Eucharistische
Aanbidding of Lof

Lof wordt gewoonlijk gevierd op zondagen en kerkelijke
feestdagen, meestal 's middags. Centraal staat de aanbidding van het
Allerheiligste. Op het altaar staat een monstrans uitgestald met
een geconsacreerde hostie. Volgens de katholieke leer is het brood
tijdens de consecratie getranssubstantieerd in het Lichaam van
Christus. Een gelovige katholiek aanbidt dus in zijn/haar optiek niet het
stukje brood in de monstrans, maar Jezus zelf.
Tijdens een groot deel van het lof blijft de aanwezige
priester passief. In sommige gevallen neemt hij plaats in een van de kerkbanken
en aanbidt, samen met de andere gelovigen, het Lichaam van Christus. Het
hoogtepunt van de dienst is het moment waarop de priester de monstrans van het
altaar neemt, zich naar het volk toekeert en met de monstrans een
plechtig kruisteken maakt.
Gebruikelijke gezangen tijdens het lof zijn de hymnes
Adoro te devote en Tantum Ergo, die worden toegeschreven aan de heilige Thomas
van Aquino. Een andere hymne is het Ave verum corpus.
De Eucharistische aanbidding, het Lof of
de Laudes vespertinae is een plechtigheid in de Katholieke
Kerk, , waarbij het Allerheiligste in de monstrans op het altaar wordt
uitgesteld.
In tegenstelling tot de tegenwoordig meer gebruikelijke
stille aanbidding, werd vroeger tijdens het Lof veelal gezongen en hardop
gebeden. Gebruikelijke gezangen hierbij zijn de beroemde hymnen die
worden toegeschreven aan de heilige Thomas van Aquino: Adoro te devote,
Panis Angelicus en Tantum Ergo. Ook bekend is het Ave verum corpus.
De aanbidding wordt - als er een Priester is - afgesloten
met een zegen met het Allerheiligste, ook wel een Eucharistische zegen genoemd.
De Priester maakt hierbij langzaam een groot Kruisteken met
het Allerheiligste. Hierbij wordt het Allerheiligste bewierookt en wordt er
langdurig gebeld met een altaarschel.
De gelovigen dienen twee maal eveneens een kruisteken te
maken: aan het begin van de zegen en op het eind van de zegen, respectievelijk
tijdens het eerste en het laatste kruisteken door de Priester.
De Priester is bij de uitstelling van het Allerheiligste
gekleed in soutane of toga en superplie met daar overheen de stola en
koorkap; de liturgische kleur van deze paramenten is hierbij
altijd wit.
In sommige plaatsen waar jonge priesters werken, wordt soms
het Lof heringevoerd, evenals de Sacramentsprocessie.






