Zalige Petrus Donders
(1809-1887) was een Nederlandse Redemptionist
die 45 jaar in Suriname heeft gediend. Hij vocht voor de rechten van de slaven,
evangeliseerde de inheemse bevolking en verzorgde de zieken tijdens een
epidemie (waaraan hij kort bezweek). Hij bracht de laatste dertig jaar door in
een leprakolonie en pleitte bij de autoriteiten om betere zorg voor zijn volk
te verkrijgen.
P. Donders
Uit: heiligen.net: Peerke Donders werd te Heikant, een
buurtschap nabij Tilburg, geboren op 27 oktober 1809 uit zo'n gezin waar ze de
ene klap na de andere te verduren krijgen: ze waren straatarm, vader verloor in
korte tijd drie keer zijn vrouw, onder wie de moeder van Peerke, en bovendien
stierven een paar kinderen een vroegtijdige dood. Voor Peerke leek de toekomst
duidelijk: meehelpen om aan de kost te komen. Hij werd thuiswever. Maar hij
wilde graag priester worden. Het schijnt, dat zijn biechtvader hem heeft
gezegd: 'Jij moet je vader helpen: dat is jóúw priesterschap.' Toch bleef het priesterschap
hem trekken. In een brief aan zijn pastoor zette hij nog eens uiteen waarom hij
zo graag wilde; hij was eerlijk genoeg ook de bezwaren ertegen te vermelden. De
pastoor oordeelde positief. Peerke mocht het proberen. Hij was toen 22 jaar.
Hij ging naar het seminarie van Sint-Michielsgestel, waar
hij huisknecht-student werd. Een licht was hij niet. Dat gemis maakte hij goed
door zijn gaven van hart. Later verhuisde hij naar Haaren. Op 5 juni 1841 werd
hij te Oegstgeest priester gewijd. Kort daarna kwam de noodkreet van de
bisschop van Suriname hem ter ore: of er edelmoedige priesters waren die hun
pastorale zorg wilden wijden aan de Hollandse koloniën die zo geteisterd werden
door tropische ziekten. Peerke was de enige die zich aanmeldde.
Op 16 september 1842 arriveerde hij in Paramaribo. Zijn werkterrein werd al
gauw het oerwoud: hij werd rivierenpater. Omgeven door muskieten en allerhande
ongedierte trok hij naar de nederzettingen van de zwarten die in de bossen
leefden, naar de dorpjes van de slaven die door de Hollanders uit Afrika naar
Suriname waren gesleept en nu van de plantages waren gevlucht tot diep in de
oerwouden; hij besteedde zijn zorgen aan de Indianen, van wie vooral de
Arrovacchi toegankelijk waren voor het evangelie. Op zijn oude dag zou hij
zichzelf nog leren harmonium spelen om des te gemakkelijker toenadering tot
stand te brengen.
Toch is Peerke Donders het beroemdst geworden om zijn werk in de
melaatsenkolonie 'Batavia' een eind buiten Paramaribo. Aan deze eenzame,
verstoten en vergeten mensen heeft hij de meeste toewijding besteed. Hij
verzorgde de walgelijkste ziektegevallen, aanhoorde hun klachten en verhalen,
probeerde ze op te beuren, en legde hun uit dat de zonde veel en veel erger is
dan de melaatsheid. Het schijnt dat ze hem desondanks een keer verdreven
hebben. Maar met gejuich werd hij later weer ingehaald.
In 1865 werd de Surinaamse missie toevertrouwd aan de
paters Redemptoristen. Op zijn oude dag trad Peerke dus toe tot deze
Congregatie, en legde van harte de drie religieuze geloften af van armoede,
kuisheid en gehoorzaamheid. In wezen betekende dit voor hem geen enkele
verandering. In feite was hij zijn hele leven al bezig in de geest van die geloften.
Op 14 januari 1887 kwam er een eind aan dit heilige leven.
H. Jose Gabriel del Rosario Brochero
(1840-1914) was een Argentijnse priester. Onmiddellijk na zijn wijding
verpleegde hij de zieken die het slachtoffer waren van een cholera epidemie.
Hij werd niet besmet. Om zijn parochieleden te dienen bouwde hij 150 km wegen
en verbond zijn parochie met post en telegrafie en een treinroute.
J. Brochero
Uiteindelijk kreeg hij lepra en begon blind te worden,
waarna hij zich terugtrok uit actieve dienst en van eigenhandig de
infrastructuur te bouwen in de regio. Hij was meer dan 40 jaar priester,
verpleger, lobbyist, timmerman en bouwvakker geweest.
H. Marianne Cope
(1838-1918) beantwoordde de oproep van de koning van Hawaï om haar Zusters naar
Hawaï te brengen en de leprozen te verplegen aan de zijde van de H. Pater
Damiaan. Hoewel velen de ziekte vreesden omdat ze toen dachten dat het extreem
besmettelijk was, verzekerde Marianne haar Zusters dat geen van hen de ziekte
zou oplopen. Hoewel er strikte hygiene werd toegepast en een groot deel genade,
verpleegden de Zusters de leprozen van Molokai zonder dat een van het de
verschrikkelijke ziekte opliep.
M. Cope
Marianne Cope,
geboren als Maria Anna Barbara Koob, (Heppenheim 23/1/1839 Hawai 9/8/1918),
was een Duits-Amerikaanse kloosterzuster uit de orde der Franciscanessen. Op 21
oktober 2012 verklaarde Paus Benedictus XVI haar heilig
Twee jaar na haar geboorte emigreerde het gezin naar de VS,
om zich te vestigen in Utica (NY). Zij trad in 1862 in bij de Franciscanessen.
In 1875 werd ze moeder-overste van het St-Jozef-hospitaal in Syracuse.
Twee jaar hierna werd zij generaal-overste van de Franciscanessen in New York.
Toen zij even later hoorde over het lot van de melaatsen op Hawaï, besloot zij
met een zestal medezusters naar Kalaupapa op Molokai te trekken, om zich
daar te ontfermen over de lijders aan deze ziekte. Hier leerde zij de Belgische
Pater Damiaan kennen. Zij verpleegde ook hem, toen hij door de ziekte besmet
was geraakt. Zelf bleef een dergelijk lot haar bespaard. Ze bleef zich vol
overgave wijden aan de verpleging van melaatsen, tot zij in 1918 stierf.
|