Op zaterdag 5 maart 2022 om 15.00 uur tijdens
het bidden van de Rozenkrans voor vrede en eerherstel verscheen de H.
Aartsengel Michael in Sievernich aan het Huis Jeruzalem
De H. Aartsengel Michaël toonde de volgende
Bijbelpassages:
Daniël 12
1 In die tijd zal Michaël, de aartsengel, opstaan, die
de kinderen van uw volk beschut. Het zal een tijd van benauwdheid zijn, zoals
er nog nooit is geweest tot die dag, sinds er volken bestaan. Maar uw volk zal
in die tijd worden gered: allen, die staan opgetekend in het boek.
2 Dan zullen de velen, die in het stof der aarde
slapen, ontwaken: dezen ten eeuwigen leven, anderen tot smaad en eeuwige
schande.
3 De vromen zullen schitteren als het licht aan de
hemel; en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht, als de sterren, voor
eeuwig en immer!
4 Daniël, gij moet wat gezegd is, geheim houden, en
het boek verzegelen tot de tijd van het einde; dan zullen velen er naar blijven
zoeken, en zal de kennis worden vermeerderd.
5 Toen zag ik, Daniël, op; en zie: daar stonden twee
anderen; één aan deze kant van de rivier, de ander aan de overkant.
6 En men riep tot de man in het linnen gewaad, die
zich boven het water van de rivier bevond: Hoe lang zal het duren, eer het
einde dezer wonderlijke dingen zal komen?
7 Nu hief de man in het linnen gewaad, die zich boven
het water van de rivier bevond, zijn rechter- en linkerhand naar de hemel, en
ik hoorde hem zweren bij Hem, die in eeuwigheid leeft: Een tijd, tijden en een
halve tijd; wanneer de macht van den vernieler van het heilig volk gebroken zal
zijn, zal dit alles een einde nemen!
8 Ik hoorde het wel, maar begreep het niet. Daarom zei
ik: Mijn Heer, hoe zal het einde zijn dezer dingen?
9 Maar toen sprak hij: Daniël, ga nu maar heen; want
wat gezegd is, blijft geheim en verzegeld tot aan de tijd van het einde.
10 Velen zullen zich laten reinigen, zuiveren,
louteren, maar de goddelozen zullen kwaad blijven doen; geen der goddelozen zal
het begrijpen, maar de vromen zullen het verstaan.
11
Van de tijd,
dat het dagelijks offer zal worden gestaakt, en de ontzettende gruwel wordt
opgericht, zullen er twaalfhonderd negentig dagen verlopen.
12
Heil hem,
die ook dan nog volhardt, en dertienhonderd vijf en dertig dagen bereikt!
13
En gij, ga
rustig het einde tegemoet. Gij zult opstaan tot uw bestemming aan het einde der
dagen!
Ezechiël 34
1 Het woord van Jahweh werd tot mij gericht:
2 Mensenkind, ge moet profeteren tegen de
herders van Israël. Profeteer en zeg tot de herders: Zo spreekt Jahweh, de
Heer! Wee de herders van Israël, die alleen zichzelf weidden! Of moeten de
herders hun schápen niet weiden?
3 De melk drinkt ge wel op, van de wol maakt ge
uw kleding, het gemeste dier slacht ge af, maar weiden doet ge de schapen niet!
4 Het verzwakte dier hebt ge niet gesterkt, het
zieke niet genezen, het gewonde niet verbonden, het verdwaalde niet
teruggebracht, het vermiste niet opgezocht, en het gezonde dier hebt ge
afgebeuld.
5 Daarom zijn ze uiteengejaagd, omdat niemand ze
weidde; zijn ze ten prooi gevallen aan alle wilde beesten.
6 Daarom ging mijn kudde dwalen op alle bergen en hoge heuvels, en
raakten mijn schapen over heel de aarde verstrooid. Niemand die ernaar vroeg;
niemand die ze zocht!
7 Daarom herders, luistert naar het woord van
Jahweh!
8 Zowaar Ik leef, spreekt Jahweh, de Heer: Ik
zal ze! Omdat mijn kudde geroofd werd en mijn schapen ten offer vielen aan
wilde beesten, daar niemand ze weidde; en omdat mijn herders mijn schapen niet
bijeenzochten, maar in plaats van mijn schapen, zichzelf weidden:
9 daarom herders, luistert naar het woord van
Jahweh!
10 Zo spreekt Jahweh, de Heer: Ik krijg die
herders! Ik zal mijn kudde van hen terugeisen, en hen beletten nog ooit mijn
schapen te weiden! Dan zal het gedaan zijn met dat zichzelf maar weiden; dan
zal Ik mijn kudde uit hun muil bevrijden, en vallen ze hun nooit meer ten
prooi!
11 Want dit zegt Jahweh, de Heer: Hier ben Ik zelf! Ik ga zelf naar mijn
schapen omzien en ze verzorgen.
12 Zoals een herder omziet naar zijn kudde, als
er een deel van zijn schapen verstrooid is, zo ga ook Ik voor mijn kudde
zorgen.
13 Ik zal ze terugbrengen uit alle plaatsen,
waarheen ze waren verstrooid op de dag van wolken en nevel. Ik zal ze
terugvoeren uit de volken, hen bijeenbrengen uit de landen, hen leiden naar hun
eigen grond, hen weiden op Israëls bergen, in de dalen en in alle bewoonde
streken van het land.
14 Dan weid Ik ze op een vette grond, en op de
bergen van Israëls hoogland zullen ze rusten; daar zullen ze zich neervlijen in
het malse groen, en grazen ze de vette weiden af op Israëls bergen.
15 Ik zal mijn schapen zelf weiden, ze zelf laten
legeren, zegt Jahweh, de Heer.
16 Het vermiste dier zoek Ik op, het verdwaalde breng Ik terug; het
gewonde zal Ik verbinden, het verzwakte sterken, het vette en gezonde dier
blijven verzorgen. Ik zal ze weiden, zoals het behoort!
17 En nu mijn kudde, wat u zelf betreft, zegt Jahweh,
de Heer: Ik zal het ene schaap van het andere scheiden; de rammen van de
bokken.
18 Is het u niet voldoende, op de beste weide te
grazen, dat ge met uw hoeven het overig weiland vertrapt; of van het klaarste
water te drinken, dat ge met uw poten de rest van het water bevuilt?
19 Moet dan mijn kudde grazen wat uw hoeven
hebben vertrapt, drinken wat uw poten hebben bevuild?
20 Daarom zegt Jahweh, de Heer: Ik kom op u af,
om recht te doen tussen het vetgemeste schaap en het magere dier;
21 want ge hebt zolang met flank en schouder alle zwakke dieren gedrongen
en met uw horens gestoten, tot ze buiten de weide gejaagd zijn.
22 Ik zal mijn schapen redden, zodat ze niet meer
worden geroofd; maar ook zal Ik recht doen tussen het ene schaap en het andere!
23 Ik zal over hen één Herder aanstellen, om ze
te hoeden: mijn dienaar David. Die zal ze weiden, een echte herder voor hen
zijn.
24 Ik, Jahweh, zal hun God zijn, en mijn dienaar
David een vorst in hun midden; Ik, Jahweh, heb het gezegd!
25 Ik zal met hen een bond van vrede sluiten, en
de wilde beesten uit het land verjagen, zodat zij zelfs op de steppe nog veilig
zijn, en in de bossen rustig kunnen slapen.
26 Op zijn tijd zal Ik milde regen geven, en de buien laten stromen:
malse buien!
27 zodat de bomen op het veld hun vruchten
dragen, en de akker zijn opbrengst zal geven. Dan zullen ze rustig wonen op hun
grond, en erkennen, dat Ik Jahweh ben, als Ik de stangen van hun juk heb
verbroken, hen uit de vuist van hun verdrukkers heb bevrijd.
28 Nooit meer zullen ze een prooi der volken
worden, of zullen wilde beesten hen verscheuren; in veiligheid zullen ze wonen,
en niemand schrikt ze weer op!
29 Ik zal
hun gewassen welig doen groeien, zodat er niemand in het land van honger meer
omkomt, en ze de spot der volken niet meer hoeven te dragen.
30 Zo zullen ze erkennen, dat Ik, Jahweh, hun God
ben, en dat Israëls huis mijn volk is, zegt Jahweh, de Heer.
31 Ja, gij zijt
mijn kudde, mijn eigen schapen; en Ik ben uw God, zegt Jahweh, de Heer!
2 Timotheüs 3
1 Weet wel, dat in de laatste dagen boze tijden zullen
komen.
2 Want de mensen zullen zelfzuchtig worden,
geldgierig, snoevers, hoogmoedig, lasteraars, ongehoorzaam aan hun ouders,
ondankbaar, goddeloos,
3 liefdeloos, trouweloos, kwaadsprekers, onmatig,
verwilderd, van het goede vervreemd,
4 verraders, roekeloos, trots, met meer liefde voor
genot dan voor God,
5 mensen die de schijn van vroomheid bewaren, maar er
de kracht van verwerpen. Ook dit slag moet ge vermijden.
6 Want tot dit soort behoren zij, die de huizen
binnensluipen, en vrouwen inpalmen, welke gebukt gaan onder zonden en door
allerlei lusten worden gedreven,
7 welke altijd door maar blijven leren en nooit tot de
kennis der waarheid kunnen geraken.
8 Zoals Jannes en Jambres zich tegen Moses verzetten,
zo ook verzet dit slag mensen zich tegen de waarheid; bedorven zijn ze naar het
verstand, zonder houvast in het geloof.
9 Maar veel verder zullen ze het dan ook niet brengen;
want hun dwaasheid zal opvallen aan iedereen, juist als van die twee anderen.
10 Maar gij zijt mijn navolger in leer, gedrag en
besluiten, in mijn geloof, lankmoedigheid, liefde en geduld,
11 in mijn vervolgingen en lijden, die mij in
Antiochië, Ikónium en Lustra overkwamen, die ik alle geduldig verdroeg, en
waaruit ook de Heer mij verloste.
12 Inderdaad, allen zullen vervolgd worden, die in
Christus Jesus godvruchtig willen leven;
13 maar deugnieten en bedriegers zullen van kwaad tot
erger komen: anderen misleidend, blijven ze zelf in dwaling.
14 Gij echter, volhard in wat ge geleerd en gelovig
aanvaard hebt;
15 omdat ge weet, van wie ge het hebt geleerd, en omdat
ge van kindsbeen af de heilige Schriften kent, die u wijsheid ter zaligheid
kunnen geven door het geloof in Christus Jesus.
16 De hele Schrift is door God ingegeven, en is nuttig
tot onderrichting, weerlegging, terechtwijzing en opvoeding in de
gerechtigheid;
17 opdat de man Gods er door volmaakt zou worden, en
toegerust tot ieder goed werk.
|