Nog een kaart van de breuklijnen in Europa
Breuklijnen in Europa waarbij de rode
lijnen de afschuivende breuken zijn, de blauwe de opschuivende breuken en de
groene de zijschuivende breuken.
Soorten:
1 Een afschuiving (normal
fault)

Breuklijn in onze buurt
is een geologische breuk waarbij delen van een
planeetkorst uit elkaar worden getrokken. Daarbij wordt het gesteente in tweeën
gebroken en glijdt één blok langs het schuine breukvlak naar beneden. Het
breukvlak vormt dan een steile helling met een scherp afgelijnde rand in het landschap.
Afschuivingen zijn gevoelig voor verwering, omdat het
gebieden met een grote helling zijn.
Wanneer tussen twee afschuivingen een dal ontstaat
spreekt men van een slenk, soms ook uit het Duits graben
genoemd. Als er tussen twee afschuivingen een heuvelrug ontstaat noemt men dit
een horst.
2 Een opschuiving (reverse fault)

is een geologische breuk als gevolg van
compressie. Hierbij wordt een blok langs het breukvlak naar boven
geduwd, waardoor dat blok gedeeltelijk boven het andere komt te liggen.
Indien het breukvlak van de opschuiving slechts een geringe
helling heeft (<30°), wordt de term overschuiving (thrust fault) gebruikt.
3 Een zijschuiving (strike-slip fault) is
een breuk waarbij beide zijden horizontaal (lateraal) ten opzichte
van elkaar bewegen.
Grote zijschuivingen op Aarde treft men aan langs de
grenzen tussen tektonische platen (met name transforme plaatgrenzen). Dit
type horizontaalverschuiving worden transformbreuken genoemd. Een bekend
voorbeeld hiervan is de San Andreasbreuk, die actief is op de plaatgrens
van de Noord-Amerikaanse en de Juan de Fuca-plaat.
Aardbevingen
epicentrum en hypocentrum
Aardbevingen vinden plaats als er in de aardkorst
plotseling veel energie vrijkomt. De energie plant zich dan in
een golfbeweging vanuit het centrum naar de omgeving voort. Het
denkbeeldige punt waar de beving ontstaat, het zwaartepunt van de
energiedichtheid, heet het hypocentrum. Het punt aan het aardoppervlak
daar loodrecht boven wordt het epicentrum genoemd. Een lijn van
gelijke bevingsintensiteit rond een epicentrum heet een isoseist. Seismologie is
de wetenschap van aardbevingen. Tijdens een aardbeving treden tribo-elektrische
effecten op in de vorm van lichtflitsen.
De meeste aardbevingen komen voor in de aardkorst tot op
een diepte van ongeveer 30 km. Er komen echter ook bevingen voor op dieptes tot
ongeveer 700 kilometer. De meeste aardbevingen komen voor rondom de Grote
Oceaan, in het Middellandse Zeegebied, in de Himalaya en Indonesië.
Ook midden in oceanen komen bevingen voor. Aardbevingen die ontstaan onder de
zeespiegel worden, minder correct, ook wel zeebevingen genoemd; een
vloedgolf of tsunami kan dan het gevolg zijn.
Een aardbeving onder het zeeoppervlak hoeft echter niet
altijd een tsunami te veroorzaken. Dit gebeurt alleen als grote delen grond
omhoog komen bij de subductiezone waardoor een abnormale hoeveelheid
water verplaatst wordt richting het land. Het water zal zich dan in een kring
verspreiden net of men een steen in het water gooit. Die rimpels lijken op de
tsunamigolven, echter zijn die veel kleiner. Een gewone golf verschilt van een
tsunami, een tsunami zal water over land blijven uitspuiten, een gewone golf
trekt zich na de golfslag gewoon weer terug, een tsunami kan over hoge
zeewallen heen komen.

Aardbevingen:
laatste maand van meer dan 4 op schaal van Richter www.volcanodiscovery.com
aardbevingen in Europa (gegevens 2020)
aardbevingen in Europa (gegevens 2020)
|