|
De Byzantijnse Synthese
Naast de culturele en theologische veranderingen van de 4e
en 5de eeuw had nog een
belangrijke gebeurtenis invloed op de ontwikkeling van de Goddelijke Liturgie,
namelijk dat het Christelijk geloof ingeburgerd was geraakt in het Oostelijk
Romeinse Rijk, dat nu het Byzantijnse Rijk werd. Nadat hij keizer werd vestigde
Constantijn in 330 A.D. een nieuwe hoofdstad voor zijn rijk in Byzantium. Deze
oude vissersplaats aan de Bosporus die nu Istanbul heet in het huidige Turkije,
werd het centrum van het Byzantijnse Rijk en ontwikkelde zich tot een van de
toonaangevende centra van kunst en cultuur in de volgende 1000 jaar.
Constantijn concipieerde een theocratie waarin de keizer in
naam van God regeerde, de beschermer van het geloof was en zorgde voor het
welzijn van de gelovigen. Zijn theocratie deed de Kerk bloeien en leverde de
basis voor de vorm van regering die het Byzantijnse Rijk zou worden. Omdat het
Byzantijnse Rijk de smeltkroes was waarin de Oosters Orthodoxe Kerk vorm kreeg
is het belangrijk om de historische invloeden onder ogen te zien.
Splitsing van het Romeinse
Rijk
Het verenigde rijk van keizer Constantijn was geen lang
leven beschoren. Het functioneerde als twee helften van een geïntegreerd
geheel, die oorspronkelijk hetzelfde wereldbeeld deelden. Voor het einde van de
4e eeuw kwamen nieuwe (barbaarse) volken in de Grote Volksverhuizing naar het
Westen en veroverden dat gaandeweg. De meeste nieuwe bewoners werden
uiteindelijk gekerstend maar hun veroveringen vertraagden en beperkten
liturgische verandering in het Westen. De volgende 400 jaar zag deze strijd
plaats maken voor de opkomst van het rijk van Karel de Grote. Het
Ostrogothische Koninkrijk werd in 493 in Italië gevestigd, en wat nu Europa
heet werd beheerst door 'barbaarse' stammen. Dit was het begin van de periode
die wel de Donkere Middeleeuwen genoemd worden in het Westen. In het Oosten
ontbrak het niet aan moeilijkheden en oorlogen maar het rijk bleef cultureel
intact en functioneerde als een geheel.
Kerk en Staat
In het Westen werd de Kerk vaak ingeschakeld om vroegere
taken van de burgerlijke overheid uit te oefenen en om stabiliteit te
bevorderen. Deze situatie gaf de Kerk een plaats in de politiek en richtte haar
op wereldlijke zaken, in het Westen werd zij een grote speler in deze arena.
Het theocratische concept van Constantijn hield stand in het Oosten en bereikte
een hoogtepunt in de regering van Justinianus in de 7de eeuw. Zijn
politiek-religieuze concept was "symfonie," een symbiotische relatie
waarin Kerk en Staat niet door wet of macht verbonden waren maar door het
Christelijk geloof. De keizer en zijn rijk waren gebonden door hun
geloofsbelijdenis om het geloof in zijn geheel te behouden.
"In het Oostelijke concept, omarmde de Kerk de hele
wereld en was er de essentie van, norm en bron van de gave van de Geest die
erin verkeerd, maar de Kerk was niet het gezag in wereldlijke
politieke zaken, noch de bron van gezag. Dat gezag was gegeven aan keizers en
heersers, zij hoorden geleid te worden door de waarheid van de Kerk, maar zij
ontvingen geen gezag van de kerk." Het resultaat was dat de Kerk in de
Staat was en er deel van uitmaakte, maar er in feite aan onderworpen was. In
het Westen, was de Kerk binnen de Staat vaak in conflict ermee en leek er
buiten te staan, maar streefde de Kerk ook naar macht over de Staat. Zelfs met
Justinianus' concept van symfonie was er altijd de vraag van het arbitraire
gezag van de Staat (omdat de keizer alle macht had) en of de Kerk dat altijd
accepteerde vaak ten koste van zichzelf en ten koste van de waarheid van het
Koninkrijk van God.
"Zowel Oost als West weken af van het oorspronkelijke
Nieuw Testamentische idee van de rol van de Kerk met de Staat. Maar de unieke
positie van de Kerk in het Byzantijnse Rijk, gepaard aan de historische
omstandigheden van de volgende 1000 jaar, vormden een klimaat dat de cultuur
bevorderde, kunsten en wetenschappen bloeiden, maar veranderden niet
fundamenteel."
Alexander Schmemann stelt dat de theocratie in Byzantium
niet afgeschreven kan worden als de onderwerping van de Kerk aan de Staat. En
het was zeker niet de onderwerping van de Staat aan de Kerk, zoals vaak het
geval was in het Westen. De relatie van Kerk en Staat was veel complexer.
Tijdens de hele Byzantijnse periode was er interne strijd waar de Kerk op reageerde:
juiste morele waarden (de Trullische Concilies); de herontdekking van
geestelijke werkelijkheden (monasticisme - moniksgeest); het vastleggen van de
leer van het geloof (de latere Oecumenische Concilies en het werk van veel
grote theologen); de ervaring van de volheid van de Christelijke eredienst (de
Goddelijke Liturgie van Johannes Chrisostomos).
De Invloed van Byzantium in
het Westen
De ontwikkeling van de Christelijke rite moet gezien worden
in deze situatie van relatieve stabiliteit en acculturatie. De invloed van
Byzantium verspreidde zich over het hele Romeinse Rijk en groeide en taande
afhankelijke van de politieke situatie. Zo zien we koepelkerken in Italië, het
gebruik van Grieks in de Roomse Mis tot in de 10de eeuw en Byzantijnse
kloosters in Zuid Italië, tot op de dag van vandaag.
Deze cultuur met zijn gevoel voor schoonheid deed
geloofsuitdrukking en eredienst bloeien. En deze religieuze ontwikkelingen
waren niet beperkt tot vormen van eredienst. De Theologie bleef zich
ontwikkelen in de Oostelijke Kerk. En bovenal ontwikkelden het monasticisme en
de spiritualiteit zich tot grote hoogten in deze periode. "We hoeven
slechts de monastische literatuur van deze tijd op te slaan om een wereld aan
spiritualiteit te vinden -- zo'n verbazingwekkende verfijning van de menselijke
geest, zo'n inzicht en heiligheid, zo'n allesomvattend, prachtig concept van de
uiteindelijke betekenis van het leven."
De Goddelijke Liturgie van Johannes
Christosomos
De Oostelijke liturgische vorm die nu aangeduid wordt als
de Goddelijke Liturgie van Johannes Chrisostomos was een laat 6de eeuwse
vervolmaking die in Constantinopel plaats vond. Er was continuïteit met de
liturgische tradities van de vroege Kerk. Voor hij Bisschop van Constantinopel
werd was Johannes Bisschop van Antiochië geweest en zijn liturgische bijdragen
aan de Oosters Orthodoxe eredienst omvatten de liturgische tradities die hij
van Antiochië naar Constantinopel bracht en ook de verfijningen die hij
wellicht heeft aangebracht als Patriarch van Constantinopel. De Liturgie van
Johannes bereikte waarschijnlijk zijn eindvorm in de zesde eeuw en wordt
toegeschreven aan de Patriarch die duidelijk bijdroeg aan de eindvorm en
inhoud.
In de 7de eeuw was de Goddelijke Liturgie in feite
compleet. De meeste veranderingen die daarna aangebracht werden waren geen essentiële
veranderingen maar eerder kleine veranderingen in vorm en stijl. Kleine stilistische
veranderingen vonden plaats tot in de 9de eeuw, maar daarna enkel kleine
veranderingen in de bewoordingen van de gebeden van de Liturgie.
In de 7de eeuw was het bisdom Constantinopel gerezen tot de
het belangrijkste in de hele Oosters Orthodoxe Kerk en de liturgische vormen
die tot stand waren gekomen in de hoofdstad begonnen andere tradities te
beïnvloeden. Deze invloed vond plaats zowel vanwege de hoog ontwikkelde vorm
die de rite van Constantinopel had bereikt als vanwege het feit dat deze rite
werd voorgeschreven in het keizerrijk. Binnen honderd jaar werd de vorm die in
de hoofdstad gebruikt werd de enige vorm die in de hele Oosters Orthodoxe kerk
gebruikt werd, behalve op speciale dagen. Veel van de "standaardisatie"
van de rite van de Oosters Orthodoxe Kerk in de Liturgie van Johannes Chrisostomos
werd veroorzaakt door de keizer die de liturgische vorm wilde standaardiseren
als een manier om de onenigheid van de ketterijen binnen zijn rijk tegen te
gaan. Deze dynamiek van externe politieke druk om de liturgie te "standaardiseren"
kwam ook voor in de Westerse Kerk onder de regering van Karel de Grote.
Schmemann wijst erop dat "Byzantium, van zijn kant,
steeds meer het Westen de rug toekeerde en zijn centrum van aandacht naar het
Oosten richtte." Vanaf de 5de eeuw, "zien we duidelijk de
voortschrijdende oriëntalistiek van het keizerrijk en zijn cultuur,
psychologie, kunst en hofritueel." Hoewel het Oosten vanaf het begin
organisch verbonden was met het Westen als deel van het éne Romeinse Rijk,
hadden de barbaarse invasies het Westen dieper in de chaos van de Donkere
Middeleeuwen gedompeld en deelde het niet in de ontwikkeling van Byzantium.
Tanende Politieke Macht
Aan het begin van de 8ste eeuw was het Byzantijnse Rijk
niet langer een wereldrijk Het was een "betrekkelijk kleine staat geworden
waarin alles onderworpen was aan de noodzaak om druk te weerstaan, druk van de
Islam, druk uit het Oosten, van de Slavische volken in het Noorden, en al gauw
van de Noormannen uit het Westen." Vanaf de regering van Justinianus tot in
deze periode, was de Kerk steeds meer een onderdeel van de Staat geworden. Zo
werd de kerk gevormd en bepaald door de historische en politieke werkelijkheid
die het lot van het keizerrijk bepaalde.
Zowel de Kerk als de Staat begonnen een houding van afgezonderd
conservatisme bevorderen. Dat wil niet zeggen dat religieuze activiteit
ophield: maar vanaf de tiende eeuw was de nadruk op het behoud en de overdracht
van de traditie en de cultuur, ten koste van de creativiteit. Er werd van
uitgegaan dat de Katholieke waarheid van de Kerk eens en voor altijd
geformuleerd en vastgelegd was door de kerkvaders en de Oecumenische Concilies.
Deze "terugblikkende" tendens gepaard aan het defensieve culturele en
politieke wereldbeeld resulteerde in de ontwikkeling van een religieuze houding
die als enige orthodoxie beschouwde wat overgeleverd was.
De onveranderlijkheid van de
Orthodoxe Eredienst
Terwijl het vroege Byzantijnse Rijk een milieu leverde
waarin de Kerk zich natuurlijk kon ontwikkelen, werd het latere keizerrijk
gekenmerkt door conservatisme en de afwezigheid van verandering. Terwijl dit
sterk contrasteerde met de culturele ontwikkelingen die zich afspeelden in het
westen in de zelfde tijd, werd het toch een bepalend element in de Oosters
Orthodoxe Kerk. Dit gebrek aan verandering gedurende meer dan 800 jaar heeft de
Oosterse Rite de faam van onveranderlijkheid gegeven. De Kerk streefde ernaar
zich te houden aan wat Paulus aan Timotheüs schreef "Timotheüs, waak over
hetgeen je is toevertrouwd en mijd het goddeloze gepraat en de
tegenstrijdigheden van wat ten onrechte kennis wordt genoemd " (1 Tim.
6:20). Zo poogde men wat in de vroege Kerk gerealiseerd werd vast te houden.
Voor de vroege Kerk kwam de theologie voort uit de
ervaring. De ervaring van Jezus Christus en van de Heilige Geest leidden tot de
ontwikkeling van de leer van de Drieëenheid. De ervaring van de Joodse
eredienst en van de Eucharistie leidde tot nieuwe vormen van eredienst. Ten
tijde van het laatste Oecumenische Concilie was al deze ervaring vastgelegd. De
Gouden Eeuw van de Christelijke Theologie was voorbij; het werk was compleet.
Deze instelling samen met de omstandigheden en het wereldbeeld van Byzantium
resulteerden in het gebrek aan veranderingen in de Oostelijke Kerk.
Ondanks dit alles was er toch "een erg hoog niveau van
kerkelijke cultuur, van geestelijke en intellectuele interesse, en constant
streven naar verlichting, scholen en boeken. Het middeleeuwse Byzantium was het
culturele centrum van de wereld." En ondanks deze schijnbare tegenstelling
(of misschien wel dankzij deze), was het hier dat de top van de Oostelijke
spiritualiteit bereikt werd in de personen van Simeon de Nieuwe Theoloog en
Gregorius Palamas. Het probleem was dat de nadruk was op onderhoud en
versiering. In tegenstelling tot het Westen ondervond Byzantium in de eerste
paar honderd jaar een gestage en constante periode van ontwikkeling en daarna
in feite 1000 jaar zonder verandering. Het resultaat was een vrijwel
onveranderd reservoir aan eredienst praktijken die dicht bij de oorsprong van
het Christelijk geloof staan.
Het Grote Schisma van 1054
De meeste Christenen zijn zich bewust van de historische
gebeurtenis die de Oostelijke en de Westelijke Kerk scheidde, het Grote Schisma
van 1054. De scheiding gebeurde echter niet spontaan. Het was het gevolg van
eeuwen uiteengroeien en de ontwikkeling van verschillende wereldbeelden. Het
schisma was het resultaat van theologische, culturele en politieke twisten,
gecompliceerd door de extreme verschillen tussen de twee helften van de
Christelijke wereld.
Het lot van Byzantium, en van de Oostelijke Kerk, had
weinig van doen met het schisma van 1054. De twee waren begonnen als twee
helften van een geïntegreerd geheel: '"Het lot van Byzantium werd
uiteindelijk beslist in het Oosten en de opkomst van de Islam markeert de grens
die het vroege (Oostelijke) rijk scheidde van het latere Byzantium. De eenheid
van de Romeinse wereld werd niet vernietigd door een interne scheiding tussen
Oost en West, maar door een externe ramp..." Deze externe ramp werd in de
eerste plaats gevormd door de barbaarse invasies en veroveringen in het Westen,
die de communicatie met het Oosten verbraken. Dit werd verergerd door het
historische en culturele proces dat resulteerde in de het Latijn als voertaal
van het Westen en het Grieks als voertaal van het Oosten. De opkomst van de
Islam kwam daar nog bovenop toen de Patriarchaten van Jerusalem, Alexandrië en Antiochië
onder het juk van de Islam kwamen.
Het
Grote schisma van 1054 (wikipedia) : Het was het verbreken van
eenheid tussen wat nu de Katholieke Kerk is en de Oosters Orthodoxe Kerken, die
tot de 11de eeuw had geduurd. Het Schisma was het hoogtepunt van de
theologische en politieke verschillen tussen het Christelijke Oosten en Westen
die zich had ontwikkeld over de voorgaande eeuwen.
Een opeenvolging van kerkelijke verschillen en theologische
disputen tussen het Griekse Oosten en Latijnse Westen gingen de formele breuk
vooraf, die gebeurde in 1054.

Gebieden van de Rooms-katholieke kerk en de
Oosters-orthodoxe kerken ten tijde van het Oosters Schisma (1054)
Verschillen
tussen westers en oosters christendom
- De
Kerk van het Westen beschouwde de patriarch van Rome (de paus)
als de hoogste van de vijf patriarchen. De Kerk van het Oosten
beschouwde de vijf als gelijkwaardig en zag Constantinopel als
het "nieuwe Rome".
- Vanaf
een bepaalde periode claimde de paus autoriteit over de vier
oosterse patriarchen terwijl de patriarch van
Constantinopel stelde dat hij als de spirituele leider van het
"nieuwe Rome" het hoofd was van de christelijke Kerk. Het
aanwijzen van de patriarch van Constantinopel als oecumenisch patriarch
werd door Rome verkeerd begrepen als aanwijzing tot universeel
patriarch en derhalve bestreden.
- De
"filioque"-doctrine werd een strijdpunt. Volgens de Latijnse
Kerk ging de H. Geest uit van God de Vader en Jezus Christus, Gods Zoon,
volgens de oosterse Kerken slechts van de Vader, via de Zoon. De oosterse
Kerken konden de aanvulling "en de Zoon" bij de tekst over de
oorsprong van de Heilige Geest in de Geloofsbelijdenis van
Nicea-Constantinopel (325 en 381) niet accepteren omdat deze
toevoeging niet was goedgekeurd door een oecumenisch concilie.
- De
Latijnse Kerk bestreed priesterhuwelijken. De oosterse Kerk stond deze
evenwel toe en kende het celibaat alleen voor bisschoppen.
- Er
was onenigheid betreffende de zeggenschap over de kerken in bepaalde delen
van de Balkan.
- Het
gebruik van gegist of ongegist brood in de Eucharistie
|