
Dag 4
De Navolging van
Christus door Thomas a Kempis (Boek 3, Hoofdstuk 7, 40)
Dat de mens niets goeds uit
zichzelf heeft en dat hij zich op niets kan beroemen Heer, wat is de mens, dat U
hem indachtig bent; of de Mensenzoon, dat U hem bezoekt? Wat heeft de mens
verdiend dat U hem genade zou geven? Heer, wat voor reden heb ik om te klagen,
als U mij verlaat, of wat kan ik met recht beweren, als wat ik verzoek U niet inwilligt?
Dit kan ik echt met zekerheid denken
en zeggen - Heer, ik ben niets, ik kan niets uit mezelf doen wat goed is, maar
ik ben in alle dingen gebrekkig en neig altijd tot niets. En tenzij ik door U
wordt bijgestaan en innerlijk wordt onderwezen, word ik helemaal lauw en zonder
ijver, maar U, O Heer, bent altijd dezelfde en verdraagt tot in eeuwigheid, U
bent altijd goed, rechtvaardig en heilig, doet alle dingen goed, rechtvaardig
en heilig en schikt ze in wijsheid.
Maar ik die meer geneigd ben achtergang
te boeken dan vooruitgang, blijf niet altijd in één staat, want ik ben
veranderd, zeven verschillende keren. Maar het wordt al snel beter wanneer het
U aangenaam is om Uw helpende hand uit te strekken, want U alleen kan, zonder
de hulp van de mens mij helpen en mij zo versterken, dat mijn aanblik niet meer
zo divers zal veranderen, maar dat mijn hart zal worden bekeerd en zijn rust vindt
in U alleen.
Wie in tijden van vrede te zelfverzekerd
zou zijn, zal in oorlogstijd vaak zeer terneergeslagen worden. Als je altijd
nederig en klein in je eigen ogen zou kunnen blijven en je geest in de juiste toestand
en onderworpenheid zou houden, zou je niet zo gemakkelijk in gevaar en verleiding
komen. Het is een goede raad dat je, wanneer je de geest van vurigheid hebt aangenomen,
moet overwegen hoe het zal zijn wanneer dat licht wordt weggenomen.
Bid: Veni Creator
Spiritus, Ave Maris Stella, het Magnificat, en het Glorie zij. (zie dag 1)
|