Uit de rkdocumenten site compendium van de
Katholieke Kerk
DOOPSEL
De viering als inwijding in het mysterie
De zin en de genade van het Sacrament van het Doopsel komen
duidelijk naar voren in de riten van de viering. Door de handelingen en de
woorden van deze viering te volgen en er met aandacht aan deel te nemen, worden
de gelovigen ingewijd in de rijkdom die dit Sacrament in elke pasgedoopte
uitbeeldt en verwezenlijkt.
Het kruisteken, waarmee de viering begint,
drukt het stempel van Christus op degene die Hem zal toebehoren, en duidt de
genade van de verlossing aan die Christus door zijn kruis voor ons heeft
verworven.
De verkondiging van het woord van God verlicht
de kandidaten en de verzamelde gelovigen met de geopenbaarde waarheid en wekt
het geloofsantwoord op, onafscheidelijk verbonden met het Doopsel. Het Doopsel
is inderdaad op bijzondere wijze "het sacrament van het geloof",
omdat het de sacramentele toegang is tot het geloofsleven.
Aangezien het Doopsel de bevrijding betekent van de zonde
en van de duivel die ertoe aanzet, spreekt men over de dopeling een (of
verschillende) exorcisme(n) uit. Hij wordt gezalfd met de olie van de
geloofsleerlingen of de celebrant legt hem de handen op, en hij verzaakt
uitdrukkelijk aan de Satan. Na deze voorbereiding kan hij het geloof
van de Kerk belijden waaraan hij zal worden "toevertrouwd"
door het Doopsel.
Vervolgens wordt het doopwater gezegend
door een epiklesegebed (hetzij op dat moment zelf, hetzij in de paasnacht). De
Kerk vraagt God dat, door zijn Zoon, de kracht van de Heilige Geest over dit
water mag neerdalen, opdat zij die erin worden gedoopt, "geboren worden
uit water en geest" (Joh. 3, 5).
Dan volgt de wezenlijke ritus van het
Sacrament: het Doopsel in de eigenlijke zin van het woord. Het
duidt aan en verwezenlijkt de dood aan de zonde en het binnentreden in het
leven van de allerheiligste Drie-eenheid door de gelijkvormigheid met het
Paasmysterie van Christus. Het Doopsel wordt op de meest sprekende wijze
voltrokken door de drievoudige onderdompeling in het doopwater. Maar vanaf de
oudheid kan het ook toegediend worden door driemaal water uit te gieten over
het hoofd van de dopeling.
In de Latijnse Kerk laat de bedienaar driemaal water over
het hoofd vloeien, terwijl hij zegt: "N., ik doop u in de naam van de
Vader en de Zoon en de Heilige Geest." In de oosterse liturgieën zegt de
priester, terwijl de geloofsleerling naar het oosten gekeerd staat: "De
dienaar Gods N. wordt gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige
Geest." En bij de aanroeping van elke persoon van de allerheiligste
Drie-eenheid, dompelt hij hem onder in het water en richt hem weer op.
De zalving met het heilig Chrisma, welriekende
olie gewijd door de bisschop, duidt de gave van de Heilige Geest aan de
pasgedoopte aan. Hij is Christen geworden, dit wil zeggen "gezalfd"
met de Heilige Geest, ingelijfd in Christus die tot priester, profeet en koning
gezalfd werd.
In de liturgie van de oosterse kerken wordt de zalving na
het dopen beschouwd als het Sacrament van de zalving met het Chrisma (het
Vormsel). In de Latijnse liturgie kondigt zij een tweede zalving met het heilig
Chrisma aan, die door de bisschop toegediend zal worden: het Sacrament van het
Vormsel, het Sacrament dat als het ware de zalving na het dopen
"bevestigt" en voltooit.
Het witte doopkleed drukt symbolisch uit
dat de gedoopte zich "met Christus bekleed" heeft (Gal. 3, 27): hij
is met Christus verrezen. De kaars die aan de paaskaars
ontstoken wordt, duidt aan dat Christus de pasgedoopte heeft verlicht. In
Christus zijn de gedoopten "het licht der wereld" (Mt. 5, 14).
De pasgedoopte is nu kind van God in de eniggeboren Zoon.
Hij kan nu het gebed van de kinderen van God zeggen: het Onze Vader.
De eerste eucharistische Communie. Kind van God
geworden en met het bruidskleed getooid", wordt de pasgedoopte toegelaten
"tot de bruiloft van het Lam" en ontvangt hij het voedsel van het
nieuwe leven, het lichaam en bloed van Christus. Vanuit een levend bewustzijn
van de eenheid van de christelijke initiatie wordt in de Oosterse Kerken de
heilige communie gegeven aan allen die pas gedoopt en gevormd zijn, zelfs aan
kleine kinderen, het woord van de Heer indachtig: "Laat de kinderen toch
bij Mij komen en houdt ze niet tegen" (Mc. 10, 14). In de Latijnse Kerk,
waar het deelnemen aan de heilige Communie voorbehouden wordt aan hen die de
jaren van verstand bereikt hebben, wordt de samenhang tussen Doopsel en
Eucharistie uitgedrukt door het pasgedoopte kind bij het altaar te brengen
alwaar het Onze Vader gebeden wordt.
De viering van het Doopsel wordt afgesloten met de plechtige
zegen. Bij het Doopsel van pasgeborenen neemt de zegen van de moeder een
bijzondere plaats in.
De genade van het Doopsel
De verschillende vruchten of uitwerkingen van het Doopsel
worden aangeduid door de zintuiglijke elementen van de sacramentele ritus. De
onderdompeling in het water roept de symboliek van de dood en de zuivering op,
maar ook van de wedergeboorte en de vernieuwing. De twee voornaamste vruchten
zijn dus de zuivering van de zonden en de nieuwe geboorte in de heilige Geest.
Ter vergeving van de zonden
Door het Doopsel worden alle zonden vergeven,
de erfzonde en alle persoonlijke zonden, evenals alle zondestraffen.
In allen die opnieuw geboren zijn, blijft inderdaad niets
over van wat hen zou kunnen verhinderen het rijk Gods binnen te gaan, noch de
zonde van Adam, noch de persoonlijke zonde, noch de gevolgen van de zonde,
waarvan de scheiding van God het ergste is.
Wel blijven er in de gedoopte nog enkele tijdelijke
gevolgen van de zonde, zoals lijden, ziekte, dood, of de broosheden eigen aan
het leven, zoals karakterzwakheden enz., evenals een neiging tot de zonde, door
de Overlevering in het Latijn concupiscentia genoemd, of
overdrachtelijk "fomes peccati" (zondehaard):
"Omdat deze begeerlijkheid in de mens achtergebleven is met het oog op de
strijd, is zij niet bij machte mensen te schaden die er niet mee instemmen en
er zich moedig tegen verzetten met behulp van de genade van Christus Jezus.
Sterker nog, 'hij die zich in de strijd aan de regels houdt, zal gekroond
worden' (2 Tim. 2, 5)".
"Een nieuwe schepping"
Het doopsel zuivert niet enkel van alle zonden, het maakt
van de pas gedoopte ook "een nieuwe schepping" (2 Kor. 5, 17), een
aangenomen kind van God die "deel heeft gekregen aan Gods eigen
wezen" (2 Pt. 1, 4), lidmaat van Christus en erfgenaam tezamen
met Hem (Rom. 8, 17), tempel van de heilige Geest.
De allerheiligste Drie-eenheid geeft aan de gedoopte de heiligmakende
genade, de genade van de rechtvaardiging die:
- hem
in staat stelt in God te geloven, op Hem te hopen en Hem te beminnen door
de theologale deugden;
- het
hem mogelijk maakt te leven onder de leiding van de heilige Geest en te
handelen door de gaven van de heilige Geest;
- hem
in staat stelt te groeien in het goede door de morele deugden.
Heel het organisme van het bovennatuurlijk leven van de
Christen heeft dus zijn wortels in het heilig Doopsel.
Ingelijfd in de Kerk, het lichaam van Christus
Door het Doopsel zijn wij ledematen van het lichaam van
Christus geworden. "Daarom (...) zijn wij elkanders ledematen" (Ef.
4, 25). Door het Doopsel worden wij in de Kerk ingelijfd. Uit
de doopvont wordt het ene Volk van God van het Nieuwe Verbond geboren, dat alle
natuurlijke of menselijke grenzen van de volken, culturen, rassen en geslachten
overschrijdt: "Wij zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door
de doop ��n enkel lichaam geworden" (1 Kor. 12, 13).
De gedoopten zijn "levende stenen" geworden voor
"de bouw van een geestelijke tempel", voor "een heilig
priesterschap" (1 Pt. 2, 5). Door het Doopsel hebben zij deel aan het
priesterschap van Christus, aan zijn profetische en koninklijke zending. Zij
zijn "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige
natie, Gods eigen Volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem
die (hen) uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht" (1
Pt. 2, 9). Het doopsel maakt de gedoopte het gemeenschappelijk priesterschap
van de gelovigen deelachtig.
Als lidmaat van de Kerk behoort de gedoopte niet meer
zichzelf toe (1 Kor. 6, 19), maar Hem die voor ons gestorven en verrezen is.
Hij is nu geroepen om aan anderen onderdanig te zijn, hen
te dienen in de gemeenschap van de Kerk, "gehoorzaam en
volgzaam" te zijn jegens de kerkelijke leiders (Heb. 12, 17), hen
met eerbied en genegenheid te bejegenen.
Zoals uit het doopsel verantwoordelijkheden en plichten
voortkomen, zo geniet de gedoopte ook rechten in de Kerk: hij heeft het recht
de Sacramenten te ontvangen, gevoed te worden met het woord van God en steun te
ondervinden van de andere geestelijke hulpmiddelen van de Kerk.
"Tot kinderen Gods herboren, moeten (de gedoopten) het
geloof dat zij van God door de Kerk verkregen hebben tegenover de mensen
belijden" en deelnemen aan de apostolische en missionaire activiteit
van het Volk van God.
De sacramentele band van de eenheid der
Christenen
Het Doopsel vormt de grondslag voor de eenheid onder alle
Christenen, ook met hen die nog niet ten volle in gemeenschap met de katholieke
Kerk leven: "Want zij die in Christus geloven en geldig gedoopt zijn, treden
in een zekere, zij het niet volkomen gemeenschap met de katholieke kerk. (...)
In het Doopsel, gerechtvaardigd door het geloof, worden zij in Christus
ingelijfd. Zij voeren daarom met recht de naam van Christenen en door de zonen
en dochters van de katholieke Kerk worden zij terecht als broeders en zusters
in de Heer erkend".
"Het Doopsel vormt daarom de sacramentele band
van de eenheid tussen allen die erdoor zijn wedergeboren".
Een onuitwisbaar geestelijk merkteken
Door het Doopsel ingelijfd in Christus, is de gedoopte
gelijkvormig geworden met Christus.
Het doopsel tekent de Christen met het onuitwisbaar
geestelijk merkteken (character) van zijn toebehoren aan
Christus. Dit merkteken wordt door geen enkele zonde uitgewist, zelfs als de
zonde het Doopsel verhindert heilzame vruchten te dragen.
Het Doopsel wordt eens voor altijd gegeven en kan dus niet
herhaald worden.
Door het Doopsel ingelijfd in de Kerk, hebben de gelovigen
het sacramentele merkteken gekregen dat hen heiligt voor de christelijke
eredienst.
Het zegel van het Doopsel maakt het de Christenen mogelijk
en verplicht hen ertoe, God te dienen door van harte aan de heilige liturgie
van de Kerk deel te nemen en hun gemeenschappelijk priesterschap uit te oefenen
door het getuigenis van een heilig leven en daadwerkelijke liefde.
Het "zegel van de Heer" ("dominicus
character") is het zegel waarmee de heilige Geest ons getekend
heeft "voor de dag der verlossing" (Ef. 4, 30).
"Het Doopsel is inderdaad het zegel van het eeuwige
leven".
De gelovige die "het zegel bewaard zal hebben"
tot op het einde, dit wil zeggen: die trouw zal zijn gebleven aan de eisen van
zijn Doopsel, zal heen kunnen gaan "gemerkt met het teken van het
geloof", met het geloof van zijn Doopsel, in afwachting van de zalige
aanschouwing van God - de voltooiing van het geloof - en in de hoop op de
verrijzenis.
IN HET KORT
De christelijke initiatie bestaat uit een
geheel van drie Sacramenten: het Doopsel dat het begin is van het nieuwe leven;
het Vormsel dat er de bevestiging van is; en de Eucharistie die de leerling
voedt met het lichaam en bloed van Christus met het oog op zijn omvorming in
Christus.
"Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn
leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb" (Mt. 28, 19-20).
Het Doopsel is de geboorte tot het nieuwe leven
in Christus. Het is naar de wil van de Heer noodzakelijk voor het heil, net
zoals de Kerk, waarvan het Doopsel de poort is.
De wezenlijke rite van het Doopsel bestaat in
het onderdompelen van de dopeling in het water of in het gieten van water over
zijn hoofd, onder aanroeping van de allerheiligste Drie-eenheid, dit wil zeggen
van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
De vrucht van het Doopsel of de doopgenade is
een rijke werkelijkheid met als inhoud: de vergeving van de erfzonde en van
alle persoonlijke zonden; de geboorte tot het nieuwe leven waardoor de mens een
aangenomen kind van de Vader, een lidmaat van Christus, een tempel van de
heilige Geest wordt. Door het feit zelf wordt de gedoopte ingelijfd in de Kerk,
het lichaam van Christus, en wordt hij het priesterschap van Christus deelachtig.
Het Doopsel drukt in de ziel een onuitwisbaar
geestelijk merkteken, dat de gedoopte heiligt voor de Christelijke eredienst.
Vanwege het merkteken kan het doopsel niet herhaald worden.
Zij die omwille van het geloof de dood
ondergaan, de geloofsleerlingen en alle mensen die, onder stuwkracht van de
genade, zonder de kerk te kennen, in alle eerlijkheid God zoeken en er zich op
toeleggen zijn wil te doen, kunnen gered worden, zelfs als zij het doopsel niet
ontvangen hebben.
Sinds de vroegste tijden wordt het Doopsel aan
kinderen toegediend, want het is een genade en gave van God die geen menselijke
verdiensten veronderstelt; de kinderen worden gedoopt in het geloof van de
Kerk. Het binnentreden in het christelijk leven geeft toegang tot de ware
vrijheid.
Wat betreft de kinderen die zonder Doopsel
gestorven zijn, nodigt de liturgie van de Kerk ons uit te vertrouwen op de
goddelijke barmhartigheid en te bidden voor hun heil.
In geval van nood kan iedereen dopen, als hij
maar de intentie heeft te doen wat de Kerk doet en water giet over het hoofd
van de dopeling met de woorden: "Ik doop u in de naam van de Vader en de
Zoon en de Heilige Geest."
VORMSEL
De viering van het Vormsel
Een belangrijk moment dat aan de viering van het Vormsel
voorafgaat, maar er in zekere zin ook deel van uitmaakt, is de wijding
van het heilig Chrisma. Op Witte Donderdag wijdt de bisschop tijdens de
chrismamis voor heel zijn bisdom het heilig Chrisma. In de Kerken van het
oosten is deze wijding zelfs aan de patriarch voorbehouden:
De liturgie van Antiochië verwoordt de epiklese van de
wijding van het heilig chrisma (myron) aldus: "(Vader (...) zend uw
heilige Geest uit) over ons en over deze olie hier, en wijd haar, opdat zij
voor al wie ermee gezalfd en gemerkt worden, mag zijn: heilig myron,
priesterlijk myron, koninklijk myron, vreugdevolle zalving, kleed van het
licht, mantel van het heil, geestelijke gave, heiliging van zielen en lichamen,
onvergankelijk geluk, onuitwisbaar zegel, schild van het geloof en geduchte
helm tegen alle werken van de tegenstander."
Wanneer het Vormsel gescheiden van het Doopsel gevierd
wordt, zoals dit in de Romeinse ritus het geval is, begint de liturgie van het
Sacrament met de hernieuwing van de doopbeloften en met de geloofsbelijdenis
van de vormelingen. Op deze manier wordt de samenhang tussen Doopsel en Vormsel
duidelijk tot uitdrukking gebracht.
Wanneer een volwassene gedoopt wordt, ontvangt hij tegelijk
ook het Vormsel en neemt hij deel aan de Eucharistie.
In de Romeinse ritus strekt de bisschop de handen uit over
de vormelingen, een handeling die sinds de tijd der apostelen het teken is van
de gave van de heilige Geest. De bisschop smeekt dan de uitstorting van de
heilige Geest af:
Almachtige God, Vader van onze Heer Jezus Christus, Gij
hebt uw dienaren herboren doen worden uit het water en de heilige Geest en
bevrijd uit de macht van de zonde. Wij bidden U: zend over hen de heilige
Geest, de Trooster, schenk hun de geest van wijsheid en verstand, de geest van
inzicht en sterkte, de geest van kennis, van ontzag en liefde voor uw naam.
Door Christus onze Heer.
Hierna volgt de wezenlijke ritus van het
sacrament. In de Latijnse ritus geldt: "Het sacrament van het Vormsel wordt
toegediend door de zalving van het voorhoofd met Chrisma, die door
handoplegging geschiedt en door de woorden: 'Accipe signaculum doni Spiritus
Sancti'; 'Ontvang het zegel van de heilige Geest, de gave Gods"'.
In de Oosterse kerken van de Byzantijnse ritus wordt na een
epiklesegebed de zalving met het myron op de meest sprekende delen van het
lichaam toegediend: het voorhoofd, de ogen, de neus, de oren, de lippen, de
borst, de rug, de handen en de voeten terwijl elke zalving vergezeld gaat van
de formule SfragiV dwreaV PneumatoV¢ Agiou (Signaculum doni Spiritus
Sancti): "Zegel van de gave van de heilige Geest."
Met de vredeskus ter afsluiting van de ritus van het
Sacrament wordt de kerkelijke gemeenschap met de bisschop en alle gelovigen
aangeduid en tot uitdrukking gebracht.
De vruchten van het Vormsel
Uit de viering blijkt dat de vrucht van het sacrament van
het Vormsel de bijzondere uitstorting van de heilige Geest is, zoals weleer, op
de dag van Pinksteren, de Geest over de apostelen werd uitgestort.
"Maar gij zult kracht ontvangen van de Heilige
Geest die over u komt, om mijn getuigen te zijn" (Hand. 1, 8), 6
Hierdoor bewerkt het Vormsel een groei en verdieping van de
doopgenade:
- het
maakt dat wij dieper wortelen in het goddelijke kindschap dat ons doet
zeggen: "Abba, Vader" (Rom. 8, 15);
- het
verenigt ons hechter met Christus;
- het
vermeerdert in ons de gaven van de Heilige Geest;
- het
vervolmaakt onze band met de Kerk;
- het
verleent ons een bijzondere kracht van de Heilige Geest om het geloof door
woord en daad te verbreiden en te verdedigen als waarachtige getuigen van
Christus, om dapper de naam van Christus te belijden en nooit schaamte te gevoelen
voor het kruis:
Herinner u dan ook dat gij het zegel van de Geest ontvangen
hebt: de geest van wijsheid en inzicht, de geest van beleid en sterkte, de
geest van kennis en ontzag voor God de Heer, de geest van heilige vrees, en
bewaar wat gij ontvangen hebt. God de Vader heeft in u het zegel gedrukt en
Christus de Heer heeft u gesterkt en u de Geest als onderpand in uw hart
gelegd.
"Maar gij zult kracht ontvangen van de Heilige
Geest die over u komt, om mijn getuigen te zijn" (Hand. 1, 8), 6.6
Het Vormsel wordt slechts eenmaal toegediend, evenals het
Doopsel, waarvan het de voltooiing is. Het Vormsel drukt inderdaad een onuitwisbaar
geestelijk teken in de ziel, het "merkteken".
Het duidt aan dat Jezus Christus deze Christen met het
zegel van zijn Geest gemerkt heeft door hem te bekleden met kracht uit den hoge
om zijn getuige te zijn.
"Maar gij zult kracht ontvangen van de Heilige
Geest die over u komt, om mijn getuigen te zijn" (Hand. 1, 8), 6
Het "merkteken" vervolmaakt het gemeenschappelijk
priesterschap van de gelovigen dat zij in het Doopsel ontvangen hebben en
"de vormeling, krijgt de macht om in het openbaar het geloof in Christus
te belijden, als het ware krachtens een ambt (quasi ex officio) ".
IN HET KORT
"Toen de apostelen in Jeruzalem vernamen
dat Samaria het woord van God had aangenomen, vaardigden zij Petrus en Johannes
naar hen af, die na hun aankomst een gebed over hen uitspraken, opdat zij de
heilige Geest zouden ontvangen. Deze was namelijk nog over niemand van hen
neergedaald; ze waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus. Zij legden
hun dus de handen op en ze ontvingen de heilige Geest" (Hand. 8, 14-17) .
Het Vormsel vervolmaakt de doopgenade; het is
het Sacrament dat ons de heilige Geest geeft om ons dieper te doen wortelen in
het goddelijk kindschap, ons vaster in te lijven bij Christus, onze band met de
Kerk te verstevigen, ons nauwer te verbinden met haar zending en ons te helpen
door woord en daad getuigenis af te leggen van het christelijk geloof.
Evenals het Doopsel, drukt ook het Vormsel een
geestelijk teken of onuitwisbaar merkteken in de ziel van de Christen; daarom
kan men dit Sacrament slechts eenmaal ontvangen.
In het Oosten wordt dit Sacrament tegelijk met
het Doopsel toegediend, gevolgd door de deelname aan de Eucharistie. Deze
traditie brengt de eenheid van de drie initiatiesacramenten tot uitdrukking. In
de Latijnse Kerk wordt dit Sacrament toegediend wanneer de jaren van verstand
bereikt zijn, en gewoonlijk is de viering ervan aan de bisschop voorbehouden,
waarmee wordt aangeduid dat dit Sacrament de band met de Kerk versterkt.
Een kandidaat voor het Vormsel die de jaren van
verstand bereikt heeft, moet zijn geloof belijden, in staat van genade zijn, de
intentie hebben het Sacrament te ontvangen en voorbereid zijn om de rol op zich
te nemen van leerling en getuige van Christus in de kerkelijke gemeenschap en
in wereldlijke aangelegenheden.
De wezenlijke ritus van het Vormsel is de
zalving met het heilig Chrisma van het voorhoofd van de gedoopte (in het Oosten
ook van de zintuigen en andere plaatsen), samen met de handoplegging door de
bedienaar en de woorden: "Accipe signaculum doni
Spiritus Sancti"; "Ontvang het zegel van de heilige Geest, de gave
Gods" in de Romeinse ritus, of: Signaculum doni Spiritus Sancti (Zegel
van de gave van de Heilige Geest) in de Byzantijnse ritus.
Wanneer het Vormsel gescheiden van het Doopsel
gevierd wordt, wordt de band met het Doopsel onder andere uitgedrukt door de
hernieuwing van de doopbeloften. De viering van het Vormsel tijdens de
Eucharistie draagt ertoe bij de eenheid van de initiatiesacramenten te
onderstrepen.
Basisformule van de doopbeloften
Priester: Verwerp je Satan?
R. Ja, ik verwerp hem.
P. En al zijn werken?
R. Ja, en al zijn werken.
P. En al zijn lege beloften?
R. Ja. en al zijn lege beloften.
P. Geloof je in God, de Almachtige Vader, Schepper van
Hemel en aarde?
R. Ja, ik geloof.
P. Geloof je in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, onze Heer,
die ontvangen is uit de Maagd Maria, geleden
heeft onder Pontius Pilatus, gestorven is en begraven, en die verrezen is uit
de doden, en nu zit aan de rechterhand van de Vader?
R. Ja, ik geloof.
P. Geloof je in de H. Geest, de H. Katholieke en
Apostolische Kerk, de gemeenschap van de Heiligen, de vergeving van de zonden,
de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven?
R. Ja, ik geloof.
P. God, de Almachtige Vader van onze Heer Jezus Christus
heeft ons een nieuwe geboorte gegeven door water en de H. Geest, en heeft ons
al onze zonden vergeven. Moge hij ons gelovig bewaren in onze Heer Jezus
Christus voor eeuwig en altijd.
R. Amen.
|