Advent week 2 : De
bron van al onze kennis
Dit
zegt de Heer, je bevrijder, de Heilige van Israël: Ik ben de Heer, jullie God,
die jullie onderricht in je eigen belang, die jullie leidt op de weg die je
gaat. (Jesaja 48:17)
Eeuwen vóór de geboorte van Christus leerde de Profeet
Jesaja het volk Israël om in God de Grote Leraar te zien die hen de weg naar
verlossing wijst. De woorden van Jesaja, die vervuld was met de geest van God, woorden
van aanmoediging voor het volk van Israël dat leed en onderdrukt werd tijdens
de Babylonische ballingschap. Het is de H. Geest die Johannes de Doper
inspireerde in zijn leer en het was dezelfde H. Geest die Jezus leerde en
leidde. Maar zoals het Evangelie van de Mis van vandaag aangeeft, luisterden de
mensen niet naar zijn boodschap. Ze zagen Johannes de Doper als een 'bezetene'.
(Matteüs 11:18). Jezus, de Mensenzoon, werd beschouwd als ‘een veelvraat en een
dronkaard, een vriend van belastinginners en zondaars. ' (Matteüs 11:19).
Ondanks hun tegengestelde levensstijl, verwierpen veel Joden de boodschap van
hoop en redding waarover Johannes de Doper eerst sprak, en daarna gevolgd door de
leer en het voorbeeld van Jezus Christus, onze Heer en Verlosser.
De Advent is het seizoen waarin ook wij moeten nadenken
over de waarde van de H. Schrift en in het bijzonder de boodschap van het
Evangelie. De Advent is niet alleen een periode van voorbereiding op Jezusÿ
geboorte, maar is ook een tijd van
onderscheid maken over hoe we ons geloof het komende jaar zullen beleven. Het
Evangelie van vandaag herinnert ons eraan dat we, net als in de tijd van
Johannes de Doper en Jezus, de leer en de boodschap van onze redding kunnen
aanvaarden of verwerpen.
Tot slot herinneren we met de H. Augustinus dat Christus de
bron is van al ons weten. ´Christus is de innerlijke Leraar van allen die naar Hem
luisteren.¡ Een ander bekend citaat van Augustinus is: ´Laat Christus tot je
spreken in je binnenste, op de plaats waar geen menselijke leraar kan
binnenkomen.¡ - Fr Ian Wilson
11/12 Evangelie volgens Matteüs 11:16-19
Waarmee zal Ik de mensen van deze generatie vergelijken? Ze
lijken op kinderen die op het marktplein zitten en elkaar toeroepen: ´Toen we
voor jullie op de fluit speelden, wilden jullie niet dansen, toen we een
klaaglied zonden, wilden jullie niet rouwen.¡ Want toen Johannes kwam, en niet
at en dronk, zei men: ´Hij is door een demon bezeten.¡ Nu is de Mensenzoon
gekomen, hij eet en drinkt wel, en nu zegt men: ´Kijk toch eens, wat een
veelvraat, wat een dronkaard, die vriend van tollenaars en zondaars.¡ En toch
is de Wijsheid door heel haar optreden in het gelijk gesteld.¡
H. Alfonsus van Liguori (1696-1787), Bisschop
en Kerkleraar
1ste Preek van het Octaaf van Kerstmis
"O Vuur dat altijd brandt", laten we samen met de
H. Augustinus zeggen: "ontsteek onze zielen. "O Mensgeworden Woord, U
bent mens geworden om in ons hart het vuur van goddelijke liefde te ontsteken,
hoe komt het dat U in ons zo'n grote ondankbaarheid aantreft? U hield niets
tegen om ons in staat te stellen U te beminnen; U ging zelfs zo ver dat U Uw Bloed
en Uw leven hebt opgeofferd. Wat is de reden dat wij mensen onbewogen blijven voor
zulke grote gaven? Is het omdat we er niets van weten? Helemaal niet. Mensen
begrijpen en geloven dat het uit Liefde voor hen is dat U uit de Hemel bent
neergedaald om het vlees aan te nemen en de last van hun ellende op U te nemen.
Ze weten dat het uit Liefde voor hen is dat U een leven van voortdurend lijden
en een schandelijke dood wilde leiden. Hoe verklaar je na dit alles dat ze in
zo'n absolute vergeetachtigheid van Uw ongeëvenaarde Goedheid leven? Ze houden
van hun familie, ze houden van hun vrienden, ze houden zelfs van hun vee (…);
het is alleen voor U dat ze zonder liefde en zonder dankbaarheid zijn! Maar wat
zeg ik? Door anderen van ondankbaarheid te beschuldigen, veroordeel ik mezelf,
aangezien mijn gedrag in Uw opzicht nog erger is dan dat van hen. Niettemin
geeft Uw genade mij moed. Ik weet hoe lang het me heeft geduurd om mij te
vergeven en mij te ontsteken met Uw Liefde, als ik maar bereid ben om me te
bekeren en van U te houden.
Oh ja, mijn God, ik wil berouw hebben; Ik wil met heel mijn
hart U beminnen. Ik zie heel goed hoe mijn hart U in de steek heeft gelaten om
de dingen van deze wereld te beminnen, maar ik zie ook hoe U, ondanks dit
verraad, toch claimt U mijn hart. En daarom wijd ik, met alle kracht van mijn
wil, mijn hart aan U toe en bied het U aan. Wees daarom blij het helemaal te
ontsteken met Uw heilige Liefde en verleen dat mijn hart vanaf nu niets anders bemint
dan U. O mijn Jezus, ik bemin U; Ik bemin U, mijn hoogste Goed! Ik bemin U, de
enige Liefde van mijn ziel.
O Maria, mijn Moeder, u bent de "Moeder van nobele
liefde" (Sir 24:24): Schenk mij de genade mijn God te beminnen. Van U hoop
ik het te verkrijgen.
|