Dominum et Vivificatem (Die Heer is en
leven geeft) uit: rkdocumenten.nl
Inhoud
1 De Kerk belijd haar geloof in de H. Geest als degene 'die
Heer is en leven geeft'. Dit belijdt zij in de geloofsbelijdenis die
geformuleerd of uitgevaardigd is op de Concilies van Nicea (in het
jaar 325) en Constantinopel (in het jaar 381). Zij voegt eraan toe
dat de H. Geest 'gesproken heeft door de profeten'. Het zijn woorden die de
Kerk ontvangt van de bron van haar leven, Jezus Christus. Volgens het evangelie
van Johannes wordt de H. Geest ons geschonken met het nieuwe leven, zoals Jezus
aankondigt en belooft op de grootste dag van het Loofhuttenfeest: 'Als
iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; wie in Mij gelooft, hij drinke! Zoals de
Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien'. (Joh.
7:37s)
En de
evangelist verklaart: 'Hiermede doelde Hij op de Geest die zij, die in
Hem geloofden, zouden ontvangen' (Joh. 7:39). Dezelfde vergelijking
met het water gebruikt Jezus in het gesprek met de Samaritaanse, als Hij
spreekt over de 'waterbron die opborrelt tot eeuwig leven' (Joh.
4:14) en in het gesprek met Nicodemus, als Hij de noodzaak verkondigt van
een nieuwe geboorte 'uit water en Geest' om 'het Rijk Gods binnen te
gaan'.
De Kerk die onderricht wordt door het woord van Christus en put uit de
pinksterervaring en uit haar eigen apostolische geschiedenis, verkondigt daarom
vanaf het begin haar geloof in de H. Geest als degene die het leven geeft,
degene in wie de ondoorgrondelijke drie-ene God zich aan de mensen mededeelt en
in hen de bron van het eeuwig leven vormt.
2 Dit geloof dat de Kerk onafgebroken beleden heeft moet
steeds weer levendig gemaakt en verdiept worden in het bewustzijn van het volk
Gods. Dit is in de afgelopen 100 jaar verschillende malen gebeurd: van Leo XIII
die de encycliek Divinum Illud Munus (1897) gepubliceerd heeft welke
geheel aan de H. Geest is gewijd, tot Pius XII die zich in de
encycliek Mystici Corporis Christi (1943) beroepen heeft op de H.
Geest als levensbeginsel van de Kerk waarin Hij tezamen met het Hoofd van het
Mystieke Lichaam, Christus, zijn werking uitoefent, en tot het Tweede
Vaticaans Oecumenisch Concilie dat de noodzaak heeft doen voelen van
vernieuwde aandacht voor de leer over de H. Geest, zoals Paulus VI benadrukt
heeft: 'Op de christologie en speciaal op de ecclesiologie van het
Concilie moeten een nieuwe studie en een nieuwe verering van de H. Geest volgen
als onmisbare aanvulling op het onderricht van het Concilie'.
Wij worden dus in onze tijd door het altijd oude en altijd nieuwe geloof van de
Kerk opgeroepen tot de H. Geest te naderen als degene die het leven geeft. Hulp
en aansporing zijn voor ons hierbij de erfenis die wij gemeen hebben met de
oosterse kerken die zorgvuldig de buitengewone rijkdommen bewaard hebben van
het onderricht van de Vaders over de H. Geest. Ook hierom kunnen wij zeggen dat
het 16e eeuwfeest van het eerste Concilie van Constantinopel, dat op het
Pinksterfeest van 1981 tegelijk te Constantinopel en te Rome werd gevierd, één
van de belangrijkste Kerkelijke gebeurtenissen van de laatste jaren is geweest.
Door bezinning op het mysterie van de Kerk is toen duidelijk gebleken dat de H.
Geest de wegen aanwijst die naar de eenheid van de Christenen leiden, ja de
voornaamste bron is van deze eenheid welke uit God zelf voortkomt en die H.
Paulus op bijzondere wijze heeft uitgedrukt met de woorden waarmee wij de
eucharistieviering vaak beginnen: 'De genade van de Heer Jezus Christus, de
liefde van God en de gemeenschap van de H. Geest zij met u allen'.
In deze aansporing hebben de voorafgaande encyclieken Redemptor
Hominis en Dives in Misericordia in zekere zin hun oorsprong en
inspiratie gevonden. Zij herdenken het heilsgebeuren dat zich voor ons
voltrokken heeft in de Zoon die door de Vader in de wereld is gezonden 'opdat
de wereld door Hem zou worden gered' (Joh. 3:17) en 'iedere
tong zou belijden, tot eer van God de Vader, dat Jezus Christus de Heer is' (Fil.
2:11). Uit die aansporing ontstaat nu deze encycliek over de H. Geest die
voortkomt uit de Vader en de Zoon en die met de Vader en de Zoon tezamen wordt
aanbeden en verheerlijkt: als goddelijke Persoon is Hij het middelpunt van het
christelijke geloof en de bron en drijfkracht van de vernieuwing van de
Kerk. Deze encycliek is ontsprongen uit de diepte van de erfenis van het
Concilie. Want dank zij het onderricht over de Kerk op zich en over de Kerk in
de wereld sporen de Concilieteksten ons aan steeds verder door te dringen in
het mysterie van de goddelijke Drie-eenheid zelf, langs de weg van het
evangelie, de patristiek en de liturgie: tot de Vader door de Zoon in de H.
Geest.
Zo antwoordt de Kerk op bepaalde diepe inspiraties die zij gelooft te lezen in
het hart van de mensen van deze tijd: het terugvinden van God in zijn
transcendente werkelijkheid van oneindige Geest, zoals Jezus Hem voorgehouden
heeft aan de Samaritaanse; de behoefte Hem te aanbidden ´'n geest en
waarheid'; de hoop in Hem het geheim van de liefde terug te vinden en de
kracht voor een ´nieuwe schepping¡: ja, inderdaad, degene die het
leven geeft.
De Kerk voelt zich geroepen tot deze zending om de Geest te verkondigen,
terwijl zij samen met de mensenfamilie nadert tot het einde van het tweede
millennium na Christus. Zij weet goed dat tegen de achtergrond van een hemel en
een aarde die 'voorbijgaan' de 'woorden die niet
voorbij zullen gaan' bijzonder welsprekend worden. Het zijn de woorden
van Christus over de H. Geest, de onuitputtelijke bron van het 'water
dat opborrelt tot eeuwig leven' (Joh. 4:14) als waarheid en
verlossingsgenade. Zij wil deze woorden overwegen. Zij wil de gelovigen en alle
mensen herinneren aan deze woorden, terwijl zij zich voorbereidt zoals
verderop gezegd zal worden op het grote jubileum dat de overgang van het
tweede naar het derde millennium van het Christendom zal betekenen.
De nu volgende
overwegingen hebben natuurlijk niet de bedoeling de zeer rijke leer over de H.
Geest volledig te doorvorsen, noch te kiezen voor bepaalde oplossingen voor nog
openstaande vraagstukken. Zij hebben voornamelijk tot doel in de Kerk het
bewustzijn levendig te maken dat 'zij door de Geest tot medewerking wordt
gedrongen, opdat het heilsbestel van God, die Christus als heilsbeginsel voor
de gehele wereld heeft aangesteld, metterdaad in vervulling zou gaan'.
DEEL 1 De
Geest van de Vader en van de Zoon aan de Kerk is gegeven
1 Jezus
belofte en openbaring tijdens het Laatste Avondmaal
3 Toen voor Jezus het uur om deze wereld te verlaten gekomen
was, beloofde Hij aan de apostelen 'een andere Helper' (Joh.
14, 16) . De evangelist Johannes die bij het paasmaal aanwezig was,
schrijft dat Jezus zich tijdens dat avondmaal op de dag voor zijn lijden en
dood tot hen richtte met de woorden: 'Wat gij ook zult vragen in mijn
Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon': 'Op
mijn gebed zal de Vader u een andere Helper geven om voor altijd bij u te
blijven, de Geest van de waarheid' (Joh. 14: 13,16 s) . Juist
deze Geest der waarheid wordt door Jezus de Parakleet genoemd en Parakletos
betekent 'trooster' en ook 'voorspreker' of 'helper'. Jezus zegt dat Hij 'een
andere' Parakleet is, de tweede, want Jezus zelf is de eerste Helper, daar Hij
het eerst de Blijde Boodschap gebracht en gegeven heeft. De H. Geest komt na en
dank zij Hem, om door bemiddeling van de Kerk het werk van de Blijde Boodschap
van het heil in de wereld voort te zetten.
In zijn
afscheidsrede spreekt Jezus meer dan eens over deze voortzetting van zijn werk
door de H. Geest, om de apostelen die in de zaal van het Laatste Avondmaal
samengekomen zijn, voor te bereiden op zijn heengaan, dat wil zeggen op zijn
lijden en dood aan het kruis. De woorden waarnaar wij hier zullen verwijzen
bevinden zich in het evangelie van Johannes. Elk van die woorden voegt een
bepaalde nieuwe inhoud toe aan die aankondiging en belofte. Die woorden zijn
tegelijk nauw met elkaar verweven, niet alleen vanuit het perspectief van de
gebeurtenissen zelf, maar ook vanuit het perspectief van het mysterie van de
Vader, de Zoon en de H. Geest, dat wellicht in geen andere tekst van de Heilige
Schrift een zo verheven uitdrukking vindt als hier.
4 Kort na de bovengenoemde belofte voegt Jezus toe: 'Maar
de Helper, de H. Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles
leren en alles in herinnering brengen wat ik u gezegd heb¡ (Joh.
14:26). De H. Geest zal de Helper van de apostelen en de Kerk zijn en
altijd in hun middelen zijn zij het onzichtbaar om dezelfde Blijde
Boodschap te leren die Jezus verkondigde. Het 'zal leren en in herinnering
brengen' betekent niet alleen dat Hij op zijn eigen manier zal voortgaan te
inspireren tot de verspreiding van de heilsboodschap, maar ook dat Hij zal
helpen de juiste betekenis van de inhoud van Christus' boodschap te begrijpen
en de continuïteit en de identiteit van het begrip ervan zal verzekeren in de
veranderlijke condities en omstandigheden. De H. Geest zal dus bewerken dat de
waarheid in de Kerk steeds dezelfde waarheid blijft die de apostelen van hun
Meester hebben gehoord.
5 Bij het doorgeven van de Blijde Boodschap zullen de
apostelen op bijzondere wijze verbonden zijn met de H. Geest. Jezus zegt
vervolgens: 'Wanneer de Helper komt, die Ik u van de Vader zal zenden,
de Geest der waarheid die van de Vader uitgaat, zal Hij over Mij getuigenis
afleggen. Maar ook gij moet getuigenis afleggen, want vanaf het begin zijt gij
bij Mij' (Joh. 15:26s).
De apostelen zijn onmiddellijk ooggetuigen geweest. Zij hebben Christus 'gehoord' en 'met
eigen ogen gezien', 'aanschouwd' en zelfs 'aangeraakt
met eigen handen', zoals de evangelist Johannes het in een andere tekst
uitdrukt. Hun menselijk en 'historisch' ooggetuigenis over Christus gaat samen
met het getuigenis van de H. Geest: 'Hij zal over Mij getuigenis
afleggen'. Het menselijk getuigenis van de apostel zal zijn voornaamste
steun vinden in het getuigenis van de Geest der waarheid. En vervolgens zal het
getuigenis van de apostelen daarin ook het verborgen fundament vinden voor zijn
voortzetting onder de generaties van leerlingen en belijders die elkaar in de
loop der eeuwen zullen opvolgen.
Jezus Christus is zelf de hoogste en meest volledige openbaring van God aan de
mensheid; het getuigenis van de Geest der waarheid inspireert, garandeert en
bevestigt van de Geest der waarheid inspireert, garandeert en bevestigt de
getrouwe overdracht ervan in de apostolische prediking en geschriften, terwijl
het getuigenis van de apostelen de menselijke uitdrukking ervan verzekert in de
Kerk en in de geschiedenis van de mensheid.
6 Dit blijkt ook uit de nauwe samenhang, naar inhoud en
bedoeling, van de genoemde aankondiging en belofte met wat in de erop volgende
woorden van de tekst van Johannes staat: 'Nog veel heb Ik u te zeggen, maar
gij kunt het nu niet verdragen. Wanneer Hij echter komt, de Geest der waarheid,
zal Hij tot de volle waarheid brengen; Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar
spreken al wat Hij hoort en u de komende dingen aankondigen' (Joh. 16:12s).
In de voorafgaande woorden houdt Jezus de Helper, de Geest der waarheid, voor
als degene die 'zal leren' en 'in herinnering brengen', die 'getuigenis zal
afleggen' over Hem; nu zegt Hij: 'Hij zal u tot de volle waarheid brengen'. Dit 'tot de volle waarheid brengen', in samenhang met datgene wat de apostelen 'nu
niet kunnen verdragen', houdt noodzakelijkerwijs verband met de ontlediging van
Christus door het lijden en de dood aan het kruis die nabij waren toen Hij deze
woorden uitsprak.
Maar vervolgens
wordt het duidelijk dat dit 'tot de volle waarheid brengen', behalve met
het scandalum crucis, - de ergernis van het kruis -, ook verband
houdt met alles wat Christus 'gedaan en geleerd heeft' (Hand.
1:1) . Want heel het mysterium Christi eist geloof, dat
de mens op de juiste wijze binnenleidt in de werkelijkheid van het
openbaringsmysterie. Het 'tot de volle waarheid brengen' wordt dus
werkelijkheid in en door het geloof. Dit is het werk van de Geest der waarheid en
de vrucht van zijn werking in de mens. De H. Geest moet hier de voornaamste
gids voor de mens zijn, het licht voor de menselijke geest.
Dit geldt voor
de apostelen, de ooggetuigen, die nu aan alle mensen moeten verkondigen wat
Christus 'gedaan en geleerd heeft', vooral zijn kruis en verrijzenis. In een
meer verwijderd verschiet geldt het ook voor alle generaties van leerlingen en
belijders van de Meester, aangezien zij het mysterie van God dat in de
mensengeschiedenis werkt, het openbaringsmysterie dat de uiteindelijke zin van
deze geschiedenis verklaart, gelovig zullen moeten aannemen en vrijmoedig
belijden.
7 Er bestaat dus in het heilsbestel
een innige band tussen de H. Geest en Christus, waardoor de Geest in de
menselijke geschiedenis werkt als 'een andere Helper' en blijvend de overdracht
en de uitstraling verzekert van de Blijde Boodschap die door Jezus van Nazaret
is geopenbaard. In de H. Geest, de Parakleet, die in het mysterie en het werken
van de Kerk voortdurend de historische tegenwoordigheid van de Verlosser op
aarde en diens heilswerk voortzet, straalt daarom de heerlijkheid van Christus,
zoals de erop volgende woorden van Johannes getuigen: 'Hij (de Geest)
zal Mij verheerlijken omdat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen
heeft' (Joh. 16:14). Met deze woorden wordt nogmaals bevestigd al wat
de voorafgaande uitspraken gezegd hebben: 'Hij zal leren..., in
herinnering brengen..., getuigenis afleggen'. De hoogste en volledige
zelfopenbaring van God die in Christus is voltooid en waarvan de prediking van
de apostelen getuigenis aflegt, leeft voort in de Kerk door de zending van de
onzichtbare Helper, de Geest der waarheid.
Hoe innig deze
zending verbonden is met die van Christus, hoe volledig zij uit de zending van
Christus put, om de heilsvruchten ervan te bewaren en te doen groeien in de
geschiedenis, wordt uitgedrukt door het werkwoord 'ontvangen': 'Hij zal u
verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft'. Om dit woord 'ontvangen' als het
ware uit te leggen en om ten volle te doen uitkomen dat de bron ervan de
goddelijke Drie-eenheid is, voegt Jezus eraan toe: 'Ik zei dat Hij aan u zal
verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader heeft het
mijne is' (Joh. 16:15) .
Als Hij zal
ontvangen, 'wat van Mij is', zal Hij vanzelf putten uit 'wat de Vader heeft'.
In het licht van dit 'ontvangen' kunnen ook de andere veelzeggende woorden over
de H. Geest verklaard worden die Jezus in het cenakel voor Pasen uitgesproken
heeft: 'Het is goed voor u dat Ik heenga; want als Ik niet heenga, zal
de Helper niet tot u komen. Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden. Eenmaal
gekomen zal Hij de wereld het overtuigend bewijs leveren van wat zonde,
gerechtigheid en oordeel is' (Joh. 16:7s) . Het zal nodig zijn in
een aparte overweging nog terug te komen op deze woorden.
2 Vader,
Zoon en H. Geest
8 Kenmerkend voor de tekst van Johannes is dat de Vader, de
Zoon en de H. Geest duidelijk als Personen aangeduid worden die van elkaar
onderscheiden zijn. Als Jezus over de Geest-Helper spreekt, gebruikt Hij
meermalen het persoonlijk voornaamwoord 'Hij'. Tegelijk onthult Hij in de
afscheidsrede de banden die de Vader, de Zoon en de Parakleet met elkaar
verenigen. 'De Geest gaat van de Vader uit' (Joh.
15:26) en de Vader 'geeft' de Helper (Joh. 14:16). De
Vader 'zendt' de Geest in de naam van de Zoon (Joh. 14:26), de Geest 'legt
getuigenis af' over de Zoon (Joh. 15:26). De Zoon vraagt aan de
Vader de Geest-Helper te zenden (Joh. 14:16), maar bovendien verzekert en
belooft Hij in verband met zijn 'heengaan' door middel van het kruis: 'Als
Ik heengegaan zal zijn, zal Ik Hem tot u zenden' (Joh. 16:7).
De Vader zendt
dus de H. Geest uit kracht van zijn vaderschap, zoals Hij de Zoon gezonden
heeft, maar tegelijk zendt Hij Hem krachtens de verlossing die Christus bewerkt
heeft en in deze zin wordt de H. Geest ook door de Zoon gezonden: 'Ik zal
Hem tot u zenden'. Hier dient opgemerkt te worden dat alle andere beloften
tijdens het Laatste Avondmaal de komst van de H. Geest aankondigen na het
heengaan van Christus, terwijl de belofte die vervat is in de tekst van Joh.
16:7s., duidelijk ook de betrekking van wederkerige afhankelijkheid tussen hun
openbaringen insluit en benadrukt, welke men oorzakelijk zou kunnen noemen: 'Als
Ik heengegaan zal zijn, zal Ik Hem tot u zenden'. De H. Geest zal komen,
omdat Christus heen zal gaan door middel van het kruis: Hij zal niet alleen
komen na maar ook vanwege de verlossing die Christus heeft bewerkt, krachtens
de wil en de werking van de Vader.
9 Zo kunnen wij zeggen dat in de afscheidsrede het hoogtepunt
bereikt wordt van de openbaring van de Drievuldigheid. Tegelijk staan wij op de
drempel van beslissende gebeurtenissen en verheven woorden die tenslotte tot
uitdrukking zullen komen in de grote zendingsopdracht die Jezus aan de
apostelen gegeven heeft en door hen aan de Kerk: 'Gaat dus en maakt alle
volkeren tot mijn leerlingen', en die in zekere zin de trinitaire formule van
het doopsel bevat: 'en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en
de H. Geest' (Mt. 28:19) . Deze formule weerspiegelt het
innerlijke mysterie van God, van het goddelijke leven, dat de Vader, de Zoon en
de H. Geest is, de goddelijke eenheid van de Drievuldigheid. Men kan de
afscheidsrede ook lezen als een bijzondere voorbereiding op deze trinitaire formule,
waarin de levendmakende kracht van het sacrament uitgedrukt wordt dat de
deelname aan het leven van de drie-ene God uitwerkt, omdat het de heiligmakende
genade als bovennatuurlijke gave aan de mens schenkt. Daardoor wordt de mens
geroepen en ´in staat¡ gesteld te delen in het ondoorgrondelijke leven van God.
10 In zijn innerlijke leven 'is' God 'liefde',
wezenlijke liefde die de drie goddelijke Personen gemeen hebben; de H. Geest is
persoonlijke liefde, als Geest van de Vader en de Zoon. Daarom 'doorgrondt
Hij de diepste geheimen van God', als ongeschapen Liefde-gave. Men kan
zeggen dat in de H. Geest het innerlijke leven van de drie-ene God geheel en al
gave wordt, een uitwisseling van wederzijdse liefde tussen de goddelijke
Personen, en dat God door de H. Geest bestaat als gave. De H. Geest is de
persoonlijke uitdrukking van dit geven, van dit liefde-zijn. Hij is
Persoon-liefde. Hij is Persoon-gave. Wij staan hier voor de onpeilbare rijkdom
van de werkelijkheid en de onuitsprekelijke diepte van het begrip van persoon
in God, die wij alleen uit de openbaring kennen.
Als één in
wezen met de Vader en de Zoon in de godheid is de H. Geest tevens liefde en
(ongeschapen) gave, waaruit als uit haar bron (fons vivus levende
bron) iedere schenking aan de schepselen voortkomt (geschapen gave): de gave
van het bestaan aan alle dingen door middel van de schepping; de gave van de
genade aan de mensen door middel van de gehele heilseconomie. Zoals de apostel
Paulus schrijft: 'Gods liefde is in ons hart uitgestort door de H.
Geest die ons werd geschonken' (Rom. 5: 5).
3 De
heilbrengende zelfgave van God in de H. Geest
11 De afscheidsrede van Christus tijdens het paasmaal heeft
speciaal betrekking op deze 'gave' en 'zelfgave' van de H. Geest. In het
evangelie van Johannes wordt als het ware de diepste 'logica' onthuld van het
heilsmysterie dat van eeuwigheid af vervat is in Gods plan, als uitbreiding van
de onuitsprekelijke gemeenschap van de Vader, de Zoon en de H. Geest. Het is de
goddelijke ´logica' die van het mysterie van de Drie-eenheid leidt naar het
mysterie van de verlossing van de wereld in Jezus Christus. De verlossing die
de Zoon bewerkt heeft binnen de dimensies van de aardse geschiedenis van de
mens bewerkt in zijn ´heengaan¡ door middel van het kruis en de verrijzenis
wordt tegelijkertijd in heel haar heilskracht overgedragen aan de H. Geest:
degene die 'van Mij ontvangen zal' (Joh. 16:14). De
woorden van de tekst van Johannes geven aan dat volgens het goddelijke plan het 'heengaan' van Christus noodzakelijke voorwaarde is voor de 'zending' en de
komst van de H. Geest; zij zeggen ook dat toen de nieuwe heilbrengende
zelfmededeling God begon, in de H. Geest.
12 Het is een nieuw begin ten opzichte van het eerste en
oorspronkelijke begin van de heilbrengende zelfgave van God dat samenvalt met
het mysterie van de schepping. Reeds in woorden van het boek Genesis lezen
wij: 'In het begin schiep God de hemel en de aarde...en de Geest van
God (ruah Elohim) zweerde over de wateren' (Gen. 1:1s) Dit Bijbelse
begrip van schepping bevat niet alleen het tot-het-bestaan-roepen van het zijn
van de kosmos, de gave van het bestaan dus, maar ook de aanwezigheid van de
Geest van God in het scheppingswerk, dat wil zeggen het begin van de
heilbrengende zelfmededeling van God aan alles wat Hij schept. Wat vooral geldt
voor de mens die geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God: 'Nu
gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend' (Gen. 1:26).
'Wij gaan
maken': kan men geloven dat het meervoud dat de Schepper hier sprekend over
zichzelf gebruikt reeds op zekere wijze het mysterie van de Drie-eenheid
suggereert, de aanwezigheid van de Drie-eenheid in het werk van de schepping
van de mens? De christelijke lezer die de openbaring van dit mysterie kent, kan
het ook in deze woorden weergegeven vinden. De inhoud van het boek Genesis
staat ons in ieder geval toe in de schepping van de mens het eerste begin te
zien van de heilbrengende zelfgave van God in de vorm van het 'beeld en de
gelijkenis' van zichzelf die Hij aan de mens verleend heeft.
13 De woorden die Jezus uitgesproken heeft in de
afscheidsrede lijken dus ook gelezen moeten worden onder verwijzing naar dat 'verre' maar fundamentele 'begin' dat wij uit het boek Genesis kennen. 'Als ik
niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u
zenden.' Als Christus zijn 'heengaan' beschrijft als voorwaarde voor de 'komst' van de Helper, dan Hij het nieuwe begin van de heilbrengende zelfmededeling van
God in de H. Geest met het mysterie van de verlossing. Het is bovenal een nieuw
begin, omdat de zonde zich geplaatst heeft tussen het eerste begin en heel de
mensengeschiedenis, te beginnen met de erfzonde. Die zonde is verzet tegen de
aanwezigheid van de Geest van God in de schepping en vooral verzet tegen de
heilbrengende zelfmededeling van God aan de mens. Sint Paulus schrijft dat
juist vanwege de zonde 'de schepping...onderworpen is aan een zinloos
bestaan..., altijd door kreunt en barensweeën lijdt¡ en ´vurig verlangt naar de
openbaring van Gods kinderen' (Rom. 8:19-22) .
14 Daarom zegt Jezus in de zaal van het Laatste Avondmaal, het
cenakel: 'Het is goed voor u dat Ik heenga'; 'Nu Ik wel heenga, zal Ik
Hem tot u zenden' (Joh. 16:7) . Het 'heengaan' van Christus door
middel van het kruis heeft de kracht van verlossing en dit betekent ook een
nieuwe aanwezigheid van de Geest van God in de schepping: het nieuwe begin van
de zelfmededeling van God aan de mens in de H. Geest. 'En het bewijs
dat ge zonen zijt: Hij heeft de Geest van zijn Zoon in ons gezonden die roept::
Abba, Vader!', schrijft de apostel Paulus in de brief aan de
Galaten (Gal. 4: 6). De H. Geest is de Geest van de Vader, zoals de
woorden van de afscheidsrede in het cenakel bevestigen. Hij is tegelijk de
Geest van de Zoon, de Geest van Jezus Christus, zoals de apostelen en in het
bijzonder Paulus van Tarsus zullen belijden.
Met de zending
van deze Geest 'in ons' begint zich te voltrekken wat 'de schepping vurig
verlangt', zoals wij in de brief aan de Romeinen lezen. De prijs
voor de komst van de H. Geest is het 'heengaan' van Christus.
De aankondiging van dit 'heengaan' heeft de droefheid van de
apostelen veroorzaakt, welke haar dieptepunt zal bereiken bij het lijden en de
dood op Goede Vrijdag, maar op haar beurt ´zal deze droefenis in
vreugde verkeren'. Christus zal immers in zijn verlossend 'heengaan' de
heerlijkheid van de verrijzenis en de hemelvaart naar de Vader opnemen. Zo is
dus bij het ´heengaan' van de Meester, een heengaan dat ´goed' is,
want dank zij dit heengaan zou een andere ´Trooster' komen.
Tegen de prijs van het kruis dat de verlossing heeft bewerkt, uit kracht van
heel het paasmysterie van Jezus Christus, komt de H. Geest om vanaf de dag van
Pinksteren met de apostelen te blijven, met de Kerk en in de Kerk, en door
middel van de Kerk in de wereld.
Het nieuwe begin van de zelfmededeling van de drie-ene God in de H. Geest door
Jezus Christus, de Verlosser van de mens en de wereld, wordt op deze wijze
definitief verwerkelijkt.
4 De
Messias, gezalfd met de H. Geest
15 Ook de zending van de Messias wordt ten volle
verwerkelijkt, de zending van degene die de volheid van de H. Geest heeft
ontvangen voor het uitverkoren volk Gods en voor de gehele mensheid. 'Messias' betekent letterlijk 'Christus', dat wil zeggen 'Gezalfde', en in de
heilsgeschiedenis betekent het 'gezalfd met de H. Geest'. Zo was de profetische
traditie zal Simon Petrus in het huis van Cornelius zeggen: 'Gij weet
wat er overal in het joodse land gebeurd is... na het doopsel dat Johannes
predikte; hoe God Jezus van Nazaret gezalfd heeft met de H. Geest en met
kracht' (Hand. 10:37s).
Van deze
woorden van Petrus en van vele andere dergelijke woorden dient men
allereerst terug te gaan naar de profetie van Jesaja, welke soms 'het vijfde
evangelie' wordt genoemd of ook wel 'het evangelie van het Oude Testament'.
Jesaja zinspeelt op de komst van een mysterieuze persoon die door de
nieuwtestamentische openbaring vereenzelvigd zal worden met Jezus, en verbindt
die persoon en diens zending met een speciale werking van de Geest van God, de
Geest van Jahwe. Dit zijn de woorden van de profeet:
"Een twijg
ontspruit aan de tronk van Isaï, een telg ontbloeit aan zijn wortel. De geest van Jahwe rust op hem, Een geest van wijsheid en inzicht, Een geest
van beleid en sterkte, Een geest van kennis en ontzag voor Jahwe, -hij ademt
ontzag voor Jahwe" (Jes. 11:1-3) .
Deze tekst is
belangrijk voor heel de pneumatologie van het Oude Testament, want hij vormt
als het ware een brug tussen het oude Bijbelse begrip van de 'geest', opgevat
vooral als 'charismatische inblazing', en de 'Geest' als persoon en gave voor
de persoon. De Messias uit het geslacht van David ('uit de tronk van Isaï') is
juist die persoon op wie de Geest van Jahwe 'zal rusten'. Het is duidelijk dat
men hier nog niet kan spreken van openbaring van de Parakleet; maar met deze
versluierde toespeling op de figuur van de komende Messias opent om zo te
zeggen de weg waarlangs de volledige openbaring over de H. Geest in de eenheid
van het mysterie van de Drievuldigheid wordt voorbereid, welke tenslotte in het
Nieuwe Testament zal geschieden.
16 Juist de Messias zelf is deze weg. In het Oude Verbond was
de zalving het uiterlijke symbool van de gave van de Geest geworden. De Messias
(meer dan wie ook de gezalfde in het Oude Verbond) is de enige grote Gezalfde
van God zelf. Hij is de Gezalfde in de zin van degene die de volheid van de
Geest van God bezit. Hij zal ook de middelaar zijn in de verlening van de H.
Geest aan heel het volk. Andere woorden van de profeet zijn namelijk:
'De geest
van Jahwe, mijn Heer, rust op mij, want Jahwe heeft mij gezalfd. Hij heeft mij
gezonden om de armen het blijde nieuws te brengen, om te verbinden wier hart is
gebroken, om aan de gevangenen vrijlating te melden, en aan de geboeiden de terugkeer
naar het licht; om een jaar van Jahwe's genade te melden.' (Jes. 61:1s)
De Gezalfde
wordt ook gezonden 'met de Geest van Jahwe':
'En nu heeft
Jahwe, de Heer, mij gezonden met zijn geest' (Jes. 48:16).
Volgens het
boek van Jesaja is de Gezalfde die gezonden wordt samen met de Geest van Jahwe,
tevens de uitverkoren Dienaar van Jahwe, op wie de Geest van God rust:
'Zie hier
mijn dienstknecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, die Mij welgevallig
is. Ik heb mijn geest op hem gelegd' (Jes. 42:1)
Men weet dat de
Dienaar van Jahwe in het boek van Jesaja is geopenbaard als ware Man van
smarten: de Messias die lijdt voor de zonden van de wereld. Tegelijk is hij
juist degene wiens zending echte heilsvruchten zal dragen voor de gehele mensheid. ´Hij
maakt de volkeren het recht openbaar...', (Jes. 42:1) ; en hij
zal het 'verbond met het volk, het licht voor de naties' zijn
(Jes. 42:6); want 'mijn heil moet reiken tot in de uithoeken der aarde' (Jes.
49:6) ; daarom
'zullen mijn
geest, die op u rust, en de woorden die Ik in uw mond heb gelegd, niet wijken
uit uw mond, noch uit de mond van uw nakomelingen, noch uit die van hun
nakomelingen, van nu af en tot in eeuwigheid, zegt Jahwe' (Jes. 59:21).
De hier
weergegeven teksten van de profeet moeten door ons gelezen worden in het licht
van het evangelie zoals anderzijds het Nieuwe Testament op speciale wijze
verhelderd wordt door het bewonderenswaardige licht dat deze oudtestamentische
teksten bevatten. De profeet stelt de Messias voor als degene die in de H.
Geest komt, als degene die de volheid van deze Geest bezit, in zich en tegelijk
voor de anderen, voor Israël, voor alle naties, voor de gehele mensheid. De
volheid van de Geest van God gaat vergezeld van veelvuldige gaven, de heilsgoederen,
die op bijzondere wijze bestemd zijn voor de armen en lijdenden, voor allen die
hun hart openstellen voor deze gaven soms door middel van de smartelijke
ervaringen van het eigen bestaan, maar vooral door de innerlijke
beschikbaarheid die uit het geloof voortkomt.
Dat voelde de
oude Simeon aan, 'een wetgetrouw en vroom man¡ op wie ´de H. Geest rustte', op
het ogenblik van de opdracht van Jezus in de tempel, toen hij in Hem het ´heil¡
onderkende, 'dat bereid is voor alle volkeren' tegen de prijs
van het grote lijden het kruis dat Hij samen met zijn Moeder moest dragen.
Dat voelde de Maagd Maria nog beter aan die ´ontvangen had van de H.
Geest', toen zij in haar hart nadacht over de ´mysteries' van
de Messias, waarmee zij verbonden was.
17 Men moet hier onderstrepen dat de ´geest van Jahwe¡ die op
de komende Messias 'zal rusten', allereerst een gave van God is voor de persoon
van die Dienaar van God. Maar hij is geen afzonderlijke en op zichzelf staande
persoon, want hij werkt krachtens de wil van de Heer, uit kracht van diens
beslissing of keuze. Ook al sluit in het licht van de teksten van Jesaja het
heilswerk van de Messias, de Dienaar van God, de werking van de Geest in, welke
zich ontplooit door zijn bemiddeling, toch suggereren zij in hun oudtestamentische
context niet het onderscheid van de subjecten of de goddelijke personen, zoals
zij in het mysterie van de Drie-eenheid bestaan en later geopenbaard zijn in
het Nieuwe Testament. Evenals in heel het Oude Testament is in Jesaja de
persoon van de H. Geest geheel verborgen: verborgen in de openbaring God en ook
in de aankondiging van komende Messias.
18 Jezus Christus zal zich aan het begin van zijn Messiaanse
activiteit beroepen op deze aankondiging die vervat is in de woorden van
Jesaja. Dat zal gebeuren in Nazaret, waar Hij dertig jaren van zijn leven
doorgebracht had in het huis van Jozef, de timmerman, naast Maria, zijn
maagdelijke Moeder. Toen Hij de gelegenheid kreeg het woord te nemen in de
synagoge, opende Hij het boek van Jesaja en vond de passage waar geschreven
staat: 'De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft¡,
en na deze tekst gelezen te hebben zij Hij tot de aanwezigen: ´Het
Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan'. Op
deze wijze beleed en verklaarde Hij degene te zijn die 'gezalfd is' door de
Vader, de Messias, degene in wie de volheid van deze Geest bezit, degene die
het 'nieuwe begin' betekent van de gave die God in de Geest aan de mensheid
schenkt.
5 Jezus
van Nazaret, verheven in de H. Geest
19 Ook al is Jezus in zijn vaderstad Nazaret niet
geaccepteerd als Messias, toch wordt zijn Messiaanse zending in de H. Geest aan
het begin van zijn openbaar leven aan het volk geopenbaard door Johannes de
Doper. Deze zoon van Zacharias en Elisabet kondigt bij de Jordaan de komst van
de Messias aan en dient het doopsel van bekering toe. Hij zegt: 'Ik
doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet
waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de H. Geest
en met vuur' (Lc. 3:16).
Johannes de
Doper kondigt de Messias-Christus niet alleen aan als degene die 'komt' in de
H. Geest, maar ook als degene die de H. Geest 'brengt', zoals Jezus nog
duidelijker zal openbaren in het cenakel. Johannes is hier de trouwe echo van
de woorden van Jesaja die bij de profeet uit het Oude Testament betrekking
hadden op de toekomst, terwijl ze in zijn onderricht op de oever van de Jordaan
de onmiddellijke inleiding vormen op de nieuwe Messiaanse werkelijkheid.
Johannes is niet alleen een profeet maar ook een bode: hij is de voorloper van
Christus. Wat hij aankondigt wordt voor aller ogen werkelijkheid.
Jezus van
Nazaret komt naar de Jordaan om ook het doopsel van bekering te ontvangen. Als
Johannes Hem ziet aankomen, zegt hij: 'Zie, het Lam Gods dat de zonden
van de wereld wegneemt' (Joh. 1:29) . Dit zegt hij op ingeving
van de H. Geest en hij getuigt dat de profetie van Jesaja in
vervulling is gegaan. Terzelfder tijd belijdt hij zijn geloof in de heilszending
van Jezus van Nazaret. Uit de mond van Johannes de Doper is 'Lam Gods' een
vaststelling van de waarheid omtrent de Verlosser die niet minder relevant is
dan de door Jesaja gebruikte uitdrukking 'Dienaar van Jahwe'.
Zo wordt door het getuigenis van Johannes bij de Jordaan Jezus van Nazaret die
door zijn stadgenoten verworpen is, verheven voor de ogen van Israël als
Messias, als met de H. Geest 'Gezalfde' dus. En dit getuigenis wordt versterkt
door een ander getuigenis van hogere orde dat door de drie synoptici vermeld
wordt. Want toen al het volk gedoopt was en Jezus na het doopsel ontvangen te
hebben in gebed was, 'ging de hemel open en daalde de H. Geest, in
lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neer' (Lc. 3:21s) en
tegelijkertijd 'sprak een stem uit de hemel: Gij zijt mijn Zoon, de
welbeminde, in U heb Ik mijn behagen gesteld' (Mt. 3:17).
Dit is een trinitaire theofanie die getuigt van de verheffing van Jezus bij
gelegenheid van het doopsel van Johannes de Doper, maar het onthult een nog
diepere dimensie van de waarheid over Jezus van Nazaret als Messias: de Messias
is de welbeminde Zoon van de Vader. Zijn plechtige verheffing beperkt zich niet
tot de Messiaanse zending van de 'Dienaar van Jahwe'. In het licht van de
theofanie bij de Jordaan betreft deze verheffing het mysterie van de Persoon
zelf van de Messias. Hij wordt verheven omdat Hij de Zoon van het goddelijk
welbehagen is. De stem uit de hemel zegt: 'Mijn Zoon'.
20 De theofanie bij de Jordaan verheldert slechts vluchtig het
mysterie van Jezus van Nazaret, wiens gehele activiteit zich zal ontplooien in
de H. Geest. Jezus zou zelf dit mysterie geleidelijk openbaren en
bevestigen door alles wat Hij 'deed en leerde' (Hand. 1:1) .
In de lijn van dit onderricht en van de Messiaanse tekenen die Jezus verrichte
voor de afscheidsrede in het cenakel, treffen wij gebeurtenissen en woorden aan
die bijzonder belangrijke elementen vormen van deze voortschrijdende
openbaring. Zo laat de evangelist Lucas, die reeds vermeld heeft dat Jezus 'vervuld
was van de H. Geest' en 'door de H. Geest naar de woestijn was
gevoerd' (Lc. 4:1), ons weten dat, nadat de 72 leerlingen
teruggekeerd waren van de zending die de Meester hun had toevertrouwd en
Hem vol vreugde de vruchten van hun werk hadden verteld, 'op datzelfde
uur Jezus, vervuld van de H. Geest, het uitjubelde en zei: Ik prijs U Vader,
Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor
wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen. Ja Vader, zo
heeft het u behaagd' (Lc. 1:21). Jezus juicht over het goddelijke
vaderschap; Hij juicht omdat het Hem gegeven is dit vaderschap te openbaren;
Hij juicht tenslotte als om een bijzondere uitstraling van dit goddelijk
vaderschap over de 'kleinen'. En de evangelist karakteriseert dit alles als 'jubel in de H. Geest'.
Deze jubel spoort Jezus in zekere zin aan nog meer te zeggen: 'Alles is Mij
door mijn Vader in handen gegeven. Niemand weet wie de Zoon is tenzij de Vader;
en wie de Vader is tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren' (Lc.
10: 22).
21 Wat tijdens de theofanie bij de Jordaan om zo te zeggen
´van buiten af¡ gekomen is, uit de hemel, komt hier 'van binnenuit', d.w.z. uit
het diepste innerlijk van Jezus. Het is een andere openbaring van de Vader en
de Zoon, verenigd in de H. Geest. Jezus spreekt alleen over het vaderschap van
God en over zijn eigen zoonschap. Hij spreekt niet direct over de H. Geest die
liefde is en daarom de band tussen de Vader en de Zoon. Wat hij zegt over de
Vader en over zichzelf als Zoon, ontspringt niettemin uit de volheid van de
Geest die in Hem is en die zich uitstort in zijn hart, zijn eigen 'Ik' doordringt, zijn handelen inspireert en vanuit de diepte opwekt. Vandaar dat
´uitjubelen in de H. Geest¡. De vereniging van Christus met de H. Geest waarvan
Hij zich ten volle bewust is, drukt zich uit in de 'jubel', welke in zekere zin
zijn verborgen bron zichtbaar maakt. Zo zijn er een bijzondere openbaring en
verheffing die eigen zijn aan de Mensenzoon, aan Christus, de Messias, wiens
mensheid toebehoort aan de persoon van Gods Zoon, die één in wezen is met de H.
Geest in de godheid.
In de prachtige belijdenis van het vaderschap van God openbaart Jezus van
Nazaret ook zichzelf, zijn goddelijk 'Ik'. Hij is immers de Zoon die ´één in
wezen is met de Vader', en daarom 'kent niemand de Zoon tenzij de Vader, en
niemand kent de Vader tenzij de Zoon', die 'voor ons en omwille van ons heil' mens is geworden door de H. Geest en geboren is uit een maagd wier naam Maria
was.
6 De
verrezen Christus zegt: 'Ontvangt de H. Geest'
22 Dank zij zijn verhaal voert Lucas ons zeer dicht bij de
waarheid die vervat is in de rede in het cenakel. Jezus van Nazaret die 'verheven' is in de H. Geest, openbaart zich tijdens deze rede en dit gesprek
als degene die de Geest 'brengt', als degene die Hem aan de apostelen en de
Kerk moet brengen en 'geven' tegen de prijs van zijn 'heengaan' door middel van
het kruis. Met het werkwoord 'brengen' wil men hier allereerst zeggen: 'openbaren'.
Het Oude Testament heeft vanaf het boek Genesis de Geest van God op zekere
wijze eerst doen kennen als de 'inblazing' van God die het leven geeft, als een
bovennatuurlijke 'levensadem'.
In het boek van
Jesaja wordt Hij voorgesteld als een ´gave¡ voor de persoon van de Messias, als
degene die op hem rust, om van binnenuit heel zijn heilswerk te leiden. Bij de
Jordaan heeft de aankondiging van Jesaja concrete gestalte aangenomen: Jezus
van Nazaret is degene die komt in de H. Geest en Hem brengt als gave van zijn
eigen Persoon, om Hem te verspreiden door zijn mensheid: 'Hij zal u
dopen met de H. Geest' (Mt. 3:11; Lc. 3:16) . In het evangelie
wordt deze openbaring van de H. Geest bevestigd en verrijkt als innerlijke bron
van het leven en het Messiaanse handelen van Jezus Christus.
In het licht van wat Jezus zegt in de rede in het cenakel wordt de H. Geest
geopenbaard op een nieuwe en meer volledige wijze. Hij is niet alleen een gave
aan de persoon (aan de persoon van de Messias), maar een Persoon-gave. Jezus
kondigt zijn komst aan als de komst van 'een andere Helper' die,
omdat Hij de Geest der waarheid is, de apostelen en de Kerk 'tot de
volle waarheid' zal brengen (Joh. 16:13). Dit zal geschieden
vanwege de speciale gemeenschap tussen de H. Geest en Christus: 'Hij
zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft' (Joh. 16:14). Deze
gemeenschap heeft haar oorsprong en bron in de Vader: 'Ik zei dat Hij
aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader
heeft het mijne is' (Joh. 16:15). De H. Geest die uitgaat van de
Vader, wordt gezonden door de Vader (Joh. 14:26; Joh. 15:26). De H. Geest
is eerst gezonden als gave voor de Zoon die mens is geworden, om de Messiaanse
beloften te vervullen. Na het ´heengaan¡ van Christus-de Zoon zal de H. Geest
volgens de tekst van Johannes rechtstreeks 'komen' wat zijn nieuwe zending is
om het werk van de Zoon te voltooien. Zo zal Hij het nieuwe tijdperk van de
heilsgeschiedenis tot voleinding brengen.
23 Wij staan op de drempel van het Paasgebeuren. De nieuwe
definitieve openbaring over de H. Geest als Persoon die de gave is, geschiedt
juist op dit ogenblik. Het Paasgebeuren het lijden, de dood en de verrijzenis
van Christus is ook de tijd van de nieuwe komst van de H. Geest, als
Parakleet en Geest der waarheid. Het is de tijd van het ´nieuwe begin¡ van de
zelfmededeling van de drie-ene God aan de mensheid in de H. Geest, door het
werk van Christus de Verlosser. Dit nieuwe begin is de verlossing van de
wereld: 'Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn
eniggeboren Zoon heeft gegeven' (Joh. 3:16).
Reeds in het 'geven' van de Zoon, in de gave van de Zoon, drukt zich het diepste wezen van
God uit die als liefde de onuitputtelijke bron van de schenking is. In de gave
die door de Zoon wordt gegeven, worden de openbaring en de schenking van de
eeuwige liefde voltooid: de H. Geest, die in de ondoorgrondelijke diepte van de
godheid een Persoon-gave is, wordt door het werk van de Zoon, door middel van
het paasmysterie, op een nieuwe wijze aan de apostelen en de Kerk gegeven en
door hen aan de mensheid en de gehele wereld.
24 Dit mysterie wordt op de dag van de verrijzenis op
definitieve wijze uitgedrukt. Op die dag wordt Jezus van Nazaret 'die
naar het vlees geboren is uit het geslacht van David', zoals de apostel
Paulus schrijft, 'naar de Geest van heiligheid als Zoon van God in
kracht... gesteld, door zijn opstanding uit de doden' (Rom. 1:3s). Zo
kan men zeggen dat de Messiaanse 'verheffing' van Christus in de H. Geest haar
hoogtepunt bereikt in de verrijzenis, waarin Hij zich ook openbaart als Zoon
van God 'vol kracht'. En deze kracht waarvan de bronnen ontspringen in de
ondoorgrondelijke gemeenschap van de Drie-eenheid, openbaart zich allereerst in
het feit dat de verrezen Christus die van de ene kant de belofte van God
vervult welke eens door de mond van de profeet was uitgesproken: 'Ik
zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in u storten...mijn geest' (Ez.
36:26s), van de andere kant zijn eigen belofte vervult welke Hij aan de
apostelen gedaan had met de woorden: 'Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u
zenden' (Joh. 16:7). Hem: de Geest der waarheid, de Parakleet, die
door de verrezen Christus gezonden is om ons om te vormen naar zijn eigen beeld
als verrezene.
Zie: 'In de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de
verblijfplaats van de leerlingen gesloten waren uit de vrees voor de Joden,
kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 'Vrede zij met u'. Na dit
gezegd te hebben, toonde Hij hun zijn handen zijn zijde. De leerlingen waren
vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: 'Vrede
zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u'. Na deze woorden blies
Hij over hen en zei: 'Ontvangt de H. Geest' ´. (Joh. 20:19-22) .
Alle bijzonderheden van deze sleuteltekst van het evangelie van Johannes hebben
hun eigen betekenis, speciaal als wij ze lezen onder verwijzing naar de woorden
die uitgesproken zijn in het cenakel aan het begin van het Paasgebeuren.
Dit gebeuren
het triduum sacrum van Jezus die de Vader gewijd heeft door de zalving en in de
wereld gezonden komt tot voleinding. Christus die als Mensenzoon en Lam
Gods 'de geest gegeven had' op het kruis, gaat, eenmaal
verrezen, naar de apostelen om 'over hen te blazen' met de
kracht waarover de brief aan de Romeinen spreekt. De komst van de Heer vervult
de aanwezigen met vreugde: 'Hun droefenis verkeert in vreugde',
zoals Hij zelf reeds beloofd had voor zijn lijden. En vooral de voornaamste
belofte van de afscheidsrede wordt vervuld: als het ware een nieuwe schepping
beginnend 'brengt' de verrezen Christus de H. Geest aan de apostelen. Hij
brengt Hem tegen de prijs van zijn 'heengaan'; Hij geeft hun deze Geest om zo
te zeggen door de wonden van zijn kruisiging: 'Hij toonde hun zijn handen en
zijn zijde'. Het is uit kracht van deze kruisiging dat Hij hun zegt: 'Ontvangt
de H. Geest'.
Zo wordt er een nauwe band gevestigd tussen de zending van de Zoon en de
zending van de H. Geest. De H. Geest wordt (na de erfzonde) niet gezonden
zonder het kruis en de verrijzenis: 'Als Ik niet heenga, zal de Helper
niet tot u komen' (Joh. 16:7) . Ook in de verlossing wordt een
nauwe band gevestigd tussen de zending van de H. Geest en de zending van de
Zoon. De zending van de Zoon vindt in zekere zin haar ´voltooiing¡ in de
verlossing. De zending van de H. Geest ´put¡ uit de verlossing: 'Hij
zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft' (Joh. 16:15) .
De verlossing wordt geheel bewerkt door de Zoon als de Gezalfde die gekomen is
en gehandeld heeft uit kracht van de H. Geest en zich tenslotte als offer
aangeboden heeft op het hout van het kruis. En deze verlossing wordt tegelijk
voortdurend bewerkt in het hart en het geweten van de mensen in de
geschiedenis van de wereld door de H. Geest die de 'andere Helper' is.
7 De H.
Geest en de tijd van de Kerk
25 Toen het werk voltrokken was dat de Vader aan zijn Zoon op
aarde had opgedragen, werd op Pinksteren de H. Geest gezonden, opdat deze de
Kerk voortdurend zou heiligen en de gelovigen door Christus in de ene Geest
toegang tot de Vader zouden verkrijgen. Hij is de Geest van het leven, de bron
van het water dat tot eeuwig leven opspringt. Door Hem maakt de Vader de mensen
die door de zonde gedood waren, weer levend, om eens ook hun sterfelijk lichaam
in Christus te doen verrijzen.
Op deze wijze
spreekt het Tweede Vaticaans Concilie over de geboorte van de Kerk op
Pinksteren. Het pinkstergebeuren vormt de definitieve openbaring van wat reeds
op Paaszondag geschied was in het cenakel. De verrezen Christus kwam en
bracht aan de apostelen de H. Geest. Hij gaf Hem aan het zeggende: Ontvangt
de H. Geest. Wat toen binnen het cenakel, achter gesloten deuren, gebeurd
was, openbaart zich later, op Pinksteren, ook naar buiten, ten overstaan van de
mensen. De deuren van het cenakel gaan open en de apostelen wenden zich tot de
bewoners van Jeruzalem en de pelgrims die er waren bij gelegenheid van het
feest, om getuigenis af te leggen over Christus in de kracht van de H. Geest.
Zo wordt vervuld wat aangekondigd was: Hij zal getuigenis over Mij
afleggen. Maar ook gij moet getuigen, want vanaf het begin zijt gij bij Mij (Joh.
15:26s)
In een ander
document van het Tweede Vaticaans Concilie lezen wij:
De H. Geest
was ongetwijfeld reeds in de wereld werkzaam, voordat Christus verheerlijkt
werd. Op de dag van het Pinksterfeest echter kwam Hij over de leerlingen, om
voor altijd bij hen te blijven; de Kerk werd openbaar bekendgemaakt ten
overstaan van de menigte en de verspreiding van het evangelie onder de volkeren
nam een aanvang door de prediking.
De tijd van de
Kerk heeft een aanvang genomen met de komst, dat wil zeggen met de neerdaling
van de H. Geest over de apostelen die bijeengekomen waren in het cenakel samen
met Maria, de Moeder van de Heer. De tijd van de Kerk is aangevangen op het
ogenblik waarop de beloften en aankondigingen die zo uitdrukkelijk betrekking
hebben op de Helper, op de Geest der waarheid, in alle kracht en duidelijkheid
verwerkelijkt begonnen te worden over de apostelen. Hierdoor werd de Kerk
geboren. De Handelingen van de Apostelen spreken er uitgebreid over in vele
passages waaruit blijkt dat volgens het bewustzijn van de eerste gemeenschap
waarvan Lucas de geloofsovertuigingen uitdrukt, de H. Geest de onzichtbare
maar in zekere zin waarneembare leiding op zich genomen heeft van hen die
zich na het heengaan van de Heer Jezus geheel verweesd achtergelaten voelden.
Met de komst
van de Geest hebben zij zich in staat gevoeld de hun toevertrouwde zending te
vervullen. Zij hebben zich vol kracht en sterkte gevoeld. Juist dit heeft de H.
Geest in hen bewerkt en Hij bewerkt het voortdurend in de Kerk in hun
opvolgers. Want de genade van de H. Geest die de apostelen door de
handoplegging aan hun medewerkers gegeven hebben, wordt steeds weer doorgegeven
door de bisschopswijding. Door het sacrament van het priesterschap maken de
bisschoppen de gewijde dienaren deelachtig aan deze geestelijke gave en zij
zorgen ervoor dat allen die wedergeboren zijn uit water en Geest door het
sacrament van het vormsel hiermee gesterkt worden; en zo wordt op zekere wijze
de pinkstergenade in de Kerk bestendigd.
Zoals het
Concilie schrijft:
De Geest
woont in de Kerk en in het hart van de gelovigen, als in een tempel; in hen
bidt Hij en geeft Hij getuigenis van hun aangenomen kindschap). De Kerk, die
Hij naar de volle waarheid voert en in de gemeenschap en de bediening één
maakt, richt Hij in en geleidt Hij door de verscheidenheid van de hiërarchische
en charismatische gaven en Hij siert haar met zijn vruchten. Door de kracht van
het evangelie maakt Hij de Kerk steeds weer jong en vernieuwt Hij haar
voortdurend en brengt Hij haar naar de volkomen vereniging met haar
bruidegom.
26 De geciteerde teksten van de constitutie Lumen Gentium van
het Concilie zeggen ons dat met de komst van de H. Geest de tijd van de Kerk
begonnen is. Zij zeggen ons ook dat deze tijd, de tijd van de Kerk, voortduurt.
Hij duurt voort door de eeuwen en geslachten heen. In onze eeuw waarin de
mensheid aan het eind van het 2e millennium na Christus gekomen is, heeft deze
tijd van de Kerk zich op speciale wijze uitgedrukt door middel van het Tweede
Vaticaans Concilie, het Concilie van onze eeuw. Men weet dat dit Concilie in
het bijzonder een ecclesiologisch Concilie is geweest: een Concilie over het
thema van de Kerk. Tegelijk is het onderricht van dit Concilie wezenlijk
pneumatologisch: doordrongen van de waarheid over de H. Geest als ziel van de
Kerk. Wij kunnen zeggen dat het Tweede Vaticaans Concilie in zijn rijk
onderricht precies alles bevat wat de Geest tot de kerken zegt met
betrekking tot de huidige fase van de heilsgeschiedenis.
Het Concilie
dat de leiding van de H. Geest heeft gevolgd en samen met Hem getuigenis heeft
afgelegd, heeft op bijzondere wijze de aanwezigheid van de H. Geest-Helper
bevestigd. Het heeft Hem in zekere zin opnieuw tegenwoordig gesteld in ons
moeilijke tijdperk. In het licht van deze overtuiging begrijpt men beter het
grote belang van alle initiatieven die de verwezenlijking van het Tweede
Vaticaans Concilie, van zijn onderricht en van zijn pastorale en oecumenische
richtlijnen nastreven. In deze zin dienen ook de opeenvolgende vergaderingen
van de bisschoppensynode beschouwd en beoordeeld te worden, die er naar streven
dat de vruchten van de waarheid en de liefde de echte vruchten van de H.
Geest een duurzaam goed van het volk Gods worden op zijn aardse pelgrimstocht
in de loop der eeuwen.
Dit werk van de
Kerk dat streeft naar het realiseren en bevestigen van de heilsvruchten die de
geest op het Concilie heeft uitgedeeld, is onmisbaar. Hiervoor moet men ze
nauwkeurig weten te onderscheiden van alles wat daarentegen allereerst van
de vorst van deze wereld kan komen. Dit
onderscheidingsvermogen is des te meer noodzakelijk bij de verwezenlijking van
het werk van het Concilie, omdat dit zich wijd opengesteld heeft voor de
huidige wereld, zoals duidelijk blijkt uit zijn belangrijke
constituties Gaudium et Spes en Lumen Gentium .
Wij lezen in de pastorale constitutie:
Hun
gemeenschap (van de leerlingen van Christus) wordt... gevormd door mensen die,
verenigd in Christus door de H. Geest worden geleid op hun tocht naar het rijk
van de Vader en die de heilsboodschap hebben ontvangen die aan allen verkondigd
moet worden. Daarom voelt de Kerk zich werkelijk intiem verbonden met het
mensdom en zijn geschiedenis.
De Kerk weet waarachtig, dat alleen God, die zij dient, een antwoord kan geven
op de diepste verlangens van het menselijk hart, dat door de aardse spijs nooit
volledig kan worden verzadigd.
De Geest van God ... regelt in wonderlijke voorzienigheid de loop der tijden
en vernieuwt het aangezicht van de aarde.
|