|
Advent week 1 : Waar
verlang ik echt naar?
Heb medelijden met ons, Zoon van David!' (Matteüs 9:27)
Ik durf
gerust zeggen dat iedereen ooit deze woorden heeft uitgesproken, net zoals zij:
'heb medelijden met mij'. Zelfs de meest zelfstandige en zelfverzekerde persoon
zal op een bepaald moment in zijn leven het gevoel hebben dat hij niet verder
kan, dat hij ergens hulp nodig heeft. Er is een diepe, innerlijke kern van nood
in ons allemaal die schreeuwt om genezing, ook al wordt het meestal niet
erkend.
De
twee blinde mannen in het Evangelie van vandaag spreken voor ons allemaal. Ze
verwoorden slechts wat het betekent om mens te zijn. En mens zijn betekent
verlangen naar onze diepste behoeften die vervuld moeten worden. Het probleem
is dat niets deze behoeften volledig lijkt te bevredigen. Zelfs een gelukkig
gezinsleven, een goede job, veel vrienden om ons heen, al deze dingen kunnen
ons nog steeds het gevoel geven dat er iets ontbreekt.
Jonathan
Sacks, de voormalige opperrabbijn van Groot-Brittannië en het Gemenebest, is
een zeer wijs man. Hij beschrijft religie als de verlossing van eenzaamheid '.
Ik denk dat wat hij daarmee bedoelt, is dat er diep in ons allemaal een
innerlijke eenzaamheid is, een verlangen om volledig bemind te worden, een
verlangen naar iets - iemand - die ons uit onszelf zal halen. We moeten van de
ik' naar het wij' gaan, want als mensen verlangen we ernaar om met elkaar om te
gaan.
De antwoordpsalm
van vandaag drukt dit verlangen uit om goed met iemand om te gaan, in dit geval
met God: Er is één ding dat ik aan de Heer vraag: ik verlang om al de dagen
van mijn leven in het huis van de Heer te wonen'. De H. Augustinus gebruikte
die woorden in één van zijn brieven over gebed om de woorden te vinden om te
beschrijven wat echt geluk betekent. Misschien kunnen we deze Advent gebruiken
om onszelf de vraag te stellen: 'Waar verlang ik echt naar?' - Fr Paul Graham
O.S.A.
4/12 Daarom zal hij
niet veroordeeld worden
Het is daarom aan ieder
van ons om, zoals de voorzichtigheid eist, de waarschuwingen van de Redder te
aanvaarden en de tijd waarin Hij barmhartigheid betoont, waarin hij het
menselijk ras vergeeft, niet te verspillen. Waarom zou U de mens sparen, dan
hem te bekeren en te zorgen dat hij geen veroordeling verdient? - volgens de H.
Augustinus van Hippo (13/11/354 28/8/430) - Katholieke Bisschop, Kerkleraar -
Preek CIX 109
GEBEDSINTENTIE:
Laten we ons hart bekeren, zodat we ons met Jezus kunnen verenigen wanneer Hij
terugkomt, omdat we Hem niet kunnen liefhebben in zonde.
Evangelie van de H. Matteüs
9:27-31: Toen
Jezus van daar verderging, volgden Hem twee blinden die luidkeels riepen: Heb
medelijden met ons, Zoon van David!' En nadat Hij een huis was binnengegaan,
kwamen de blinden naar Hem toe. Jezus vroeg hun: Zoals u gelooft, zo zal het
ook gebeuren.' En hun ogen gingen open. Jezus waarschuwde hen uitdrukkelijk: Zorg
ervoor dat niemand het te weten komt!' Maar na hun vertrek verspreidden ze het
nieuws over Hem in de hele omgeving.
H. Anselmus (1033-1109),
monnik, Bisschop, Kerkleraar
Proslogion 1, (trans. Zr Benedicta Ward)
Zeg nu,mijn
hele hart tot God: 'Ik zoek Uw aangezicht; Heer, Uw aangezicht zoek ik' (Ps 27
[26]:8). O Heer, mijn God, leer mijn hart waar en hoe ik U kan zoeken, waar en
hoe ik U kan vinden. Heer, als U niet hier bent en afwezig bent, waar zal ik U
dan zoeken? Maar U bent overal, dus moet U hier zijn; waarom zoek ik U dan niet?
U woont toch zeker in ontoegankelijk Licht - waar is het? En hoe kan ik toegang
krijgen tot het ontoegankelijk Licht? Wie zal me leiden en me erin brengen,
zodat ik U daar kan zien? Door welke tekenen, onder welke vormen, zal ik U
zoeken? Ik heb U nog nooit gezien, O Heer mijn God, ik heb Uw gezicht nog nooit
gezien. Allerhoogste Heer, wat zal een balling doen die zo ver van U verwijderd
is, als deze? Wat zal Uw dienaar doen, die verlangt naar Uw Liefde, en ver van
Uw aangezicht werd verstoten? Hij verlangt ernaar U te zien, maar Uw gelaat is
te ver weg. Hij wil toegang tot U hebben, maar Uw woning is onbereikbaar. Hij
verlangt ernaar U te vinden, maar hij weet niet waar U bent. Hij vindt het
heerlijk om U te zoeken, maar hij kent Uw gezicht niet.
Heer, U
bent mijn Heer en mijn God, en ik heb U nog nooit gezien. U hebt mij gemaakt en
herschapen; al het goede dat ik heb, komt van U, en toch ken ik U niet. Ik ben
gemaakt om U te zien en ik heb nog niet bereikt waarvoor ik werd geschapen. Hoe
ellendig is het lot van de mens als hij datgene waarvoor hij werd geschapen,
heeft verloren. Laat mij U zoeken door naar U te verlangen en naar U verlangen
door U te zoeken; laat me U vinden door van U te houden en van U houden door U
te vinden.
|