Zwarte Piet of Piet is
in België en Nederland de hulp van Sinterklaas. Volgens de
overlevering komen Sinterklaas en Zwarte Piet tijdens het sinterklaasfeest
in december cadeaus en snoepgoed brengen. In de loop van de tijd is de
gedaante van de Sinterklaashulp verschillende malen veranderd, van boeman
en knecht tot speelse en vaak ondeugende kindervriend. Aanvankelijk was er
maar één Zwarte Piet en in veel verhalen en liederen wordt Zwarte Piet dan ook
in het enkelvoud gebruikt, sedert het midden van de 20e eeuw zijn er vaak veel
meer.
Werkzaamheden
Zwarte Piet strooit snoepgoed tijdens de
Sinterklaasintocht, begeleidt Sinterklaas bij zijn reizen, klimt in de nacht
door de schoorstenen van huizen om snoepgoed en cadeautjes in
de schoen te stoppen en draagt zorg voor de verpakking en distributie
van cadeaus voor de Sinterklaasavond.
Uiterlijk
De kleding van Zwarte Piet bestaat uit een maillot,
kleurige gestreepte pofbroek en jas met eventueel een cape. De kleur
varieert. Hij draagt een witte molensteenkraag en manchetten. Als hoofddeksel
dient een baret met veer. Soms draagt Zwarte Piet een jutezak mee
met de cadeaus en het snoepgoed. Tot halverwege de 20e eeuw had Zwarte Piet
meestal ook een tuchtroede en werd beweerd dat de stoute kinderen in
de jutezak werden meegenomen.
De kledingstijl is mogelijk gebaseerd op werkkleding van
16e-eeuwse Moorse pages die in Spanje werkzaam waren als
bedienden. De zak en roede zijn accessoires die eerder door Sinterklaas
ingezet werden.
Zwarte Piet heeft het Europees Erfgoed een bruine
gelaatskleur en donker krullend haar. Een traditionelere versie veelvuldig
voorkomend na de Tweede Wereldoorlog heeft een zwarte gelaatskleur,
kroeshaar, gouden oorringen en rode lippen. Deze kenmerken komen overeen
met de gebruikelijke afbeelding van de Moor in de heraldiek.
Sinds 2014 verdwenen door de zwartepietendiscussie over
het stereotype karakter hiervan sommige kenmerken.
Geschiedenis
Voorlopers
Er zijn in Nederland geen bronnen voor het bestaan van een
knecht van Sinterklaas vóór het einde van de 18e eeuw. Rond
1800 verschijnt bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont te Amsterdam een
prentje met de titel De nieuwe Sint-Nicolaas-prent waarop
volgens het begeleidende rijmpje naast een Sint-Nicolaas te paard diens knecht te
voet is afgebeeld in deftige kleding (als een kaptein), aan wie de
Sint opdracht geeft "te zoeken waar zoete of stoute kindren zijn, die hij
dan komt bezoeken". De afbeelding is geen specifieke beeltenis van de
Sint, maar een ruiter te paard en een dresseur met zweep, overgenomen van
de gravure L'Épaule en Dedans uit het paardrij-schoolboek École
de cavalerie, contenant la connoissance, l'instruction et la conservation du
cheval uit 1733.

In 1836 schrijft de archivaris Laurens Philippe Charles van
den Bergh voor het eerst over den zwarten knecht van St. Nikolaas. In
al deze gevallen gaat het om literaire of artistieke verbeelding. Vanaf welk
moment de personages van Sinterklaas en zijn zwarte knecht daadwerkelijk werden
geënsceneerd, is onduidelijk.
De katholieke Amsterdamse schrijver en dichter Joseph
Alberdingk Thijm (1820-1889) herinnerde zich in 1884 dat hij als 8-jarige
bij een 'strooiavond' was geweest bij een Italiaans familielid van zijn moeder. De
goedheiligman werd daar begeleid door Pieter-mê-knecht, een
'kroesharige neger' die cadeautjes uit zijn korf uitdeelde. In 2016
verscheen de documentaire Wild Geraas van journalist Arnold-Jan
Scheer. In deze documentaire stellen historici dat Zwarte Piet verwijst naar
de Moren die al eeuwenlang vrij rondliepen in Venetië. Schilderijen
uit de 15e eeuw, zoals Miracolo della Croce a Rialto, laten Moren
zien in een klederdracht inclusief baret en veer die gelijkenissen
vertoont met die van de huidige Zwarte Piet. Een boekje dat Alberdingk Thijm in
1850 bij wijze van St. Nicolaasgeschenk aan zijn collega Potgieter gaf,
bevat een handgeschreven fictieve dialoog tussen St. Niklaas en
een Pieter me knecht. De Rotterdamse pastoor Bernard van Meurs
(1835-1915) herinnerde zich uit zijn jeugd in Nijmegen eveneens een
optreden van Pieter of Pieterbaas, de knecht van
Sinterklaas, wiens komst werd aangekondigd met gerammel van kettingen. Ook had
hij een roe bij zich.
Boeman vóór 1850
Een Leesboek voor de jeugd, gedrukt te
Amsterdam in 1802 beschrijft deze traditionele Sinterklaas als een vreeswekkende
zwarte man:
Men had, voor tijden, en heeft nog wel hier en daar, de
kwade gewoonte, dat men, op den dag, die aan eenen roomschen Heiligen, St.
Nikolaas genaamd, gewijd is, kerels verkleedde en zwart maakte, die dan dien
Heiligen moesten verbeelden, met rammelende kettingen aan de huizen rond gingen
en de kinderen bang maakten. Den zoeten kinderen gooiden zij lekkers toe, en
sloegen vaak de stoute jongens, welken zij ook eene roede bragten. [...] Ik had
eenen broeder, die wat wild was. Mijne ouders meenden hem te temmen, wanneer
zij op St. Nicolaas, eenen zwarten man op hem afzonden. [...]
Men maakte hem wijs, dat St. Nikolaas hem mede nemen zou. Toen hij nu dien
zwarten kerel zag, werd bij zoo bang, dat hij, over zijn gansche lijf, beefde.
Hij kreeg zware galkoortsen en stierf 'er aan.
Een personage in de vorm van een zwarte man of
duivelsgestalte bestond in de folklore al langer. Meestal heette hij Klaas,
soms was er sprake van namen als Bullebak, Zwarte Man of Piet
met de Pooten. Deze man was een vaak bontgeklede gestalte, voorzien
van rammelende kettingen, het gezicht soms met roet zwart geschminkt of
voorzien van een masker. Soms was hij verkleed als harlekijn en
voorzien van belletjes. Hij gaf snoepgoed aan de kinderen, maar werd tevens
opgevoerd als boeman om hen tot gehoorzaamheid te bewegen.
De zwarte gezichtskleur werd tegelijkertijd in verband gebracht met de
schoorsteen waardoor hij het snoepgoed naar beneden zou werpen. Het
motief van Sinterklaas als boeman die stoute kinderen komt halen is onder
andere te vinden in het gedicht Klaasje en Pietje van Hieronymus
van Alphen uit 1778. Klaasje en Pietje zijn in dat rijm overigens
de kindernamen. Een dergelijke gestalte met een hoge muts en een korf met
geschenken is ook afgebeeld op de prent St. Nicolaas Avond van Simon
Andreas Krausz (1770-1825).
De naam zwarte Piet werd tevens gebruikt
als een van de bijnamen van de duivel, of zoals hij in Vlaanderen werd
genoemd: Pietje Pek. Ook werden onder deze naam koboldachtige wezens
of andere aardgeesten begrepen. De bijnaam 'Zwarte Piet' werd
vroeger bovendien wel vaker door en voor rovers en andere misdadigers gebruikt.
Allison Blakeley, historicus te Boston, schreef in
1993 een boek over stereotiepe uitbeelding van zwarte mensen in
Nederland. Hij sluit niet uit dat de sinterklaasgestalte in de eerste eeuwen na
de reformatie geregeld opgevoerd werd als een duister figuur, juist
vanwege het taboe dat er bestond op het vereren van katholieke heiligen. Volkskundigen gaan
ervan uit dat de boeman onder invloed van het protestantisme
Sint-Nicolaas heeft verdrongen en ook diens naam heeft overgenomen. Daardoor
kon de gestalte van de zwarte Sinterklaas tegenstrijdige elementen in zich
verenigen.
Bronnen uit andere delen van Nederland en het aangrenzende
Noord-Duitsland lijken het bovenstaande te bevestigen. Een Groningse
beschrijving uit het einde van de 18e eeuw verhaalt hoe op sinterklaasavond
mannen verkleed als duivels bij de huizen aanklopten, op zware houten klompen,
voorzien van kettingen, met een masker (scherbelskop) op en een
koeienhuid met horens omgeslagen. Met holle stem vroegen ze: "Zijn hier
ook stoute kinderen?" En als kinderen tegenstribbelden, vroegen de ouders
soms: "Nu, als gij stout zijt, dan wil ik de zwarte man, met de lange
baard, halen". Uit de Veluwe stamt een afbeelding van rond 1900
van een zwartgemaakte sinterklaas met een lange bezem en een ketting aan zijn
voet; aan zijn hoge hoed hangt een belletje.
In het overwegend protestantse Noord-Duitsland zijn er
vergelijkbare gestalten, die net als in Nederland eigenschappen van Sinterklaas
en een zwarte boeman combineerden. Op het Oost-Friese eiland Wangerooge heette
de verbasterde duivelsgestalte Sunnerklaus. Hij ging op kerstavond
samen met zijn knecht Greifan alle huizen langs en ondervroeg
de kinderen of ze al konden bidden. Ze moesten beloven gehoorzaam te zijn
en hem een hand geven. Ze kregen dan een krakeling. Men meende dat
de goedheiligman met zijn schimmel over het wad was komen
aanrijden. In
het Jeverland deed Knecht Ruprecht omstreeks 1870 de ronde
op een wit paard. In de Vierlande bij Hamburg had hij
een lange baard, een zwartgemaakt gezicht of een papieren masker, hoge laarzen
en een wit laken met een strooien touw omgebonden. Andere namen voor deze
gestalte waren Klas Bur, Aschenklas (genoemd naar
de buidel met as, waarmee stoute kinderen geslagen werden) of Bullerklas (Westfalen
en Nedersaksen; de laatste genoemd naar het lawaai dat hij maakte), Pulterklas (Dithmarschen), Ruhklas of Klingklas (Mecklenburg).
Deze Ruhklas, met een koeienvel omgeslagen, werd begeleid door zijn
knecht Rumpsack. De hiermee verbonden maskerades en lawaaioptochten
die oorspronkelijk op Sint-Nicolaas of Sint-Maarten plaatsvonden, kregen
later een plek op kerstavond of oudejaarsavond. Maarten Luther spande
zich persoonlijk in om het katholieke sinterklaasfeest naar kerstavond te
verplaatsen. Alexander Tille geeft in zijn boek Die Geschichte der
Deutschen Weihnacht (1893) een serie voorbeelden van 17e-eeuwse
kerstoptochten, waarbij een Christusfiguur met lange baard werd begeleid door
groepen engelen en zwarte knechten verkleed als harlekijn of hansworst. De
zwarte gestalten drongen de huizen binnen om de kinderen te intimideren.
In de Nederlanden bestond niettemin een verschil tussen
protestantse en katholieke gebieden. De sinterklaasgestalte van een bisschop te
paard was in een katholieke streek als Noord-Brabant al aan het
einde van de 18e eeuw in zwang. De
zwarte boemangestalte die vóór 1800 meestal als Sinterklaas maar soms ook als
Zwarte Piet werd betiteld, kwam daarentegen vooral in Noord-Nederland voor. In
sinterklaasliedjes, teksten en op afbeeldingen (zoals koekplanken) kwam
steeds vaker het beeld naar voren van een goedheiligman met een witte
baard op een wit paard, die over de daken reed en cadeautjes door de schoorsteen wierp.
Er zijn aanwijzingen dat men vanaf het begin van de 19e eeuw (en vooral in
katholieke kringen) de goedheiligman daadwerkelijk is gaan uitbeelden als een
levend personage, terwijl zijn tegenhanger werd omgevormd tot zwarte knecht en
beladen met etnische stereotypen.
Net als in Nederland heeft men ook in Duitsland rond 1800
geprobeerd bestaande tradities 'beschaafder' te maken. Het is mogelijk dat de
zwarte helper van de Sint net als het gebruik van de kerstboom tevens
via Duitse immigranten in Nederland bekend is geraakt.
Jan Schenkman als vernieuwer

Een van de eerste afbeeldingen van een zwarte knecht van
Sint-Nicolaas, hier nog niet gekleed als een page (Jan Schenkman; 1850).
De vroegst bekende afbeeldingen van een zwarte knecht als
metgezel van Sinterklaas komen voor in prentenboekjes, waarvan Sint
Nikolaas en zijn knecht uit 1850, geschreven door de Amsterdamse
onderwijzer Jan Schenkman, de oudste is. Van dit populaire werkje
werden in de loop der jaren verschillende edities uitgegeven. De knecht
heeft geen naam en wordt in de eerste editie afgebeeld in grof linnen kleding,
mogelijk matrozenkleding uit die tijd. Volgens Henk van Benthem zou
het figuur gemodelleerd zijn naar de afbeelding van een Saraceen in Ivanhoe van
Walter Scott (eerste Nederlandse druk 1824).
In de derde editie verschijnt de knecht met pofbroek,
baret en het "algehele uiterlijk van een page". Waar de
illustrator dit beeld op heeft gebaseerd is onbekend. Mogelijk is er een
relatie met de ca. 15-jarige slaaf uit Nubië die prinses Marianne kocht
op een markt in Cairo. Een andere theorie is dat de figuur is
gebaseerd op de zwarte pages die rijke kooplieden als bediende hadden
en die op schilderijen is afgebeeld. Huidige onderzoekers gaan er in elk geval
van uit dat het boekje van Schenkman grote invloed heeft gehad op de
sinterklaasviering in Nederland. Er bestond "in het Amsterdam van die tijd
duidelijk een voedingsbodem om het sinterklaasfeest te veranderen", stelt
onderzoeker John Helsloot. Een nieuw uitgevonden Zwarte Piet paste daarom beter
in het gewenste beeld dan de oude zwartgemaakte 'Klazen'. Het is de vraag
of de donkere knecht een idee was van Schenkman, diens uitgever Bom, of de
tekenaar.
De zwarte knecht werd vanaf dit moment snel
populair. In een artikel uit 1859 wordt beschreven dat menige sinterklaas zich
laat 'vergezellen door een ander personaadje, een neger die onder den
naam van Pieter mijn knecht niet minder populair is dan de
Heilige Bisschop zelf'. Oudere elementen als de zwarte boeman werden in
het feest geïntegreerd; het verkleedritueel van de opgeschoten jeugd werd omgebogen
in de gewenste richting Zwarte
Piet had in deze tijd nog niet zijn huidige naam; zo is hij op een centsprent uit
1870 afgebeeld als een schoorsteenveger met de naam Zwartjan. Ook Zwartejan is
enige tijd in gebruik geweest.
De figuur van de zwarte helper was in 1884 inmiddels een
bekend verschijnsel geworden in Amsterdam; in dat jaar deelden Sinterklaas en
een zwarte knecht cadeaus uit op "Het kinderfeest in den
Parkschouwburg" en organiseerde de eigenaar van een kledingzaak een
intocht, waarbij Sinterklaas arriveerde per gondel die door
Pieter-me-knecht werd bestuurd. In prentenboeken uit deze tijd wordt
Zwarte Piet ook wel afgebeeld als rijdend op een ezel, naast Sinterklaas. Na
1890 krijgt Zwarte Piet de rol van bestraffer van stoute kinderen: hij gaat
rammelen met kettingen en slaat soms met de roe.

De tot nu toe oudst bekende foto waarop een zwarte knecht
voorkomt dateert van 1885 met de aankomst van Sinterklaas en Zwarte Piet, te
paard en te ezel, op het station Purmerend. Een andere vroege foto dateert
van 6 december 1891. Hierop is de sinterklaasviering afgebeeld aan boord van
het marineschip Koningin Emma op de Atlantische Oceaan.
Tegen 1895 was de naam Zwarte Piet overal
in zwang geraakt. Andere, meest regionale namen bleven echter nog een hele
tijd in zwang, zoals Assiepan, Jacques Jour of Sjaak
Sjoor (Noord-Brabant), Sabbas (Zeeland), Hans
Moef, Hans van Vese (of Hansje van Kese), Jan
de knecht, Krik-krak, Micheltje, Nicodemus, Pieterbaas, Pieterman, Pikkie, Robbert en Trappadoeli.
Al aan het einde van de 19e eeuw werden bij openbare
sinterklaasvieringen soms 'zwarte knechten' (en andere figuranten) ingezet. Het
aantal Zwarte Pieten dat Sinterklaas vergezelde nam toe. In 1924 had
Sinterklaas bij de intocht in Amsterdam nog slechts één zwarte knecht
bij zich. In 1934 waren daar inmiddels zes Zwarte Pieten aanwezig:
Surinaamse matrozen van een schip dat in de haven lag. Ook in de rest van
Nederland en in Nederlands-Indië doken in de jaren 30 Zwarte
Pieten op.
Het aantal Zwarte Pieten groeide gestaag. Na de Tweede
Wereldoorlog organiseerden Canadese militairen in Nederland een
sinterklaasviering met een massa Zwarte Pieten. Bij de intocht van
Sinterklaas in Amsterdam waren er in 2013 meer dan 600 (ook vrouwelijke) Zwarte
Pieten. Toch wordt er in liederen en verhalen veelal van één Piet gesproken, de
meeste oude teksten zijn nooit aangepast.
Van knecht naar kindervriend
Tot ver in de tweede helft van de 20e eeuw was Zwarte Piet
de onderdanige, niet al te slimme gebrekkig Nederlands sprekende en grappige
knecht van Sinterklaas voor wie een kind echt niet bang behoefde te zijn, maar
het toch wel een beetje was. Toch was hij soms ook een wijze alleskunner ("Alles
ziet die slimme Piet, zich vergissen kan hij niet", aldus het
sinterklaaslied Op de hoge, hoge daken). Met de immigratie van
veel Surinamers na de dekolonisatie ging Piet zich in Nederland vaak
van een brabbeltaaltje met Surinaams accent bedienen, en werd zijn
zwartheid soms als etnisch gezien. Naarmate Nederlanders meer bekend
raakten met de behandeling van zwarte Afrikanen in het verleden werd deze
identificatie weer deels ongedaan gemaakt. Om tegemoet te komen aan bezwaren
tegen het stereotype uiterlijk werd kroeshaar vervangen door krullen
en zijn oorringen en breed geschminkte lippen grotendeels verdwenen. Door
kleurveranderingen werd duidelijk gemaakt dat er geen sprake was van een negroïde
huidskleur.
Een andere verandering die Zwarte Piet doormaakte, was dat
hij door de jaren heen steeds minder als kinderschrik ging fungeren.
In de 19e eeuw werd van Zwarte Piet vaak verteld dat hij het hele jaar door
voor Sinterklaas bekeek wat de kinderen deden ("Pieter gluurt door elke
schoorsteen, en bericht de goede Sint, die geduldig staat te wachten, ieder
ongehoorzaam kind"). Was een kind stout, dan liep het kind het risico
dat het in de zak werd meegenomen naar Spanje, alwaar het zich
voor de Sint moest uitsloven.
Tot de jaren 80 droeg Zwarte Piet dan ook een
roe en een zak met snoepgoed. Zo moest hij stoute kinderen afschrikken;
brave kinderen werden met snoep en cadeautjes beloond. Het dreigende element
uit het karakter van Piet verdween gaandeweg helemaal, samen met de roe. Van de
oude rol van Zwarte Piet zijn nog wel sporen te vinden in de teksten van
sommige sinterklaasliedjes (bijvoorbeeld "Wie zoet is
krijgt lekkers, wie stout is de roe").
Vanaf medio 20e eeuw heeft Piet zich ontwikkeld tot een
ware kindervriend. Piet
is de persoon die de pepernoten en/of ander snoepgoed uitdeelt en
komt strooien. De zak heeft Piet nog wel bij zich, maar hij stopt er geen
kinderen meer in. Integendeel: in de zak zit juist het strooigoed. De moderne
Zwarte Piet heeft ook het attribuut van de roe niet meer bij zich.
Sint-Maarten en Sint-Pieter
Sint-Maarten wordt soms bijgestaan door een Zwarte
Piet, zoals in de streek rond Veurne en Ieper en in het verleden ook
in Venlo. In het Friese dorp Grouw wordt Sint-Pieter vergezeld
van Swarte Pyt.
|