Deel 29 : De gelijkenis van 'De Farizeeër en de
tollenaar'
Gebaseerd op: www.holyhome.nl van Simon J.
Stamhuis en preek van Deniray Mueller, voorganger
Lucas 18:9-14 : Nog sprak Hij deze gelijkenis tegen hen, die van
eigen gerechtigheid overtuigd zijn, en anderen verachten. Twee mensen gingen op
naar de tempel, om er te bidden: de één was een farizeeër, de ander een tollenaar.
De farizeeër stond recht overeind, en bad bij zichzelf: O God, ik dank U, dat
ik niet ben als de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook
als die tollenaar ginds. Ik vast tweemaal per week, en geef tienden van al wat
ik bezit. Maar de tollenaar bleef op een afstand, en durfde zelfs zijn ogen
niet ten hemel heffen; hij sloeg zich op de borst, en sprak: O God, wees mij,
zondaar, genadig. Ik zeg u: Deze ging gerechtvaardigd naar huis, in plaats van
den andere. Want wie zich verheft zal vernederd, en wie zich vernedert, zal
verheven worden.

Achtergrond
Tollenaar (Latijn telonarius ,
Grieks telônès, letterlijk "weger", namelijk van munten, graan of
andere goederen die als belastingbetaling konden dienen).
De klassiek Romeinse term voor belastingpachter was publicanus. De Romeinse
overheid verleende belastingconcessies voor een bepaald gebied, met een
bepaalde looptijd. De concessie ging meestal naar de hoogste bieder of een
"vriendje" van de regering. De publicanus garandeerde een bepaald
bedrag voor de Romeinse staatskas, alles wat hij meer kon heffen was winst. De
tarieven werden wel van hogerhand voorgeschreven, maar vaak willekeurig toegepast.
Daardoor waren tollenaren bij de bevolking niet geliefd.
In het Nieuwe Testament worden twee tollenaars met name genoemd: Mattheüs en
Zacheüs. Men heeft Jezus verweten dat hij omging met "tollenaars en
zondaren" (zie Mattheüs 9:11). In het licht van het bovenstaande is dat
begrijpelijk, maar Jezus zei hierover: Die gezond zijn hebben de
medicijnmeester niet van nodig, maar die ziek zijn.
Farizeeër
De farizeeën was een Joodse religieuze stroming,
politieke partij en sociale beweging gedurende de periode van de Tweede Tempel
vanaf de periode van de dynastie van de Hasmoneën (140 - 37 v.Chr.) tijdens het
ontstaan van de Makkabeese opstand.
Hoewel sommige priesters van de Tempel farizeeër waren,
bestond de partij hoofdzakelijk uit leken. Weinig farizeeën waren sociaal of
financieel belangrijk. Ze waren scherpzinnige interpreten van de wet van Mozes en
hielden zich hier behoorlijk streng aan. Ze hadden ook specifieke tradities,
waarvan sommige de wet strenger maakten, andere de wet juist afzwakten. Ze
geloofden in de opstanding. Hun houding tegenover Herodes, de Herodianen en
Rome is moeilijk vast te stellen en was waarschijnlijk niet eenduidig.
De farizeeën hielden zich strikt aan de Joodse wetgeving
zoals neergeschreven staat in de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel.
Daarnaast hielden zij zich aan de mondelinge overlevering (uiteindelijk
verzameld in de Misjna). Ze geloofden dat een vroom leven en een strikte
navolging van de Wet de mens dichter bij God zou brengen. De farizeeën zagen
het als hun taak de gewone mensen te bereiken en om hun kennis aan hen over te dragen.
De farizeeën waren bij uitstek een groep die zich identificeerde met het
'gewone volk', dit in tegenstelling tot de vergriekste sadduceeën, de partij
van de hogepriesters. De farizeeën zelf kwamen voort uit leken en priesters.
Onder hen waren misschien ook wel aristocraten die de leer van de sadduceeën
afwezen.
De farizeeën geloofden in tegenstelling tot de sadduceeën
in engelen, geesten (Hand 23,8), de opstanding uit de dood en het Laatste
Oordeel (Matt 22,23 en Hand 23,8). Hoewel aanhangers van de voorzienigheid
Gods, geloofden zij wel in de vrije keuzes die de mens in zijn/haar leven moest
maken.
Overigens bestonden er onder de farizeeën diverse
richtingen, van liberaal tot conservatief (zo was Gamaliël, die Paulus had
onderwezen, een leider van de liberale richting binnen de farizeeën).
Farizeeën komen meerdere malen voor in het Nieuwe
Testament, zowel in de Evangeliën als in Handelingen van de Apostelen en in de Brief
aan de Galaten. In het Evangelie naar Matteüs komen de Farizeeën negatief over,
als extreem wettisch. Dit moet men in de tijd plaatsten, de breuk tussen
christendom en jodendom was reeds voltrokken in de gemeente waar de schrijver van
het Matteüsevangelie lid van was. In het Evangelie naar Lucas komen de Farizeeën
sympathieker over: ze nodigen Jezus bij hen thuis uit(Luc. 7,36-50) en
waarschuwen hem voor de herodianen (Luc. 13,32-33). In het Evangelie naar
Johannes gaat Jezus in debat met Nicodemus, een overste van de joden, die later
zijn aanhanger wordt (Joh. 3,1-21;7,45-52; 19,39).
In het boek Handelingen van de Apostelen speelt Paulus, een Farizeeër een
hoofdrol. Paulus krijgt tijdens een zitting van het Sanhedrin bijval van de
Farizeeën omtrent de Opstanding van de doden, waar de Sadduceeën niet in
geloofden (Hand. 23,6-7). De Farizeeën vinden dat Paulus niet vervolgd moet
worden omdat hij niets zegt wat in strijd is met de joodse godsdienst (Hand.
23:9). Paulus noemt zich niet alleen een zoon van een Farizeeër, maar ook meldt
hij dat hij een Farizeeër is (Hand. 23,6). Paulus gaat echter in tegen het
wetticisme, wat vooral duidelijk wordt in de Brief aan de Galaten. In
Handelingen 15:5 wordt melding gemaakt van Farizeeën die christen zijn geworden.

Tempeldienst
In de tempel in Jeruzalem werd er twee keer per dag een offerdienst gehouden.
's Morgens om negen uur en 's middags om drie uur. Hierbij werd dan gebeden,
terwijl er een offer aan God werd gebracht. Maar tijdens het brengen van zo'n
offer was het altijd erg druk in de tempel. Een tollenaar, die door mensen vaak
werd veracht, wilde dan niet graag gezien worden. De meeste Farizeeërs wilden
graag vooraan staan, maar als het heel erg druk was lukte hen dat vaak niet.
De beide mannen waren dus in de tempel op een moment dat het er niet zo druk
was. De tempel was immers de hele dag geopend om te bidden.
Farizeeërs vonden zichzelf verheven boven het volk. Zij kenden de wet tot in de
puntjes, de gewone mensen niet. Ze spraken met elkaar vaak erg denigrerend over
de massa, waar ze overigens weinig omgang mee hadden, want door te veel omgang
met niet-Farizeeën kon men zelfonrein worden. Een Farizeeër mocht dan ook niet
trouwen met iemand die niet uit een Farizese familie kwam, het huis van niet-Farizeeën
niet betreden, studeren met gewone mensen in de buurt e.d.
De Farizeeër liep in de tempel naar voren en ging rechtop staan. Hierna begon
hij met zijn gebed. In de Joodse traditie is het gebruikelijk dat er hardop
gebeden werd en de Farizeeër deed dit dan ook. En een gebed begon traditie
getrouw met een dankbetuiging. Maar wat de Farizeeër dan doet is meer een
dankbetuiging aan zichzelf. De vorm is wel voor God, maar hij dankt zichzelf
dat hij zo goed is en eigenlijk vind hij dus dat iedereen dat moet vinden, ook God,
als het ware feliciteert hij God met zo'n geweldige dienaar als zichzelf. Hij
schept op over zichzelf. Hierbij laat hij God ook nog even weten hoe goed hij
zich wel niet aan de regels houdt. Hij vastte wel 2 dagen in de week, terwijl
men maar 1 dag per jaar strikt genomen moest vasten, en dat is op de Grote
Verzoendag.
Ook vertelde hij dat hij 1/10 deel van al zijn inkomsten afstaat aan de armen.
Terwijl er in die tijd alleen werd gevraagd om 1/10 deel van koren, wijn en
olie. Maar hij gaf van al zijn inkomsten.
Doordat de Farizeeër het gebed hardop zegt, hoort ook de tollenaar hoe
minachtend de Farizeeër over hem en anderen praat.
Het gaan naar de tempel, zal voor deze man waarschijnlijk al moeilijk zijn
geweest, omdat tollenaars overal en door iedereen met de nek werden aangekeken.
De tollenaar ging in de tempel dan ook helemaal achteraan staan. De Farizeeër
die rechtop staat en zijn handen omhoog heft is het tegenovergestelde van deze
man, welke zijn ogen niet eens omhoog naar de hemel durfde op te heffen. Hij
knielde voor de Heer hij sloeg zich met de rechterhand op de borst. Dit gebaar
betekent dat hij door de woorden van de Farizeeër diep in zijn hart was geraakt
en dat hij het idee had dat hij in alles had gefaald en het niet waard was om
met anderen op een lijn te worden geplaatst. Hij liet zien dat hij diep berouw
heeft en vraagt aan God of het offer dat is gebracht, ook voor hem mag gelden.
Beiden lopen dan naar beneden, over het tempelplein, maar de tollenaar voelt
zich gerechtvaardigd door God, terwijl bij de Farizeeër het schuldgevoel niet
is afgenomen, want zijn trots staat hem in de weg. Je bent niet beter dan een
ander als je uit hoogmoed spreekt over hoe goed je bent. God ziet wat je doet
en als je de goede dingen doet zal Hij je daar voor belonen. Trots is een
slechte ingesteldheid.
Uitleg
Over gebed: Er zijn twee soorten gebed: gebed van een
persoon die weet en erkent dat hij een zondaar is en oprecht berouw heeft over
zijn zonden, en het gebed van een zelf uitgeroepen rechtvaardige die een show
opvoert en niet oprecht is.
Jezus heeft het in het evangelie van Lucas over de noodzaak
van gelovig en onophoudelijk te bidden. Dit is een gelijkenis over het verschil
tussen zelfgerechtigheid en nederigheid. Ze worden allebei door God aanvaard,
maar de ene wordt verhoord en de andere valt in dovemans oren. Het was niet dat
de Farizeeër geen goede persoon was, en niet probeerde te leven volgens de leer
van de schriften. Maar het was zijn ingesteldheid. Hij dacht dat hij de reden
was waarom al de goede zaken hem te beurt vielen, hij erkende niet dat God de
aanleiding en bron was. Zijn trots zat in de weg om dit in te zien.
De nederige tollenaar was niet te beroerd om dat in te zien.
Hij zocht barmhartigheid, hij gaf zichzelf de schuld en erkende zijn zondig
gedrag. Hij stond afgescheiden van de rest omdat hij zich onwaardig voelde om
zich bij de anderen te voegen.
De Farizeeër stond op een plaats waar iedereen hem kon
zien, hij stond recht en de andere vereerders konden zijn litanie van deugden
horen. De Farizeeër was steeds over zichzelf bezig en herinnerde God aan zijn
waardigheid en deugdzaamheid. De tollenaar wist dat de mensen hem minachten en
hij wilde de Farizeeër en de mensen niet beledigen door naar voor te komen. Hij
was zo beschaamd dat hij zelfs zijn ogen niet naar God durfde richten in zijn
gebeden. Hij riep God om barmhartig te zijn met hem, een onwaardige zondaar.
Zijn gebed werd door God verhoord.
Als wij bidden moeten we ervoor zorgen dat we dit niet uit
plichtsgevoel doen, of met zelfgenoegzaamheid, want dan vallen onze gebeden in dovemans
oren. Ze zullen verworpen worden omdat ze nederigheid ontbreken om te beseffen
dat we Gods barmhartigheid nodig hebben. Wanneer we onze zonden belijden met
een open hart, dan hoort God onze zonden en zijn we verzoend met Hem. God
begunstigt degenen die om barmhartigheid vragen, en niet degenen die het
verwachten omdat ze het zogezegd verdiend hebben. God accepteert degenen die
barmhartigheid zoeken en vergeving om zich met Hem te verzoenen, als deel van
Zijn Koninkrijk. Hoe groter de zonde, hoe groter het berouw en hoe groter de
barmhartigheid.
Wanneer we ons tot
God richten in gebed, mogen we niet vergeten om barmhartigheid en vergeving te
vragen, niet alleen God te prijzen. We mogen vooral God niet roemen omdat we zo
verdienstelijk zijn, want we betekenen niets op onszelf. Onze Hemelse Vader
belooft dat wanneer we ons tot Hem richten en ons bekeren tot Hem, Hij
barmhartig zal zijn met ons.
|