GOD ZOEKEN IN DE DAGELIJKSE PLICHTEN
Onthechting van het hart
,En al wat gij doet in woord of werk, doet
alles in de naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem' (Kol. 3,17)
. Men moet God niet alléén in de uren van gebed zoeken, maar altijd, in alle
handelingen en bezigheden van het leven. Er zijn bezigheden en moet vooral niet
menen zich daaraan te mogen onttrekken bij het zoeken naar God. De omgang met
de mensen zal op zichzelf daarom nooit een hinderpaal zijn voor de vereniging
van de ziel met God ;men moet echter zuiver in de sfeer van Gods wil blijven,
d.w.z. in het contact met de mensen, en bij de verschillende werkzaamheden moet
men slechts één doel kennen: de vervulling van zijn plicht. Wanneer integendeel
de neiging van de wil bij dit of dat stilstaat, er een zekere persoonlijke
voldoening in zoekt, b.v. als men zijn nieuwsgierigheid wil bevredigen of een
natuurlijke behoefte aan genegenheid, als men zich wil doen gelden of achting
van anderen wil afdwingen, enz., dan treedt men buiten de weg van Gods wil. Dan
hecht het hart zich aan de schepselen en vindt het daarin een werkelijke
hinderpaal - de grootste! - voor zijn voortdurend God-zoeken.
De H. Joannes van het Kruis vraagt
uitdrukkelijk de neiging van onze wil los te maken van alle dingen. Hij eist
meer dan onthechting en lichamelijke verwijdering van de wereld, hij eist
onthechting van het hart.
De inwendige cel
,Hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, hetzij gij
spreekt of over zaken handelt of iets anders doet, weest er altijd op bedacht
God te zoeken en zorg dat de genegenheid van uw hart voor Hem bestemd is. Dit
is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om de inwendige eenzaamheid te
bewaren, die eist dat de ziel geen enkele gedachte meer koestert die niet op
God is gericht'. Om het mogelijk te maken God te zoeken en verenigd met Hem te
leven, zelfs te midden van de drukte en in weerwil van de omgang met de wereld,
is een inwendige eenzaamheid noodzakelijk. Zij bestaat in de onthechting. Een
hart dat niet geheel onthecht is, zal altijd en overal iets vinden dat haar van
het God-zoeken afhoudt, haar boeit en min of meer de gevangene maakt van de
schepselen. Maar zodra de ziel onthecht is, verkrijgt ze de grote, de hoogste
vrijheid om God te zoeken en door het geschapene heen slechts naar Hem te
streven. Men wordt in staat om in elke bezigheid of activiteit alléén naar God
te verlangen en al de genegenheid van het hart op Hem te richten. Het zoeken en
de vereniging met Hem komen hier op aarde veel meer tot stand door de wil dan
door het verstand. Zelfs als de plicht - studie, werk, onderwijs, apostolaat -
intense aandacht van de geest vereist of grote toewijding, kan de ziel toch op
God gericht zijn met de genegenheid van haar hart of door ,het verlangen van de
liefde'. Dit zet haar aan om onophoudelijk in alles de wil en de glorie van God
te zoeken. Wanneer de liefde tot Christus ons dringt, zal niets ons van Hem
kunnen scheiden.
Schep in mij een zuiver hart
Zoals het dorstig hert naar de waterbron
smacht, zo verlangt mijn ziel naar U, mijn God! Mijn ziel dorst naar U, zij
verlangt, zoekt en wil slechts U.
,Barmhartige en goede Meester van mijn ziel,
Gij hebt gezegd: ,Komt tot Mij, gij allen die dorst hebt en Ik zal u te drinken
geven!' Leven dat elk wezen het leven geeft, weiger mij dat frisse water niet
dat Gij belooft aan allen die er vurig naar verlangen. Heer, ik verlang er
naar, ik vraag er U om, ik kom tot U... Verberg U niet voor mijn blikken, goede
Meester, Gij kent mijn behoeften en weet dat dit water het enig geneesmiddel is
dat Gij aan mijn gewonde ziel kunt geven, Bron van levend water, ontsprongen
aan de wonden van mijn God, hoe overvloedig welt Gij op om onze dorst te
lessen! ,Hoe veilig wandelt hij die zich weet te laven aan die goddelijke
drank'!
Heer, Gij alléén kunt mijn ziel verkwikken die
dorst naar de opperste waarheid, naar de oneindige liefde, naar de eeuwige
schoonheid. Wanneer mijn hart stilstaat bij iets wat geschapen is, er enige
voldoening in zoekt en zich - al is het maar een beetje - in beslag laat nemen
door een aardse genegenheid, of zich ongeremd in de verwikkelingen en
bekommernissen van het leven dompelt, dan kom ik daar al gauw verveeld en
vermoeid, leeg' en gedrukt van terug. God, schep in mij een zuiver en
rechtschapen hart, dat U overal en altijd zoekt; vermeerder in mij de liefde,
opdat mijn genegenheden en verlangens naar U uitgaan!
,Mijn God, wie kan zich vrijmaken van
menselijke zwakheden, zo Gij hem niet tot U opheft in een zuivere liefde? Hoe
kan de mens, geboren in het slijk der verwerping, zich tot U verheffen, Heer,
als Gij hem niet opheft met de hand die hem schiep. Gij zult mij niet ontnemen,
mijn God, wat Gij mij geschonken hebt in uw enige Zoon, Jezus Christus, in Wie
ik alles heb ontvangen wat ik verlang. Daarom verheug ik mij, overtuigd dat Gij
niet zult nalaten mij te aanhoren, als ik blijf vertrouwen.
De hemel is van mij en ook de aarde; aan mij
behoren de volkeren, de rechtvaardigen, de zondaars; de engelen zijn van mij en
de Moeder van God en alle dingen. God zelf is van mij en is geheel voor mij
want Christus is van mij en is geheel voor mij. Wat zoekt gij, wat vraagt gij
toch, mijn ziel? Dit alles is van u en voor u. Daarom, sta niet stil bij
kleinigheden, stel u niet tevreden met de kruimeltjes die van de tafel van de
hemelse Vader vallen.
Treed uit uzelf en erken uw glorie: ga erin
schuil, verheug u over en gij zult de verlangens van uw hart vervuld zien.
Bron: Van Hart tot Hart, 1962
Gabriel van de H.Maria Magdalena o.c.d.
Bewerking; Karmelgemeenschap Bierbeek
|