de mensengeschiedenis vult
met de gaven van de verlossing. De zonde die verwerping van de liefde is, heeft
het 'lijden' van de mens voortgebracht dat zich op zekere
wijze uitgebreid heeft over heel de schepping; de H. Geest zal het menselijke
en kosmische lijden tegemoet treden met een nieuw liefdesgeschenk dat de wereld
zal verlossen.
En uit de mond
van Jezus de Verlosser in wiens mensheid het 'lijden' van God zich waar maakt,
zal een woord klinken waarin zich de eeuwige liefde die vol barmhartigheid is
openbaart: 'Misereor' – 'Ik heb medelijden' – . Zo wordt van
de kant van de H. Geest 'het aantonen van de zonde' ten opzichte van de
schepping 'die onderworpen is aan een zinloos bestaan' en vooral in het diepst
van het menselijke geweten een aantonen hoe de zonde overwonnen wordt door het
offer van het Lam Gods dat 'tot de dood toe' de gehoorzame dienstknecht is
geworden die de ongehoorzaamheid van de mens goedmaakt en de verlossing van de
wereld bewerkt. Op deze wijze 'toont' de Geest der waarheid, de Parakleet, 'de
zonde aan'.
40 De verlossende waarde van het offer van Christus is met
veelbetekende woorden uitgedrukt door de schrijver van de brief aan de
Hebreeën, die, na herinnerd te hebben aan de offers van het Oude Verbond
waarin 'het bloed van bokken en stieren...wettelijk rein maakt' 'hoeveel groter is dan de kracht van Christus' bloed! Door de eeuwige Geest
heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat ons geweten
zuivert van dode werken om de levende God te eren' (Heb. 9:13 s) . Ook al zijn wij er ons van bewust dat andere interpretaties
mogelijk zijn, toch brengen onze overwegingen over de aanwezigheid van de H.
Geest in heel het leven van Christus ons er toe in deze tekst als het ware een
uitnodiging te zien om na te denken over de aanwezigheid van dezelfde Geest ook
in het verlossende offer van het vleesgeworden Woord. Overwegen wij eerst de
beginwoorden die over dit offer gaan en vervolgens afzonderlijk de 'zuivering
van het geweten' die door dit offer bewerkt wordt. Het is een offer dat
aangeboden wordt 'door de eeuwige Geest' die daaruit de
kracht 'put' ('Hij zal van Mij ontvangen') voor het 'aantonen
van de zonde' omwille van het heil. Het is dezelfde Geest als de Geest
die Jezus Christus overeenkomstig de belofte in het cenakel naar de
apostelen 'zal brengen' op de dag van de verrijzenis, als Hij
zich zal tonen met de wonden van de kruisiging, en die Hij hun 'zal
geven' 'voor de vergiffenis van de zonden': 'Ontvangst van de H. Geest. Aan wie
ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven' (Joh. 20: 22 s)
Wij weten dat 'God Jezus van Nazaret gezalfd heeft met de H. Geest en
met kracht', zoals Petrus gezegd heeft in het huis van de honderdman
Cornelius (Hand. 10:38) . Wij kennen het paasmysterie van zijn 'heengaan', volgens het evangelie van Johannes. De woorden van de brief aan de
Hebreeën leggen ons nu uit hoe Christus 'zichzelf aan God geofferd heeft als
een smetteloos offer', en hoe Hij dit gedaan heeft 'door de eeuwige Geest'. De
H. Geest is aanwezig en werkt in het offer van de Mensenzoon, zoals Hij
handelde in zijn ontvangenis, in zijn komst in de wereld, in zijn verborgen
leven en in zijn openbaar leven. Volgens de brief aan de Hebreeën heeft Jezus
Christus zich op de weg van zijn 'heengaan' over Getsemane en Golgota in zijn
mensheid geheel opengesteld voor deze werking van de Geest-Parakleet die de
eeuwige heilsliefde doet opstijgen uit het lijden.
Hij is
dus 'om zijn vroomheid verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in
de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd' (Heb. 5:7 s) Op
deze wijze toont de brief aan de Hebreeën aan hoe de mensheid die in de
nakomelingen van Adam onderworpen was aan de zonde, in Jezus Christus volmaakt
onderworpen geworden is aan God, met Hem verenigd is en tegelijk vervuld is van
barmhartigheid voor de mensen. Zo is er een nieuwe mensheid die in Jezus
Christus door het lijden aan het kruis teruggekeerd is naar de liefde waaraan
Adam door zijn zonde ontrouw was geworden. Zij is teruggevonden in de
goddelijke bron zelf van de oorspronkelijke gave: in de Geest die 'de diepste
geheimen van God doorgrondt' en zelf liefde en gave is.
Jezus Christus, Gods Zoon, heeft als mens in het vurige gebed van zijn lijden
het de H. Geest die reeds in het diepst van zijn mensheid was doorgedrongen,
mogelijk gemaakt haar om te vormen tot een volmaakt offer door middel van zijn
dood, als slachtoffer der liefde op het kruis. Hij alleen heeft dit offer
aangeboden. Als enige priester 'heeft Hij zichzelf aan God geofferd als
een smetteloos offer' (Heb. 9:14). Hij was waardig zulk een offer te
worden in zijn mensheid aangezien Hij alleen 'zonder smet' was. Maar Hij heeft
het aangeboden 'door de eeuwige Geest': wat betekent dat de H. Geest op
bijzondere wijze werkte in deze absolute zelfgave van de Mensenzoon, om het
lijden om te zetten in verlossende liefde.
41 In het Oude Testament wordt meermalen gesproken over
het 'vuur uit de hemel' dat de offers die de mensen aanboden,
verteerde. Op analoge wijze kan men zeggen dat de H. Geest 'het vuur uit de
hemel' is dat brandt in het diepst van het mysterie van het kruis. Uitgaande
van de Vader draagt Hij het offer van de Zoon op aan de Vader en draagt Hij het
binnen in de goddelijke werkelijkheid van de gemeenschap van de Drie-eenheid.
De zonde heeft het lijden voortgebracht; nu krijgt het leed van God in de
gekruisigde Christus door de H. Geest zijn volledige menselijke uitdrukking. Zo
is er een paradoxaal mysterie van liefde: in Christus lijdt een God die door
zijn eigen schepselen is afgewezen: 'Zij geloven niet in Mij'; maar tegelijk
schept de Geest uit het diepst van dit lijden – en indirect uit het diepst van
de zonde 'van niet geloofd te hebben' – een nieuwe maat van de gave die vanaf
het begin aan de mens en aan de schepping is geschonken.
In het diepst
van het mysterie van het kruis werkt de liefde die de mens opnieuw brengt tot
deelname aan het leven dat in God zelf is. Als liefde en gave daalt de H. Geest
in zekere zin neer in het hart van het offer dat op het kruis wordt aangeboden.
Onder verwijzing naar de Bijbelse traditie kunnen wij zeggen: Hij verteert dit
offer met het vuur van de liefde die de Vader en de Zoon verenigt in de
gemeenschap van de Drie-eenheid. En aangezien het kruisoffer een daad van
Christus zelf is, 'ontvangt' Hij ook in dit offer de H. Geest. Hij ontvangt Hij
ook in dit offer de H. Geest. Hij ontvangt Hem op dusdanige wijze dat Hij – Hij
alleen met de Vader – Hem vervolgens aan de apostelen, aan de Kerk, aan heel de
mensheid kan 'geven'. Hij alleen 'zendt' Hem van de Vader. Hij
alleen verschijnt aan de apostelen die in het cenakel bijeengekomen zijn, 'blaast
over hen' en zegt: 'Ontvangt de H. Geest. Aan wie ge de zonden
vergeeft, zijn ze vergeven' (Joh. 20:22 s) , zoals Johannes de
Doper voorzegd had: 'Hij zal u dopen met de H. Geest en met vuur' (Mt.
3:11) . Door deze woorden van Jezus is de H. Geest geopenbaard en tegelijk
tegenwoordig gesteld als liefde die werkt in het diepst van het paasmysterie,
als bron van de verlossende kracht van het kruis van Christus, als gave van
het nieuwe en eeuwige leven.
Deze waarheid voer de H. Geest wordt dagelijks in de Romeinse liturgie
uitgedrukt als de priester voor de communie de volgende veelbetekende woorden
uitspreekt: 'Heer Jezus Christus, Zoon van de levende God, Gij hebt in de H.
Geest de wil van de Vader volbracht en door uw sterven de wereld tot nieuw
leven gewekt'. En in het derde eucharistische gebed vraagt de priester aan God,
onder verwijzing naar de heilseconomie, dat de H. Geest 'ons moge maken tot een
blijvende offergave voor U'.
5 Het
bloed dat het geweten zuivert
42 Wij hebben gezegd dat de H. Geest op het hoogtepunt van
het paasmysterie definitief geopenbaard en op een nieuwe wijze tegenwoordig
gesteld is. De verrezen Christus zegt tot de apostelen: 'Ontvangt de H. Geest'.
De H. Geest wordt op deze wijze geopenbaard, omdat de woorden van Christus de
bevestiging vormen van de beloften en aankondigingen van de rede in het
cenakel. Hiermee wordt de Parakleet ook op een nieuwe wijze tegenwoordig
gesteld. Hij werkte reeds vanaf het begin in het mysterie van de schepping en
in heel de geschiedenis van het Oude Verbond van God met de mens. Zijn werking
is ten volle bevestigd door de zending van de Mensenzoon als Messias, die
gekomen is in de kracht van de H. Geest. Op het hoogtepunt van de Messiaanse
zending van Jezus komt de H. Geest in het Paasmysterie geheel als goddelijk
subject tegenwoordig: als degene die nu het heilswerk dat geworteld is in het
kruisoffer, moet voortzetten. Dit werk wordt zonder twijfel door Jezus aan de
mensen toevertrouwd: aan de apostelen, aan de Kerk. Maar in en door hen blijft
de H. Geest de transcendente protagonist van dit werk in de geest van de mens
en in de geschiedenis van de wereld: de onzichtbare en tegelijk
alomtegenwoordige Parakleet! De Geest die 'blaast waar Hij wil'.
De woorden die de verrezen Christus gesproken heeft op de 'eerste dag na de
sabbat' maken bijzonder duidelijk dat de Parakleet-Helper aanwezig is als
degene die 'de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde,
gerechtigheid en oordeel is'. Want alleen in dit verband zijn de woorden
duidelijk die Jezus onmiddellijk verbindt met de 'gave' van de H. Geest aan de
apostelen: 'Ontvangt de H. Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn
ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven' (Joh.
20:22 s) Jezus verleent aan de apostelen de macht om de zonden te
vergeven, met de bedoeling dat zij haar overdragen aan hun opvolgers in de
Kerk. Maar deze macht die aan mensen is verleend, veronderstelt het
heilshandelen van de H. Geest en sluit dit in.
De H. Geest die
het 'licht van het hart' wordt, dat wil zeggen van het
geweten, 'levert het overtuigend bewijs van wat zonde is'; Hij doet dus de mens
zijn kwaad inzien en richt hem tegelijk op het goede. Dank zij de
veelvoudigheid van zijn gaven waarom Hij aangeroepen wordt als de 'zevenvoudige',
kan de heilskracht van God iedere soort zonde van de mens bereiken. De H. Bonaventura zegt terecht: 'Krachtens de zeven gaven van de H. Geest
wordt elk kwaad vernietigd en elk goed voortgebracht'.
Onder de invloed van de Helper voltrekt zich dus de bekering van het menselijk
hart die onmisbare voorwaarde is voor de vergeving van de zonden. Zonder echte
bekering, die innerlijk berouw insluit, en zonder een oprecht en vast voornemen
zich te beteren, blijven de zonden 'niet vergeven', zoals Jezus zegt en met Hem
de Traditie van het Oude en het Nieuwe Verbond. De eerste woorden die Jezus aan
het begin van zijn openbaar leven heeft gesproken, zijn volgens het Evangelie
van Marcus: 'Bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap' (Mc.
1:15). De bevestiging van deze aansporing is het 'aantonen van de zonde' dat de
H. Geest op nieuwe wijze onderneemt uit kracht van de verlossing die bewerkt is
door het bloed van de Mensenzoon. Daarom zegt de brief aan de Hebreeën dat
dit 'bloed het geweten zuivert'. Het opent dus om zo te zeggen voor
de H. Geest de weg naar het innerlijk van de mens, naar het heiligdom van het
menselijk geweten.
43 Het Tweede Vaticaans Concilie heeft, sprekend over de
roeping van de mens en speciaal over de waardigheid van de menselijke persoon,
de katholieke leer over het geweten in herinnering gebracht. Juist het geweten
is op specifieke wijze bepalend voor die waardigheid. Het is immers 'de meest
verborgen kern en het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met Goed
wiens stem binnen in hem weerklinkt'. Zij zegt duidelijk 'in de oren van zijn
hart: doe dit, vermijd dat'. Dit vermogen om het goede te bevelen en het kwade
te verbieden dat de Schepper in de mens heeft gelegd, is de voornaamste
eigenschap van de persoon. Maar tegelijk 'ontdekt de mens in het diepst
van zijn geweten een wet die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan hij moet
gehoorzamen'. Het geweten is dus geen autonome en exclusieve bron voor de
beslissing over wat goed en wat kwaad is; in het diepst ervan staat integendeel
een beginsel van gehoorzaamheid geschreven ten opzichte van de objectieve norm
die de overeenstemming van zijn beslissingen fundeert en conditioneert met de
geboden en verboden die ten grondslag liggen aan het menselijke gedrag, zoals
blijkt uit de reeds genoemde bladzijde van het boek Genesis.
Juist in deze
zin is het geweten het 'innerlijk heiligdom' waarin 'de stem van God
weerklinkt'. Het is 'de stem van God' zelfs als de mens daarin alleen het
beginsel van de zedelijke orde erkent waaraan men menselijkerwijs niet kan
twijfelen, ook zonder rechtstreekse verbinding met de Schepper: juist in deze
verbinding vindt het geweten altijd zijn grondslag en rechtvaardiging. Het 'onderkennen van de zonde' dat volgens het evangelie geschiedt onder de invloed
van de Geest der waarheid, kan in de mens niet verwezenlijkt worden langs een
andere weg dan die van het geweten. Als het geweten juist is, dan dient het 'voor de waarachtige oplossing van de morele problemen die zowel in het
privé-leven als in het maatschappelijk bestel rijzen'; dan 'verwijderen
personen en groepen zich van de blinde willekeur en leggen zij zich erop toe
zich te conformeren aan de objectieve normen van de moraliteit'
Vrucht van het rechte geweten is vooral het goede en het kwade bij hun naam te
noemen, zoals bijvoorbeeld de pastorale constitutie Gaudium et
Spes doet:
'Al wat
tegen het leven zelf ingaat, zoals alle soorten van moord, uitroeiing, abortus,
euthanasie en vrijwillige zelfmoord; al wat de integriteit van de menselijke
persoon aantast, zoals verminking, lichamelijke en geestelijke foltering,
pogingen om de mens psychisch in zijn macht te krijgen; al wat een belediging
is voor de menselijke waardigheid, zoals onmenselijke levensvoorwaarden,
willekeurige arrestaties, deportaties, slavernij, prostitutie, handel in
meisjes en minderjarigen; schandelijke arbeidsvoorwaarden, waarbij de arbeiders
als louter winstwerktuigen worden behandeld en niet als vrije en
verantwoordelijke personen'; en na de veelvuldige zonden, die in onze tijd zo
talrijk en verspreid zijn, bij hun naam genoemd te hebben voegt zij eraan toe: 'Dit alles en andere dergelijke dingen zijn onmiskenbaar schandelijk. Zij zijn
een aantasting van de menselijke beschaving en zij werpen meer een smet op hen
die zich zo gedragen dan op hen die het onrecht hebben te verdragen. En zij
zijn volledig in tegenspraak met de eer van de Schepper'.
Het-bij-hun-naam-noemen
van de zonden die de mens het meest onteren, en het aantonen dat zij een
zedelijk kwaad zijn dat negatief drukt op iedere balans van de vooruitgang van
de mensheid, wordt door het Concilie tevens beschreven als een etappe 'van een
dramatische worsteling tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis', die 'het hele individuele en collectieve leven van de mens' kenmerkt. De
vergadering van de bisschoppensynode van 1983 over de verzoening en bekering
heeft de persoonlijke en maatschappelijke betekenis van de menselijke zonden
nog nauwkeuriger omschreven.
44 Welnu, in het cenakel op de vooravond van zijn lijden en
vervolgens op de avond van Pasen heeft Jezus Christus zich beroepen op de H.
Geest als degene die aantoont dat de zonde in de mensengeschiedenis voortduurt.
De zonde is echter onderworpen aan de heilzame kracht van de verlossing. De
zending om 'de wereld het overtuigend bewijs te leveren van wat zonde is' put
zich niet uit in het feit dat de zonde bij naam wordt genoemd en herkend wordt
als wat zij is in al haar vormen en graden. Wanneer de Geest der waarheid de
wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde is, dan ontmoet Hij de stem
van het menselijke geweten. Langs deze weg slaagt men erin de wortels van het
kwaad aan te wijzen die in het innerlijk van de mens liggen, zoals dezelfde
pastorale constitutie doet uitkomen:
'In feite
hangt de onevenwichtigheid waaraan de hedendaagse wereld heeft te lijden samen
met de meer fundamentele evenwichtigheid die wortelt in het diepst van het hart
van de mens. In de mens zelf immers zijn velerlei tendensen met elkaar in
strijd. Want terwijl hij zich enerzijds als schepsel veelvuldig als beperkt
ervaart, bemerkt hij anderzijds dat hij in zijn verlangens onbeperkt is en dat
hij geroepen is tot een hoger leven. Te midden van vele aantrekkelijkheden
wordt hij gedwongen daarin verantwoord te selecteren en sommige terzijde te
stellen. Sterker: zwak en zondig tevens, doet hij niet zelden wat hij niet wil,
en wat hij zou willen doen, doet hij niet'
De tekst van
het Concilie verwijst hier naar de bekende woorden van de H. Paulus.
Het 'onderkennen van de zonde' waarmee ieder dieper nadenken van het menselijke
geweten over zichzelf gepaard gaat, leidt dus tot de ontdekking van de wortels
ervan in de mens, alsook van de wijzen waarop het geweten zelf inde loop van de
geschiedenis geconditioneerd is. Op deze manier vinden wij de oorspronkelijke
werkelijkheid van de zonde terug waarover reeds gesproken is. De H. Geest 'levert het overtuigend bewijs van wat zonde is' in verbinding met het mysterie
van het begin door op het feit te wijzen dat de mens een geschapen wezen is en
dus ontisch en ethisch – naar zijn en moreel handelen – geheel afhankelijk is
van de Schepper, en tevens door te herinneren aan de zondige erfenis van de
menselijke natuur. Maar de H. Geest 'levert het overtuigend bewijs van wat
zonde is' altijd in verbinding met het kruis van Christus. Op grond van deze
band wijst het christendom iedere 'fataliteit' van de zonde af.
'Een lastige
worsteling die al bij het begin van de wereld aangevangen is en, naar de
woorden van de Heer, tot de laatste dag zal blijven duren', leert het Concilie. 'Maar de Heer is zelf gekomen om de mens te bevrijden en te versterken'. Verre
van zich te laten 'verstrikken' in zijn zondige conditie en steunend op de stem
van zijn geweten moet de mens dus 'er werkelijk voor vechten om het
goede aan te hangen, en hij kan niet zonder grote inspanning, met de hulp van
de genade van God, in zichzelf een eenheid bewerken'. Het Concilie ziet de
zonde terecht als medeoorzaak van de breuk die een last legt zowel op het
persoonlijke als op het maatschappelijke leven van de mens; maar tegelijk
herinnert het onvermoeibaar aan de mogelijkheid van de overwinning.
45 De Geest der waarheid die 'de wereld het overtuigend bewijs
levert van wat zonde is', ontmoet de inspanning van het menselijke geweten
waarover de teksten van het Concilie zo suggestief spreken. Deze inspanning van
het geweten bepaalt ook de wegen voor de menselijke bekering: de zonde de rug
toekeren om de waarheid en de liefde in het hart van de mens te herstellen. Men
weet dat het soms veel moeite kost het kwaad in zichzelf te onderkennen. Men
weet dat het geweten niet alleen gebiedt en verbiedt, maar ook oordeelt in het
licht van de innerlijke geboden en verboden. Het is ook bron van wroeging: de
mens lijdt innerlijk onder het bedreven kwaad.
Is dit lijden
niet als het verre echo van de 'spijt de mens geschapen te hebben' die de
gewijde schrijver in een antropomorfe wijze van spreken toeschrijft aan God;
van de 'afkeuring' die zich nestelt in het 'hart' van de Drie-eenheid, maar
krachtens de eeuwige liefde omgezet wordt in het lijden van het kruis, in de
gehoorzaamheid van Christus tot aan de dood toe? Als de Geest der waarheid het
voor het menselijke geweten mogelijk maakt deel te nemen aan dat lijden, dan
wordt het leed van het geweten bijzonder diep maar ook bijzonder heilzaam. Dan
wordt door middel van een akte van volmaakt berouw de echte bekering van het
hart bewerkt: de evangelische 'metanoia'.
De inspanning van het menselijke hart, de inspanning van het geweten, waardoor
deze 'metonia' of bekering tot stand komt, is de afspiegeling van het proces
waardoor de afkeuring omgevormd wordt in heilbrengende liefde die weet te
lijden. De verborgen uitdeler van deze verlossende kracht is de H. Geest. Hij
die de Kerk het 'licht van het geweten' noemt, doordringt en
vervult het diepste van het menselijk hart. Door middel van deze bekering
in de H. Geest stelt de mens zich open voor de vergeving, voor de vergiffenis
van de zonden. En in heel deze bewonderenswaardige dynamiek van de bekering en
vergeving wordt de waarheid bevestigd van wat Sint Augustinus schrijft over het
mysterie van de mens in zijn commentaar op de psalmwoorden Abyssus abyssum
invocat'. De zending van de Zoon en van de H. Geest voltrekt zich juist
met het ook op deze 'diepe afgrond' van de mens, van het menselijke geweten.
De H. Geest 'komt' krachtens het 'heengaan' van Christus in het Paasmysterie: Hij komt in
ieder concreet geval van bekering en vergeving uit kracht van het kruisoffer,
waarin 'het bloed van Christus...het geweten zuivert van dode werken om de
levende God te eren'. Zo worden de woorden over de H. Geest als 'een
andere Helper' steeds weer vervuld, de woorden die in het cenakel tot de
apostelen gericht zijn en indirect tot allen: 'Gij kent Hem, want Hij
blijft bij u en zal in u zijn' (Joh. 14:17) .
6 De
zonde tegen de H. Geest
46 Tegen de achtergrond van wat wij tot dusverre gezegd
hebben worden enige andere woorden van Jezus die verschrikken en ontstellen,
begrijpelijker. Wij kunnen ze de woorden van de 'niet vergeving' noemen. Zij
worden ons bericht door de synoptici, met betrekking tot een speciale zonde die
genoemd wordt 'lastering van de H. Geest'. In hun drievoudige redactie zijn zij
als volgt weergegeven:
Matteüs: 'Iedere
zonde en godslastering zal de mensen vergeven worden, maar lastering van de
Geest zal niet vergeven worden. Als iemand zich kant tegen de Mensenzoon, zal
het hem vergeven worden; maar wie zich kant tegen de H. Geest, zal geen
vergiffenis verkrijgen, noch in deze noch in de komende wereld' (Mt.
12:31 s) .
Marcus: 'Alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle
godslasteringen die zij uitgesproken hebben, maar als iemand lastert tegen de
H. Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis'. (Mc. 3:28 s) .
Lucas: 'Aan ieder die zich zal kanten tegen de Mensenzoon zal het
vergeven worden; maar hem die de H. Geest heeft gelasterd, zal het niet
vergeven worden' (Lc. 12:10) .
Waarom kan de lastering van de H. Geest niet vergeven worden? Hoe moet men deze
lastering verstaan? Sint Thomas van Aquino antwoordt dat het gaat om een
zonde 'die vanwege haar aard onvergeeflijk is omdat zij de
elementen uitsluit waardoor de vergiffenis van de zonden tot stand komt'.
|