Het boetesacrament
Het boetesacrament maakte in het Westen deel uit van de
vroegste traditie, zoals Origenes en Cyprianus getuigen. Het werd gezien als
een remedie tegen een ontsporing na de doop voor ernstige zonden die publiek
schandaal opriepen zoals: moord, echtbreuk en van het geloof afvallen. Zoals in
de Oostelijke Kerk werden ordes van boetelingen gevormd, maar iets anders
behandeld. In Rome werden zij niet weggezonden samen met de catechumenen, aan
het eind van de liturgie van het woord. Ze mochten de hele dienst bijwonen,
maar ontvingen de communie niet. Speciale zegengebeden voor boetelingen voor of
na de communie zijn teruggevonden zowel in Noord-Afrika als in Rome. De boeteperiode
liep ten einde met een sacramentele viering met handoplegging; aan het begin
van de 5de eeuw vond dit plaats op Witte Donderdag.
Catechumeen
of doopleerling : is binnen het Christendom iemand
die zich voorbereidt op zijn doopsel (en/of vormsel). Je kunt er het woord
catechese in herkennen, het opvoeden tot geloof.
In de vroegste periode van de Kerk, toen hele gebieden
gekerstend werden, gebeurde het veel vaker dan in de huidige tijd dat
volwassenen gedoopt werden. Deze volwassenen kregen ter voorbereiding op het
doopsel onderricht in de christelijke leer en werden catechumenen genoemd.
Catechumenen mochten enkel het eerste deel van de mis bijwonen, waar uit
de schrift werd gelezen en deze lezingen werden toegelicht. Het tweede deel van
de mis (de dienst van het altaar) was voorbehouden voor de gedoopten. In de
oudste kerken vindt men bij de ingang nog vaak een narthex, waar de
catechumenen plaatsnamen.
De veertigdagentijd, de voorbereidingstijd op Pasen,
was voor de catechumenen uit die jonge Kerk een intense voorbereidingsperiode
op hun doopsel, vormsel en eerste communie. Zij werden begeleid door twee
gedoopte christenen, die hun peter en meter waren. Naarmate de Kerk
groeide werden in christelijke regio's vrijwel allen reeds als kind gedoopt.
Het catechumenaat voor volwassenen, als voorbereidings-periode op het doopsel,
kwam daardoor minder frequent voor.
Ook tegenwoordig vindt het catechumenaat bij voorkeur
plaats in de veertigdagentijd. Op Aswoensdag worden de
doopleerlingen aan de kerkgemeenschap voorgesteld. Tevens ontvangen zij
een exorcisme en worden zij gezalfd met de catechumenenolie. In
de Paaswake worden zij gedoopt.
Delen
van een Kerk
Romaanse stijl of gotische stijl : Ondanks de benaming is
het romaans als bouwstijl slechts indirect gebaseerd op de bouwstijl van de
Romeinen. Feitelijk komt zij voort uit de Karolingische bouwkunst, waarin
principes uit de Romeinse architectuur werden herontdekt.
Romaanse Kerk
De romaanse stijl werd gekarakteriseerd door kleine rondboogvensters en
decoraties met eveneens ronde bogen. De muren waren doorgaans dik en versierd
met lisenen, friezen en spaarvelden waarin eveneens ronde vormen
domineren. De muren droegen het grootste deel van het gewicht van het gebouw op
zich, waardoor grotere ramen niet mogelijk waren. Daarom was het in romaanse
kerken altijd vrij donker.
De stijl maakte een geleidelijke ontwikkeling door die
uiteindelijk, door de grootschalige toepassing van het kruisribgewelf, zou
leiden tot het ontstaan van de gotische bouwstijl, waardoor het romaans werd
verdrongen.
De vroeggotiek begint als bouwstijl in het
jaar 1122. In de abdij van St-Denis bij Parijs wordt een grote verbouwing
in gang gezet. Dit zou het eerste vroeggotische bouwwerk worden.
Het verschil tussen de gotiek en het romaans is dat de
gotiek voorheen als noodzakelijk beschouwde bouwelementen weglaat. Dit was
mogelijk door de toepassing van kruisribgewelf, spitsboog en pilaren.
Gotische Kerk
Buitenwaartse krachten, die de neiging hebben de muren naar
buiten te drukken, waren in de romaanse architectuur met zijn dikke muren geen
probleem, maar moesten bij deze veel lichtere constructie wel afgevoerd worden.
Hiervoor werd de luchtboog verder ontwikkeld. Hierdoor ontstond een sterke
constructie die in de romaanse stijl onmogelijk was en die een grotere
verticaliteit toeliet. Dit zorgde ervoor dat de kerken veel hoger konden worden
en dat er ruimte vrijkwam in de kerk, door het weglaten van dragende
onderdelen.
De vroeggotiek zou opgevolgd worden door de hooggotiek. De
hooggotiek kenmerkte zich vooral doordat de gotiek nog meer werd toegepast.
Grondplannen van stijlvormen :

Romaanse kerk :

1 apsis : zetel
waar de bisschop zat is een halfronde, veelhoekige, nisvormige ruimte. In de
gotische kerken wordt vaak van een koorsluiting gesproken.

Het chevet is de gehele afsluiting van
het koor. Het chevet omvat de apsis of koorsluiting, de straalkapellen en
het deel van de kooromgang dat om de apsis ligt.

2 priesterkoor
(koor, hoogkoor) : daar bevindt zich het hoofdaltaar.

Een priesterkoor is
het oostelijkst gelegen deel van een kerkgebouw. In het koor staat het
hoogaltaar, het belangrijkste altaar in een kerk. Een priesterkoor kan in
verschillende mate afgescheiden zijn van de rest van de kerk door middel van
niveauverschil in de vloer, communiebanken, een doksaal of zelfs een koorhek.
Hoofdaltaar in de St Jacobskerk te Antwerpen
Meestal is een kerk met het koor naar het oosten gericht,
omdat dit de richting is waar de zon opkomt en omdat Jezus Christus wordt
gezien als de Sol Oriens, het 'Licht van de Wereld', de 'Zon der
Gerechtigheid' (Joh 8, 12; Mal. 3, 20). Het is ook in het oosten dat Jezus
volgens de Bijbel zal terugkeren om de levenden en de doden te oordelen (Matt 24,
27). Grote romaanse kerkgebouwen bezitten vaak twee koren: een oostkoor
(het priesterkoor) en een westkoor.
Westkoor
Een hoogkoor onderscheidt zich van een normaal koor,
doordat het door zijn hoogte uitsteekt of ooit uitstak boven het vloerniveau van
het middenschip.
Het koor is ontstaan uit de apsis. De monniken en
hun liturgie kregen een plaats buiten de kerk van het klooster, in de
gewone parochiekerken en kathedralen. Die liturgie bestond uit het dagelijks
gebed op een aantal vaste momenten, waarbij ook gezongen werd. De monniken
kregen, vanwege hun bijzondere plaats in de kerkelijke gemeenschap, ook een
bijzondere plaats in het kerkgebouw. Zij kregen een afgescheiden plaats bij het
hoofdaltaar. Het hoofdaltaar werd in de apsis geplaatst. De apsis werd verlengd
in oostelijke richting en aan de zuid- en noordzijde van het op deze manier
ontstane koor werden koorbanken geplaatst. De monniken zaten tussen schip
en altaar in.
Koorbanken
Naarmate de kerkarchitectuur zich verder ontwikkelde werd
ook meer symboliek in de architectuur gelegd: naast de kruisvorm van de kerk
moest het koor en de apsis samen omgeven zijn door twaalf pilaren, wat de
twaalf apostelen symboliseert. De vier pilaren aan de vier hoeken van
de kruising staan voor de vier evangelisten (Mattheüs, Markus, Lucas en
Johannes). Het is gebruikelijk dat de monniken elkaar psalmen en hymnen
toezingen en daaruit is het begrip koor als aanduiding voor een groep
mensen die in samenzang zingen ontstaan.
Westwerk
: (westkoor, westbouw) is
een monumentaal bouwwerk aan de westkant van een kerk. Het westwerk
vervangt de meer gebruikelijke narthex met westtoren(s). Bij de
oudste westwerken is uitwendig een verdeling tussen middenruimte en traptorens
kenmerkend. Een portaal ontbreekt meestal; dit bevindt zich doorgaans elders.
Het westwerk is meestal inwendig verdeeld in verdiepingen en heeft vaak op de
begane grond een extra priesterkoor, het westkoor. Soms is er ook
een kapel op een van de verdiepingen. Bij grotere westwerken bevinden
zich rondom een atrium naar het schip gerichte galerijen.
3 doksaal : wand
tussen schip en priesterkoor Een doksaal of jubee is een houten of stenen
wand die in een kerk het schip scheidt van het priesterkoor. Het heeft dezelfde
functie als een koorhek. De term doksaal is afkomstig van het
Latijnse woord voor rug: dorsa, klaarblijkelijk om hiermee de
sluiting, de 'rug' van het koor aan te duiden. De term jubee, die
uit het Frans komt, is ontleend aan "Jube, domine, benedicere" (Heer,
wil mij zegenen) en geeft een belangrijke liturgische functie van het doksaal
aan. Het is het verzoek van de diaken voordat deze zich voor het lezen van
het evangelie naar de ambo bij het doksaal begaf.
Doksaal in de St Jacobskerk te Antwerpen
Ten gevolge van de Katholieke Reformatie ontstond het
verlangen het hoogaltaar weer zichtbaar te maken voor de gelovigen. Vele
oude doksalen werden verwijderd en uit de late gotiek zijn er slechts enkele
bewaard gebleven.
Een ambo is een benaming voor een kleine
stenen preekstoel in oudchristelijke basilieken. Vaak waren er twee ambo's
aan de uiteinden van de afsluiting van het koor en het schip van de kerk. Zij
waren bestemd voor de lezing van het epistel en het evangelie. Onder invloed
van de vernieuwing van de liturgie sinds het Tweede Vaticaans Concilie is
de ambo weer in gebruik geraakt. Net als in de vroegchristelijke tijden worden
tijdens de Dienst van het Woord de teksten van de Bijbel vanaf de ambo
voorgelezen of gezongen en wordt er ook gepreekt.
Als er twee ambos zijn wordt het evangelie voorgelezen
vanaf de ambo aan de evangeliezijde (noordzijde, dat wil zeggen links
vanuit de kerk) en de andere lezingen uit de Bijbel vanaf de ambo aan de epistelzijde (zuidzijde,
dat wil zeggen rechts vanuit de kerk).
4 kooromgang : (deambulatorium) is een overdekte wandelgang
rondom, en geopend naar, het koor. De kooromgang is te beschouwen als een
verlengstuk van de zijbeuken en is meestal even breed. Bij een kruiskerk
wordt de verbinding tussen de kooromgang en de zijbeuken onderbroken door
het transept. Op de omgang kunnen straalkapellen en eventueel
ook koorkapellen aansluiten.
Het meest voorkomende type kooromgang is lager dan het
koor. Vanwege de drieledige opzet wordt een koor met een dergelijke omgang ook
wel basilicaal koor genoemd. In slechts weinige gevallen is de
omgang even hoog als het koor. Een omgang komt vooral voor bij kathedralen en
grotere kerken en diende oorspronkelijk om de doorgang van pelgrims bij de
uitstalling van relieken te bespoedigen.
De koorsluiting is de afsluiting waarmee
het koor eindigt. Dit ligt aan de oostzijde. Hier kan het koor op
verschillende manieren eindigen, met een:
- halfronde
sluiting
- driezijdige
of veelhoekige sluiting
- rechte
of vlakke sluiting
5 straalkapellen
: (kranskapel, apsisdiool) is een
kapel die aan het koor of de kooromgang is gebouwd.

Straalkapellen werden reeds in de romaanse bouwkunst
toegepast en worden dan apsidiool (= "kleine apsis")
genoemd. Meestal zijn dergelijke kapellen aan een kooromgang gebouwd of daarmee
geïntegreerd, maar soms grenzen de kapellen direct aan het priesterkoor.
In de gotische kerkenbouw grenzen kranskapellen
vrijwel altijd aan de kooromgang. De meeste grotere kerken uit die periode
hebben 3 tot 5 straalkapellen. Hoe groter en belangrijker de kerk was, hoe meer
straalkapellen aan de kooromgang werden gebouwd.
6 kruising : (viering)
daar waar het schip en de dwarstransepten elkaar kruisen of doorsnijden. Dit
deel wordt viering genoemd omdat deze ruimte in de plattegrond een vierkant is.

Na het Tweede Vaticaans Concilie vond men het nodig
dat de priester de mis ook gericht naar de gelovigen kon vieren (versus
populum), en niet meer gericht naar het oosten. Omdat de apsis en het
priesterkoor vaak ver weg zijn van de gelovigen plaatste men in vele kerken een
volksaltaar in de kruising. Ook in de middeleeuwen en de baroktijd stond
op deze plaats al vaak een altaar voor of onder de bogen van het doksaal,
het zogenaamde Heilig Kruisaltaar. Dat was, ook in die tijden al, het altaar
voor het volk, omdat de leken geen toegang hadden tot het priesterkoor, dat
meestal door een doksaal of koorhek was afgesloten.
Het dakgedeelte dat schip en transepten gemeenschappelijk
hebben wordt ook wel betiteld als kruising.
Soms is er midden op de kruising een vieringtoren of
kruisingtoren te vinden.

In deze toren kan het angelus-klokje hangen, of de consecratie-klok.
Ook kan boven de kruising een koepel gebouwd worden, dan is de kerk een kruiskoepelkerk.
7 transept : (kruisarm, kruisbeuk, dwarsbeuk,
dwarsschip) (Frans: tranche = snede en het Latijn saepta =
omheining)

De plattegrond van een gotische kerk heeft altijd
de vorm van een kruis. Dit kruis bestaat uit een lange ruimte (het schip,
vóór het transept), met aan het verste einde het koor, achter het
transept, waar zich het hoofdaltaar bevindt en dat meestal naar het
oosten is gericht. Het transept staat dus haaks op het schip en is meestal
noord-zuid georiënteerd. Het bestaat uit drie delen: de beide zijarmen en
de kruising. Aan het uiteinde van de beide armen bevindt zich de
transeptsluiting.
Meestal is het transept eenbeukig. Soms zijn ook de beide
dwarsarmen van het transept met een apsis afgesloten.
|