Op de
weg die naar Jeruzalem leidt. Jozefs vrees voor koning Archelaus
Hoewel de H. Familie op een bijzondere manier werd geleid
door de Goddelijke Voorzienigheid, moesten ze desondanks veel doorstaan omdat
de Almachtige God Zijn trouwe Jozef en Maria op de proef wilde stellen. Hij
wilde als doel bereiken dat hun verdiensten veel groter werden, omdat ze al hun
beproevingen in een geest van totale onderwerping aan Gods Wil accepteerden.
Wat leden ze dikwijls honger en dorst! Wat waren ze dikwijls doorweekt door de
regen en niet in staat om zich af te drogen! Hoe dikwijls was het niet dat ze
niet in staat waren om beschutting te vinden en gedwongen waren de nacht door
te brengen in open veld!
Dikwijls werden ze ook beschutting ontzegd bij het aankomen
bij een nederzetting en werd hen zelfs water of brood geweigerd, zelfs al
hadden ze honger of dorst. Al deze beproevingen waren zovele zwaarden die
Jozefs hart doorboorden, omdat hij de waardigheid van de Personen kende die hem
vergezelden. Toch was hij altijd geduldig, en klaagde hij nooit over de bedeling
van de Goddelijke Voorzienigheid. Hij koesterde ook geen woede tegen degenen
die hem brood hadden geweigerd of hem bot van antwoord dienden. Op deze
gelegenheden keerde hij zich gewoonlijk tot Jezus en zei: Mijn lieve Zoon, wat
doet het mij verdriet Jou op deze manier te zien behandeld worden door Jouw
eigen schepselen! Maar heb toch medelijden met hen, want ze weten niet wie Je
bent. Als ze het wisten, zouden ze Jou zeker geen beschutting of voedsel
weigeren.
Wanneer de H. Familie stopte temidden van een dor gebied en
niet in staat waren om beschutting te vinden na overal gezocht te hebben, bad
Jozef tot God: O, mijn God, in mijn kindertijd beloofde U mij Uw bijstand in
al mijn ondernemingen. Kijk nu naar mij in mijn huidige nood. Het is niet
zozeer voor mijzelf dat ik smeek, maar voor Uw Eniggeboren Zoon, en voor Maria,
Zijn Moeder. Ze zijn zo teer en gevoelig! Hoe intens moet Hun lijden zijn!
Vandaar smeek ik U om te zorgen dat het lijden van Jezus en Maria worden
verminderd en dat al hun pijn en miserie op mij worden gelegd! God luisterde
aandachtig naar deze smeekbeden van Zijn trouwe dienaar, en door tot zijn hart
te spreken, moedigde Hij hem aan en gaf hem bijkomende kracht.
Terwijl ze door de woestijn reisden, kwamen er soms wilde
dieren naar hen, en legden ze zich neer aan de voeten van de Goddelijke Jongen.
Maar het was nog wonderbaarder dat deze dieren niet vertrokken tot Jezus hen
wegstuurde, en vooraleer weg te gaan bogen ze neer voor Maria en Jozef. Jozef
richtte zijn blik op hen en was verbaasd over hun gedrag. Dan richtte Jozef
zich tot Jezus en vroeg Hem: Hoe komt het, mijn Zoon, dat wilde dieren zoals
deze, Jou eer betuigen en Je erkennen als hun Schepper, terwijl schepselen met
rede Jou niet erkennen en geen aandacht aan Je schenken? En zelfs weigeren om
Jouw voedsel en beschutting te geven? O wat een groot verschil in behandeling
door Jouw schepselen! Hoe kunnen wilde dieren Jou erkennen, terwijl je nog een
Jongen bent, en de mens niet? Wat kan Je dan van hen verwachten als Je
volwassen bent? Jezus keek naar de Hemel en zuchtte: Ik zal behandeld worden
zoals het over Mij staat geschreven. Alles wat werd geprofeteerd in de H.
Schriften zal vervuld worden.
Wanneer ze in hun moeheid neer gingen zitten om te rusten,
bleef Jezus veelal staan om een bespreking te geven betreffende de goddelijke
perfecties. Daarin vonden Zijn heilige Moeder en Jozef veel genoegen. Jozef
leek te bezwijken, en dan plaatste Jezus Zijn armen rond Jozef en verklaarde
tegelijk ook aan Zijn Moeder: Kijk, lieve Moeder! Zie hoe onze Jozef opnieuw
met liefde smacht naar God! Jezus en Zijn Moeder waren hierover zeer blij.
Jozef bleef gewoonlijk een tijdje in Jezus armen, en
ervaarde een zeer Hemels genoegen. Uiteindelijk, riep Jezus hem en vertelde hem
dat de Hemelse Vader wilde dat ze hun reis verder zetten. Op dit verzoek
herstelde Jozef zich in complete onderwerping aan de Goddelijke verordeningen
en ging hij terug op tocht met vernieuwde kracht. Het was zelfs zo wanneer hij
Jezus bij de hand nam, hij onmiddellijk van Hem kracht en energie ontving.
Na een lange tocht kwamen ze eindelijk in hun thuisland
aan, en Jozef was blij dat het einde van hun hachelijke tocht in zicht was. Hij
dacht eraan dat het lijden van Jezus en Maria spoedig zou eindigen, en hij was
hierover opgelucht. Hij vertelde Jezus en Maria hoe blij hij was dat de tocht
er bijna op zat.
Maar zijn voldoening werd spoedig minder toen hij bepaalde
informatie kreeg in een van de plaatsen bij Jeruzalem, waar ze een onderkomen
zochten voor de nacht. Hij hoorde dat Archelaus, die een uitermate boosaardige
man was, nu aan de macht was. Jozef vreesde dat ook hij zou zoeken om Jezus te
vervolgen, net als Herodes. Hij wilde zijn zorgen verbergen voor Maria zodat Ze
zich niet ongerust hoefde te maken. Ook zei hij niets aan Jezus. Vandaar dat de
Heilige opnieuw verdrietig en bekommerd was. Met Haar doordringend inzicht
besefte Maria de situatie en Ze sterkte Haar echtgenoot en probeerde het
verdriet van Jezus te kalmeren. Bovendien verzekerde Maria Jozef dat er nu geen
vijandigheid tegen Jezus heerste door het volk. Jezus trad Zijn heilige Moeder
bij door troostende woorden tot Jozef te richten, en ook Hij drong aan niet
bang te zijn, omdat er eigenlijk niets kon gebeuren, behalve wat de Hemelse
Vader toeliet. Het was de Hemelse Vader zelf die Zijn Zoon had teruggeroepen
uit ballingschap, en ze moesten niet vrezen dat er enige tegenslag zou komen.
Jozef was zeer opgelucht door de raad. Elke vrees in zijn hart verdween, en hij
zette zijn tocht in vrede en vreugde verder.
Maria en Jozef bespraken wat ze zouden doen op de tocht dat
nog voor hen lag. Ze wilden een bezoek brengen aan de tempel te Jeruzalem en
naar de grot te Bethlehem. Ze verlangden beiden om Bethlehem te bezoeken om de
plaats te vereren waar hun Goddelijke Zoon werd geboren. Ze waren in het
bijzonder aan deze plaats toegewijd. Het was aan Jozef om te beslissen omdat
hij het hoofd van de H. Familie was. Maar desondanks vertrouwde hij op Jezus en
Maria, opdat de Goddelijke Wil, waarmee deze heilige mensen zo intiem vertrouwd
waren, in alles zou vervuld worden.
Jozef besliste dat ze een bezoek zouden brengen aan de
tempel in Jeruzalem, om de Hemelse Vader te danken vooral de zegeningen die Hij
hen tot nu toe had geschonken op hun tocht. Ze smeekten ook dat Hij, die Hen
had verzocht terug te keren naar hun thuis, hen een veilige aankomst zou
garanderen, en bij hen zou zijn op weg naar Bethlehem. Met deze beslissing
reisden ze blijgezind en gelukkig verder.
Jozef merkte op : Welke verzekering hebben we dat de
dienaren en de bedienaars van de tempel en de ander mensen van Jeruzalem ons
zullen herkennen? Wie weet, mijn Jezus, of ze ons goede wil zullen betonen of
niet? Wie weet welke behandeling gaan ze ons geven? Als ze maar goed zijn voor
Jou, mijn Jezus en voor Jouw heilige Moeder, dan zal ik tevreden zijn. Ik ben
niet bezorgd om mezelf. Laat ze met mij doen wat ze wensen. Als ik maar Jullie
beiden bij mij heb, dat volstaat.
Jezus glimlachte bij deze uitdrukking van bezorgdheid en
Hij vertelde hem niet verdrietig te zijn over deze zaken, want alles zou
verlopen zoals Zijn Hemelse Vader had bevolen. Hij drukte Zijn tevredenheid uit
met betrekking tot Jozefs vaderlijke bezorgdheid en aandacht en Hij voegde
eraan toe: Wees er zeker van, mijn lieve vader, dat je rijkelijk zult beloond
worden, niet alleen voor wat je nu doet uit liefde voor Mij, maar zelfs voor je
goede verlangens namens Mij. Mijn Hemelse Vader zal je voor alles belonen.
Jozef die tot tranen toe bewogen was door deze woorden,
antwoordde: O mijn dierbare en lieve Zoon! Wat een grotere beloning zou ik
kunnen wensen, zolang ik Jou maar aan mijn zijde heb. Als de Hemelse Vader mij
geen ander beloning voor mijn zwakke inspanningen wil verlenen dan dat, of
bevolen wordt om Jouw vader te zijn, zou het nog altijd een onvergelijkelijke
beloning zijn. Wat zou ik nog meer kunnen wensen in dit leven dan het voorrecht
te hebben van Jouw gezelschap? Hoe zou ik mijn geluk liever in iets anders vinden,
dan in Jouw aanwezigheid, en waar kan ik nog meer op hopen in het komende leven,
dan dat ik nu in Jouw gezelschap leef?
|