Sanhedrin: Het woord is afgeleid van het Griekse: synedrion,
"samen zitten" (Latijn: synedrium). De rabbi's
leenden het Griekse woord en gebruikten het in de Mishna bij hun
behandeling van rechtszaken en processen. Het Sanhedrin uit de Mishna bestond
uit 71 mannen: een voorzitter, de nasi (soms was dit de hogepriester), een
vicevoorzitter juridische zaken (Av Beit Din) en 69 algemene leden. Om
deze reden duidt "het sanhedrin" in moderne Europese talen het joodse
gerechtshof aan.
Het sanhedrin had geen
bevoegdheid tot het uitspreken van doodstraffen, behalve voor tempelschennis,
daarom werd de executie aan de Romeinen uitbesteed.
Eerste proces: het Sanhedrin
Jezus wordt naar het Sanhedrin
overgebracht en daar verhoord. Waarschijnlijk is dit Sanhedrin het gecreëerde
bestuurscollege van de Romeinen dat in samenstelling en werkwijze sterke
gelijkenis vertoont met het Sanhedrin in de oude, religieuze zin van het woord:
in beide gevallen was de hogepriester voorzitter.
Er was ook nog een tweede
hogepriester: eerst wordt Jezus verhoord bij Annas. Waarom moet Jezus eerst
naar de vorige hogepriester, Anna, en dan pas naar het Sanhedrin? Moeten we
denken aan een soort rechter-commissaris die de zaak instrueert? Dan wordt
Jezus naar Kajafas gebracht, en vandaar naar Pilatus. En daar zeggen de Joden'
(= leiders van het Joodse volk), dat het hun niet geoorloofd is iemand ter dood
te brengen.
Het Evangelie van Lucas vermeldt,
dat op de vraag van het Sanhedrin: "Zijt gij dan de Zoon van God?"
Jezus antwoordt: "Gij zegt zelf dat Ik het ben." Dat is een oosterse
zegswijze voor 'ja'. Daarop vroeg de voorzitter van het Sanhedrin: "Wat
hebben wij verder voor getuigenis nodig? Zelf hebben wij het immers uit zijn
mond gehoord."
Mattheüs voegt eraan toe, dat de
hogepriester zijn kleren scheurde en van godslastering sprak. Daarop oordeelde
het Sanhedrin dat Jezus ter dood moest worden veroordeeld. Van deze details
echter geen spoor bij Johannes. Volgens Johannes werden er geen getuigen
gehoord. Mattheüs (26:65-66) verhaalt: 'Toen scheurde de hogepriester zijn
klederen, en zeide: Hij heeft God gelasterd; wat hebben we nog getuigen nodig?
Ziet, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? En ze antwoordden: Hij
is des doods schuldig.'
Van oudsher gold echter in het
Mozaïsche recht (uit de Thora) immers de regel unus testis nullus
testis, inhoudende dat de rechter niet mag afgaan op de verklaring van
slechts één getuige. Maar getuigen waren niet meer nodig.
Het Sanhedrin overtrad Joods procesrecht
De eerste Joodse beschrijving van
rechtsprocedures staat in de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Thora. Maar
deze stammen uit een veel vroegere periode en hadden geen juridisch doel, zodat
zij onbruikbaar zijn voor de reconstructie van de procesgang. De mondelinge
Joodse overlevering van die dagen werd rond het begin van de derde eeuw n. Chr.
in de Mishna opgeschreven.
Deze Mishna is uitvoerig
bestudeerd. Het resultaat daarvan is de Gemara. Mishna en Gemara vormen samen
een schat van wijsheid. Een onderdeel van de Mishna is het traktaat Sanhedrin' met vele gegevens over competentie en rechtsgang van Joodse rechterlijke
instanties. Maar dat traktaat is pas rond het jaar 400 n. Chr. opgeschreven,
dat is eeuwen na de Evangelies. Een eenvoudig antwoord op de vraag naar de
geldigheid van deze bron Sanhedrin' is niet te vinden.
De hogepriester Kajafas was niet
alleen geestelijk leider, maar ook voorzitter van het hoogste Joodse
rechtscollege Sanhedrin, te vergelijken met onze Hoge Raad. Het Sanhedrin telde
70 leden: priesters, schriftgeleerden en ouderlingen. Dit rechtsorgaan hoorde
te werk te gaan volgens zorgvuldig opgestelde regels.
Ongeveer ieder voorschrift van
het traktaat Sanhedrin' blijkt in het proces Jezus te zijn overtreden. Baron
De Wijkerslooth, voorzitter van het Nederlands college van procureurs-generaal,
spreekt van Juridische ontsporing in Judea (2002). Pinchas
Lapide noemt in zijn boek Wie waren er schuldig aan de dood van Jezus (Frankfurt,
1988) twaalf overtredingen. De Fransman Chauvin in zijn boek Le Proces
de Jesus-Christ (Parijs, 1901) vond er 27.
1 Het was verboden dat het
Sanhedrin in de nacht, dus min of meer in het geheim, zitting hield. Het proces
Jezus vóór het Sanhedrin was 's nachts, wat verboden was.
2 Het was verboden om de vooravond
van een feestdag als rechtsdag te benutten. Het proces Jezus werd gevoerd aan
de vooravond van een grote sabbat, vlak voor Pesach.
3 Als zittingszaal moest de
tempel worden gebruikt, en wel de zaal Lishkat ha Gazith (traktaat Sanhedrin
32b). Het huis van de hogepriester als zittingzaal (en niet de tempel) was
verboden. Pilatus had immers bevolen, dat het Sanhedrin buiten de tempel moest
vergaderen, omdat alleen in de tempel een doodvonnis mocht worden uitgesproken.
Pilatus gaf daarmee aan, dat het uitsluitend tot de Romeinse jurisdictie
behoorde een doodvonnis uit te spreken. Het Sanhedrin stond dus onder Romeinse
jurisdictie.
4 Iemand kon alleen terechtstaan
op een aanklacht van een of meer medeburgers. De voorzitter van het Sanhedrin
mocht geen aanklacht (beschuldiging) indienen; dat moest een buitenstaander
doen. Volgens de Evangelies nam de hogepriester bij de beraadslagingen als
eerste het woord en bracht zijn stem als eerste uit: "Hij is des doods
schuldig."
5 Er moesten minstens twee
getuigen met eensluidende getuigenissen zijn. Marcus 14 vers 59: "Maar ook zo
stemde hun verklaring niet overeen." Aan de voorwaarde dat er tenminste twee
verklaringen waren die overeenstemden, werd dus niet voldaan. Er moesten
minstens twee getuigen met eensluidende verklaringen zijn, maar die ontbraken.
6 Bij de beraadslagingen moest de
hogepriester eerst aan anderen het woord geven, te beginnen bij de jongste.
Hier spreekt de hogepriester als eerst zijn veroordeling uit en scheurt zijn
klederen: "Hij is des doods schuldig."
7 De hogepriester Kajafas
scheurde zijn klederen. Dat was strikt verboden aan een hogepriester (traktaat
Sanhedrin VII, 5). Een rechter was verplicht zijn kleed te scheuren als teken
van diepe verontwaardiging bij een godslastering. Maar het kleed van de
hogepriester was het symbool voor de eenheid van het priesterschap in Israël.
In feite verscheurde de hogepriester Kajafas met zijn kleed deze eenheid in het
Joodse priesterschap, toen hij het doodvonnis over Jezus uitsprak.
8 Een loutere bekentenis was niet
voldoende voor een veroordeling. Kajafas beroept zich op een bekentenis, maar
die mocht niet als bewijs worden gebruikt. "We hebben zijn getuigenis gehoord.
Wat hebben we nog getuigen nodig?"
9 Een verdachte ging vrijuit, als
het Sanhedrin unaniem tot een schuldigverklaring kwam. Tenminste één lid van
dat rechtscollege moest zich verplaatsen in het standpunt van de verdachte en
hem verdedigen als een soort advocaat. Kwam het tot een unanieme veroordeling,
dan was er kennelijk geen eerlijke verdediging geweest en ging de verdachte
vrijuit. Die allen' die Hem veroordeelden, zijn dus de zeventig leden van het
Sanhedrin. Die unanimiteit had ertoe moeten leiden dat Jezus in vrijheid
gesteld zou zijn. Niemand van het Sanhedrin verdedigde Jezus en dat had volgens
de regels wel gemoeten. Zelfs Jozef van Arimathea, een geheime leerling van
Jezus en lid van het Sanhedrin, zweeg klaarblijkelijk.
10 Het was strikt verboden, dat
er een eed werd afgelegd. De hogepriester zegt: "Ik bezweer u bij de levende
God (
)". Een eed (bezwering) was strikt verboden.
11 Het Sanhedrin moest over de
schuldvraag tweemaal stemmen met een pauze van tenminste een etmaal. Dat is
niet gebeurd.
12 Mensen waren in die tijd
voorzichtig met valse verklaringen. Een valse getuigenis in een proces kon tot
de doodstraf leiden. De Apostel Marcus vermeldt valse getuigen, die Jezus
hadden horen zeggen dat Hij de tempel zou afbreken en een andere, niet door
mensenhanden gemaakt, in drie dagen zou opbouwen. Deze valse getuigen werden
niet vervolgd.
13 De aanklacht van godslastering
was geen geldige aanklacht. Er waren in die tijd vele messiassen, zoals
Theudas en Bar Kochba. Hun uitgesproken messiaanse pretenties hebben nooit tot
een strafproces vóór het Sanhedrin geleid.
14 In de tekst van Mattheüs 26
vers 65 zegt Kajafas: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen
nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? Hierin worden
de vijf rechtsregels overtreden:
·
Een buitenstaander
moest een klacht indienen; dat was aan de hogepriester verboden.
·
Een bekentenis was
onvoldoende om te veroordelen.
·
Er waren tenminste
twee eensluidende getuigen nodig.
·
Een beschuldiging van
godslastering is geen strafklacht, zeker niet voor de Romeinen.
·
Bij de
beraadslagingen moesten eerst anderen aan het woord komen, te beginnen bij de
jongste.
15 Zo kwam het Sanhedrin via een
in elk opzicht gebrekkig proces tot een religieuze veroordeling, een fatwa
Romeins proces
Het Sanhedrin mocht echter het vonnis
niet zelf ten uitvoer leggen. Dat was voorbehouden aan de Romeinen en dus
moesten de Joodse autoriteiten naar Pilatus, de Romeinse stadhouder en
legerbevelhebber. En daarmee belandde Jezus in een tweede proces.
Vanaf het begin zag Pilatus, dat
hij met een onschuldige te maken had. Tot vijf keer toe verklaart hij, dat
Jezus geen schuld heeft. Hij ondervraagt Jezus en wil weten of Hij heeft gezegd
dat Hij de koning der Joden is. Johannes 18 vers 36: Jezus antwoordde: mijn
Koninkrijk is niet van deze wereld.
De procedure voor de Romeinse
stadhouder heeft weinig van een strafproces, meer van een bestuurshandeling.
Dat schrijft De Vries in zijn boek De
dood van Jezus van Nazareth in het licht van de geschiedenis en rechtspraak.
Een historische en juridische beschouwing van de gebeurtenissen in de laatste
dagen van het leven van Jezus van Nazareth (Kampen, 1967)
Andere rechtszaken met
doodvonnissen maken dat duidelijk. Vijf inscripties uit Cyrene uit het begin
van onze jaartelling maken duidelijk, dat voor processen tussen Grieken, de
Griekse rechter bijgestaan kan worden, behalve bij strafzaken met mogelijke
doodstraf. In dat geval is de gouverneur van de provincie de competente
rechter. Keizer Augustus geeft daarvoor een aantal procedurevoorschriften. In
dit soort doodstrafprocessen, ook tegen Griekse onderdanen, bestond de jury vaak
geheel of grotendeels uit Romeinen. Dat kwam vanwege eisen van welstand,
gesteld aan rechters en juryleden, maar het resultaat was een onevenredig hoog
aantal doodvonnissen tegen Grieken. Daarom decreteerde Augustus blijkens deze
inscripties dat Grieken bij strafprocessen met mogelijke doodstraf, recht
hadden op een jury die voor de helft uit Grieken bestond.
Pilatus probeert het dramatisch
einde af te wenden. Hij bedenkt dat Jezus uit Galilea afkomstig is en hij
vraagt Herodus Antipas, de halfjoodse gezaghebber die heerst over de Romeinse
vazalstaat Galilea. Herodus schuift de zaak gauw terug naar Pilatus. Die
probeert het Joodse volk tevreden te stellen door Jezus te laten geselen. Dat
is nogal wat! Dat gebeurde met leren riemen waaraan loden kogeltjes zaten;
Jezus werd gemarteld.
Poogde Pilatus daarmee om de
volkswoede te kalmeren? De scène met de uitspraak van Pilatus Zie de mens
wijst er op. In ieder geval is de geseling niet het begin van de doodstraf,
want Pilatus heeft er nog niets over gezegd. Maar het volk vond het niet genoeg.
Hij deelt het verzamelde volk
vijfmaal mee de gevangene voor onschuldig te houden: Ik vind geen schuld in
Hem. Als rechter zou Pilatus daarmee een vonnis hebben uitgesproken. Maar er
is geen verplichte jury, zelfs niet één die voor de helft uit Joden bestaat.
Pilatus treedt op als de bestuurder en bedient zich nog van een truc om de
openbare orde te handhaven: geen vonnis, geen uitspraak, maar een ceremoniële
vrijlating bij het Joodse feest, het Pesach. Deze truc mislukt: Barabbas wordt
vrijgelaten. Johannes noteert erbij: en Barabbas was een rover.
|