En
dit, zodat Ik in haar evenveel Kleine Aantekeningen zou kunnen vinden die
overeenkomen met Mijn Aantekeningen, en daardoor in staat zou zijn om volmaakt
te genieten en met haar te spelen. Als
de ziel zich bezighoudt met materiële dingen en deze toelaat zijn klein vat te
vullen, dat gevuld is met het Goddelijke, dan vloeit iets van het Goddelijke naar
buiten en komt er iets van materie binnen om zijn plaats in te nemen. Wat
een belediging ontvangt de Godheid, en wat een kwaad voor de ziel! Hoeveel
aandacht is er nodig om geen materiële dingen naar binnen te laten komen, als
ze er noodzakelijkerwijs mee te maken heeft! Jij, mijn dochter, wees oplettend;
anders, als Ik iets in je zie dat niet Goddelijk is, zal Ik mezelf niet meer
laten zien.
Vol 6 6/12/1904:
Jezus: Mijn
dochter, vat moed, het begin van de
eeuwige zaligheid is elke smaak in zichzelf te verliezen. In feite, terwijl de ziel haar eigen smaken
blijft verliezen, nemen de Goddelijke Smaken bezit van haar, en de ziel, die
zichzelf ongedaan heeft gemaakt en zichzelf heeft verloren, herkent zichzelf
niet langer; ze vindt niets meer van zichzelf - zelfs geen spirituele dingen.
Als God ziet dat de ziel niets meer van zichzelf heeft, vult Hij haar met Alles
van Zichzelf en vult haar met al het Goddelijke Geluk. Alleen dan kan de ziel
echt Gezegend worden genoemd, want zolang ze iets van haarzelf had, kon ze niet
worden vrijgesteld van bitterheid en angsten, noch kon God Zijn geluk aan haar
meedelen. Geen enkele ziel die de Haven van Eeuwige Zaligheid binnengaat, kan
van dit punt worden vrijgesteld - pijnlijk, ja, maar noodzakelijk; ook kan ze
niet zonder. Over het algemeen doen mensen het op het punt van overlijden, en
het Vagevuur doet het laatste werk. Daarom, als we aan mensen vragen wat Gods
Smaak is, wat Goddelijke Zaligheid betekent, zijn dit dingen die ze niet kennen
en zijn ze niet in staat een woord te uiten. Maar met de zielen die Mijn geliefden zijn, aangezien ze zich volledig
aan Mij hebben overgegeven, wil Ik niet dat hun Zaligheid in de Hemel begint,
maar dat ze hier op aarde begint. Ik wil ze niet alleen vullen met Hemels
geluk, met Hemelse heerlijkheid, maar Ik wil ze ook vullen met Goes, met
Lijden, met de Deugden dat Mijn Mensheid had op aarde. Daarom ontdoe Ik ze niet
alleen van materiële smaak, die de ziel als smerigheid beschouwt, maar ook van
spirituele smaak, om ze volledig met Mijn Goeds te vullen en ze het begin van
ware Zaligheid te geven.
Vol 6 23/5/1905: Vanmorgen bevond ik me
buiten mezelf en ik voelde iemand in mijn armen, met Zijn hoofd op mijn
schouder. Het lukte me niet om te zien wie Hij was, en daarom trok ik hem met
geweld aan Hem. Luisa: Vertel me
tenminste wie je bent. Jezus: Ik ben het
Al. Toen ik Hem hoorde zeggen dat Hij het Al was, zei ik: En ik ben het
niets. Zie Heer, wat heb ik gelijk dat dit niets verenigd moet blijven met het
Al, anders zal het zijn als een handvol stof dat de wind verstrooit.
Vol 6 12/10/1905: Jezus: Mijn dochter, zelfkennis maakt de ziel van zichzelf leeg
en vervult haar met God. Niet alleen dit, maar in de ziel zijn er vele verzamelplaatsen,
en alles wat in de wereld te zien is, neemt zijn plaats in deze verzamelplaatsen
- iets meer, iets minder, volgens het concept dat de ziel voor zichzelf maakt. De
ziel die zichzelf kent en met God vervuld is, wetende dat ze nietig is, of
liever een breekbare, rotte en stinkende vaas, is er goed op bedacht geen
smerigheid in haar binnenste te laten komen, en dat zijn de dingen die in de
wereld te zien zijn. Iemand die een etterende wonde heeft en steeds meer rottigheid
verzamelt om op zijn wonde leggen, is behoorlijk gek. Zelfkennis brengt de kennis van de dingen van de wereld met zich mee,
en daarom dat alles ijdelheid is, vergankelijk, vluchtig, goeds dat alleen
gemaskeerd is, bedrog, onbestendigheid van de mens. Daarom, wetende hoe de
dingen op zich zijn, let ze goed op ze niet in zich te laten binnendringen, en blijven
daarom al die verzamelplaatsen Gevuld met Gods Deugden.
Vol 7 28/2/1906: Luisa: Ik
begreep het op deze manier. De ziel voelt bijvoorbeeld in zich de vernietiging
van zichzelf; ze ziet haar nietigheid, haar ellende, haar onvermogen om een
schaduw van goed te doen.
Terwijl ze zich zo
voelt, deelt God Zijn genade en de genade van de waarheid mee op zo'n manier
dat de ziel de waarheid in alles kan zien zonder bedrog, zonder duisternis. Zo
is hoe God van nature is - eeuwige waarheid die niet kan bedriegen, noch
bedrogen worden - de ziel wordt zo door Genade. Dat
wil zeggen, de ziel voelt onthechting van de dingen van de aarde, ze ziet hun
vluchtigheid, hun instabiliteit, hoe alles vals is, alles rot, dat het verdient
om verafschuwd te worden in plaats van lief te hebben.
Terwijl de ziel deze
toestand voelt, deelt God Zijn genade mee, en de genade van ware en eeuwige Liefde.
Hij deelt Zijn Schoonheid mee, op zo'n manier dat de
liefdevolle ziel gek wordt, en de ziel Vervuld blijft van de Liefde en de
Schoonheid van God. Zo is God van nature:
Liefde en eeuwige Schoonheid - de ziel wordt zo door Genade; en dat geldt ook
voor alle andere Goddelijke deugden, zodat het te lang zou duren als ik
alles zou willen zeggen.
Ik voeg er alleen aan toe dat genade de ziel anticipeert, haar
prikkelt, maar alleen wanneer de ziel die waarheden kauwt en ze als voedsel in
haar boezem inslikt, dan delen deze waarheden zich mee in zichzelf en komen ze
binnen om bezit van haar te nemen. Dit is de reden waarom niet iedereen de
hierboven beschreven effecten krijgt - omdat ze ze als bliksemschichten uit hun
geest laten ontsnappen en er geen plaats voor maken.
Vol 8 3/11/1907:
Jezus: Je bent niets anders dan een klein grassprietje waarvan God er behagen in vond ze een
geweldige deugd te schenken; en net zoals iemand die de deugd niet kent die dit
kleine grassprietje bevat, het vertrappelt en er niet eens naar kijkt. Op dezelfde manier vertrapt iemand die de
gave niet kent die Ik in je heb gelegd en de deugd die Mijn kleine grassprietje bevat.
Ze vertrapt je niet alleen, maar begrijpt ook niet hoe fijn Ik het vindt waarde
aan de kleinste dingen te geven.
Vol 8 18/11/1907:
Luisa: Mijn zoete leven, ik voel dat ik tot niets ben gereduceerd.
Ik voel niets meer in mij, alles is leeg. Ik voel gewoon een betovering in mijn
binnenste, en in deze betovering wacht ik op U, zodat U mij mag vervullen. Maar
tevergeefs wacht ik op deze vulling; integendeel, ik voel dat ik altijd tot
niets terugkeer. Jezus: Ach, mijn
dochter! En je kwelt jezelf omdat je je tot niets gereduceerd voelt? Ik zeg je
eerder: hoe meer het schepsel tot niets
wordt gereduceerd, des te meer ze vervuld is met het Al. En als ze zelfs maar
één schaduw van zichzelf zou achterlaten, zou die schaduw Mij ervan weerhouden
om alles van Mijzelf volledig aan de ziel te geven. Je constante terugkeer naar
niets betekent dat je menszijn oplost om het Goddelijke opnieuw te verwerven.
|