Nu zag ik dat Melchizedek in elk van zijn handen de helft
van een groot Boek hield. Het had een prachtige boekomslag van rood geverfd
leer met een sierlijk, mooi, groot, gouden kruis erop. Helaas was het in het
midden gescheiden. Het was dus geen boek meer, het was in tweeën gebroken.
Melchizedek zei:
"Jullie
willen het breken!"
Hij ging verder:
´Wees
niet bedroefd en raak niet ontmoedigd! Veel mensen en toegewijden zullen
vallen. Kijk naar de Schriften. Zie wat Openbaring zegt: 144.000 zullen gered
worden. Alles was al geprofeteerd door de Schriften. Het zal in vervulling gaan."
Boek Openbaring 7:
Daarna zag ik vier engelen staan
aan de vier hoeken der aarde; de vier winden der aarde hielden ze in bedwang,
opdat geen wind zou waaien noch over de aarde, noch over de zee, noch over een
boom. Nog zag ik een anderen engel, opstijgend van de opgang der zon, dragend
het zegel van de levende God. Met machtige stem riep hij de vier engelen toe,
wie het gegeven was, aarde en zee te beschadigen; en hij sprak: Beschadigt noch
aarde, noch zee, noch de bomen, vóórdat we de dienaars van onze God op hun
voorhoofden hebben gezegeld! En ik hoorde het getal der gezegelden: Honderd
vier en veertig duizend gezegelden uit alle stammen van Israëls zonen:
Uit de stam van Juda, twaalf
duizend gezegelden. Uit de stam van Ruben, twaalf duizend. Uit de stam van Gad,
twaalf duizend. Uit de stam van Aser, twaalf duizend. Uit de stam van Néftali,
twaalf duizend. Uit de stam van Manasse, twaalf duizend. Uit de stam van
Simeon, twaalf duizend. Uit de stam van Levi, twaalf duizend. Uit de stam van Issakar
twaalf duizend. Uit de stam van Zábulon, twaalf duizend. Uit de stam van Josef,
twaalf duizend. Uit de stam van Bénjamin, twaalf duizend gezegelden.
Zie, daarna zag ik een overgrote
menigte, die niemand kon tellen, uit alle volken en stammen, naties en talen.
Ze stonden voor de troon en het Lam, in witte klederen gehuld, met palmtakken
in hun handen. En ze jubelden met machtige stem, en riepen: Heil onzen God, Die
op de troon is gezeten, Heil aan het Lam! En al de engelen waren geschaard rond
de troon, rondom de Oudsten en de vier Dieren; ze vielen op hun aangezicht neer
voor de troon, aanbaden God, en zeiden: Amen! Lof, glorie, wijsheid en dank, De
eer, en de macht en de sterkte Aan onzen God in de eeuwen der eeuwen! Amen!
Toen nam één van de Oudsten het
woord, en hij sprak tot mij: Die daar, in witte klederen gehuld: wie zijn ze,
en vanwaar zijn ze gekomen? Ik antwoordde hem: Gij weet het, mijn heer! En hij
sprak tot mij: Zij zijn het, die gekomen zijn uit de grote verdrukking, Hun
klederen blank hebben gewassen in het Bloed van het Lam. Daarom bevinden ze
zich voor Gods troon, Dienen Hem dag en nacht in zijn tempel! Die op de troon
is gezeten, Zal zijn tent over hen spannen!
Ze zullen geen honger meer
hebben, noch dorst; De zon, noch de hitte zullen hen treffen. Want het Lam,
midden voor de troon, zal hen weiden, Zal hen voeren naar de waterbronnen des levens!
Dan zal God alle tranen uit hun ogen wegwissen!
Boek Openbaring 14:
Ik bleef toezien: Zie, op de berg
Sion stond het Lam, en tezamen met Hem honderd vier en veertig duizend, die
zijn Naam en de Naam van zijn Vader op hun voorhoofden hadden geschreven. En ik
hoorde een geluid uit de hemel als het geruis van talrijke wateren en het
daveren van geweldige donder, maar toch was het geluid, dat ik hoorde, als dat
van citerspelers, die op hun citers tokkelen. En een nieuw lied hieven ze aan
voor de Troon, voor de vier Dieren en de Oudsten; niemand kon dat lied leren
zingen, dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde zijn
vrijgekocht. Zij zijn het, die zich met vrouwen niet hebben besmet, Want ze
zijn maagden. Zij zijn het, die het Lam volgen, waar Het ook gaat. Zij zijn
het, die zijn vrijgekocht uit de mensen, als eerstelingen voor God en het Lam; in
hun mond wordt geen leugen gevonden; ze zijn zonder enige smet.
Toen zag ik een andere engel,
vliegend hoog tegen de lucht. Hij moest een eeuwig Evangelie verkondigen aan
hen, die de aarde bewonen, aan alle naties en stammen, talen en volken. En hij
riep met machtige stem: Vreest God! Geeft Hem ere! Want gekomen is het uur van
zijn oordeel. Aanbidt Hem, die hemel en aarde gemaakt heeft, de zee en de
waterbronnen.
Een andere engel, een tweede,
volgde en riep: Gevallen, gevallen! Bábylon de grote! Die al de volken dronken
maakt Met de driftwijn van haar ontucht.
Een andere engel, een derde,
volgde en riep met machtige stem: zo iemand het Beest aanbidt en zijn beeld, het
merkteken aanneemt op voorhoofd of hand; dan zal hij drinken de wijn van Gods
toorn, onvermengd bereid in de beker van zijn gramschap. Gepijnigd zal hij
worden door vuur en door zwavel. Ten aanschouwen der heilige engelen en voor
het aanschijn van het Lam. De rook hunner foltering stijgt op in de eeuwen der
eeuwen, Ze hebben geen rust dag of nacht: Zij die het Beest en zijn beeld aanbidden,
al wie het merkteken draagt van zijn naam. Hier geldt slechts het geduld der
heiligen, Die de geboden van God en het geloof in Jezus bewaren!
Toen hoorde ik een stem uit de
hemel, die sprak: "Schrijf op: Zalig de doden, die in de Heer sterven; van
nu af! Ja, zegt de Geest, ze zullen uitrusten van hun zwoegen; want hun werken
volgen hen achterna." Ik zag toe, en zie: Een witte wolk, en op die wolk
zat Iemand, een Mensenzoon gelijk, met een gouden kroon op zijn hoofd, een
scherpe sikkel in zijn hand.
En weer een andere engel trad uit
de tempel, en riep met machtige stem tot Hem, die op de wolk was gezeten: Sla
uw scherpe sikkel uit, want gekomen is het uur om te maaien; geel staat de
oogst van de aarde. En Die op de wolk was gezeten sloeg zijn sikkel uit over de
aarde, en de aarde werd afgemaaid.
Nog een andere engel trad uit de
tempel des hemels; ook hij droeg een scherpe sikkel.
Weer een andere trad uit van het
altaar, en deze had macht over het vuur; hij riep met geweldige stem tot hem,
die de scherpe sikkel voert, en hij sprak: Sla uw scherpe sikkel uit, snijd af
de trossen van de wijnstok der aarde; want zijn druiven zijn rijp. Toen sloeg
de engel zijn sikkel uit over de aarde; hij sneed de trossen af van de wijnstok
der aarde, en wierp ze in de grote perskuip van Gods toorn. En buiten de stad
werd de perskuip getreden, en uit de kuip stroomde het bloed tot aan de tomen der
paarden, duizend zes honderd stadiën ver.
Over Melchisedek:
Genesis 14:18
En
Melkisédek, de koning van Salem, die priester was van de allerhoogste God, offerde
brood en wijn.
Hebreeën 7
Deze Melkisedek immers was koning
van Salem en priester van de allerhoogste God; hij ging Abraham tegemoet, toen
deze terugkeerde van zijn overwinning op de koningen, en hij zegende hem; en
Abraham gaf hem de tiende van alles. Welnu, vooreerst betekent zijn naam:
Koning der Gerechtigheid; vervolgens was hij koning van Salem, en dit betekent:
Koning van de Vrede; ook was hij zonder vader, zonder moeder, zonder
geslachtslijst, zonder begin van dagen en einde van leven; en zó is hij de Zoon
van God volkomen gelijk geworden, blijft hij priester voor eeuwig.
Overweegt nu eens, hoe groot hij
is, dat zelfs Abraham, de aartsvader, hem tiende gaf uit het beste van de buit.
Zeker, ook de zonen van Levi, die het priesterschap ontvingen, kregen volgens
de Wet bevel, om tiende te heffen van het volk, dat is van hun broeders,
ofschoon ook zij uit Abrahams lende waren voortgesproten.
Maar hoewel Melkisedek niet tot
hun geslacht behoorde, heeft hij toch tiende van Abraham ontvangen, en hem
gezegend, die de belofte bezat. Welnu, het lijdt geen tegenspraak, dat het
mindere wordt gezegend door het meerdere; en in het éne geval waren het
sterflijke mensen, die tiende ontvingen, in het andere geval een, van wie
getuigd wordt, dat hij leeft. Bovendien heeft Levi, die zelf tiende hief, als
t ware in Abraham tiende betaald; want hij was nog in de lende van zijn vader,
toen Melkisedek dien tegemoet ging.
Zo dus de volmaaktheid bereikt
was door het levietische priesterschapwant daarop berustte de wetgeving voor
het volk waarom zou het dan nog nodig geweest zijn, dat er een andere Priester
werd aangesteld "naar de Orde van Melkisedek," en dat Hij niet naar
de orde van Aäron werd genoemd? Met de verandering toch van het priesterschap
verandert ook noodzakelijk de wet.
Welnu, Hij op wie dit alles
slaat, behoorde tot een andere stam, waaruit niemand zich aan het altaar heeft
gewijd; want het is bekend, dat onze Heer uit Juda gesproten is; en met
betrekking tot deze stam heeft Mozes niets van priesters gesproken. En dit is
nog veel duidelijker, nu als evenbeeld van Melkisedek een ander Priester is
aangesteld, één, die het niet geworden is volgens de wet ener vleselijke
instelling, maar uit kracht van een onvergankelijk leven; want er is betuigd:
"Gij zijt Priester voor eeuwig naar de Orde van Melkisedek."
En zó werd de vroegere instelling
opgeheven om haar zwakte en nutteloosheid, want de Wet heeft niets tot
volmaking gebracht, en werd ze vervangen door een betere hoop, waardoor wij
naderen tot God. Bovendien is dit ook niet zonder eed geschied. Want de anderen
zijn priesters geworden zonder eed, maar Hij werd het door een eed van Hem, die
tot Hem sprak: "De Heer heeft gezworen, En het zal Hem nimmer berouwen:
Gij zijt Priester voor eeuwig!" En ook in zover is Jezus de borg geworden
van een veel beter Verbond. Daarenboven, die anderen zijn priesters geworden in
grote getale, omdat ze door hun dood verhinderd werden aan te blijven.
Maar Hij bezit een
onvervreemdbaar Priesterschap, omdat Hij blijft voor eeuwig. Daarom kan Hij ook
ten allen tijde hen redden, die tot God komen door zijn bemiddeling, daar Hij altijd
leeft, om hun Middelaar te zijn. Ons voegt ook een Hogepriester, die heilig is,
onschuldig, onbezoedeld, verwijderd van de zondaars en verheven boven de
hemelen; Eén, die niet zoals de hogepriesters dagelijks nodig heeft, eerst voor
eigen zonden te offeren, daarna voor die van het volk; want dit laatste heeft
Hij eens en voor al gedaan door het Offer van Zichzelf. De Wet toch stelt tot
hogepriesters mensen aan, met zwakheid behept; maar de eed-uitspraak, die na de
Wet is gekomen, de Zoon, die volmaakt is voor eeuwig.
|