- Zesde
Uur komt overeen met de middag (12u)
- Negende
Uur komt overeen met de namiddag (15u)
Deze diensten zijn, tezamen met de andere diensten van de
Dagelijkse Cyclus, gewoonlijk opgenomen in een gebonden verzameling en wordt
het Boek van de Heilige Uren genoemd, of Horologion (Grieks).
Bij de Koninklijke Uren zijn al de Uren: 1ste, 3de, 6de, en
9de, evenals de Typische Psalmen, gezongen als 1 dienst. De dienst
wordt gelezen op de vooravond van Kerstmis en Drie-koningen, evenals op Goede
Vrijdag. Het wordt gekarakteriseerd door bijzondere psalmen en hymnen, evenals
speciale Lezingen uit het Oude Testament, de Brieven en het Evangelie, die
verwijzen naar het respectievelijke feest of gebeurtenissen van de dag. In de
tijd van de Byzantijnse Keizer was het de gewoonte dat hij aanwezig was bij de
hele dienst, vandaar de titel Koninklijke Uren.
Overzicht
Westerse Katholieke Eredienst
De liturgische praktijk en muziek van de Westers Romeinse
Kerk ontspringt uit vroeg Christelijke ontwikkelingen en volgt de plaatselijke
ontwikkeling van de orde van de Kerk van Rome. Een aantal markante punten
zullen de revue passeren: De Oud Romeinse rite, de overeenkomsten en verschillen
tussen het Oosterse en Westerse Christendom, de ontwikkeling van het
Gregoriaans, de hervormingen van Karel de grote en het gebruik van het Latijn
tegenover het Grieks. De liturgiegeschiedenis van de Kerk van Rome werd voor
een groot deel vorm gegeven door de invloed van de barbaarse invasies, een
ervaring die het Westerse Christendom in een veel indringender mate doormaakte
dan de broeders en zusters in het Oosten.
De vroege Kerk in Jeruzalem
De vroege Christelijke Kerk in Jeruzalem onder leiding van
de eerste bisschop, Jacobus, de broeder (verwant) van de Heer. Een liturgische
orde die zijn naam draagt is een van de vroegste die bewaard is. Dankzij het
zendingswerk van de apostel Paulus waren binnen weinige jaren er overal kerken
te vinden op de weg van Jeruzalem naar Rome, de hoofdstad van het Romeinse
Rijk. De liturgische orde van de kerk van Jeruzalem werd de fundering van de
eredienst vorm en praktijk van deze nieuwe kerken van Antiochië tot Rome, en
verder. Op deze fundering ontwikkelden zich de vorm, praktijk en muziek die
later herkend werden als de Westerse rite.
Het is opmerkelijk dat het Grieks de voertaal was in het
Romeinse Rijk en toch het Latijn de officiële liturgische taal van de Rooms
katholieke Kerk werd tot het Tweede Vaticaans Concilie in 1962. Het Romeinse Rijk
ontwikkelde zich op de grondvesten van de oudere Griekse staat en cultuur die
verspreid was over het hele Middellandse Zee gebied, en het Grieks bleef de
voertaal van het hele gebied. Zelfs aan het hoogtepunt van zijn macht en
uitbreiding sprak het grootste deel van het Romeinse Rijk Grieks, met het
Latijn voorbehouden als officiële staatstaal, en als taal in dagelijks gebruik
alleen in Rome en delen van Italië.
Jacobus/Jakobus wordt
in het Nieuwe Testament de "broer van de Heer" (van Jezus) genoemd.
Dat is niet letterlijk te nemen, het is bedoeld als neef of verwant. Hij
wordt ook wel Jakobus de Rechtvaardige, Jakobus de Mindere of Jakobus
de jongere genoemd, ter onderscheiding van Jakobus de Meerdere, een
van "de twaalf". Hoewel Jakobus de Mindere niet wordt genoemd als een
van "de twaalf", werd hij wel als apostel aangeduid. Traditioneel
wordt aan deze Jakobus het Bijbelboek de Brief van Jacobus toegeschreven.
Uit de Handelingen kan worden opgemaakt dat
Jakobus een vooraanstaande rol speelde binnen de christengemeente van Jeruzalem,
zoals bij het Concilie van Jeruzalem. Om deze reden wordt hij als de
eerste bisschop van Jeruzalem beschouwd. Jakobus stierf volgens Flavius
Josephus in het jaar 62 door steniging op aandrang van de hogepriester
Ananus.
De traditionele lijst van "de twaalf
apostelen"
Na de toetreding van Mattias waren de apostelen (in
alfabetische volgorde):
1.
Andreas visser : broer van Simon Petrus
- Grieks: "de mannelijke, de moedige" was een discipel van Johannes
de Doper en werd na diens executie een van de 12 apostelen. Hij wordt
beschouwd als de stichter en eerste bisschop van de Kerk van Byzantium en
wordt daarom als beschermheilige beschouwd van het Oecumenisch patriarchaat van
Constantinopel.
2.
Bartolomeüs
3.
Filippus
4.
Jakobus, zoon van Alfeüs
5.
Jakobus de Meerdere - visser, zoon van Zebedeüs,
met zijn broer bijgenaamd Boanerges,
"zonen van de donder"
6.
Johannes visser : , zoon van Zebedeüs, met
zijn broer bijgenaamd Boanerges,
"zonen van de donder") Johannes was de discipel die Jezus liefhad.
Samen met Petrus werden Johannes en Jakobus de meest vertrouwelijke
leerlingen van Jezus. Zo waren zij bijvoorbeeld aanwezig bij de gedaanteverandering
van Jezus op de berg Tabor. Ook was hij volgens het evangelie, de enige
apostel die aan de voet van het kruis Maria, de moeder van Jezus, bijstond.
7.
Juda Taddeüs visser : ook wel Judas
Lebbeüs genoemd, broer van Jakobus de Mindere
8.
Matteüs tollenaar : zoon van Alfeüs, ook
wel Levi genoemd. Hebreeuws : "geschenk van JHWH" Hij was schrijver
van het Evangelie volgens Matteüs.
9.
Mattias : Hebreeuws : geschenk van JHWH. Hij nam
na de Hemelvaart van Jezus de
plaats in van Judas Iskariot, die na zijn verraad, zelfmoord pleegde. Hij
werd door loting aangewezen.
10.
Simon Petrus visser : Petrus is een
vertaling van zijn bijnaam Kefas Grieks : Rots Hij geldt voor katholieken als de
eerste paus (het ambt van paus wordt ook wel Petrusambt genoemd)
en voor orthodoxen als de patriarch.
11.
Simon de Zeloot of de IJveraar
12.
Thomas : tweeling, ook Judas Thomas Didymus genoemd
Plaatselijke variaties in het
Westen
De liturgische vormen van het Westers Romeinse Christendom
omvatten veel riten die in de eerste paar eeuwen na de apostolische periode
ontwikkeld werden. Terwijl al deze riten teruggingen op de liturgische praktijk
van de "moederkerk" in Jeruzalem, ontwikkelden zich geleidelijk plaatselijke
variaties in structuur door het toevoegen van gebeden en andere bijpassende
elementen aan Eucharistie. Deze structurele verschillen resulteerden in de
verschillende bekende riten: Ambrosiaanse, Gallicaanse, Mozarabische, enz. Elke
plaatselijke kerk ontwikkelde zijn eigen muzikale vorm, voortbouwend op de oude
traditie. Ondanks al deze variatie was de liturgische vorm en muzikale praktijk
in de vroege Kerk opmerkelijk gelijk gedurende de eerste 8 eeuwen. De Westerse
Kerk was minder gecentraliseerd dan de Oostelijke Kerk in de 4de tot de 6de
eeuw, en liet niet alleen verschillende liturgische gebruiken toe, maar
moedigde die zelfs aan, zo lang ze maar niet ketters waren.
De term die algemeen gebruikt wordt voor de liturgische
rite van de Roomse Kerk voor de vroeg 9de eeuw is de Oud Romeinse rite of
Liturgie. De Oud Romeinse rite en de bijbehorende zang ontwikkelden zich uit de
gemeenschappelijke liturgische praktijk van de Roomse kerk en werd vastgelegd
in de herziening van de rite door Paus Gregorius de Grote in 595. Deze rite
wordt representatief geacht voor de consistentie van de liturgische vorm en
muziek in de vroege Kerk. Deze ontwikkelde zich verder in de 8ste en
9de eeuw, toen Karel de Grote zowel de liturgie als de liturgische muziek
hervormde van de Westers Romeinse Kerk. Met de liturgische rite van Gregorius
de Grote en de zang van de Kerk van Rome als basis, wilde Karel de grote één
liturgische en muzikale norm vestigen voor heel zijn pas gevormde Heilige
Roomse Rijk. Het resultaat van deze hervorming was een uniforme liturgische
rite voor de Rooms Katholieke Kerk, en een nieuwe vorm van liturgische muziek
die we nu Gregoriaans noemen die vele eeuwen lang de norm zou zijn.
Wat
geschiedenis :
Het
Romeinse Rijk
Het was lastig om het uitgestrekte Romeinse Rijk op een
efficiënte manier te besturen. De keizers hadden weinig grip op de provincies,
er braken voortdurend opstanden uit en het leger was niet effectief. En het
hielp niet dat veel van de keizers er niets van bakten.
Keizer Diocletianus ging het probleem te lijf door
compagnons aan te wijzen. In 285 n.Chr. gaf hij het westen in beheer aan
Maximianus, en zeven jaar later benoemden beiden een medekeizer en opvolger.
Deze zogeheten tetrarchie moest het rijk beter bestuurbaar maken.
Maar toen Diocletianus met pensioen ging, kregen zijn
opvolgers het met elkaar aan de stok. Het rijk werd eerst herenigd, brak toen
in tweeën en kwam vervolgens weer bij elkaar, tot keizer Theodosius I in 408
stierf. Zijn twee zoons erfden ieder een deel, en zo werd de deling permanent.
Het West-Romeinse Rijk was geen lang leven beschoren, terwijl het Oost-Romeinse
of Byzantijnse Rijk tot 1453 bestond.
Heilig
Roomse Rijk :

1ste foto : in de tijd van de stichting van het
keizerrijk in 962 (met de huidige landsgrenzen)
2de foto : rond 1200 op het hoogtepunt
3de foto : in de tijd van de ontbinding van het
keizerrijk in 1806
Het Heilige Roomse Rijk was een rijk in
Centraal-Europa en omringende gebieden. 'Rooms' betekent in dit verband zowel 'romeins'
(het zou een voortzetting zijn van het West-Romeinse Rijk). Het
adjectief Heilig werd daar in de 12de eeuw aan toegevoegd
om aan te geven dat de keizerlijke waardigheid direct van God aan de keizer zou
zijn overgedragen. De Paus was in deze de bemiddelaar en kroonde en zalfde de
koning 'als keizer'. Het Rijk werd op gezag van keizer Napoleon in 1806
opgeheven. Het was geen staat in de moderne betekenis van het woord,
maar een politiek verband van wereldlijke en kerkelijke gebieden die
direct of indirect onderworpen waren aan de soevereiniteit van de
Rooms-Duitse keizer of koning.
De keizerstitel werd in het westen van Europa opnieuw
ingevoerd met de keizerskroning van Karel de Grote in 800. In 962 liet
Otto I de Grote, de koning van het Oost-Frankische/Duitse koninkrijk, zich
door de paus tot keizer kronen. De verbinding tussen het Oost-Frankische/Duitse
koningschap en de keizerstitel vormde sindsdien de basis van het Heilige Roomse
Rijk. De keizer werd in het middeleeuws christelijk denken als wereldlijke tegenhanger
van de paus gezien, met een universeel gezag.
Het Duitse koningschap was niet erfelijk; de koning werd
gekozen door de keurvorsten (hoogste vorsten in rang in dit Rijk), die de
feodale bovenlaag van het Rijk vormden. In de middeleeuwen kon de koning zich
pas keizer noemen nadat hij door Rome was erkend. Dat vereiste de pauselijke
goedkeuring en kroning, die vaak pas na diplomatieke onderhandelingen gegeven
werd. Sinds de 16de eeuw nam de koning de keizerstitel aan als erfelijke titel
direct en zonder tussenkomst van Rome.
Het Roomse Rijk
Onder de eerste keizers had het keizerrijk geen eigen naam.
Het keizerschap was persoonlijk en niet verbonden met een bepaald gebied. Het
werd pas later het keizerrijk Roomse of Romeinse Rijk genoemd.
Door het Rijk "Romeins/Rooms" te noemen, presenteerden de keizers het
Rijk nadrukkelijk als voortzetting van het Romeinse Rijk. De
rechtvaardiging hiervoor was dat het (West-)Romeinse Rijk niet ten onder was
gegaan maar werd voortgezet door de latere keizers. In het middeleeuws
christelijk denken was dat zeer belangrijk, omdat volgens profetieën uit het
Bijbelboek Daniël de eindtijd zou aanbreken na de ondergang van het IJzeren
Rijk, wel aangeduid als het Romeinse Rijk. Als opvolgers van de Romeinse
keizers maakten de Duitse keizers ook aanspraak op de beschermheerschappij over
de hele christelijke wereld en op een voorrangspositie ten opzichte van andere
heersers. Zoals de Paus een universeel geestelijk gezag had, had de
keizer dat op wereldlijk gebeid.
Heilige Rijk
In de 11e en 12e eeuw kwamen de keizers steeds vaker in
conflict met de paus. Via de keizerskroning, die na de keuze door de Duitse
vorsten door de Paus werd uitgevoerd, konden de Pausen aanspraken maken op de
heerschappij over het Rijk. Keizer Frederik I Barbarossa begon daarom
vanaf 1157 de naam Sacrum Imperium (Heilige Rijk) te
gebruiken. Hiermee weersprak de keizer het recht van de Paus boven het
keizerschap en stelde hij dat het direct van God afkomstig was, en juist
onafhankelijk van de paus. De keizerskroning door de Paus zou dan alleen nog
een ceremoniële functie hebben.

De namen Romanum imperium (Roomse Rijk)
en sacrum imperium (Heilig Rijk) werden vanaf dit moment
afwisselend gebruikt. In 1254 werden de twee benamingen voor het
eerst gecombineerd tot Sacrum Romanum Imperium (Heilig Roomse
Rijk). De gecombineerde naam werd echter pas vanaf het midden de 14e eeuw
regelmatig gebruikt.
De laatste grote verandering van de naam was de toevoeging
van Nationis Germaniae (van de Duitse Natie) aan de Rijkstitel
in de late 15de eeuw. Hiermee werd het Rijk gepresenteerd als
een uitsluitend Duitse aangelegenheid. Slechts enkele ten dele Duitstalige,
namelijk Tsjechische, Boergondische, Lotharingse en Sloveense gebieden behoorden
er nog toe. De toevoeging "van de Duitse Natie" werd pas laat en
nooit consequent gebruikt; 'Heilige Roomse Rijk' bleef de meest gebruikelijke
naam. Vanaf het midden van de 16de eeuw verdween ook het
woord "Heilig" geleidelijk uit de naam. In de laatste verdragen
die de keizer sloot werd het Rijk kortweg Duitse Rijk genoemd.
Stichting
Het Heilige Roomse Rijk werd gesticht in 962 door Otto
I. Sommigen vinden echter dat het rijk gesticht werd toen Karel de Grote tot
eerste (westerse) keizer werd gekroond in 800 sinds het afdanken van
Romulus Augustulus in 476. Karel noemde zichzelf echter meestal de koning van
de Franken. Dit Frankische Rijk omvatte zowel het hedendaagse
Frankrijk als Duitsland en Noord-Italië. Karel werd opgevolgd door zijn enig
overgebleven zoon, die ook de keizerstitel overnam, Lodewijk de Vrome zodat
het rijk nog verenigd bleef. Toen deze stierf had hij echter drie zonen die
allen naar Frankisch erfrecht aanspraak maakten op een gedeelte van het rijk in
het Verdrag van Verdun in 843. In eerste instantie werd het rijk in drie
stukken verdeeld: een Westelijk, een Midden- en een Oostelijk Rijk.

Het Middenrijk werd later na 855 verder opgedeeld en
werden de versnipperde gebieden verdeeld tussen het sterkere Oost-Frankische en
West-Frankische Rijk.
Het Heilige Roomse Rijk was groter dan het Duitse Rijk.
Waar het laatste bestond uit het koninkrijk van de Duitsers waaronder toen
ook de Nederlanden en Bohemen, en het huidige Oostenrijk, Zwitserland en
Slovenië bestond het Heilige Roomse Rijk ook nog uit de bovengenoemde andere
koninkrijken en deelde het met de paus de heerschappij over Rome.
Duits koning/keizer
De kroningen van de keizers van het Heilige Roomse
Rijk waren geënt op de kroning van Karel de Grote in 800. Een toekomstig
keizer moest eerst en vooral koning van de Duitsers worden. Duitse koningen
werden al eeuwen verkozen, in de 9de eeuw door de leiders
van de vijf belangrijkste stammen (de Franken, de Saksen, de Beieren, de Zwaben
en de Thüringers), later werden deze koningen verkozen door drie bisschoppen,
de paltsgraaf en de drie voornaamste hertogen. Nog later werd een
college van keurvorsten ingesteld.
De keizers van het Heilige Roomse Rijk werden eerst tot
Rooms-koning gekroond in Aken en later in Frankfurt.
De daarvoor benodigde regalia (uiterlijke tekenen
van de soevereine macht van een koning of keizer):
·
Kroon
·
Scepter
·
Rijksappel : (een bol met daarboven op
een kruisje). De rijksappel stelt de wereld voor. De persoon die het
object in zijn hand heeft, de wereld dus bezit, stelt een vorst voor.
rijksappel
van het Heilig Roomse Rijk
·
Kroningskledij
·
Psalter (gebedsboek)
Van Grieks naar Latijn
De taal van de vroege Romeinse
rite voor Gregorius de Grote was Grieks. Latijn werd echter meer en meer
gebruikt, hoewel het Grieks voor speciale delen zoals het Kyrie en
het Trisagion gebruikt bleef.
Gewone Romeinen en de meesten
waren analfabeet spraken een taal met een veel eenvoudiger grammatica. Vanaf
de 2e eeuw n.Chr. wordt het zogeheten vulgair Latijn ook geschreven. Dit was de
omgangstaal in het hele West-Romeinse Rijk, waar de Romeinen de plaatselijke
talen verdrongen hadden. De
kerk begon toen ook Latijn te gebruiken in de eredienst, naarmate het geloof
zich verspreidde onder de Latijn-sprekende bevolking.
Klassiek Latijn uit het Romeinse
Rijk was een stijlideaal.
Romeinse soldaten die zich in de
provincie vestigden en lokale burgers die in het Romeinse leger dienden,
droegen bij aan de verspreiding van de taal. In het oostelijke deel van het
rijk bleef het Grieks de omgangstaal.
Terwijl het vulgair Latijn zich
tot Italiaans, Frans en de andere moderne Romaanse talen ontwikkelde, leefde
het klassiek Latijn voort als een soort taalkundig stijlideaal. Tot in de 18e
eeuw was Latijn de officiële taal van wetenschap en diplomatie.
In de 5de eeuw bracht de vestiging van de barbaren een
verscheidenheid aan Germaanse dialecten naar de verschillende westelijke
provincies, en een scheidslijn tussen de nieuwe meesters en de oude bevolking.
Zelfs onder de oude bevolking bracht het snelle verval van de beschaving de
onmogelijkheid om de oude cultuur en taal in stand te houden.
Inval
van de barbaren in de 5de eeuw
|