Damiaan van Molokai, SS.CC.,
geboren als Jozef De Veuster, beter bekend als Pater
Damiaan.
boerderij
Hij werd op 3 januari 1840 geboren in een gehucht van
Vlaams-Brabant Ninde (Tremelo). Hij kwam uit een relatief welvarend gezin. Zijn
vader, Frans de Veuster was een handelaar in granen, vooral maϊs. Met zijn
vrouw Anna-Katrien Cato Wouters kreeg hij acht kinderen. Jozef (Jef) was de
jongste nadat zijn kleine 4-jarige zus stierf aan cholera. Toen hij 15 jaar oud
was, ging hij bij zijn vader werken, maar hij wilde eigenlijk priester "voor
Onze Heer en God Jezus Christus" worden. Hij ging naar het
college van s-Gravenbrakel, en trad vervolgens in bij de Congregatie van
de H. Harten van Jezus en Maria in Leuven. Na zijn noviciaat in Leuven, ging
hij naar Parijs om daar zijn geloften af te leggen, op het hoofdkantoor van
zijn congregatie, rue de Picpus. Vanuit zijn noviciaat had hij ervoor gekozen
om Damiaan te heten, in verwijzing naar de H. Damiaan, de genezer die weigerde
betaald te worden (en die in 310 onder Keizer Diocletianus de marteldood
stierf). Hij legde zijn geloften af op 7 oktober 1860; na gedegen studies
Grieks, Latijn, filosofie en theologie keerde hij terug naar Leuven om zich
voor te bereiden op het priesterschap.
zijn broer
Zijn broer Auguste werd in oktober 1863 geroepen om naar de
Stille Zuidzee te vertrekken. Maar pater Pamfiel (zijn religieuze naam), net
tot priester gewijd was ernstig ziek. Hij had tyfus en zijn broer Damiaan
maakte van de gelegenheid gebruik om te vragen hem te vervangen. Hij ging op 30
oktober 1863 aan boord, en was toen nog maar 23 jaar. Zijn lot was bezegeld,
hij werd missionaris.
jonge Damiaan
Hij kwam op 19 maart 1864 kwam hij in Honolulu aan. Hij
werd er in de "Kathedraal van OLVrouw van Vrede" in Honolulu tot
priester gewijd op 21 mei 1864, en deelde zijn vreugde over de wijding tot
instrument van "Hogepriester Jezus" mee aan zijn
ouders in het verre Vlaanderen. Hij was blij te kunnen beginnen aan zijn
missie: evangeliseren, troosten en genezen. Hij maakte zijn debuut op het grote
eiland van Hawaï, in Puna, aan de voet van de Kilauea-vulkaan. Als hij niet aan
het prediken was, bouwde hij kapellen en hij kreeg al snel de bijnaam: de
priester-timmerman. In 1866 werd hij overgeplaatst naar de districten Kohala en
Hamakua. Hij was toen de enige priester in functie en leed aan geestelijke
eenzaamheid. Een broeder hielp hem nog steeds bij de bouw van de kapellen, een
kruistocht die Damiaan voerde tegen de verklaarde vijand, de protestant.
Damiaans tegenstanders hadden natuurlijk een slecht oog op
deze ijverige en bouwende zendeling. Ondanks de vaak voorkomende conflicten
geeft Damiaan nooit op, tot de aankondiging van zijn bisschop die op zoek was
naar vrijwilligers voor de melaatsen van Molokai.
Molokai
Op het Kaulaupapa-schiereiland kwamen tientallen melaatsen,
zelfs honderden, op een tempo van boten die ermee instemden deze risicovolle
koopwaar te vervoeren om van de eilanden af te komen. Het was de dumpplaats
van leprozen die daar werden verbannen. Ze kregen voedsel en andere
voorzieningen, maar de ziekte was ongeneeslijk en er was geen medische hulp. De
katholieke bisschop van Honolulu die geconfronteerd werd met de benarde
situatie van melaatsen die als dieren werden behandeld, deed een oproep voor
vrijwilligers aan de missionarissen die in de archipel gestationeerd waren. Damiaan
die in de bloei van zijn leven (33) was, liet weten dat hij bij gebrek aan
medicijnen bereid was om spirituele troost te brengen aan de zieken van
Kaulaupapa. Samen met hem gaven drie andere zendelingen gehoor aan de oproep
van hun bisschop.
eiland Molokai
Op 10 mei 1873 kwam hij aan op Molokai, waar op dat moment
816 leprozen verbleven, op het kale schiereiland Kaulaupapa, dat
afgesneden was van de rest van het eiland door een steile rotswand. De lokale
pers prees de moed van deze missionarissen, die ze helden noemden. Het was meer
dan heldendom, het was bijna een zelfmoordmissie die ze uitvoerden.
De Amerikaanse autoriteiten wisten vanaf 1865 niet wat ze
moesten doen met melaatsen in de Hawaiiaanse archipel en merkten op dat de
ziekte even besmettelijk als ongeneeslijk was en daarom werd besloten alle
mensen die aan de ziekte van Hansen leden te deporteren naar deze uithoek van
de Hawaiiaanse archipel.
de kerk
Damiaan vindt ter plaatse degenen aan die ter dood waren
veroordeeld zonder enige geestelijke hulp: arme, half stervende Christenen die
luid riepen om een priester. Zeven jaar lang stierven er veel ongelukkige
mensen zonder het doopsel of laatste sacramenten te ontvangen. De omvang van zijn taak is enorm. Bovendien
was er geen dokter op het eiland. Het dodental is hoog. Damiaan die een bouwer
is wil voor zijn zieken meer en beter. Hij deelde het leven van iedereen,
zonder zich zorgen te maken over besmettingsgevaar. Hij bouwde een school, een
kerk, hij had wegen uitgestippeld, hij bouwde een apotheek, hij verzamelde de
weeskinderen, die zo talrijk waren.
Naast zijn werk als priester vervulde hij ook de rol van
dokter, timmerman, ziekenverzorger, begrafenisondernemer en hij maakte zelfs
doodskisten en groef graven. In Molokaï leerde men het karakter van Damiaan
leren kennen. Hij is koppig en laat zich niet gauw van zijn stuk brengen en
heeft lak aan regels als die de belangen van zijn melaatsen in het gedrang brengen.
Al gauw krijgt hij het aan de stok met allerlei overheidsinstanties. Ook zijn
religieuze oversten valt hij voortdurend lastig. Hij vraagt hen om kleren,
bouwmaterialen, hulpgoederen en échte hulp.
Het duurt niet lang of Damiaan heeft een reputatie als lastpost, koppige mens
en ongehoorzame.
tussen zijn koortje
Maar de melaatsen denken er anders over. Voor hen is hij
hun vriend, kamiano. Hij leeft met hen samen, eet met hen,
luistert naar hun verdriet. Er is geen arts op het eiland, dus voert hij maar
zelf de amputaties uit en verzorgt hij de etterende wonden. Hij bouwt houten
huizen die de vochtige hutten moeten vervangen. Naast de materiële en medische
bijstand, werkt hij ook hard aan het morele verval: de lusteloosheid, het
alcoholisme, de prostitutie. Hij geeft onderwijs en doet aan catechese. En er
komt ook een kerk. Damiaan zorgt er ook voor dat de mensen iets te doen hebben.
Hij richt een fanfare op met bij elkaar gebedelde instrumenten. Deze mensen
verzorgen voortaan de begrafenissen. Hij schakelt hen ook in bij het
verzorgingsproces van de zieken en wezen. Damiaan bouwt zelfs een weeshuis.
Voor hem zijn dit dan ook zijn kinderen.
De hygiënische en materiële levensomstandigheden
verbeterden en hij stichtte er een centrum van bloeiend christendom door de
parochie van de heilige Filomena op te richten. In zijn tijd telde de
kolonie 800 tot 1000 melaatsen.
de kerk ter ere van H. Filomena
In juli 1876 bezoekt Dr. Georg W. Woods, medisch inspecteur
bij de US Navy de leprozenkliniek en werd een fervent bewonderaar. Hij is
stomverbaasd over Damiaans grenzeloze toewijding; zelfs zijn oude vijanden, de
protestanten, verbergen hun bewondering niet voor deze onvermoeibare man die
van zijn kant nog steeds een hekel aan hen heeft. In feite wordt de
leprakolonie officieel gerund door een ambtenaar, een protestantse lutheraan
uit Duitsland, die ervoor zorgt dat de melaatsen aankomen en niet vertrekken.
Ook hij steekt zijn bewondering voor deze op alle fronten aanwezige Katholieke
priester niet onder stoelen of banken.
Op een zondag in 1878 begint Damiaan zijn preek met de
woorden Wij melaatsen
. De goede verstaander heeft aan een half woord genoeg.
Damiaan heeft ontdekt dat hij nu zelf ook aan lepra lijdt. Hij is één van hen
geworden. Wij melaatsen
De eerste consequentie hiervan is nu dat hij het eiland niet meer mag verlaten.
Dit betekent het definitieve afscheid van familie en vrienden en van de wereld
buiten Molokaï. Enkele maanden later, in de zomer van 1878 ontdekt hij enkele
droge vlekjes op zijn huid. Ook verbrandt hij zijn voeten zonder iets te
voelen. Het staat nu onomstootbaar vast: hij heeft lepra.
Damiaan wentelt zich niet in zelfmedelijden. Tijd om zich zorgen te maken,
heeft hij niet. Hij moet blijven vechten voor zijn melaatsen.
Maar jaar na jaar wordt Damiaan zieker. Hij krijgt zenuwpijnen en knobbels,
zijn voeten worden gevoelloos, zijn wenkbrauwen vallen uit, hij ziet alsmaar
slechter. In die tijd geloven velen dat lepra de laatste fase van syfilis is.
Een ziekte die je alleen krijgt door seksueel contact. Zijn confrater Albert
Montiton verspreidt dan ook het gerucht dat Damiaan een verhouding heeft met
een vrouw. Hierdoor wordt hij regelmatig onderworpen aan vernederende
onderzoeken. Maar ook dat krijgt hem niet klein. Hij is volkomen helder als hij
aan een vriend van hem, Charles Stoddard, in vertrouwen neemt: Ik heb de
reputatie aan de vreselijke ziekte te lijden. De leprakiemen nestelden zich
uiteindelijk in mijn linkerbeen en in mijn oor. Mijn ooglid begint al te
zakken.
tussen de melaatsen
De ultieme vernedering echter moet dan nog komen. Meer
bepaald wanneer Damiaan vraagt om te mogen biechten. Damiaan wil in het reine
staan met zichzelf en met God. Door het tekort aan priesters op Molokaï en de
angst van andere priesters om het eiland te bezoeken, vindt de biecht echter
plaats in een bootje dat naast het bezoekende grote schip ligt. Zodat iedereen
aan boord kan meeluisteren. Gelukkig begint het verhaal van Damiaan zich
langzaam te verspreiden. Zo bezoekt de schrijver Charles Warren het eiland
Molokaï. Hij is zo onder de indruk van Damiaans verhaal en werk, dat hij over
hem begint te schrijven. Hierdoor raken de melaatse Damiaan en zijn Molokaï
wereldberoemd.
In Honolulu is, net als in de rest van de archipel, niemand
onbekend met het buitengewone werk van pater Damiaan. Hij kreeg in 1881 bezoek
van prinses Lydia Liliuokalani, regent van Koninkrijk Hawaï, en werd de titel
Ridder-Commandant van de Koninklijke Orde van Kalakaua verleend. De prinses
was geraakt door wat ze zag en bracht de wereld op de hoogte van haar
ervaringen, en van Damiaans werk. Hierdoor werd zijn naam bekend in de VS en
Europa. Protestanten in de VS en Groot-Brittannië brachten grote sommen
geld bijeen. Deze gelden komen op een rekening waar alleen Damiaan zelf toegang
toe heeft. Er ontstaat een nieuwe hetze tegen Damiana. Velen vragen zich af wat
hij met het geld doet. Het bewijs bevindt zich op Molokai zelf: met het geld
bouwt hij, koopt hij verzorgingsmiddelen en laat hij ontsmettende baden
plaatsen voor zijn mensen. De Anglicaanse Kerk zond voedsel, medicijnen en
kledij. Dit was ook deels te danken aan de vele smeekbrieven die Damiaan zelf
schreef en waarvan er één in de Britse pers werd afgedrukt. Hierdoor werd de
eerste ontwikkelingshulp op poten gezet.
Kalawao, 26 augustus 1886 (Chapman, Hugh - brief
in het Engels)
(
) Zonder de constante tegenwoordigheid
van onze Goddelijke Meester op het altaar in mijn armoedige kapel, had ik nooit
kunnen volharden in mijn besluit het lot van de melaatsen van Molokaï te
delen. Maar door de heilige Communie, het dagelijks brood van de
priester, voel ik me gelukkig, zeer tevreden en gelaten in deze ietwat
bijzondere toestand, waarin de goddelijke Voorzienigheid me heeft willen
plaatsen.(
)
Kalawao, 9 november 1887 (De Veuster, Pamfiel -
brief in het Engels)
(
) Ik blijf God voor eeuwig erkentelijk voor
deze gunst. Het lijkt me alsof deze ziekte de weg, die me naar ons geliefde
vaderland leiden, zal verkorten en vernauwen. In deze hoop aanvaard ik mijn
ziekte als mijn uitzonderlijk kruis; ik probeer het te dragen zoals Simon van
Cyrene, in het voetspoor van de Heer. (
)
Zelfs Pater Damiaan - ook al werd hij toen al de held van
Molokaï genoemd en is hij in 2009 door de kerk heilig verklaard - heeft hard
geworsteld met die strenge quarantaine. In eerste instantie had hij het er zeer
moeilijk mee omdat hij hierdoor geen andere priester kon zien om regelmatig
Gods vergeving in de biecht te kunnen ontvangen. Later zat het hem soms ook
heel hoog wanneer hij van zijn oversten geen toelating kreeg (wel van de
regering) naar Honolulu te gaan om daar een dokter te zien en om een nieuwe
behandeling uit te proberen. Zo schrijft Pater Damiaan op 30 december 1885 aan
zijn bisschop: Ik mopper een
beetje tegen de wat tirannieke manier waarop mijn goeie pater overste me hier
wil opsluiten. Zolang mn gezondheid het toelaat en de regering er niet tegen
is, waarom zouden mijn oversten me dan niet toestaan om me vrij te bewegen als
dat nodig is? Op 8 februari 1885 krijgt Pater Damiaan van zijn
overste hierop het volgende antwoord: Als u naar Kakaako gaat (district van Honolulu), moet u meteen naar de
kapel van de melaatsen gaan zonder mis te lezen; want noch pater Clément noch
ondergetekende (de overste) zullen erin toestemmen mis te lezen met dezelfde
kelk en dezelfde gewaden die u gebruikt, en de zusters zullen uit uw handen
niet de heilige Communie willen ontvangen. Als u op uw stuk blijft staan, beste
pater, zou dat voor ons het bewijs zijn dat u geen tact noch liefde hebt voor
uw naasten en dat u alleen naar uzelf kijkt. Er is teveel egoïsme bij en ik
hoop dat al die gevoelens niet in uw hart leven of in uw hoofd. Dit
antwoord was een formeel verbod aan pater Damiaan om naar Honolulu te komen. De
manier waarop dat aan Pater Damiaan duidelijk werd gemaakt, heeft hem een hele
periode dwars gezeten.
De bisschop maakt het nieuws openbaar en de kwestie wordt
al snel internationaal; overal wordt de martelaar geprezen, donaties nemen toe
om de leprakolonie te helpen, de Engelse krant The Times zoekt zelfs
vrijwilligers via een Anglicaanse predikant, Dokter Chapman: Damiaan en zijn
leprakolonie werden plots een aandachtspunt dat veel verder ging dan de grenzen
van de Hawaiiaanse archipel, zodanig dat vrijwilligers zich erbij aansluiten; de
Belgische Priester Lambert Conrard arriveert in mei 1888, gevolgd door de Ier
James Sinnett. Hij was Damiaans verpleger tijdens diens laatste dagen. En op 14
november 1888 komen drie Franciscanessen aan.
Damiaan heeft lepra
Ondanks het verloop van zijn verlammende ziekte, zet
Damiaan zijn inspanningen verder. Hij beheert nu twee melaatsendorpen:
Kalaupapa en Kalawao. Aan de andere kant waardeert zijn hiërarchie de
inspanningen niet van de priester, wiens reputatie nu internationaal is.
Damiaan bekende dat hij er evenveel onder leed als van zijn melaatsheid. Met de
hulp van vier anderen bleef Damiaan verder werken tot veertien dagen voor zijn
dood. Ondanks de zorgen van zuster Marianne Cope (1839-1918), die zijn
levenswerk zou voortzetten en ook zou worden heilig verklaard, stierf hij op 15
april 1889 om 8.00 uur in de ochtend. Hij was 49 jaar oud. Sinds zijn aankomst
heeft Damiaan voor elke overleden melaatse een kist getimmerd. In totaal 3700
stuks. Nu maken ze voor hem een doodskist. 6 melaatsen dragen de kist. Gevolgd
door de fanfare die Damiaan nog zelf heeft opgericht. Ze Damiaan werd begraven
onder de pandanboom (palmachtige boom) die hem tijdens de eerste
weken op het eiland tot onderkomen had gediend.
zijn sterfbed
Zijn zelfopoffering fascineerde vele mensen over de gehele
wereld. Al in 1894, vijf jaar na zijn dood, werd te Leuven een standbeeld van
de pater gemaakt door Constantin Meunier onthuld.
Kapel te Leuven
Na aandringen van Pater Van Houtte, Provinciaal van de
Belgische Provincie der HH. Harten, schreef koning Leopold III op 12
februari 1935 een brief aan president Franklin Roosevelt om de
repatriëring van de stoffelijke resten van Pater Damiaan te vragen. Franklin
Roosevelt zegde de medewerking van zijn regering toe en in de zomer van
datzelfde jaar werd bisschop Stephen Alencastre SS.CC. op de hoogte gebracht
van het verzoek. Het stoffelijke overschot werd na een dienst op 3 februari met
het Amerikaanse marineschip Republic overgebracht van Hawaï naar San
Francisco waar het even opgebaard lag. Rond 11 februari voer het schip
verder naar de havenstad Christobal alwaar het op 27 februari werd
overgedragen aan de Mercator. Op 3 mei 1936 kwam het Belgische
opleidingsschip Mercator met de stoffelijke resten van pater Damiaan
aan te Antwerpen. Zijn stoffelijk overschot werd overgebracht naar Leuven en
er plechtig bijgezet op 5 mei 1936 in de crypte van de St-Antoniuskapel aan
het plein dat vervolgens Pater Damiaanplein werd.
Op 4 juni 1995 werd hij door Paus Johannes Paulus II
zalig verklaard tijdens een openluchtmis voor de Basiliek van
Koekelberg, nadat de Medische Commissie van de Congregatie voor
Heiligverklaringen op 5 december 1991 de genezing van de Franse
kloosterzuster Simplicie Hué van darmkanker na een gebed tot Damiaan,
had erkend als mirakel. Ongeveer honderd Hawaiianen, onder wie zes
lepralijders, waren bij die plechtigheid aanwezig. Na de plechtigheid werd de
rechterhand van Pater Damiaan als relikwie overgebracht naar Molokai
en uiteindelijk op 22 juli 1995 begraven in Kalawao op Molokai.
handen van Damiaan
Audrey Toguchi uit Hawaï genas in 1998 op onverklaarbare
wijze van uitgezaaid liposarcoom, onder andere in haar longen, nadat ze had
gebeden op het graf van Damiaan. Haar arts had haar eerder medegedeeld dat er
van haar ziekte nog nooit iemand genezen was. Hij stond versteld en stuurde de
longfoto's naar Rome. De Kerk erkende deze genezing als een wonder. Eerder was
de Franse zuster Simplicie Hué al van een dodelijke ziekte genezen. De beide
wonderen samen lieten de heiligverklaring van Damiaan toe.
graf in Molokai
Op zondag 11 oktober 2009 werd Pater Damiaan heilig
verklaard door Paus Benedictus XVI in de St-Pietersbasiliek te Rome. Pater
Damiaan wordt door de Kerk als een universele heilige gevierd en mag als St.
Damiaan aanroepen worden. Omdat zijn sterfdag regelmatig in de Goede
Week valt, wordt zijn feestdag niet op 15 april gevierd maar op 10
mei, de verjaardag van zijn aankomst in 1873 op Molokai. Sint-Damiaan is zowel
de patroonheilige van de melaatsen als van de aids-patiënten.
Molokai tegenwoordig
|