De duivel bij de menswording van Jezus door Maria
Bovendien dient men te weten,
dat deze vijand geheel geest is, niet vermoeid kan geraken en nimmer rust nodig
heeft. Daarom is hij ook zo vasthoudend bij onze vervolging, die hij begint op
het eerste moment van ons bestaan in de Moederschoot en die hij met grote woede
en strijdlust tegen de ziel blijft voeren, totdat deze het lichaam verlaat. Wat
Job zegt, wordt bewaarheid: de mens heeft een krijgsdienst op aarde (Job 7:1).
Deze strijd komt niet uitsluitend uit het feit voort, dat wij in erfzonde
geboren zijn en daardoor voorwerp zijn voor de fomes peccati en de
ongeregelde hartstochten die ons naar het kwade doen neigen, maar buiten het
aanwakkeren van de voortdurende strijd in onszelf, strijdt de duivel ook tegen
ons op eigen initiatief, waarbij hij gebruik maakt van heel zijn eigen
geslepenheid en sluwheid en, zover als zijn krachten gaan, van onze zinnen,
vermogen, neigingen en hartstochten. Bovenal echter tracht hij gebruik te maken
van andere natuurlijke oorzaken om ons het heil, tegelijk met ons leven, te
ontnemen. En indien hij daarin niet slaagt, dan mist hij toch geen kans om ons
schade te doen, ons tot zonde te verleiden, en ons te beroven van genade,
beginnend op het moment van ons ontvangen zijn, tot aan onze dood. Daarom moet
onze verdediging nimmer verzwakken.
Dit alles geschiedt op de
volgende wijze, in het bijzonder met de kinderen van de Kerk. Zodra de duivels
vermoeden dat de verwekking van een menselijk lichaam plaats zal vinden dan
beschouwen zij eerst de intentie van de ouders, of zij in staat van genade zijn
of niet, of zij zich wellicht te buiten gegaan zijn aan enigerlei
excentriciteit bij de verwekking. Zij bestuderen ook het uiterlijk en het
innerlijk van hun lichamen, want deze zaken hebben hun invloed op het verwekte
lichaam. De duivels bezien ook de bijzondere zowel als de algemeen natuurlijke
oorzaken en condities, die tezamen komen en de verwekking tot stand brengen.
Uit al deze verschillende bijeen komende elementen bij de verwekking oordelen
de duivels, met hun grote ervaring, hoe de neigingen van het verwekte kind
zullen zijn en smeden zij hun plannen overeenkomstig hun bevindingen en voor
toekomstige activiteit. Indien ze goede resultaten vrezen, dan trachten ze
zoveel mogelijk de laatste verwekking nl. het instorten van de ziel te beletten
door de moeder bevreesd te maken voor gevaren bij de geboorte of het verleiden
tot het laten verrichten van een abortus, voordat de ziel geschapen is, dat
veertig of tachtig dagen kan duren. Maar zodra zien de duivels God de ziel
scheppen of instorten, of hun woede richt zich op het beletten van de geboorte
en het bereiken van het Doopsel, indien het kind geboren zal worden op een
plaats, waar dit sacrament gemakkelijk toegediend kan worden. Om dit doel te
bereiken stellen ze de moeders vele onregelmatigheden voor en verleiden ze tot
excessen waardoor een miskraam geforceerd wordt en een voortijdige dood van het
kind in de moederschoot veroorzaakt wordt. Onder Katholieken en
andersdenkenden, die hun kinderen toch laten dopen, stelt de duivel zich
tevreden met het verhinderen, dat de kinderen het Doopsel toegediend krijgen en
hen zodoende in het voorgeborchte der hel te houden, waar ze verstoken zijn van
het aanschouwen van God. Onder heidenen en afgodendienaars zijn zij niet zo
bekommerd, want voor die kinderen verwachten ze zonder meer de verdoemenis.
De Allerhoogste verschafte
verdediging en bescherming tegenover hun boosaardige invloed. Vooreerst is daar
zijn grote en Algemene Voorzienigheid, die de juiste werking van de natuurlijke
oorzaken in hun eigen tijd verzekert, onafhankelijk van de perversiteit en de
tegenwerkingen van de duivels. Want dit is de grens, die aan hun macht gesteld
is. Dit moet zo zijn, want indien God hem de vrije teugel zou laten met zijn
boosaardigheid, dan zouden zij zich over de hele wereld verbreiden. De Goedheid
van de Schepper kan dit niet toestaan, noch wil Hij Zijn werken, of de leiding
van mindere zaken en zeker niet die over de mensen overlaten aan zijn dodelijke
vijanden. Want de duivels bezetten in Zijn plan van het heelal slechts de
plaatsen van lage uitvoerders en zelfs als zodanig doen ze slechts wat hun
opgedragen of toegestaan wordt. Indien verdorven mensen geen gemene zaak zouden
willen maken met deze vijanden, niet zouden ingaan op hun bedrog en door hun
zonden geen straf zouden verdienen, dan zou:
·
de gehele natuur de
gewone orde van oorzaak en gevolg te zien geven, zowel in het algemeen als in
elk geval afzonderlijk;
·
dan zou er geen
aanleiding zijn voor zulke grote verliezen onder de gelovigen; door vermindering
van de angsten, door besmettelijke ziekten, door plotselinge sterfgevallen en
door andere verschrikkingen, door de duivel uitgevonden.
Al deze zaken en nog veel andere
plagen, zelfs degenen die bij de geboorte van kinderen door zonden en
onregelmatigheden voorkomen, verdienen wij zelf, door ons te verenigen met de
duivels, tot onze eigen kastijding en door ons aan hun boosaardigheid over te
geven.
Naast deze bescherming van de
schepselen door Gods algemene Voorzienigheid dient nog de bijzondere bescherming
van de Engelen genoemd te worden. Volgens David heeft de Allerhoogste hen
bevolen ons op hun handen te dragen, opdat wij niet in de stikken van Satan
terug zouden komen (Ps 90:12) en op een andere plaats van de H. Schrift wordt
gezegd, dat Hij de Engelen uitzendt om ons te verdedigen en te bevrijden van het
kwade (Ps 34:8). Deze verdediging begint, juist zoals de vervolging door de
duivels, vanaf de moederschoot waarin wij ontvangen worden, en duurt voort,
totdat onze zielen voor het tribunaal van God gebracht worden om ieder naar
eigen verdienste beoordeeld te worden. Op het moment, dat een mens ontvangen
wordt, beveelt de Heer de Engelen om hem en zijn moeder te bewaken.
Later, op de daarvoor geschikte
tijd, wijst Hij een bijzondere Engel aan als zijn Engelbewaarder. Vanaf het
allereerste moment gaan de Engelen het gevecht aan met de duivels voor de
bescherming van de zielen, die hen zijn toevertrouwd. De duivels beweren,
dat het schepsel onder hun jurisdictie
valt, omdat het in zonde ontvangen is, een kind van de verdoemenis genoemd kan
worden, onwaardig is genade en goddelijke gunst te ontvangen en een slaaf is
van de hel. De Engelen betwisten hem deze bewering en zeggen, dat het ontvangen
is volgens de wetten der natuur, waarover de hel geen macht heeft; dat, indien
het in zonden ontvangen is, dit het gevolg is van zijn menselijke natuur, door
het in gebreke blijven van de eerste ouders en niet uit eigen vrije wil; en
dat, zelfs nu bij ontvangen is in zonden God hem geschapen heeft om Hem te
kennen, te prijzen, en te dienen door de kracht van Zijn Passie en de eeuwige
glorie te verwerven; en dat deze hoge doeleinden niet verhinderd worden mogen
door de wil van de duivels.
Deze vijanden beweren verder,
dat de ouders bij het verwekken van het menselijke wezen niet de juiste instelling,
noch de juiste doelstelling en dat er excessen en zonden begaan zijn bij de
verwekkingsdaad. Dit is het sterkste argument dat de duivels naar voren kunnen
brengen en hun recht op het menselijk wezen, dat nog in de moederschoot
verwijlt, te doen gelden, want zonder twijfel maakt de zonde het kind onwaardig
voor de goddelijke bescherming en houdt ze de goddelijke verwekking tegen. En
toch, hoewel dit laatste veel voorkomt en een aantal menselijke wezens
ontvangen wordt zonder ooit het licht te zien, voorkomen in het algemeen de
heilige Engelen dit droeve resultaat. Als het wettige kinderen zijn, voeren de
Engelen aan, dat de ouders de sacramenten en zegeningen van de Kerk ontvangen
hebben; verder dat zij over enigerlei deugd bezitten, zoals het geven van
aalmoezen, het beoefenen van de naastenliefde, het verrichten van bepaalde
devoties en goede werken. De heilige Engelen gebruiken deze zaken als machtige
wapens om de duivels te verdrijven en de hun toevertrouwde panden te
verdedigen. Om onwettige kinderen woedt de strijd op meer moeizame wijze; de
vijand treedt met meer recht op, omdat de verwekking van deze kinderen,
waardoor God zo zwaar beledigd werd, de vijanden meer rechten verwierven en de
ouders verdienen terecht kastijdingen. Daarom toont God bij het verdedigen en
bewaren van onwettige kinderen zijn zeer vrijgevige barmhartigheid op
bijzondere wijze. De Engelen baseren hun
argumenten tegen de duivels op deze barmhartigheid en dat per slot van rekening
de kinderen het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken. Indien de ouders zelf
geen verdiensten hebben, noch enige deugd, maar besmeurd zijn door zonden en ondeugden dan wijzen de H. Engelen erop de
verdiensten van de voorvaders van het kind, van zijn broers, zusters of
verwanten, naar de gebeden van zijn vrienden of kennissen en dat het geen fout
van het kind is, indien de ouders zondaars zijn of excessen begaan hebben bij
de verwekking. Zij stellen verder dat deze kinderen, indien ze in leven
blijven, een hoge graad van deugd en heiligheid kunnen bereiken en dat de
duivel geen recht geeft om hen te hinderen tot kennis en liefde van hun
Schepper te geraken. Soms toont God hen Zijn plannen om hen uit te kiezen voor
enig groot werk in dienst van de Kerk. Dan is de verdediging van de Engelen
zeer krachtig, maar dan oefenen de duivels ook grote druk uit, daartoe
geprikkeld door de grotere zorg van de Engelen.
Al deze gevechten zijn
geestelijk, want zij hebben plaats tussen zuivere geesten: de Engelen en de
duivels en ze worden geleverd door wapens die Engelen en de Heer passen. De
wapens die het meest succes hebben tegen de boosaardige geest en zijn de
waarheden en de geheimen van de Godheid en de allerheiligste Drie-eenheid, van
Christus de Heiland, van de hypostatische eenheid (Jezus was volledig mens EN
volledig God op aarde), van de Verlossing, en van de oneindige liefde, waarmee
de Heer, als God en mens, onze eeuwige redding tracht te verwezenlijken verder,
de heiligheid en zuiverheid van de allerheiligste Maria, Haar mysteries en
verdiensten. Al deze sacramenten tonen Zij in steeds nieuwe aspecten aan de
duivels, zodat deze wel gedwongen worden ze te begrijpen en er rekening mee te
houden door de activiteit van de H. Engelen en van God Zelf. En dat geschiedt,
wat de H. Jacobus zegt, dat de duivels geloven en beven (Jac. 2:19), want deze
waarheden maken hen bevreesd en kwellen hen zo zeer, dat om ze te ontwijken en
niet meer te zien, zij zich verschuilen in de diepste hellekrochten. Zij ondervinden
een dusdanige grote kwelling door hun afschuw van de geheimen van Christus, dat
zij God plegen te verzoeken de kennis en de herinnering aan de hypostatische
vereniging en andere grote wonderen van goddelijke liefde weg te nemen. Daarom
herhalen de Engelen in hun strijd met hen dikwijls deze woorden:
Wie is er gelijk aan God? Wie is gelijk aan
Christus, de ware God en mens, Die stierf voor het menselijk geslacht? Wie kan
vergeleken worden met de allerheiligste Maria, onze Koningin, Die zonder zonden
was en het vlees en de menselijk vorm gaf aan het eeuwig Woord in Haar schoot,
een Maagd voor en na de baring?
De vervolging door de duivels en
de verdediging door de Engelen duren voort na de geboorte van het kind. Op dat
moment overtreft de haat van de slang zichzelf, in het bijzonder bij die
kinderen die wellicht gedoopt zullen worden, want dat tracht hij met alle
middelen die hem ten dienste staan te verhinderen. Dan roept de onschuld van
het kind, luid om de Heer, in de woorden van de H. Ezechiël: Heer, ik word
wreed belaagd, antwoord Gij voor mij (Jes 38:14).
Want het lijkt of de Engelen,
nadat het kind de schuilplaats van de moederschoot verlaten heef en niet in staat is zichzelf te
beschermen of van zijn ouders voldoende bescherming te krijgen, vervuld wordt
van grote zorg en daarom rechtstreeks tussenkomst van God vraagt. Zodoende
wordt de zorg van de ouders dikwijls aangevuld door die van de H. Engelen, die
het kind in zijn slaap beschermen, als het alleen is en bij andere situaties,
waarbij vele kinderen zouden omkomen, indien ze niet beschermd zouden worden
door de Engelen. Wij allen die het geluk hebben gedoopt en gevormd te zijn,
bezitten in deze sacramenten machtige wapens tegen de aanvallen van de hel,
omdat wij door deze sacramenten getekend zijn als kinderen van de H. Kerk, tot
rechtvaardiging herboren als kinderen van God en erfgenamen van de glorie. De
deugden van geloof, hoop en liefde en andere deugden sieren ons en doen ons
goede werken verrichten en wij delen in andere sacramenten en smeekbeden van de
Kerk, waardoor de verdiensten van Christus en Zijn heiligen en alle andere
grote weldaden ons toevloeien. Indien we van deze voordelen gebruik zouden
maken, zouden we de duivel overwinnen en de hel zou geen macht hebben over een
kind van de Kerk.
Maar,
o droevig ongeluk, dat er zo weinig zijn die tot de jaren van verstand (leeftijd
van 7 jaar)zijn gekomen, die niet de genaden van het Doopsel zijn verloren en
geen gemene zaak maakten met de duivel tegen God. Met het oog hierop zou het rechtvaardig
zijn, dat wij ontriefd en afgesneden worden van de bescherming van Zijn
Voorzienigheid en van Zijn H. Engelen. Hij echter doet dit niet. Integendeel,
tegen de tijd, dat wij er onwaardig aan worden, treedt Hij ons met groter
liefde tegemoet om in ons de rijkdommen van Zijn oneindige Goedheid te
openbaren. Woorden kunnen niet beschrijven hoe de geslepenheid en de voortvarendheid
van de duivel hem doet optreden om de mensen te gronde te richten, hen zonden
doet bedrijven tot zij tot de jaren van verstand zijn gekomen. Want dit wordt
door de duivel indirect voorbereid door hen te wennen aan zondige daden
gedurende de kinderjaren door hen te doen horen en te doen zien hoe hun ouders
zich misdragen, hun verzorgers en oudere metgezellen zich uitleven en door de
ouders geen maatregelen te doen nemen om de invloed van dit kwaad tegen te gaan.
Want gedurende deze jeugdjaren laten alle zinnelijke indrukken diepe sporen na,
waardoor de duivels de gelegenheid krijgen de neigingen en hartstochten van de
kinderen te beïnvloeden; en het is bekend dat de volwassen mens gewoonlijk deze
neigingen en hartstochten blijft nastreven, tenzij hij er door bijzondere invloeden
ervan weerhouden wordt. Zo zullen deze kinderen, die tot de jaren van verstand
zijn gekomen, de neigingen en hartstochten wat betreft de zinnelijke vreugden,
waarmee hun voorstellingsvermogen en hun fantasie gevuld zijn, blijven volgen.
Zodra zij enige zonden bedrijven, neemt de duivel onmiddellijk bezit van hun
zielen, waardoor hij nieuwe rechten en macht verkrijgt om hen in andere zonden
te doen storten.
De
ijver en de zorg van de H. Engelen, waarmee zij trachtten de schade te
voorkomen en ons te beschermen is niet minder actief. Zij fluisteren de ouders
veelvuldige heilige gedachten in, sporen hen aan om de opvoeding van hun
kinderen nauwlettend te bewaken, ze te onderwijzen in Gods wetten, ze aan te zetten
tot goede werken en devoties hen af te houden van het kwaad, en zich te oefenen
in de deugden. Dezelfde goede gedachten houden zij de kinderen voor als zij
opgroeien, overeenkomstig het licht dat hen door God geschonken wordt inzake
Zijn bedoelingen met hun zielen. Bij het regelen van deze verdediging hebben
zij omvangrijke twistgesprekken met de duivels, want deze boosaardige geesten
voeren alle zonden van de ouders tegen de kinderen aan en de evenzo verkeerde
daden van de kinderen zelf; want indien zij niet schuldig zijn, dan stellen de
duivels, dat hun handelingen het resultaat zijn van zijn eigen activiteit, en
dat hij daarom het recht heeft ze op te volgen in hun zielen. Indien het kind,
op het moment dat hij zijn verstand gaat gebruiken, begin te zondigen, beginnen
ze een groot gevecht om de goede Engelen ervan af te houden de zielen te
beschermen De goede Engelen voeren alle deugden van de ouders aan en
voorvaders, en de goede daden van de kinderen zelf. Zelfs indien dit niet meer
is dan ooit de naam van Jezus of Maria te hebben uitgesproken zoals hen dat
geleerd is door hun ouders, dragen de Engelen dit toch voor als verdediging,
omdat zij begonnen zijn de naam van hun Heer en Moeder te eren, of, indien zij
een bepaald devotie in praktijk brengen, hun Christelijke gebeden kennen en
zeggen, dan voeren de Engelen dit eveneens aan. De Engelen maken van dit alles
als nuttige wapens gebruik, want met elke goede daad beroven wij de duivels van
enig recht dat hij over ons verkregen heeft door de erfzonde en nog meer door
onze eigen zonden.
|