Melchisedek uit de geschriften van A. Katarina Emmerick
Jezus over Melchisedek : Deze moest mijn offer voorbereiden
(voorafbeelden), maar Ik zal het offer zelf zijn.
Joannes de Doper had zijn hut te Ennon op de oude grondmuren
van een oud, groot gebouw gevestigd. De grondmuren waren het fundament van een
oud tentkasteel, dat Mechisedek hier had gehad.
Ennon en de eerste doopvijver van Johannes de Doper
Abraham had daar een visioen gehad en twee stenen
opgericht, een om op te knielen en een ander om tot altaar te dienen. Katarina
kreeg ook zijn visioen te zien: het was een stad van God, gelijk het Hemelse
Jeruzalem en er vloeiden stromen van water uit neer. Er werd hem ook bevolen te
bidden voor de komst van die stad Gods, het water dat uit de stad neerstroomde,
vloeide naar alle zijden. Abraham kreeg dit visioen vijf jaar eerder vooraleer
Melchisedek daar zijn tentkasteel begon te bouwen. Het was een soort van tent
met gaanderijen en trappen rondom in de trant van het kasteel van Mensor (een
van de drie Wijzen/Koningen) in Arabië. Slechts de grondslagen waren van steen
gemaakt en zeer sterk.
Het tentkasteel was een plaats waar vele vreemdelingen zich
op hun doorreis ophielden, een soort van open, vrije en schone herberg bij het
aangename water. Melchisedek was een gids en raadsman voor de zwervende, en
trekkende stammen. Het kasteel werd gebruikt om ze daar te herbergen of te
onderrichten. Toen had het reeds betrekking op de doop.
Melchisedek had daar zijn hoofdverblijf, van waaruit hij
naar zijn gebouwen te Jeruzalem en tot Abraham of elders ging. Hij verzamelde
en verdeelde hier ook families en mensen aan wie hij hier of daar hun plaats
van nederzetting aanwees. Dit was nog voor de offerande van brood en wijn, die
in een dal ten zuiden van Jeruzalem plaats had. (nl. bij de samenloop van de
Kedron- en de Geënnomvallei)
Melchisedek bouwde dit kasteel vooraleer in Jeruzalem te
bouwen.
Melchisedek zag eruit als een jongeman van 25 jaar. Zijn
voorkomen leek minder op dit van mensen, dan dat van Jezus. Katarina zei dat hij
een priesterlijke engel was en een voorafbeelding van Jezus Christus als
priester op aarde. . Hij droeg nooit een hoofdbedekking, zijn blonde haren
waren achter de oren gestreken, waar hij kwam, was hij al de meester van de
plaats. Hij was dikwijls afwezig en dan scheen hij ergens anders op aarde te
zijn, hetzij in het paradijs, hetzij en een ander gelukzalig verblijf. Dikwijls
zag Katarina hem alleen op zijn weg en andere keren met mensen die beladen
dieren meeleidden. Hij hielp ook families en volksstammen te verzoenen, te
splitsen en te leiden naar een geschikt land of woongewest. Melchisedek trof
voorbereidingen, legde fundamenten, bouwde, verspreidde mensenfamilies en gidste.
Ze heeft nooit bloedverwanten of priesters zoals hij gezien. Waar hij werkte en
bouwde, was het als legde hij daar de grondsteen van een toekomstige genade,
als vestigde hij de aandacht op een plaats, als begon hij iets dat in de
toekomst voltooid moest worden. Hij voerde ook de tarwe- en wijnteelt in het
land.
Katarina zei ook: lang voor de tijden van Semiramis en
Abraham, was hij in het Beloofde Land, toen het nog woest en eenzaam was, en
verscheen hij er om het land te ordenen. Hij regelde, bestemde en bereidde
plaatsen. Hij opende ook de hoofdbron van de Jordaan.
Christus is priester volgens de orde van Melchisedek (Ps
110). Als Melchisedek een engel is dan is Jezus priesterschap van hemelse
oorsprong, en komt het uit dezelfde bron als het priesterschap van Melchisedek.
Het ontleent niet zijn kracht en gezag aan het priesterschap van Aaron. Paulus
leidt hieruit de grootheid van Jezus priesterschap af, en ook uit het feit dat
Melchisedek de meerdere is van Abraham, hoewel deze de stamvader is van het
uitverkoren godsvolk. Abraham betaalde hem de tienden en ontving van hem de
zegen.
Paulus : Overweeg nu eens hoe groot hij is, daar zelfs
Abraham, de aartsvader, hem tiende gaf uit het beste van de buit, en hij die de
Belofte bezat, heeft de zegen van hem ontvangen. Welnu het is duidelijk dat het
mindere gezegend wordt door het meerdere.
Ook wordt van Melchisedek, die tiende van alles ontving,
gezegd dat hij leeft. Ook was hij zonder vader, zonder moeder, zonder
geslachtslijst (zonder menselijk afstamming) zonder begin van dagen en einde
van leven en zo is hij op de Zoon van God volkomend gelijkende geworden (een
treffende voorafbeelding), en blijft hij priester voor eeuwig.
In de 3de eeuw werd hij als een engel beschouwd
door Origenes en Dydimus. Melchisedek is in de Bijbel een mysterieuze figuur,
en Katarina zegt dat hij bv. grondlegger is van stenen en planten. In de Bijbel
staat dat de Verbondsarkdragers stenen gebruikten bij de doortocht door de
Jordaan in het midden van de bedding van de stroom en ze waren een gevolg van
Melchisedeks ingrijpen.
In de doopvijver waar Jezus later zou gedoopt worden lagen
onder de waterspiegel vierhoekige rode stenen, waarop de Ark van het Verbond
had gerust. Melchisedek had op meerdere plaatsen een soort eerste steenlegging
gedaan, en later werd het een heilige plaats, waar zich een heilsgebeuren
voordeed. Melchisedek nam vele plaatsen als het ware in bezit door een teken of
steen aan te brengen. Hij nam de afmetingen op van de latere Bethesda,
grondvestte een steen waar de tempel moest oprijzen, nog eer Jeruzalem bestond.
Hij bracht 12 edelstenen aan waarop de priesters met de Verbondsark bij de
doortocht van de Israëlieten gingen staan. (latere stenen voor het borstschild
van Johannes de Doper)
doopvijver op eilandje in de Jordaan waar Jezus werd gedoopt
Bij een doop te Soekkot gebeurde dit aan een bron in een
rotsgewelf, dat westwaarts uitzicht op de Jordaan had (tell Malahah). Het water
van de bron kwam nochtans uit de Jordaan, zo diep lag deze bron. Door een
opening van boven in de rots viel er licht binnen. Voor het rotsgewelf strekte
zich een mooie, ruime lustplaats uit met sierboompjes, reukplanten, struiken en
grasperken. Daar lag een oude gedenksteen die herinnerde aan een verschijning van
Melchisedek aan Abraham. Jezus sprak over de doop van Johannes de Doper, die er
een was van boetvaardigheid, maar die moest vervangen worden door de doop van
de H. Geest en van de zondenvergiffenis. Hij eiste een algemene zondenbekentenis,
in de zin van alle zware zonden met getal en verzwarende omstandigheden. Elke
dopeling beleed al hun driften en gebreken. Hij zei aan enige mensen hun
zonden, waardoor Hij hen tot vermorzeling stemde. Daarna vergaf Hij hun die
zonden door handenoplegging als absolutieteken. De dopelingen werden niet
ingedompeld. Op de gedenksteen van Abraham stond een groot bekken, waarboven de
dopelingen zich met ontblote schouders bogen; de dopende schepte met de hand
driemaal water op hun hoofd. Ook te Soekkot heeft Abraham met zijn voedster
Maraha gewoond, hij had hier op drie plaatsen landerijen, reeds hier deed hij
een verdeling met Lot.
Hier kwam Melchisedek een eerste keer tot hem op de wijze
zoals er dikwijls engelen naar Abraham kwamen. Hij beval hem een drievoudig
offer van duiven te brengen, van vogels met lange bekken en andere dieren. Hij
zei hem nog dat hij later tot hem zou komen om brood en wijn te offeren en hij
gaf hem verschillende intenties op, waarvoor hij moest bidden, ook voorspelde
hij hem het lot van Sodom en van Lot. Melchisedek was toen niet meer op een
aardse wijze te Salim woonachtig.
Het priesterschap van Melchisedek werd vervuld door Jezus.
Melchisedek had alle wegen en plaatsen gemeten en gegrondvest waar God de Vader
wilde dat Zijn Zoon Jezus zou wandelen.
Melchisedek behoort tot de engelenkoren die met allerlei
boodschappen tot de oudvaders kwamen, bv. tot Abraham. Zij staan op gelijke
voet als de aartsengelen Gabriel, Rafael en Michael.
Salim (3u ten oosten van de voet van de Gerizzimberg) is
een mooie stad en heeft een prachtige bron, die ook als heilig wordt aanzien.
In dit gewest heeft Melchisedek zich opgehouden en toen heette een hele
landstreek Salim. Tijdens zijn verblijf daar, strooide hij er zijn weldaden
uit. Salem en Jeruzalem waar hij bouwde en grondvesten legde, behielden tot in
Christus tijd hun naam. Hij woonde het meest in de streek ten westen van de Jordaan,
waar deze stroom in de later ontstane Dode Zee uitmondde. Toen was daar in de
plaats van de Dode Zee een ruime en bekoorlijke bergvallei met mooie steden,
tuinen, steendammen en ze was dooraderd, doorsneden en omgeven met waterlopen
en riviervertakkingen.
Soenem : In de vroegste tijd, lang voor Abrahams komst zag
Katarina in de spelonken drie mannen wonen, die van een bruiner kleur dan
Abraham waren. Voor kledij drongen zij slechts huiden en zij bonden tegen de
zon een groot blad op hun hoofd. Zij waren er reeds ten tijde van de torenbouw
te Babel. Zij waren afkomstig van het land van de grote jager (Nimrod of
Belus). Het waren mensen van het type van Henoch. Zij leidden een heilig leven,
hadden een eenvoudige geheime godsdienst en bezaten allerlei openbaringen en
zij verrichtten eenvoudige bezigheden. In hun godsdienst wilde God zich met de
mensen verenigen en moesten zij hem tot dat doel zoveel mogelijk uitbreiden.
Zij offerden ook met het derde deel van hun spijzen in de zon te laten
verteren, of wellicht legden zij die spijzen daar voor hongerigen, die ze
konden wegnemen. Deze mensen leefden volslagen eenzaam, afgezonderd van de nog
niet talrijke landbewoners. Deze woonden verre van elkaar in enige steden, die
op de wijze van de vaste tentsteden gebouwd waren. Katarina zag die mannen in
de verschillende gewesten van het land rondgaan, bronnen graven, enige wildernissen
vruchtbaar maken en op enig plaatsen grondstenen leggen, waar later steden
werden gebouwd. Katarina zag hen boven ganse gewesten de boze geesten uit de
lucht verdrijven en ze naar andere slechte, zompige, nevelige plaatsen
verbannen. De boze geesten hielden zich meestal in zon onvruchtbare gewesten
op. Ze zag die mannen vaak tegen die geesten worstelen en strijd leveren.
(Jezus zei over de duivels : als de duivel van iemand is uitgegaan, zwerft hij
rond in onvruchtbare plaatsen.) Vele steden werden boven hun stenen gebouwd.
Steden zoals Safed, Betsaida, Nazareth, Gat-Hefer, Sefforis, Megiddo, Naim, en
oor de spelonk waar de boodschap van de Engel Gabriel tot Maria zou gebeuren,
de bron te Ennon, de spelonken te Bethlehem. Er werden ook stenen gelegd bij
Hebron en Mikmetat. Er werden ook nog vele andere steden gegrondvest door het
leggen van stenen.
Maar om de maand kwamen deze mannen samen met Melchisedek
en deze bracht hen dan een groot, vierhoekig brood. Dit brood was ongeveer 1m2
groot en tamelijk dikt en had regelmatige kerven zodat het in vele gelijke
stukken kon verdeeld worden, het was bruinachtig en onder de asse gebakken.
Katarina zag Melchisedek altijd alleen tot hen komen. Deze mannen gedroegen
zich tegen hem zeer eerbiedig en wierpen zich neer. Melchisedek bezocht hen met
het brood om de maand en telkens alleen. Ook toen woonde Melchisedek reeds in
een tentkasteel aan de Jordaan. Ook legde hij later de grondstenen en bouwde
hij enige muurwerk op de Tempelberg te Jeruzalem. Melchisedek leerde deze
mannen de wijnteelt die zij op de Tabor uitoefenden, en zij strooiden op vele
plaatsen van het land verschillende zaadsoorten van gewassen uit, die hij hun
gaf en die nu nog daar in het wild groeien. Ze gebruikten een spade waarmee zij
werkten, om dagelijks een deel van het brood af te snijden. Zij aten ook vogels
die in benden tot hen gevlogen kwamen. Zij hadden feest- en vierdagen en kenden
de sterren. Zij vierden de achtste dag met offer en gebed en enige dagen bij de
jaarwisseling. Katarina zag hen ook in het nog zeer ongebaande land
verscheidenen wegen banen naar de plaatsen, waar zij de stenen hadden
gegrondvest, de bronnen hadden gegraven en de planten hadden gezaaid, zodat de
latere inwijkelingen, die deze wegen volgden, van zelf bij de bronnen, op de
vruchtbaar en bewoonbaar gemaakte plaatsen kwamen en zich daar vestigden.
Ze waren bij hun werk dikwijls door scharen van boze
geesten omringd. Zij konden ze waarnemen en ze brachten ze door gebed en bevel
naar moerassige, wilde plaatsen en de geesten weken. Zo konden die mannen hun
ontginningen rustig voortzetten, alles opruimen en reinigen. Naar Kana, Megiddo
en Naim baanden zij wegen, ook bereidden zij op die manier het ontstaan voor
van de geboortesteden van de meeste profeten. Van Abel-Mehola en Dotaim legden
zij de grondvesting en maakten de mooie badvijver van Betulie.
Melchisedek trok toen nog als een vreemde alleen door het
land en men wist niet waar hij zich ophield. Deze mensen waren oud, maar nog
zeer levenskrachtig. Aan de latere Dode Zee en in Judea bestonden al steden,
ook enige bovenin, maar nog geen in het midden. Deze mannen legden zelf hun
graf aan en hebben zich er in neergelegd: de ene bij Hebron, de andere aan de
Tabor, en de derde in de spelonken niet ver van Safed. Zij waren in het
algemeen hetzelfde voor Abraham, wat Johannes voor Jezus is geweest : zij
maakten door reiniging en bewerking het land en de wegen gereed, zaaiden goede
vruchten en leidden het water uit de grond voor de stamvader van Gods volk,
maar Johannes bereidde de harten voor tot de boetvaardigheid en tot hun
wedergeboorte in Jezus Christus. Zij deden voor Israël wat Joannes deed voor de
Kerk. Enige zon mannen waren er ook nog op ander plaatsen en zij werden door
Melchisedek daarheen gezonden.
De H. Hieronymus vestigde reeds omstreeks 400 n. Chr. de
aandacht op de ruinen van het paleis van Melchisedek te Salem. Hij zegt: Salem
is een stad nabij Skytopolis en daar ziet men het paleis van Melchisedek. Uit
de grootheid van de ruine kan men opmaken welk een groot bouwwerk het moet zijn
geweest. De afstand die Hieronymus aangeeft vanaf Skytopolis brengt ons te
el-Amdam.
plaats El-Amdam
Jezus vertelde over Melchisedek: God zond Melchisedek tot
de beste families om ze te leiden, te verenigen, hun landen en woonplaatsen te
bereiden en aan te wijzen, opdat ze onbedorven zouden blijven en volgens de
maat van hun verdienste meer of minder geschikt zouden zijn om de genade van de
Belofte te benaderen en te verkrijgen. In die verre tijd is hij een
voorafbeelding van de Messias, een aankondiger van de toen nog zo verwijderde,
maar nu zo nabije genade van de Belofte. Zijn voorafbeeldend offer van brood en
wijn (Gen 14,18-20) dat hij opdroeg, staat op het punt zijn vervulling te
krijgen. De verwezenlijking van dit beeld zal blijven bestaan tot het einde van
de wereld.
De grote kelk van het Laatste Avondmaal was reeds in het
bezit van Abraham, Melchisedek bracht hem mee uit het land van Semiramis
waarheen hij verzeild was, naar het land van Kanaän, toen hij te Jeruzalem de
grondvesten van allerhande plaatsen kwam leggen. Hij heeft van die kelk gebruik
gemaakt bij het offer waarin hij in de tegenwoordigheid van Abraham brood en
wijn opdroeg en daarna heeft hij hem aan Abraham nagelaten. De beker is zelfs
reeds bij Noah geweest. Hij stond in de Ark, geheel van boven.
De kelk was ook in het bezit van een stam van goede
nakomelingen van Noah, die nabij Babylon woonden. Zij werden als slaven door
Semiramis verdrukt. Melchisedek leidde hen van daar weg naar Kanaän en bracht
de kelk met zich mee. Melchisedek had een tent in de buurt van Babylon en dat
hij daar brood voor hen zegende en brak, vooraleer hen weg te brengen, anders
zou hen de nodige kracht ontbroken hebben om weg te trekken en zon weg af te
leggen. Die mensen hadden een naam die ongeveer luidt als Samanen.
Melchisedek bediende zich van hen en van enige grotbewoners in Kanaän om op de
nog wilde bergen van het later Jeruzalem de grondslagen van verscheidene
gebouwen te leggen. Hij legde diepe grondvesten waar later het Cenakel en de
tempel stonden, ook op een plaats naar de Kalvarieberg toe. Na het offer van
Melchisedek bleef de kelk bij Abraham. Hij is ook in Egypte geweest en eveneens
in het bezit van Mozes.
Toen Melchisedek brood en wijn offerde, nuttigde hij er
niet van en ook Jezus deed het niet. Maar de priesters moesten het wel doen
omdat het anders reeds lang had opgehouden te bestaan. Nu zij het nuttigen
blijft het priesterschap behouden. (Zonder dit brood der engelen, zouden de
priesters niet als priester kunnen leven, het priesterschap zou spoedig
uitgestorven zijn.)
Op het ogenblik dat bij de instelling van het H. Sacrament
onze Heer Jezus de kelk opnam, verscheen Katarina in een visioen een tafereel
uit het Oude Testament. Ze zag Abraham knielen voor een altaar. In de verte zag
ze allerhande volk met kamelen en andere dieren als een krijgsbende aangestapt
komen. Ze zag een majestatische man statig naast Abraham treden. Hij zette
dezelfde kelk, die Jezus later in zijn handen had, voor Abraham op het altaar
neer. Ze zag dat die man een lichtschijn als vleugels aan de schouders had. Hij
had in feite geen vleugels, maar het was maar schijn, om Katarina verstaan te
geven dat hij een Engel was. Voor de eerste maal zag Katarina hier een Engel
vleugels hebben. Het was Melchisedek. Achter het altaar van Abraham stegen drie
rookwolken omhoog. Er waren dan 2 rijen figuren, die zich verlengden tot aan
Jezus, ook David en Salomo waren eronder, dit was de stam op Jezus. Het offer
van Melchisedek greep plaats in het dal van Josafat op een heuvel. Melchisedek
bezat reeds de kelk. Abraham was reeds op de hoogte dat Melchisedek op komst
was om te offeren, want hij bouwde een mooier en steviger altaar dan dat
Katarina tot nog toe had gezien, met een loofhut zoals een tent eroverheen. Er
stond op het altaar onder de tent een soort van tabernakel waar Melchisedek de
kelk in plaatste. De bekers die bij de grote kelk hoorden, waaruit hij te
drinken gaf, waren als van edelsteen. Het altaar had van boven ook een opening,
voor het offer. Toen hij het geheim van de belofte ontving, werd hem meteen
geopenbaard dat de priester van de Allerhoogste in zijn bijzijn het offer zou
opdragen, dat dat de voorafbeelding was van het offer dat door de Messias zou
ingesteld worden en eeuwig zou blijven bestaan. Daarom was hij zo vol eerbied
en verwachting, toen Melchisedek hem door een paar boden zijn komst liet melden.
Katarina zag ook dat Abraham toen, zoals telkens bij het
offeren, enkele beenderen van Adam op het altaar plaatste. Deze beenderen waren
reeds bij Noah in de Ark geweest. Hierbij smeekten zij God de belofte te
vervullen die Hij gedaan had aan de eerste vader, van wie deze beenderen waren,
de Messias te zenden. Abraham verlangde vurig naar de zegen van Melchisedek. De
vlakte om het altaar wemelde van mensen en dieren, ladingen en reisgoed. De
koning van Sodoma was bij Abraham in de tent. Er heerste een plechtige stilte.
Melchisedek kwam van de plaats waar later Jeruzalem lag. Hij had in die
omgeving bossen gerooid en meerdere gebouwen gegrondvest. Hij kwam op een grauw lastdier dat leek op een
ezel. Het was breed beladen, aan zijn ene zijde hing een grote zak wijn, en aan
de andere kant van het dier hing een kist, met tegen elkaar rechtstaande broden
en ook allerleid vaatwerk. Abraham trad Melchisedek tegemoet. Melchisedek trad
in de loofhut achter het altaar, en nam brood en wijn, en hief dit omhoog,
offerde, zegende en brak het brood. De plechtigheid had iets weg van de heilige
mis.
Het brood dat Abrahem te nuttigen kreeg, was witter dan dat
van de anderen en hij dronk uit de kelk, die nu de kelk was van de instelling
van het H. Sacrament, maar nog zonder voet. Daarna werd door de voornaamsten
onder de aanwezigen aan het volk wijn in kleine bekers rondgedeeld en ook
stukken brood. Dit brood was niet geconsacreerd, Engelen kunnen niet
consacreren, doch het was gezegend en ik zag het schitteren. Allen die ervan
ontvingen, werden verkwikt en zij voelden hun ziel tot God aangetrokken worden.
Bij deze gelegenheid werd Abraham door Melchisedek ook gezegend. Deze handeling
was een voorafbeelding als wijdde Melchisedek Abraham tot priester.
Abraham was het geheim van de belofte toevertrouwd, dat de
Messias aan hem zijn vlees en bloed zou ontlenen. Katarina ontving
herhaaldelijk de verklaring dat Melchisedek bij het geven van de zegen als
profeet op de Messias en diens offer de woorden toepaste die Hij tot Abraham
sprak: De heer zegde tot mijn Heer: zit neer aan mijn rechterhand tot Ik uw vijand
tot skabel (= voetbankje waarop vroeger de misdadigers te pronk zaten) onder uw
voeten leg. De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt
priester in eeuwigheid naar het priestertype van Melchisedek.
Katarina zag ook dat David bij het opnemen van deze woorden
in psalm 110 een visioen had van de zegening van Abraham door Melchisedek.
Psalm 110 :
Van David. Een psalm.
Zo zegt het Jahwe tot mijn heer: 'wees gezeten aan mijn
rechterhand: welhaast doe ik uw vijanden zijn een voetschabel voor uw voeten.'
Want Jahwe strekt uw heersersstaf vanuit Sion: gebieden
zult gij tot diep in vijandelijk land.
U toegewijd is uw volk als de dag aanbreekt van uw heerban.
Getooid als gold het een feest, uit de schoot van de dageraad zie! als
schitterdauw uw jonge krijgers.
Jahwe zwoer het - Hij neemt het niet terug: 'gij zult
priester zijn, de eeuwen door, krachtens mijn uitspraak: Melchisedek.'
Mijn heer zetelt aan uw rechterhand: koningen slaat hij
neer als hij toornt, richt over de heidenen, velt hen ongeteld,
verplettert hun sterkte zover de aarde reikt, lest zijn dorst onderweg uit de
beek. Hoog mag hij het hoofd heffen.
|