8 schip : (beuk) is
de langgerekte ruimte in (meestal) west-oostrichting, die aan de oostkant wordt
voortgezet door het koor.
Bij veel kerken staat tussen het schip en het koor
een transept (dwarsschip, dwarsbeuk), waardoor een Latijns kruis ontstaat,
de traditionele vorm van romaanse en gotische kruiskerken.

Evenwijdig aan het schip kunnen zich zijbeuken bevinden,
die door arcaden van het middenschip worden gescheiden. Als deze
zijbeuken ongeveer even hoog en breed zijn als het middenschip spreekt men van
een hallenkerk. Eenvoudige kerken zonder dwars- en zijbeuken worden zaalkerken genoemd.
Bij lagere zijbeuken wordt dat afhankelijk van de situatie basilicaal of
pseudo-basilicaal genoemd.
Dit onderdeel van het kerkgebouw kreeg zijn naam omdat het
op een omgekeerd schip lijkt. De term "schip" komt is een leenvertaling uit
het Grieks (naos), Latijn navis, Frans nef.
Het schip is het deel van de kerk waar de kerkgangers
plaatsnemen.
Als een kerk al voorzien was van een zijbeuk, werd deze in
de Middeleeuwen vaak uitgebreid met meerdere zijbeuken, zoals te zien
is bij de OLVrouwekathedraal te Antwerpen met drie zijbeuken aan beide
zijden. Als de stad na al deze bouwactiviteiten nog steeds genoeg geld had,
werden er vaak nog een rij kapellen naast de zijbeuken gebouwd.
Een zijkapel is een kapel dat meestal
tegen de zijbeuken van de kerk is gelegen, soms ook direct tegen het schip. In
een zijkapel is vaak een zijaltaar geplaatst tegen de oostelijke wand.
Een aparte vorm van zijkapellen zijn de straalkapellen, die zich in een krans
rondom het priesterkoor of de kooromgang bevinden.
Zijkapellen zijn vaak gesticht door een gilde of
door een weldoener van de kerk. Een zijkapel is meestal gewijd aan Maria,
een heilige of een bepaalde devotie (zoals het H. Hart van Jezus of OLV
van Altijddurende Bijstand). In de kapel staat meestal een altaar met een
beeld of schildering van de desbetreffende heilige of devotie. Ook kunnen
zijkapellen dienen als plek voor een grafmonument voor een hooggeplaatste
geestelijke of een welgesteld persoon.
Een beuk is een langgerekte ruimte tussen
twee rijen kolommen; hij bestaat uit meerdere aan elkaar geschakelde traveeën.
De mannenkant en vrouwenkant waren als men
binnenkwam in de kerk respectievelijk de rechter- en linkerzijde van het schip.
Tot begin jaren 60 van de 20e eeuw was het in kerken gebruikelijk dat de mannen
en vrouwen gescheiden plaatsnamen in de kerkbanken.
Dit gebruik is voortgekomen uit een soortgelijk gebruik in
Romeinse basilieken, waar men aan de rechterzijde het senatorium of
mannenpand vond, waar de belangrijke mannen en eventueel monniken zaten. Ter
linkerzijde bevond zich het matronaeum of nonnenkoor.
Hier zaten de zusters en belangrijke vrouwen.
Hoewel dit gebruik opgeheven is, is het nog wel
aanwijsbaar. In veel kerken zijn namelijk de vrouwelijke heiligen afgebeeld
ter linkerzijde en de mannelijke ter rechterzijde van de kerk.
9 zijbeuken :
evenwijdig aan het schip maar lager
10 narthex : (atrium,
paradijs) is de voorhal of portaal.
narthex
Oorspronkelijk was de narthex een voorhal en maakte deel uit
van de galerij om het atrium (voorhof) van vroegchristelijke kerken. Later
kreeg de narthex het karakter van een portiek. Men veronderstelt dat catechumenen
(doopleerlingen) en penitenten (boetelingen) hier mochten staan. Waar het
atrium later verviel, ging de narthex deel uitmaken van de kerk zelf en werd
meer een besloten ontmoetings-ruimte. Als onderdeel van de ingang ligt de
narthex traditioneel aan de westzijde van de kerk.
In de romaanse pelgrimskerken vormde de narthex
vaak een afgescheiden voorkerk waar de pelgrims gemaand werden de
wereldlijke onrust van zich af te laten glijden alvorens tot het heilige binnen
te treden. Zo werd de narthex in het Maas- en Rijngebied vervangen door een
westwerk, een apart bouwwerk met eigen priesterkoor (westkoor) en
soms meerdere verdiepingen met galerijen rondom een atrium. Een voorbeeld
hiervan is de Basiliek van de H. Magdalena te Vézelay waar een eerste
portaal met timpaan, dat het laatste oordeel voorstelt, toegang geeft
tot de narthex en een tweede portaal vanuit de narthex toegang geeft tot de
kerk.
Basiliek van de H. Magdalena te Vézelay
Andere
ruimten :
Crypte : is
een ondergrondse ruimte, veelal bedoeld als begraafplaats of om relikwieën
van martelaren en andere heiligen tentoon te stellen. Een crypte vindt men
meestal in romaanse kerken. De crypte bevindt zich vaak onder
het priesterkoor of de viering, maar andere locaties in of
buiten de kerk zijn mogelijk.
Doopkapel
: (baptisterium) is een afgezonderd deel van een kerk waarin
het doopvont (ook wel piscina genoemd) staat.
Baptisterium
als vrijstaand gebouw
In Zuid-Europa was het veelal een achthoekig, vrijstaand,
gebouw, stond aan de westzijde van een kathedraal of hoofdkerk en was
gewijd aan Johannes de Doper. De uitgebreide manier waarop baptisteria
versierd en gebouwd zijn wijst op de grote waarde die de christenen hechten aan
het doopritueel. Het doopritueel symboliseert de intrede in een
geloofsgemeenschap, het hoofd wordt besprenkeld met water (vroeger werd men
geheel ondergedompeld) om de zonden af te wassen en gezuiverd te worden van de
erfzonde. Na het ritueel is men als lid van de kerk aangenomen.
Het eerste baptisterium, het baptisterium van Lateranen,
was achthoekig. Dit model is vaak nagebouwd, soms werd het ook wel twaalfzijdig
gebouwd. Het doopvont in het midden van het baptisterium stond drie treden
hoog. Vaak werd er bij de versiering een gouden of zilveren duif gebruikt,
voor de rest zijn alle iconen, frescos of mozaïeken gebaseerd op het leven
van Johannes de Doper.
Baptisterium van Lateranen

Het doopvont zelf was voorheen altijd van steen, maar in
latere tijden werd ook wel metaal gebruikt. Het water in het doopvont komt uit
natuurlijke bronnen, en wordt gezegend door de pastoor.
In de vroege jaren van het christendom waren er nog geen
baptisteria, deze kwamen pas toen drie keer per jaar grote groepen kinderen
gedoopt werden. Door het grote aantal personen dat in het baptisterium moest
passen, waren deze in die tijd erg groot. Als er een tijd niets op het
programma stond, werd het baptisterium verzegeld met een special zegel van de
pastoor. Later gingen ook volwassen hun zonden laten afwassen. Soms was een
baptisterium verdeeld in twee delen, voor elk geslacht een. Er bestonden zelfs
kerken waar twee baptisteria aanwezig waren voor de scheiding.
In het baptisterium was ook vaak een vuurplaats
aangebracht, om de dopelingen warm te houden na de onderdompeling. Naast het
dopen had het baptisterium ook nog andere functies: hoewel het verboden was
door de Concilie van Auxerre (578) werd het baptisterium af en toe als
begraafplaats gebruikt voor belangrijke personen.
Baptisterium
als doopkapel in het kerkgebouw
Grotere kerken en kathedralen in Noord-Europa beschikken
vrijwel altijd over een in doopkapel in het kerkgebouw, die uitsluitend voor dit
doel gebruikt wordt. In sommige gevallen werd in de late middeleeuwen een
ruimere doopkapel aan het bestaande kerkgebouw toegevoegd. Deze laatgotische
doopkapellen zijn soms van buitenaf als aparte ruimte herkenbaar, maar maken
toch integraal deel uit van het hoofdgebouw en zijn ook in alle gevallen
slechts vanuit de kerk te betreden.
Oksaal
: (orgeltribune, orgelgalerij, zangkoor) is
een balkon aan de westzijde of achterzijde van het schip in een
kerkgebouw.
Een oksaal biedt ruimte aan het zangkoor en het grote kerkorgel.
Oorspronkelijk was het woord "oksaal" synoniem met "doksaal",
de afscheiding tussen het priesterkoor en het middenschip waarop zich
meestal ook een orgelbalkon bevond. Later heeft de term, vooral in de katholieke
parochies na de tijd van de Reformatie, een betekenisverandering ondergaan
tot synoniem van orgelbalkon of -galerij.
Vieringtoren
: (kruisingtoren, lantaarntoren, transepttoren) is
een kerktoren midden op de kruising van een kerk. Indien de vieringtoren
vrij klein is uitgevoerd noemt men het ook wel een (vierings)dakruiter.
Indien de vieringtoren een koepel is, spreekt men van een vieringkoepel en
wordt de kerk een kruiskoepelkerk genoemd. Vieringtorens kunnen
gemaakt zijn van steen, maar vaak is dit te zwaar voor de kruispijlers.
Daarom worden vieringtorens ook vaak van hout gemaakt, vaak beschermd met een
loden bekleding. Soms dient de vieringtoren als klokkentoren.
Torenspits : is een conische
of piramidale structuur boven op een gebouw dat vaak het hoogste gedeelte
van een bouwwerk vormt, uitgevoerd in steen of in hout bekleed met leien of
lood. Vaak wordt een dergelijke puntige of taps toelopende structuur toegepast
als bekroning op torens en andere gebouwen, maar kunnen ook als losstaand
object toegepast worden. Etymologisch komt het woord spits van het
nieuwhoogduitse spitza en het oudhoogduitse spizza,
"punt" betekenend. Het Engelse woord spire is
afgeleid van het Angelsaksische "speer".
Symbolisch gezien hebben
spitsen twee functies. De eerste is het verkondigen van macht. Een spits, met de
herinnering aan de speerpunt, geeft de indruk van kracht. De tweede is het
omhoog reiken in de richting van de hemel. Het hemelse en hoopvolle gebaar van
de spits is een reden voor zijn toepassing in religieuze gebouwen. Een spits op
een kerk of kathedraal is niet alleen een symbool van vroomheid, maar wordt
vaak gezien als een symbool van de rijkdom en het prestige van de orde, of
opdrachtgever die opdracht gaf voor de bouw.
Spitsen worden als
architectonisch ornament veelvuldig aangetroffen op christelijke kerken bovenop
of in plaats van de kerktoren. Hoewel elk kerkgenootschap kan kiezen om een
spits toe te passen in plaats van een toren, is het ontbreken van een kruis op
het bouwwerk een vaker voorkomend verschijnsel op rooms-katholieke en andere
pre-reformatorische kerkgebouwen.
Hoewel de kerk te Rome de Paascyclus al heel vroeg vierde,
vierde de Roomse kerk de Kerstcyclus pas vanaf de 5de eeuw uitgebreid. In
navolging van de Oostelijke kerken begon Rome het feest van Drie-koningen rond
400 te vieren. Na het Concilie van Efeze in 431, werden Kersvieringen verrijkt
met een nachtmis in de kerk van Santa Maria Maggiore in Rome.
Mozaïek uit de Apsis in de Santa Maria Maggiore : kroning van Maria
Deel van de vroegste Christelijke traditie waren dagelijkse
gebeden op het derde, zesde en negende uur, ofwel als individuele gebeden, of
als huisdiensten. Deze gebedstijden waren analoog aan de Joodse gebedsuren. In
de vierde eeuw treffen we de openbare viering van het morgen gebed (Lauden) en
het avondgebed (Vespers) aan in al de belangrijke kerken van Rome.
Eredienst buiten Rome en Noord-Afrika
Gedurende de tijd dat het Christendom een plek kreeg in
Rome, verspreidde het zich ook door de Westelijke provincies van het Romeinse
Rijk. In het Oosten waren er verscheidene invloedrijke centra, zoals Jeruzalem,
Antiochië en Alexandrië; in het Westen was Rome alleen het centrum dat toonaangevend
was voor de liturgische praktijk. Dat blijkt uit het feit dat het Latijn
algemeen werd aangenomen voor de Westerse Christelijke liturgie. We nemen aan
dat de Westerse kerken buiten Rome de uniforme liturgische praktijk van het
vroege Christendom deelden, met lokale variaties.
Al vroeg ontdekken we twee stromen van liturgische traditie
in het Westen: de Noord-Afrikaanse en Roomse traditie, en de Gallicaanse
traditie die de rest van het West Romeinse Rijk besloeg, inclusief noord Italië.
De term "Gallicaans" is enigszins verwarrend want die wordt zowel
gebruikt om in het algemeen de liturgische familie van Westerse riten buiten de
Noord-Afrikaanse en Roomse traditie, en meer specifiek om de liturgie van de
regio Gallië te beschrijven. Omdat uitgebreide Gallicaanse liturgische bronnen
ontbreken uit deze periode, is het onmogelijk om met zekerheid te zeggen of hun
oorspronkelijke vormen het eenvoudige, nuchtere Romeinse karakter deelden, of
dat hun vroegste teksten het uitgebreide karakter van de Oosters Romeinse
teksten hadden, dat we ook in Gallicaanse teksten van latere
datum aantreffen.
De Westerse traditie die het meest lijkt op de Rooms-Noord
Afrikaanse rite wordt gewoonlijk de Ambrosiaanse of Milanese liturgie genoemd.
Het Eucharistisch gebed dat door Ambrosius in 390 wordt aangehaald is
substantieel hetzelfde als de canon die later in Roomse documenten wordt
gevonden. Zelfs in de tijd van Ambrosius had de Milanese rite een aantal kenmerken
die deze onderscheidde van de Roomse praktijk, zoals voetwassing als deel van
de doopviering, en het verbod op vasten op zaterdag, zelfs gedurende de
40-dagen tijd. De praktijk van het zingen van antifonen en hymnes (gezangen) is
deel van het erfgoed van de vroege Milanese kerk.
De Spaanse of Visigotische liturgie, gewoonlijk de
Mozarabische Rite genoemd, werd gepraktiseerd op het Iberische Schiereiland.
Mozarabische
rite
: Latijnse ritus afkomstig van de uit de islam en het joodse
geloof tot het christendom bekeerde gelovigen.
Er wordt aangenomen dat Noord-Afrikaanse en Roomse bronnen
de kern vormden van de vroegste praktijk, hoewel latere vormen ook karakteristieken
van de Oosterse Kerken vertonen.
De Gallicaanse liturgie die gepraktiseerd werd in Gallië
vertoont een grotere verscheidenheid aan plaatselijke gebruiken. Een Keltische
variant werd gebruikt door de Ieren, Schotten en de Welsh. Een kenmerk van de
Gallicaanse liturgie is het gebruik van een serie korte variabele gebeden, waar
de Roomse rite een enkel geïntegreerd gebed gebruikt. Een ander kenmerk dat
verschillend is, is het gebruik van een collage van teksten uit verscheidene
boeken van de Bijbel voor de lezing.
Gregoriaanse
Hervorming
Veranderingen voor Gregorius de Grote
Zelfs voor de tijd van Paus Gregorius I (pontificaat
590-604) kunnen we een aantal trends zien in de evolutie van de Westerse
liturgie. Hoewel de boeken van de Schrift gebruikt werden voor lezingen in de
liturgie vanaf de vroegste tijd, werden er ook andere teksten en gebeden
gebruikt uit de mondelinge traditie of geïmproviseerd volgens algemeen
geaccepteerde vormen. In deze periode van de geschiedenis worden de teksten
vastgelegd en opgeschreven in allerlei liturgische boeken. Een andere
belangrijke trend is de verspreiding van de Roomse liturgie naar gebieden die
de Gallicaanse liturgie gebruiken en de vermenging van Roomse en Gallicaanse
elementen. Hoewel de Roomse liturgie gedurende deze periode trouw blijft aan
zijn traditionele vorm die al voorkwam in de vroege bronnen zoals de Apologia
van Justinus, is de trend die we zien de modificatie en herordening van een
aantal secondaire elementen in de viering van de Eucharistie.
Justinus
de Martelaar : was een bekeerde heiden en werd een
belangrijke apologeet. Wat we over zijn leven weten, komt hoofdzakelijk uit
zijn eigen geschriften. Hij is geboren te Flavia Neapolis (nu Nablus) in
Palestina. Als jonge man bezocht hij diverse filosofische scholen, op zoek naar
de waarheid. Op een dag was hij aan het mediteren, en ontmoette hij een
vreemdeling die hem de zwakheid van alle filosofische stelsels aantoonde, en op
de profeten van de Hebreeuwse Bijbel wees. Justinus, die al eerder onder
de indruk was gekomen van de moed van vervolgde christenen, bekeerde zich tot
het christendom. Hij trok rond in een filosofenmantel, lerend dat hij
in Christus een meer perfecte filosofie bezat. Hij gaf les te Efeze
en te Rome.
Rond 165 werd hij in Rome vanwege zijn christelijke
overtuigingen berecht door een rechtbank onder leiding van de stedelijke
prefect Junius Rusticus. Dit proces eindigde in de veroordeling en executie van
Justinus. Tegen de joden zei hij: "jullie hebben het toppunt van jullie
verdorvenheid bereikt in de haat tegen de Rechtvaardige (Jezus) die jullie
hebben gedood".
De eerste apologie bevat zijn leer over de Eucharistie,
die een inkijk geeft in de leer over het sacrament in de vroege kerk:
Wij noemen dit eten Eucharistie [Eucharistie betekent
dankzegging]; en niemand mag eraan deelnemen, behalve hij die gelooft dat onze
leer waar is en die gewassen is in het wassen dat ter kwijtschelding van de
zonden en ter wedergeboorte dient [het doopsel], en die daardoor leeft zoals
Christus heeft bevolen. Want niet als gewoon brood of gewone drank ontvangen
wij deze [het brood en de wijn]; maar net als Jezus Christus onze Heer, die
vlees is geworden door het Woord van God, zowel vlees en bloed had voor ons
heil, zo ook zijn wij onderwezen dat het eten dat gezegend wordt door het gebed
van Zijn woord, en waardoor ons bloed en vlees wordt gevoed door de
verandering, zowel het vlees als het bloed van die vleesgeworden Jezus is.
|