Pinkerton: Als je gelijk welk stukje
van gelijk welk deel van het zonnestelsel voor je zou kunnen leggen om naar te
kijken of te onderzoeken, welk stukje zou je dan willen?
Consolmagno: Ik
wil een kubieke meter van het water dat uit de oceaan komt onder de ijskorst
van Europa.
Pinkerton: Waarom?
Consolmagno: Er is
zoveel dat we kunnen leren!
Allereerst: is er leven in dat water? En zo nee, waarom
niet?
Alle ingrediënten zouden aanwezig moeten zijn voor het
soort chemie dat ons leven geeft.
En het is niet alleen geweldige wetenschap, maar er is ook
een persoonlijke band. Het was het eerste stukje wetenschap waar ik ooit aan
werkte, een bachelor aan het MIT was, en ik schreef een masterscriptie over de
wateren onder de ijskorst van de ijzige manen.
Ik zou graag in staat zijn het uit te zoeken... hoeveel heb
ik gelijk gekregen? Hoeveel heb ik het mis gehad?
Ik denk dat dit de meest waarschijnlijke plek is waar we
leven zullen vinden dat niet besmet is door wat het ook is dat het leven begon
op aarde. Een aparte evolutie van het leven.
Pinkerton: Wat
zou het voor het Katholicisme betekenen dat we elders intelligent leven te
ontdekken?
Consolmagno: Weet je,
we hebben al [delen van de Schrift] die zeggen dat we niet het enige
intelligente wezens zijn die door God werden geschapen. Dat is reeds in het
systeem ingebouwd.
Je hebt wonderbaarlijke plaatsen [in de Bijbel] waar een
boer praat over de sterren die schreeuwen van vreugde naar hun schepper.
We weten niet waar we het over hebben. En zolang we ons
realiseren dat het leuk is om een hypothese te stellen, is het leuk om
plezier te hebben met de ideeën.
Pinkerton: Ik denk dat er een
perceptie is dat in religie - en corrigeer me als dit verkeerd is - maar dat de
mensheid wordt gezien als de centrale figuur of aanwezigheid. En ik vraag me af
of dat in strijd is met het idee dat we oneindig onbeduidend zijn in
vergelijking met de grootte van het universum?
Consolmagno: Het
is een lastige vraag.
De geschiedenis heeft nooit willen zeggen dat de mens het
centrum van het universum was. Dit is een misverstand over de oude kosmologie.
De aarde bevond zich op de bodem van het universum.
Denk aan de foto van Dante, toen hij deze middeleeuwse kijk
probeerde te beschrijven, de hel beneden - in het midden van de aarde.

Een 16e-eeuwse gravure uit de "Goddelijke Komedie"
die Dante's opvatting van de hel in het centrum van de aarde toont (Antonio
Manetti / Cornell University)
Dat zou de hel het belangrijkste deel van het universum
maken. Nee! Het is precies het tegenovergestelde.
We bevinden ons, in deze middeleeuwse visie, in een keten
van schepping, en we zijn ongeveer zo ver mogelijk verwijderd van de actie als
je maar kunt zijn. We zijn onbeduidend.
Dat maakt het idee van verlossing zo verbijsterend. Dat een
God waarvan je zou denken dat Hij betere dingen te doen heeft, toch om de planeet
Aarde geeft. Dat is verbazingwekkend. En je krijgt dat gevoel van verbazing pas
weer terug als je beseft hoe klein en onbeduidend we lijken.
Nu, de mensen die Genesis, hoofdstuk 1 schreven, wat 2500
jaar geleden de beste wetenschap van zijn tijd was, zeiden dat de aarde een
plat vlak was met een koepel erover en water boven en onder de koepel, en dat
is wat je ziet als je naar buiten kijkt.
En groter dan dat was de God die het maakte.
Dat was een behoorlijk grote God.
Nu hebben we een universum dat we slechts 13,8 miljard
lichtjaar in elke richting kunnen zien.
En groter dan dat is de God die het heeft geschapen.
Pinkerton: Het
klinkt alsof je zegt dat de relatie tussen wetenschap en geloof voor jou
eigenlijk heel sterk is.
Consolmagno: Het antwoord
dat ik kan bedenken is: Mijn religie zegt me dat God het universum heeft geschapen.
Mijn wetenschap vertelt me hoe Hij het deed.
Maar er is meer aan de hand en ik verwijs naar een
sciencefictionschrijver, Teresa Nielsen Hayden. Ze heeft een prachtig essay dat
begint met "Ik geloof in de God van de Burgess Shale".
Nu, wat is de Burgess Shale? Het is een van deze prachtige
geologische regio's in West-Canada waar je de hele stratigrafische reeks van
fossiel na fossiel na fossiel kunt zien. En je kunt de hele evolutie zien in
één rotswand zoals zojuist geschetst.
En haar punt was dat de God die het universum zo heeft geschapen,
ons laat zien hoe het werd gedaan en dat Hij wil dat we wetenschappers worden. Het
probeert tot ons te schreeuwen: "Hier ga je Me vinden!"
Pinkerton: Ik wil deze vraag
eigenlijk op een andere manier stellen. Ik denk dat veel mensen een spanning
zien tussen wetenschap en religie. Is er een spanning tussen wetenschap en
religie?
Consolmagno: Spanning
is niet het juiste woord, maar er is een relatie. En zoals bij elke relatie,
zullen er altijd problemen zijn. Maar het zijn goede problemen.
De reden dat we de moed hebben om de wetenschap te doen, komt
omdat we geloven in een universum dat consistent en logisch is, en dat wetten
volgt, en dat zo goed is dat het de moeite waard is om ons hele leven te bestuderen.
Zelfs als ik geen pasklaar antwoord heb waarom het de moeite waard is om het te
doen.
En dat zijn allemaal religieuze aannames.
De mensen die een conflict tussen de een of de ander willen
trekken, hebben over het algemeen een agenda. Ze proberen je hun kant aan de
ene of de andere kant te verkopen. En ze willen de andere kant als vijand
opwerpen.
We hebben gezien hoe dat werkt in de politiek: heel slecht.
En het is erg slecht voor wetenschap en religie.
Pinkerton: Iedereen
waarmee ik in ons kantoor heb gesproken en zei: "O, ik heb de Vaticaanse
astronoom geïnterviewd", zei: "O, hoe zit het met Galileo?
Consolmagno: Ha! Alles wat je over
Galileo wist, was waarschijnlijk verkeerd. De Galileo-affaire was zo verwikkeld
in de lokale politiek en lokale persoonlijkheden. Als je leest wat er werkelijk
aan de hand was, is het niet de mythe die je werd geleerd.
Maar de waarheid zorgt er niet voor dat de Kerk er beter
uitziet.
Omdat, we mensen zijn, he! We doen stomme dingen!
Ik ben een wetenschapper en als wetenschapper heb ik de
stomme dingen gedaan.
Maar het is een feit dat we onze fouten moeten omarmen.
We moeten erkennen dat we uiteindelijk nog niet alle
wetenschap kennen. Waarom zou ik anders geld vragen om het volgend jaar weer te
doen?
En we begrijpen God niet helemaal. Daarom blijven we elke
zondag teruggaan en bidden. Om er proberen achter te komen... heb ik dat goed gedaan?
En wat moet ik nu doen?
Galileo
Galilei versus het Heilig Officie Loek Zonneveld 22/12/2001
Voorjaar 1633. Een reconstructie.
Het corpus delicti: dat vermaledijde, onontkoombare, want
briljant geschreven boek van Galileo Galilei, Dialogo, een niet in
wetenschapslatijn maar in de volkstaal (Italiaans, dus breed toegankelijk, dus
gevaarlijk) geschreven serie discussies tussen drie geleerden, over de dansant
om haar eigen as draaiende, dan wel superieur maar onbeweeglijk in het centrum
der planetaire sferen gelegen Moeder Aarde.
Op 30 april 1633 is de wereldberoemde geleerde van de
weeromstuit schoorvoetend zélf om zn eigen as gaan draaien. Hij had de nacht
daarvoor, zo verklaart hij in het procesprotocol, zijn eigen boek nog eens
herlezen. «Doordat ik het zo lange tijd niet had gezien, deed het zich aan mij
voor als een nieuw boek, geschreven door iemand anders. Ik moet eerlijk bekennen
dat het mij op verschillende plaatsen zodanig voorkwam, dat een lezer die niet
van mijn werkelijke bedoelingen op de hoogte was, reden zou kunnen hebben te
veronderstellen, dat de argumenten die voor de verkeerde zijde worden
aangevoerd, en die ik juist had willen weerleggen, met zoveel bewijskracht
waren geformuleerd dat ze veeleer bedoeld leken om overtuiging af te dwingen,
dan dat ze eenvoudig konden worden ontzenuwd.»
«De verkeerde zijde» waarover Galilei hier spreekt, is de
ketterse kant die de inquisitieambtenaren in hem naar boven proberen te
peuteren: de verdediging van de leer van Copernicus, die stelt dat de aarde
niet het stabiele centrum van het heelal is, maar een «gewone» planeet die, als
alle andere, om haar eigen as én om de zon draait. De tactische verdedigingszet
die Galilei op 30 april 1633 doet, komt kortweg op het volgende neer: misschien
ben ik voor de onwetende lezer in mijn boek Dialogo iets té voortvarend in de
weer geweest die copernicaanse leer («van de verkeerde zijde») goed uit de
doeken te doen. Galilei: «Mijn fout, en dat beken ik, is ijdele eerzucht,
zuivere onwetendheid en slordigheid geweest.»
Er moeten, zo veronderstel ik, een paar
inquisitieambtenaren op dat moment naar adem hebben gehapt. Wat is dit? Een
strategische meesterzet van een beroepsschaker? Of een verkapte bekentenis? Ze
weten het even niet meer. Galilei wordt weggestuurd.
Het procesdossier vermeldt vervolgens een komisch en
veelzeggend incident. Even later steekt Galileo Galilei zijn hoofd opnieuw om
de deur van de verhoorzaal. Hij vraagt toestemming om zijn goede wil te tonen.
Mag hij wellicht nog een paar hoofdstukken aan zijn boek Dialogo toevoegen?
«Misschien kan ik dan de Copernicaanse, ketters bevonden, leer zó doeltreffend
weerleggen als Gods genade mij toelaat. Daarom smeek ik dit Heilige Tribunaal
mij met dit goede voornemen te helpen en mij in staat te stellen het ten
uitvoer te brengen.»
Eén ding moet op dat moment de inquisitieverhoorders van
het Heilig Officie volkomen helder zijn geweest: Galilei is hier niet zozeer
bezig het eigen vege lijf, alswel de reputatie van zijn boek te redden, te
voorkomen dat Dialogo op de lijst van door de kerk officieel verboden werken
(Index) komt te staan. Ze sturen Galilei opnieuw weg, naar de Romeinse
ambassade van Toscane, Villa Medici. In de besloten vergadering van het Heilig
Officie wordt de beslissing omtrent Galilei ondertussen voor de zoveelste keer
uitgesteld. Gevangenneming en marteling van de bijna zeventigjarige geleerde
worden nu echter ernstiger overwogen dan in de maanden hiervoor. Galileo
Galilei lijkt voor de zoveelste keer voor even door het oog van de naald te
zijn gekropen.
Tot diep in de 16e eeuw was er eigenlijk niets
aan de hand geweest: de Christelijke beeldvorming over de constructie van het
heelal, greep terug op de inzichten van de laat-antieke astronoom Ptolemaeus
(87-165 voor Christus), een geocentrisch wereldbeeld. Pas toen er
«copernicanen» in de achtertuin van het Vaticaan begonnen te opereren, werd de
Heilige Stoel alert. Acht jaar nadat de Italiaanse natuurfilosoof Giordano
Bruno in 1600 in Rome als ketter was verbrand, vervolmaakte de Toscaanse
natuurkundige Galileo Galilei een, oorspronkelijk uit Holland afkomstige,
telescoop en deed daarmee binnen korte tijd enkele opzienbarende ontdekkingen:
de zogenoemde «zonnevlekken» (waarmee hij aantoonde dat de zon zelf maandelijks
om haar as draait) en de manen van Jupiter. Zijn publicaties daarover
(waaronder Sidereus Nuntius, «Sterrenbode») oogstten grote waardering (ook in
kringen van de kerk) en Galilei werd in 1611 lid van het gezaghebbende
wetenschapscollege Academia dei Lincei. Er leek niets aan de hand: Galileis
werken stonden nog altijd niet op de wereldomspannende lijst van verboden
boeken, de index librorum prohibitorum, die de Romeinse inquisitie sinds 1559
om de zoveel tijd publiceerde.
Maar in 1616 ging het mis. In dat jaar publiceerde Galilei
zijn Verhandeling over de getijden (eb en vloed), waarin hij de wateren van de
wereld vergeleek met een bewegend schip, een reusachtige kuip vol water, die
eens per etmaal om zijn eigen as draaide en eens per jaar de zon omcirkelde.
Die combinatie van twee («copernicaanse») bewegingen verklaarde - aldus Galilei
- alle getijden, elke beweging van eb en vloed. In feite kwam Galilei in Verhandeling
over de getijden niet verder dan dat hij de getijbewegingen niet kon verklaren
zonder de aarde te laten bewegen, wat nog niet een overtuigend bewijs was van
het feit dat de aarde ook daadwerkelijk bewoog. Hij maakte zich door dit
gegoochel met onbewijsbare aannames bijzonder kwetsbaar, en wekte bovendien
irritatie bij de theologen. Paus Paulus V zette zijn voornaamste raadgever in
geloofskwesties op de zaak, kardinaal Roberto Bellarmino, een jezuïet met
gezag, chefinquisiteur in het proces tegen Giordano Bruno.
Bellarmino had grote eerbied voor het wetenschappelijke
werk van Galilei, maar verschilde op één cruciaal punt met hem van opvatting:
de natuurkundige zou het copernicaanse model te veel behandelen als reëel
scenario en niet als wetenschappelijke hypothese. Dat was een brug te ver
aangezien wetenschappers, in de ogen van de inquisitiekardinaal, niet in de
wieg waren gelegd om de bijbel opnieuw uit te leggen. En in de bijbel staat
onweerlegbaar dat de zon rond de aarde draait.
Op 24 februari 1616 vergaderden de kardinalen van het
Heilig Officie over twee gewraakte stellingen van Copernicus en de
copernicanen:
1.
de zon is het middelpunt van de wereld en komt
derhalve niet van haar plaats;
2.
de aarde is niet het middelpunt van de wereld,
noch is zij onbeweeglijk, maar zij beweegt als geheel en met een dagelijkse
beweging.
De eerste stelling werd door de inquisitie als «formeel
ketters», de tweede als een «geloofsdwaling» betiteld. Twee dagen later, op 26
februari 1616, werd Galileo Galilei door twee officieren van de inquisitie naar
het paleis van kardinaal Bellarmino gebracht. Deze gelastte de geleerde de twee
gewraakte stellingen van Copernicus niet langer als feit te verdedigen.
Van deze ontmoeting bestaat geen verslag. Drie maanden
later bevestigde kardinaal Bellarmino per brief (26 mei 1616) dat Galilei
formeel was meegedeeld dat hij de ketterse stellingen van Copernicus niet
langer mocht verdedigen of aanhangen. Zou hij zich aan dat gebod houden, dan
zouden de kerkelijke instanties de geleerde geen haar krenken.
Einde verhaal. Galilei ging over tot de wetenschappelijke
orde van de dag. Hij mocht de manen van Jupiter, de getijdenbewegingen van de
Middellandse Zee en de zonnevlekken nog wel bestuderen, maar de achterliggende
«copernicaanse» overwegingen niet meer publiceren. Zijn wetenschappelijke
avonturen waren tijdelijk gemuilkorfd.
In 1623 stierf paus Paulus V. De Heilige Stoel werd bezet
door kardinaal Maffeo Barberini (Urbanus VIII), een voormalig natuurkundige.
Eén jaar later kreeg Galilei een persoonlijke audiëntie bij de nieuwe paus, een
bijeenkomst die hij als stimulerend, zo niet uitnodigend beschouwde een
fatale inschattingsfout, zoals later zou blijken. Vrijwel onmiddellijk zette de
Toscaanse geleerde zich aan het schrijven van wat zowel zijn meesterwerk als de
directe aanleiding voor zijn «val» zou worden, de Dialogo. Volgens het
titelblad van de eerste druk (1632) een samenspraak over «de beide Voornaamste
Wereldstelsels, dat van Ptole maeus en dat van Copernicus, en waarin, op niet
doorslaggevende wijze, de filosofische en natuurkundige argumenten zowel voor
de ene kant als voor de andere te berde worden gebracht.»
Een meesterzet. Galilei kende de dialoogstijl goed - hij
had voor familie en vrienden enkele toneelstukken geschreven. Behalve een
intrigerende vorm om wetenschappelijke vraagstukken te presenteren, bood de
dialoog Galilei een effectieve bescherming. Hij legde de tekortkomingen van
Ptolemaeus en de verdiensten van Copernicus in de monden van personages - als
schrijver genoot hij de veilige afstand van de beschouwer. De Dialogo werd
gegoten in de vorm van een geanimeerd gesprek, vier dagen lang, een toneelstuk
in vier bedrijven. De optredende personages waren drie goede kennissen:
Salviati was een nauwelijks verhuld alter ego van Galilei zelf, Sagredo een
bemiddelende en ontvankelijke man, Simplicio een breedsprakige aristotelische
filosoof, wiens naam leek afgeleid van de volkse scheldnaam sempliciotto
(«simpelmans»).
Galilei schreef de Dialogo in het Italiaans, dus voor een
groot publiek, vijfhonderd paginas briljant proza, volgens tijdgenoten
«beurtelings poëtisch, didactisch, eerbiedig, strijdlustig en geestig», een
uitdaging om listig voor Copernicus te pleiten zonder de kerk tegen de haren in
te strijken.
Met een zekere regelmaat onderbrak Galilei in zijn Dialogo
de bewijsvoering voor de stellingen van Copernicus, door op zijn eigen
onpartijdigheid te wijzen. «In onze discussies vertolk ik de rol van
Copernicus, en draag ik míjn masker», verklaart Galileis alter ego Salviati
aan zijn twee gesprekspartners. En dan: «Ten aanzien van de inwendige effecten
die de argumenten welke ik ten gunste van hem (Copernicus) aandraag, op mijzelf
(Salviati/Galilei) kunnen hebben, is het mijn wens dat u zich laat leiden door
hetgeen ik te berde breng, niet wanneer wij ons toneelstuk vol vuur op de
planken brengen, maar nadat ik mij weer in mijn eigen kleren heb gestoken, want
wellicht zult u mij dan anders beoordelen dan toen u mij op de speelvloer zag.»
Lees maar, er staat niet wat er staat. Zie maar, ik ben niet wie ik speel. De
kerkelijke beoordelaars van het manuscript (die in 1632 moesten beslissen over
het imprimatur, «het worde gedrukt») moeten er tureluurs van zijn geworden.
Maar de toestemming kómt er, het boek wordt met de zegen
van boven gedrukt (niet in Rome maar in Florence), een pestepidemie voorkomt
een ingreep van de inquisitie (het in beslag nemen van de complete oplage), en
in het najaar van 1632 ziet de gewezen progressieve natuurkundige, kardinaal
Maffeo Barberini, nu paus Urbanus VIII, zich opeens geconfronteerd met een
tijdbom, die op een wel zeer ongunstig tijdstip tot ontploffing wordt gebracht.
De paus zit tot over zijn oren in een penibele Dertigjarige
Oorlog; tot overmaat van ramp spuwde begin 1632 de Vesuvius vuur, dood en
verderf zaaiend over Napels, en bracht de oorlog in Noord-Europa een
verschrikkelijke pestepidemie naar Italië. Paus Urbanus VIII moest daarom de
progressieve kardinaal die hij ooit was geweest in 1632 smoren in een hard
optreden tegen elk ketters geluid.
En de Dialogo van Galileo Galilei vertegenwoordigde zon
ketters geluid.
In augustus 1632 stelde Urbanus in allerijl een commissie
in, om de tekst van de Dialogo te laten analyseren. Op grond van het
commissierapport werd bevolen dat de verkoop van het boek moest worden
gestaakt, en op 1 oktober werd de auteur per decreet van het Heilig Officie
bevolen naar Rome te komen.
In eerste instantie is Galilei in Rome verhoord door twee
ambtenaren van de inquisitie en een griffier; de tien kardinalen van het Heilig
Officie (en paus Urbanus VIII) bleven op de achtergrond, maar namen wel
dagelijks kennis van de protocollen en procesverslagen. Al vrij snel kreeg
Galilei een vervalst document voorgelegd. Als zou hij in 1616, tegenover de
(ondertussen overleden) kardinaalgrootinquisiteur Bellarmino, niet alleen de
facto afstand hebben genomen van de twee centrale copernicaanse stellingen,
maar bij die gelegenheid ook hebben beloofd dat hij deze stellingen «nooit
meer, op generlei wijze zou onderwijzen». Galilei ontkende tijdens het verhoor
in 1633 dat hij zon belofte zou hebben ondertekend, de ambtenaren konden
alleen maar een niet ondertekend stuk terzake produceren. Verwarring alom!
Galileis aanklagers stonden met de mond vol tanden. Waarom moesten ze opereren
zonder officiële documenten? Hoe kon Galileis Dialogo ooit de Vaticaanse
censuur zijn gepasseerd? Inderhaast zette het Heilig Officie een commissie van
nieuwe theologen op de zaak. Hun rapport was vernietigend: «Galilei schrijft in
het Italiaans. Zeker niet om vreemdelingen of andere geleerde lieden de hand te
reiken, maar juist om de gewone mensen, bij wie dwalingen heel gemakkelijk
wortel schieten, tot die opvatting te verlokken. Aangezien hij iedereen die
geen aanhanger van Copernicus is de oorlog verklaart en als geestelijk
minderwaardig beschouwt, is het zonneklaar waar zijn gedachten naar uitgaan.»
Eind april 1633 doet Galilei zijn hier eerder vermelde
voorstel: een paar hoofdstukken aan zijn boek toevoegen, waarmee de verdediging
van de leer van Copernicus zou worden afgezwakt (en een herdruk van de Dialogo
zou worden veiliggesteld). Paus Urbanus, steeds woedender over Galileis
gewraakte boek, onder meer omdat hem wordt ingefluisterd dat het erin
optredende personage van Simplicio eigenlijk een alter ego van Zijne Heiligheid
zou zijn, laat de kwestie nog twee maanden op de ontknoping wachten. Op 16 juni
1633 zit Urbanus VIII een vergadering van de kardinaalinquisiteurs voor. Na die
vergadering staat het vonnis vast en op 22 juni wordt het boek Dialogo
verboden. Galilei wordt voor onbepaalde tijd gevangen gezet (later omgezet in
huisarrest). Drie jaren lang zal hij wekelijks de zeven boetepsalmen moeten
reciteren. Galilei dient een afzweringstekst, waarin hij verklaart nooit meer
een copernicaanse stelling te verdedigen of te onderwijzen, luidop te
reciteren, en toe te staan dat die tekst door de kerk overal in Italië en
Europa zal worden gepubliceerd.
In de zomer van 1633 ontstond een zeer levendige zwarte
handel in nog beschikbare exemplaren van de Dialogo; in 1635 verscheen de
Latijnse vertaling ervan bij Elzevier in Leiden en in 1661 een Engelse versie.
Toen de geschriften van Copernicus door de Romeinse inquisitie in 1757 van de
Index werden gehaald, bleef Galileis Dialogo tot 1835 verboden.
In 1992 onderschrijft paus Johannes Paulus II publiekelijk
de filosofie van Galileo Galilei. Hij merkt op «hoe verstandelijk begrip,
aangereikt door de wonderbaarlijke ontdekkingen van wetenschap en technologie,
ons bij uiteindelijke analyse tot die transcendentale, fundamentele Gedachte
brengt, waar alle dingen van zijn doordrongen». Het Vaticaanse oordeel uit 1633
laat zich, aldus de kerkvorst uit 1992, verklaren als «een tragisch, wederzijds
misverstand tussen de wetenschapper uit Pisa en de rechters van de inquisitie».
Drie jaar later, in 1995, bereikt het Nasa-ruimtevaartuig
Galileo de planeet Jupiter.
De wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend noemt in zijn boek
Against Method, vertaald in het Nederlands als In strijd met de methode: aanzet
tot een anarchistische kennistheorie (uit 1975), Galileo Galilei een dadaïst
onder de wetenschappers: «Totaal niet onder de indruk van welke serieuze
onderneming dan ook. Hij ruikt lont zodra men ophoudt met lachen en een houding
en gezichtsuitdrukking aanneemt die erop wijst dat er iets belangrijks op komst
is. Een dadaïst is ervan overtuigd dat het leven pas de moeite waard wordt
wanneer we, om te beginnen, de dingen eens wat luchtiger gaan zien. Volgens mij
is dat de werkelijke lijn die door Galilei werd gevolgd.» Niet eens moedig,
maar wel altijd brutaal, trok Galilei met die houding een lange neus naar de
kerkelijke dogmas. Of zoals Annie M.G. Schmidt het later zou samenvatten:
«Lachen mag nog van God».
|