Totus
Tuus ego sum, Maria, et omnia mea Tua sunt (Ik ben geheel van U, Maria, en
alles wat van mij is, is van U).
De Goddelijke Belofte van de eindoverwinning van het Licht
over de duisternis, van de Goddelijke Meester over de werken van de opstandige
dienaar en zijn volgelingen, heeft voorzien dat deze Belofte in wezen haar
vervulling zal vinden in drie stappen:
1.
de Verlossingswerken van de Christus, die op
hun beurt werden voorbereid door de Onbevlekte Ontvangenis van 'de Vrouw'
(Maria) Die de afvallige eerste koningin van de mensenzielen, Eva, zou
vervangen als eeuwigdurend volmaakt zuivere Koningin Die waardig zou zijn om de
Christus in een menselijk lichaam ter wereld te brengen, want de Verlossing
moest worden voltrokken door een alomvattend Lijden in de stoffelijke natuur;
2.
de dodelijke druk van de voet van de 'Vrouw' op
de kop van de slang, met andere woorden de restloze vernedering van de
duisternis, al haar werken en de effecten ervan, door de volmaakt vlekkeloze
Vrouw, de enige geschapen mensenziel die in elk opzicht de duisternis totaal in
haar macht heeft gehad vanaf het uur van Haar Ontvangenis tot in alle
eeuwigheid. De voet van de 'Vrouw' zal deze dodelijke druk voltrekken door de
Goddelijke Genade die zal worden vrijgemaakt door de volmaakte versmelting van
het Onbevlekt Hart van Maria met totaal en onvoorwaardelijk aan Haar toegewijde
mensenzielen die hun hele leven in de innigste eenheid met Haar zullen hebben
opgedragen aan de Goddelijke Meester tot eerherstel voor de onvoorstelbare
schendingen van Zijn volmaakte Wet van de Liefde en tot ontsluiting van Zijn
almacht, die zich reeds door de Kruisdood van de God-Mens klaar heeft gemaakt
voor de voltooiing van Gods Heilsplan;
3.
de definitieve troonsbestijging van Jezus
Christus als bezegeling van de Hemelse Bruiloft tussen Zijn Hart en de
mensenzielen die hun verlangen naar eeuwigdurende volmaakte trouw aan de
Goddelijke Wet hebben beleden, in de eerste plaats dezen, die zich volmaakt
hebben weggegeven aan het vlekkeloze Tabernakel dat de Verlossingswerken heeft
voorbereid door Haar leven in absoluut volmaakte vervulling van de Wet van de
Ware Liefde. In deze derde fase zal de Goddelijke Belofte worden voltooid door
de opening van de schatkamer op grond van de volkomen versmelting van Gods Wil
met de vrije wil van de mensenzielen die waarlijk verlangen, Zijn beeld en
gelijkenis te zijn.
Wat van de ziel wordt verwacht ter versnelling van het
heilsplan:
1. Liefde
2. offerbereidheid en boetvaardigheid
3. nederigheid en eenvoud
Over
het begrip liefdeslaaf te zijn van Maria en zijn volledige wil aan haar te
geven:
Mijn troonsbestijging in een ziel betekent het
einde van haar slavernij. Slaaf zijn van Maria, betekent de totale vrijheid
erven van het Rijk der Hemelen".
Op 20 oktober 2006 sprak de Meesteres van alle
zielen als volgt:
Zeg aan de zielen dat van hen een keuze wordt
gevraagd: Blijven zij het roofdier dat hen inwendig dieper en dieper aanvreet
en tot zijn slaven maakt, verdragen en dienen als hun meester, of kiezen zij
voor een slavernij die hen vrij maakt en tot de kracht van de ware heiligheid
zal voeren: de zoete slavernij jegens de Meesteres Die God Zelf voor hen heeft
voorbestemd, Maria, de Koningin van al het geschapene?.
Met betrekking tot bovenstaande woorden liet de Meesteres
mij later in een meditatietekst schrijven
"Het is opmerkelijk hoe gemakkelijk het
verkeerd wordt begrepen wanneer sprake is van 'slavernij' jegens Maria. Dit begrip
mag niet volgens de wereldse betekenis van het woord worden begrepen, doch
volgens de louter spirituele betekenis. In spiritueel opzicht is slavernij de
hoogste mate van binding jegens de ware, volmaakte Liefde. De volmaakte Liefde
is in werkelijkheid het 'toppunt van de vrijheid'. De ziel die de Ware Liefde
in zich naar haar volmaaktheid tracht te voeren, wordt steeds minder de
gevangene van eigen zwakheden, van eigen vatbaarheid voor bekoring, van eigen
verleidbaarheid. De ziel is sedert de erfzonde slavin van de verleidbaarheid,
de zondigheid. Hoe meer de ziel groeit in Liefde, des te minder zal zij geneigd
zijn om ten prooi te vallen aan de zonde, aangezien de zonde de absolute
tegenpool is van de Ware Liefde. Elke zonde, hoe klein deze ook moge zijn,
wijst op een gebrek aan Liefde jegens God. om deze reden kan men zeggen dat de
ziel zal blijven zondigen tot haar Liefde volmaakt is.
De volmaakte overgave aan Maria vormt de basis
van de volkomen bevrijding van de ziel uit de macht van de bekoringen. Maria is
de Brug tussen de ziel en de Hemel. Wie kiest voor de slavernij jegens de
Hemelse Meesteres, wordt door Haar stap voor stap bevrijd uit de eigen zondige
neigingen, en wel in de mate waarin hij zijn vrije wil afgeeft aan de Hemelse
Koningin. Slavin van de Koningin der volmaakte Liefde te worden, is het begin
van de ware vrijheid van de ziel. De volmaakte vrijheid als ziel is de
heiligheid. De taak die Maria Zich als Meesteres van alle zielen jegens de
zielen heeft gesteld, is precies deze van heiliging van elke ziel die zich
onbeperkt aan Haar weggeeft (totale toewijding), en die deze overgave in alle
details van het dagelijks leven in toepassing brengt".
Slavernij doet, in de wereldse betekenis, denken aan
kettingen en zuchten, aan de kerker der gevangenschap jegens de wil van een
ander persoon. In de Hemelse betekenis echter, is de slavernij jegens de
Hemelse Koningin de gouden weg naar de ware vrijheid: Zij bevrijdt de
ziel uit de kettingen van de gevangenschap ten aanzien van haar zwakheden en
ondeugden. 'Slavin' van Maria zijn, betekent in de ware zin van het woord: in
het hart niets anders meer kunnen, dan te gehoorzamen aan de stem van de
volmaakte Liefde. In werkelijkheid wordt dan de Ware Liefde tot soevereine
Meesteres van de ziel. Laten wij daarbij bedenken dat de volmaakte Liefde het
absolute tegendeel van de zonde is. Naarmate de ziel méér slavin van de Liefde
is, wordt zij vrijer van zonde en verwezenlijkt zij in een hogere mate de beide
doelstellingen van het leven van elke ziel: de eigen heiliging, en het leveren
van de grootst mogelijke bijdrage tot de voltooiing van Gods Heilsplan.
*Het Bruine
scapulier en ander scapulieren
Het Bruine scapulier of scapulier van de berg
Karmel
Bij het zonnewonder in Fatima op 13
oktober 1917 verscheen Maria als de O.L.Vrouw van de Berg Karmel. Daarbij hield
ze een scapulier in de hand. En zuster Lucia, een van de zienertjes van Fatima
zei in augustus 1950 dat Maria verscheen met het H. Scapulier omdat ze wil dat
wij het dragen. Mgr. Da Silva zei dat het onlosmakelijk deel uitmaakt van de
boodschap van Fatima.
Wat is dan toch dit scapulier
waar de Allerheiligste Maagd Maria zoveel waarde aan hecht ?
Het woord scapulier stamt uit
het Latijn scapulae, dat schouders betekent. Het scapulier is een lange
strook stof die de schouders bedekt; vaak voorzien van een capuchon (= kap) en
van voren en van achteren neerhangend tot de voeten. Het wordt door monniken
over hun tunica (of kleed) gedragen. Het scapulier van de Berg Karmel is een
verkleining van dit kleed.
Ontstaan
De Karmel ! Een naam rijk aan
herinneringen. De profeten bezongen destijds al de schoonheid van deze berg in
Galilea, die als een voorgebergte boven de Middellandse Zee opdoemt. Vooral de
profeet Elia roemde de heilige berg om haar deugden en wonderen. Daar trok hij
zich in de 9de eeuw voor Christus terug. Gedurende drie jaar heerste
toen in Palestina een meedogenloze droogte, een hemelse straf wegens de
trouweloosheid van de Hebreeën jegens God. Terwijl Elia aan het bidden was,
zond hij zijn dienaar naar de top van de Berg Karmel met de woorden : Klim
omhoog en kijk naar de zeekant ! De dienaar klom naar boven en zag niets. Hij
kwam beneden met de woorden : Er is niets te zien ! Daarop liet de profeet
hem zijn vruchteloze klautertocht tot zeven maal toe overdoen. Toen hij
uiteindelijk terugkwam zei hij : Ik zag een heel klein wolkje. Dat wolkje was
zo klein dat het bij het eerste zuchtje wind wel moest oplossen. Maar
geleidelijk aan werd het groter, breidde zich uit over de hele omtrek en
stortte zich op de aarde als een overvloedige, heilbrengende regen. (1 Kon. 18)
Naderhand zagen veel commentatoren in die zo weldadige wolk het beeld van de
Heilige Maagd, die door haar Zoon, Jezus Christus, met haar kostbare, maar
verborgen deugden, de stromen van goddelijke genade over de wereld liet
uitstorten.
In navolging van de profeet Elia
hebben er in verschillende tijdsperioden kluizenaars op de Berg Karmel geleefd
en gebeden. Zij ontvingen de Geest door hun eigen verbond met God en gaven die
door net zoals Elia. Die plaatsen, geheiligd door mannen van gebed, hebben
andere mannen van gebed aangetrokken. In het begin van het christelijk kloosterwezen
in Palestina, ongeveer in de 4de E, herbergde de Berg Karmel in haar
rotsachtige bergwanden de Byzantijnse Lauras. Dit is een kluizenaarskolonie.
Zij leidden een sober en kuis gebedsleven en kwamen samen voor bepaalde
oefeningen onder de leiding van een abt. Deze sporen zijn vandaag nog te zien.
In de ruïnes van die eerste kloosters zonderden zich aan het einde van de 12de
E de eerste Latijnse kluizenaars af, meegekomen met de grote kruistochten.
Die eerste Karmelieten, afkomstig
uit het westen, bouwden op de Karmel op een prachtige en sierlijke plek voor
Onze Lieve Vrouw een fraai kerkje, zo vermeldt een oude kroniek. Hieruit
blijkt de bijzondere toewijding van de Orde, geboren uit de Moeder van God,
Prinses en Moeder van de Karmel genoemd. Later zou de heilige karmelietes
Teresa van Avila (16de eeuw) over de Allerheiligste Maagd Maria
zeggen : Deze Orde is de hare. Zij is onze Koningin en onze Schutspatrones.
De H. Maagd vergde heel wat van
haar trouwe dienaren van de Berg Karmel : aan beproevingen en allerlei lijden
ontbrak het hun niet. Maar Maria leerde hun het lijden naar waarde te schatten
omdat het ons reinigt en ons tot een hostie voor zondaars maakt. De monniken
ervaarden een streng maar toch diep, bovennatuurlijk geluk. Ze verzochten
St.-Albert, de patriarch van Jeruzalem, om een leefregel. In 1225 vertrok een
delegatie van de Orde naar Rome om de Heilige Stoel om goedkeuring te vragen.
Het Vierde Concilie van Lateranen (1215) had erom gevraagd de nieuwe
instellingen onder te brengen bij de reeds bestaande Orden. De goedkeuring van
deze Instelling door de Paus leek twijfelachtig, maar in 1226 stemde Honorius
III toch toe.
Maar de moeilijkheden waren nog
niet ten einde : de vervolgingen door de islam in het Heilig Land troffen de
monniken zwaar. Sommigen onder hen werden tijdens de Saraceense invallen
gemarteld. Ondertussen overwogen de Karmelieten de heilige berg te verlaten. De
Prior van de Berg Karmel stond een bepaald aantal broeders toe het Heilig Land
te verlaten om terug te keren naar hun land van geboorte en daar kloosters van
de Orde te bouwen. De laatste monniken die op de Berg Karmel waren gebleven,
werden in 1291 tijdens de inname van Sint-Jan van Acre (nu Akko genoemd)
vermoord of gedwongen te vertrekken.
H. Simon Stock en de schenking van het
scapulier
Simon Stock werd rond 1165 in
Engeland geboren. Hij was uitvoerig getuige van het onstuimige begin van de
Orde dichtbij de Elia-fontein op de Berg Karmel, evenals van allerlei
problemen, veroorzaakt door de overplaatsing van de Orde naar het westen. Nadat
hij zich weer in Engeland had gevestigd werd hij rond het midden van de 13de
eeuw in Aylesford gekozen tot Hoofdprior van de Orde. Eerst had hij met een
crisis af te rekenen ontstaan door de overgang, die een groot aantal van zijn
monniken maakten, naar andere (Franciscaner- of Dominicaner) bedelorden. De
Karmel werd in haar bestaan bedreigd. In uiterste nood richtte de H. Simon zich
tot Maria. Was de Karmel niet door haar gewild en dus aan haar eer verbonden ?
De Moeder van God beantwoordde zijn smeekbede door een verschijning die
waarschijnlijk op 16 juli 1251 plaatsvond, waarbij zij hem een wonderbaarlijk
geschenk gaf : het scapulier. Het verhaal van dit visioen werd ons overgeleverd
via een groot aantal documenten, waarvan de oudste uit de eerste helft van de
14de E stammen. Dit is een stuk tekst uit de Fioretti van Onze
Lieve Vrouw van de Berg Karmel: Simon, een man met grote ingetogenheid en
verering voor Maria, bad vaak nederig maar aanhoudend tot de Maagd, de
roemvolle Moeder Gods, Schutspatrones van de Karmelorde, opdat zij die Orde een
voorrecht zou toekennen, die opviel door haar naam. Zo bad hij elke dag in zijn
gebeden met een hart vol devotie tot haar: Bloeme van de Karmel, fleurige
Wijnstok, Schittering des Hemels, vruchtbare Maagd, Enige, Zachte Moeder, die
nooit een man bekende, Sterre der zee, schenk uw gunst aan uw Karmelieten.
En op een dag verscheen Onze Lieve Vrouw aan hem, omringd door een schare
engelen, terwijl zij in haar hand het scapulier hield. Ze zei tot hem : Dit
hier is een teken voor jou en een voorrecht voor alle Karmelieten : degene die
in dit kleed sterft wordt gespaard van het eeuwig vuur. En dan overhandigde
zij hem het scapulier.
|