Jozef
wordt vervolgd. Ze zoeken om Maria te ontvoeren. Hij wordt beschuldigd
van diefstal.
De vijand van de mensheid, de duivel, had een dodelijke haat
voor Jozef en zocht elk beschikbaar middel om zijn onoverwinnelijk geduld te
breken en zijn vrede in het hart te verstoren. Tot dit doel hitste hij een
groot aantal van schurken op tegen de heillige, en overstroomde hun hart met
een diepe haat tegen hem zodat ze zelfs zijn aanblik niet konden verdragen.
Ze waren uit elementen van duisternis gevormd, ze haatten
het licht. Velen zaten in een complot om Jozef te mishandelen en hem uit hun
land te verdrijven. De duivel plande dit omdat hij vreesde dat er een groot
aantal mensen tot bekering zouden komen door de woorden en het voorbeeld van de Heilige. Op een dag gingen deze mannen bewust naar de straat waarvan
ze wisten dat ze daar Jozef konden ontmoeten. Toen ze hem naderden, begonnen ze
te roepen en enkele gemene opmerkingen te maken. Ze stelden vragen
waarom hij in de eerste plaats naar Egypte was gekomen, waarom hij niet in zijn
eigen land was gebleven, en wat hij van plan was daar te doen. Je bent zonder twijfel
een boosaardig iemand, beweerden ze, en daarom ben je uit je land verdreven, in ballingschap gegaan voor je misdrijven. Je bent naar hier gekomen om nog meer kwaad
te doen. Jozef boog enkel zijn hoofd en zei: Ik ben naar hier gekomen om de
wil van God te volbrengen, en niet om iets kwaads te doen. Mijn activiteiten
zouden dit duidelijk moeten aantonen. Bij deze woorden, waren de schurken in
woede ontstoken en gingen verder om Jozef uit te dagen, maar hij gaf geen verdere repliek. Ze dreigden met geweld als hij hun land niet zou verlaten. Hoewel hij geen misdrijf had begaan, wilden ze hem nog altijd met geweld
wegjagen. Ze waarschuwden hem, als ze hem nog zouden ontmoeten, ze geweld zouden
gebruiken en als hij weigerde te vertrekken, ze naar zijn huis zouden komen om hem met geweld te dwingen. Ze zouden hem nu enkel wat tijd geven om in vrede te vertrekken.
De Heilige was niet in het minst bang door de
bedreiging van deze onmensen. Hij wist dat ze hem geen kwaad konden doen
als God het niet toeliet. Maar toen hij erover dacht dat ze naar zijn verblijfplaats
konden komen en Maria zouden treffen, was hij niet gerust. Hij richtte zich
vurig tot God, dat hij zou bevrijd worden van hun complot, en dat God zou zorgen
dat zijn vijanden machteloos zouden zijn.
O mijn God, bad hij, U weet waarom ik naar hier ben
gekomen, en ook waarom ik hier blijf. Wil daarom Uw Eniggeboren Zoon en Zijn
Moeder verdedigen en ook mij, Uw dienaar. Ik wil niets anders dan Uw heilige
Wil volbrengen, maar als het Uw wil is dat we blijven vervolgd en getroffen worden, laat mij dan alleen al deze zaken lijden. Ik ben gewillig om al deze
wandaden te accepteren, als U Jezus en Maria maar in rust en
vrede laat. O, laat nooit toe dat Ze zouden mishandeld worden, noch door
woorden, noch door daden. Dat is enkel rechtvaardig. Ik smeek U daarom om deze
gunst. O weiger niet om ze mij te verlenen. Zo sprak de geduldige Jozef toen
hij zijn weg verder zette naar huis, en hij ontving innerlijke troost. God
verzekerde Zijn dienaar dat Hij hem niet aan de woede van deze schurken zou
overlaten, maar hem altijd zou verdedigen en beschermen.
Toen hij thuis kwam, vond Jozef zijn echtgenote met het
Kind Jezus in Haar armen. Het Kind lachte onmiddellijk naar hem, en wilde onmiddellijk door hem in de armen genomen worden. Jozef ontving Hem met grote
troost in zijn ziel uit Marias handen, en hij werd buitengewoon vreugdevol
over dit kostbare genot dat altijd in Zijn Jezus werd gevonden. Hij vertrouwde
Hem de ellende hoe hij moest werken toe, en vroeg Hem om van Zijn Hemelse
Vader, door Zijn smeekbeden, genade en licht te verkrijgen voor deze
ongoddelijke individuen die het op hem hadden gemunt. Op deze manier vergoedde
hij de ongerechtigheden die hem werden aangedaan. Voor degenen die hem kwaad betoonden,
wenste hij enkel het goede.
Jozef stelde Maria op de hoogte van hetgeen was gebeurd, maar ze wist het reeds en moedigde hem aan om
geduld te oefenen. Ze gaf hem ook vertrouwen zodat hij niet bang hoefde te zijn. Ze vertelde hem dat
door deze beproeving, God wenste om zijn trouw te testen en zijn verdiensten te
vermeerderen. Haar opmerkingen zorgden voor opluchting en zorgden dat Jozef
klaar was voor dit offer.
Wanneer Jozef in de stad ging om te zorgen voor de
noodzakelijke dingen, was hij altijd bereid om elke pijnlijke ontmoeting
tegemoet te zien, en er waren er talrijke. Deze schurken bleven hem naroepen en
hitsten andere mensen tegen hem op. De helse vijand gebruikte hen, met als doel haat en vervolging tegen Jozef op te wekken. Het zou voor
iedereen duidelijk moeten zijn geweest hoe onschuldig, goed en vriendelijk de Heilige Jozef was, en dat hij niet in staat was om iets kwaads te
doen. Men kon zien dat hij door de straten liep in een staat van innerlijke beschouwing, en enkel sprak voor zover het zijn werk betrof. Hij lette niet op
de dingen die rond hem gebeurden, want zijn geest was geabsorbeerd in God.
Toch lieten deze schurken hem niet gerust. Ze bleven hem
vervolgen en hem beschuldigen met hun gemene taal. Wanneer Jozef hen naderde in
grote nederigheid en verklaarde dat hij enkel zou vertrekken als God het wilde, waren zijn opmerkingen als olie op het vuur. De Heilige
bleef nu stil, en accepteerde alles met een onoverwinnelijk geduld, en bad veel
voor hen. Deze schurken kwamen nooit de plaats waar Jozef leefde binnen. Hoewel
ze dit dikwijls van plan waren, waren ze nooit in staat hun plannen uit te
voeren. Ze werden altijd op een of andere manier verhinderd. Bovendien waren
ze uiteindelijk, na Jozef veel te hebben lastig gevallen en zijn geduld op de proef te hebben gesteld, en geen vooruitgang te hebben geboekt in hun plannen, met afkeer vervuld en lieten ze hem zijn leven onverstoord verder
leiden.
De duivel liet zijn pogingen om Jozef tot vertrek uit het land aan te zetten, niet rusten. In dit land werd hij (satan) aanbeden door dit
verblinde volk. Hij ondernam nog altijd pogingen om anderen op te stoken en in nog grotere mate dan voorheen, door een plan te suggeren waarbij Jozef zou beroofd worden van zijn lieve echtgenote. In een poging hiertoe, was dit voor Jozef een
veel grotere beproeving, dan wat hij tot nu toe had ervaren. Het gerucht van de buitengewone schoonheid van Maria verspreidde zich, en dit
feit bleek een meer dan voldoende aansporing te zijn voor een aantal van
goddeloze mannen om Maria te ontvoeren. Ze beschouwden Jozef als een man die
vrij was van begeerten. Vandaar dat niemand haat kon koesteren tegen hen,
daarom hadden ze een ander plan. Aangespoord door de duivel beweerden ze ook Arm
en van geen tel, zal hij het stilletjes moeten aanvaarden.
Jozef was op de hoogte van hun plan, en werd ongerust. Hij
vreesde niet dat er kwaad Maria zou treffen, want hij was ervan
overtuigd dat God Haar zou beschermen en verdedigen, maar het deed hem opnieuw
denken aan de tijd wanneer hij van plan was Maria te verlaten omwille van Haar
toekomstige moederschap, en hoe hij Haar op die manier had beledigd. Hij
vreesde dat God dit nu toeliet als straf. Hij werd ongerust en ging naar huis
waar hij Maria in gebed vond, en het Kind Jezus in slaap. Hij wilde zijn
echtgenote niet storen in Haar gebed, waar Ze in de hoogste beschouwing bleef.
Daarom ging hij zich afzonderen in gebed, en smeekte hij God om hem te
bevrijden van deze zware beproeving. Hij weende bitter en riep uit: O God, U
weet waarom ik destijds wilde weggaan van Maria. Maar ik wist toen niet wat er had
plaatsgevonden met betrekking tot mijn heilige echtgenote, en daarom smeek ik U opnieuw om mij te vergeven, en nooit toe te laten dat Maria van mij wordt
weggenomen of dat ik van Haar kostbaar gezelschap wordt beroofd.
Maria was zich volledig bewust van de situatie in haar geest en
ook Zij bad met vertrouwen voor Haar echtgenoot, en nadien ging ze hem verder
troosten als hij zich neerwierp aan Haar voeten om Haar over de beweegredenen
van destijds op te biechten. O mijn echtgenote, verklaarde hij in
tranen, ik vrees dat God mij deze ellende wil aandoen omdat ik Je eens wilde
verlaten. Maria voelde mee en verzekerde hem dat God nooit de dingen zou
toelaten, die hij vreesde dat zouden gebeuren. De Heilige vernederde zich in
nog grotere mate en smeekte opnieuw om vergeving voor wat hij in die tijd had
willen doen. O mijn echtgenote, zei hij, ik weet dat Je mij vergeven hebt
met Je hele hart. Verkrijg voor mij de zegen, dat Je nooit van mij wordt
weggenomen, want wat zou ik zonder jou zijn? O, hoe ellendig zou ik mij voelen! Ik
zou gedwongen zijn om de rest van mijn dagen in bitterheid en tranen te
slijten!
De Moeder van God verzekerde hem nogmaals dat alles zou
blijven als het was, en Zij drong erop aan dat hij niet meer bang zou zijn.
Opgelucht door deze opmerkingen die hun effect niet hadden gemist, klaarde het gezicht van
de Heilige op en werd zijn ziel dat zo gekweld was door deze zware pijn,
opgemonterd.
Het Goddelijk Kind was wakker geworden en keek met Zijn
lieve en beminnelijke ogen naar Jozef, en wilde duidelijk in zijn armen genomen
worden. De Heilige ontving Hem vurig en drukte Hem aan zijn hart, terwijl Jezus
op Zijn beurt hem vertederde met Zijn kinderlijke liefde. Van puur genot
verkeerde Jozef opnieuw in extase. Verheven mysteries werden hem geopenbaard en
hij begreep dat God wenste hem in vele dingen op de proef te stellen en hem daarom
de kans gaf om de deugd in praktijk te brengen. Terwijl hij al dit genot ervoer
met het Kind Jezus in zijn armen, dankte hij God met tevredenheid en vreugde. Hij dankte ook Maria voor Haar troostende woorden, waarna ze tezamen God lof prezen en dankten.
Deze zware beproeving die Jozef tegemoet zag, werd nooit
werkelijkheid. God liet eenvoudigweg niet toe dat deze goddeloze mannen hun
plannen ten uitvoer brachten. De Allerhoogste bracht hen zon zware kwellingen
dat ze niet langer eraan dachten Jozef te treffen.
Deze beproeving was nauwelijks gedaan en de rust nauwelijks
hersteld, toen Jozef een andere gelijkaardige kwelling te wachten stond. Er was
ijzeren gereedschap en timmerhout gestolen van een man die ook de
timmermansstiel deed net als Jozef. De Heilige werd onmiddellijk beschuldigd
van diefstal, en er werd gezegd: Hij zou zeker niet hier komen wonen zijn, als
hij niet reeds met schuld beladen was geweest. Men kan veronderstellen dat hij
door armoede en door gebrek aan middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien
ook in zijn eigen land heeft gestolen en werd verjaagd omwille hiervan.
Het was de algemene vijand die vermoedens had gelegd in de
geest van deze individuen, om de Heilige slecht te behandelen en uiteindelijk
uit Egypte te verdrijven. Jozef werd op de hoogte gesteld van hun geplande
zwartmakerij door iemand die hem gunstig was gezind. Hij werd de raad gegeven
om in zijn veiligheid te voorzien, omdat het ander gemakkelijk kon gebeuren dat
hij zou opgepakt worden als een crimineel omdat er velen overtuigd waren dat
hij de zaken had gestolen.
Dit nieuws was een zware klap voor Jozef, en hij verklaarde
zijn onschuld aan deze man, en hij verklaarde dat hij het niet nodig achtte om
zich terug te trekken. Hij zei dat hij in de plaats zijn vertrouwen op God stelde
om hem te verdedigen en zijn onschuld kenbaar te maken. Jozef smeekte zijn Heer
oprecht om hem te bevrijden van deze zwartmakerij en de waarheid aan allen
kenbaar te maken. De slachtoffers van de diefstal waren reeds een aanval tegen
hem begonnen, en legden hem op de rooster met hun gemene taal om uit te vissen
wat hij had gedaan met de gestolen waren. De onschuldige Jozef bleef uitermate
kalm en verloor zijn zelfbeheersing niet en vertelde hen dat hij niets wist
over de diefstal.
Hoewel zijn onschuld duidelijk had moeten zijn voor
iedereen, waren er toch mensen die bleven hem slecht behandelen en hem
bedreigen met tegenmaatregelen. Jozef verdedigde zich door te verklaren dat
hoewel hij arm was, hij ook zeer gelukkig was hierdoor, en dat hij niet op
andermans goederen uit was of interesse erin had. Wat hij had volstond, zei hij
, en als ze wensten hem het weinige dat hij had af te nemen, hij er niet zou om
bekommerd zijn, omdat God hem zou bijstaan in zijn noden. God verleende als
gevolg van deze woorden, dat al deze individuen gekalmeerd waren en dat ze
Jozef gerust lieten. Hij haastte zich om Maria alles te vertellen wat er
gebeurt was, en Ze troostte en bemoedigde hem om geduld te oefenen, en
verzekerde hem van de talrijke verdiensten dat hij hierdoor zou verkrijgen. Ze besloten
om God dank te zeggen om hem van zijn zware beproeving te hebben verlost. De
dief werd een beetje erna gevat, en Jozefs onschuld werd duidelijk onder de
mensen.
Jozef legde geen klacht neer tegen de zwartmakers, en
verkoos om alles in stilte te aanvaarden. Deze individuen verontschuldigden
zich niet, ze beschouwden Jozef te onbeduidend, iemand die het niet waard was
om veel aandacht aan te besteden. Dit feit alleen bracht de duivel nog een
grotere nederlaag toe, en hij werd razend wanneer hij Jozefs onwankelbaar geduld
zag temidden deze zware verdrukking, en dat dit voor Jozef een grote verdienste
betekende.
Satan bleef bepaalde individuen opruien tot kwaad tegen
Jozef, eerst de ene dan een andere, zodat wanneer Jozef zijn huis verliet, hij
gewoonlijk iemand tegenkwam die hem belachelijk maakte of hem kwaad deed. Zijn
verdraagzaamheid was de hele tijd opmerkelijk gedurende zijn verblijf in
Egypte, sinds hij voortdurend onderworpen was aan deze verdrukking. Hij droeg
niemand onwil toe, klaagde nooit, en onderwierp zich in alles met geduld,
berusting en opgewektheid. Al wat hij ooit zei tegen zijn vervolgers was: Moge
God je vergeven. Bovendien vertaalde deze woorden zich in daden, omdat hij tot
God bad voor hen en enkel het beste wenste, en dat ze tot kennis van de ware
God zouden komen. Hij stortte veel tranen in het smeken voor deze genade in hun
naam!
Om verder Zijn dienaar op de proef te stellen, liet God toe
dat Jozef met angst werd overvallen. Het feit dat ze leefden onder barbaarse
mensen, voor wie de ware God onbekend was, veroorzaakte Jozef om voortdurend te
vrezen voor mishandeling die ook tegen zijn echtgenote kon gericht zijn of
tegen Jezus. Deze gedachte kwelde hem en hij zei tegen zichzelf: Ze hebben
boze plannen tegen mij, en om mij pijn te berokkenen zouden ze evengoed kunnen
komen terwijl ik er niet ben, en mijn echtgenote en het Goddelijk Kind mishandelen
en hen uit Hun huis zetten. Als gevolg hiervan, heerste ongerustheid in Jozefs
hart wanneer hij er niet was. De uren leken buitengewoon lang, en hij kon
nauwelijks wachten tot hij kon terugkeren om te zien of ze geen kwaad hadden
gelden. Hoewel hij overtuigd was dat God bijzonder zorgde voor Maria, liet Hij
toch toe dat er voortdurend een gevoel van bezorgdheid aanwezig was in zijn
hart. Jozef aanvaardde het met berusting en leek uiterlijk nooit rusteloos of
verstoord.
Hij toonde altijd een blij gezicht en behield een vredige
houding, zelfs tegen degenen die hem kwaad deden, en koesterde geen wrok. Nooit
gaf hij blijk van zelfs de minste beroering, en was het alsof hij nooit
beledigd werd geweest. Wat waren deze barbaarse mensen hierover verwonderd! Ze
konden niet begrijpen hoe Jozef zon evenwichtig temperament kon behouden
temidden van al deze perversiteiten.
|